Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER
VOOR E D E.RiL AN D.
No. 1628
rondgezonden. Maar laten we erkennen dat
de belangstelling, die er uit spreekt, toch
aangenamer aandoet dan onze nog te vaak
blijkende Nederlandsen onverschilligheid)
al hebben w\j waarlijk geen minder bouw
kundig erfdeel te bewaken dan de
Duitschersl en dat dit in dit rondschrijven ge
openbaarde denkbeelden van werkelijk
inzicht getuigen, al zal de Ver.
Heimatschulz is het zich bewust de toepassing
der wet en der op haar te gronden plaatse
lijke verordeningen veel takt vragen, om niet
weer te zondigen door een te veel van
overheidsbemoeiingen en de vrije ontwik
teling der bouwkunst te belemmeren. Doch
op een oogenblik waarop eene kerkelijke
overheid een onzer oudste
Amsterdamsche bouwvoortbrengselen aan
sloopershanden overlevert, kunnen we den wensch niet
onderdrukken, dat ook in ons land aan de
Gemeenten de plicht wierd opgelegd, om
bouwvergunningen te weigeren voor het
stichten van nieuwe of het veranderen van
bestaande gebouwen, als daardoor straten
of pleinen of het geheele karakter van een
plaats ernstig bedorven zouden worden"
(?groblich verunstaltet"), en hun verder
vergund werd in hun bouwverordeningen
rekening te houden met aesthetische over
wegingen, als in het rondschrijven nader
uiteengezet zijn. Liefst nog aangevuld met
een bepaling, die het sloopen van architec
turale monumenten, tenzy onvermijdelijk,
voorkomt.
Zouden onze Oudheidkundige Bond en
Architectura et AmicUia niet in ons land
samen het werk willen beginnen, dat de
Ver. Heimatschutz voor Duitsohland al met
zooveel energie en succes ondernomen heeft ?
'it Ligt toch wel op beider weg, en dan be
hoeft, bij onze reeds wat overtalrijke
vereenigingsreeks, niet nog weer eene nieuwe
gesticht te worden! Ook het Alg. Nederl.
Verbond en tal van andere bonden en
verjsenigingen o. a. die ter bevordering van
vreemdelingen verkeer zouden hierin nuttig
kunnen medewerken, en propaganda helpen
maken voor een verbreiding van het inzicht,
Sat wij hier een kostelijk erfdeel te be
waken en te verzekeren hebben!
L. SIMONS.
Ie. Overproductie of gebrek aan
Stuurlieden ter koopvaardij ? 2e. Eischen
die gesteld worden aan
hedendaagsche Gezagvoerders der Groote
Stoomvaart in verband met onder
wijs en opleiding.
Er worden reeds vele stappen door de
Neierlandscae Redering gedaan op het ge
bied van Staatszorg voor dd belangen van
de Zeevaart, en onafscheidelijk daaraan
verbonden, voor die der Zeelieden.
In dit weekblad werd in n der
Septembernu-nmers van verleden jaar door Tangens"
op zeer correcte wijze een en ander ont
vouwd, aangaande bezwaren tegen de voor
gestelde Echepenwet en werd daarin in 't
vooibygaan even in herinnering gebracht, de
eigenaardige wy'ie, waarop aan personen die
slechts n dag in zekeren stuurmansrang
hadden dienst gedaan,een z.f. dienstdiploma"
werd uitgereikt, by het inwerking treden der
Schipperswet eenige jaren terug.
Werd door den Bond van Nederlandsche
Een dagje in N oord wijk. *)
DOOR
FELIX S ALTEN.
(Bewerkt door ANNIB C. TEN SELDAM.)
De wind komt van zee; en de vlaggen aan
't strand flapperen land in.
Zijn wilde stem scheurt in den
morgensluimer, wipt baar als een herstblad los,
draagt haar weg, dat men plots klaar wakker
de oogen opslaat. Men hoort, hoe hij om
't huis lawaait, hoe hij aan de ruiten rinkelt,
tegen de deuren smijt. Men heeft 't gevoel,
terwijl men daar zoo ligt, dat met al dat
lawaaimaken en razen iemand bedoeld moet
«(rezen. Men heeft 't gevoel, dat daar buiten
iemand staat vol onstuimige vijandelijkheid;
een die er zich niet af laat brengen een
Uitdagende houding aan te nemen; en die
nu van oogenblik tot oogenblik brutaler wordt,
zoolang men zich hem niet te weer stelt.
'Moet men zich dat laten welgevallen? Op; en
erop uit! En als men nu de buitendeur open
;duwt, dan schijnt meteen ook de strijd te
?beginnen, dan rukt-ie je de deur uit handen,
«n stormt den huisgang in als een half dolle
inbreker.
Maar heel buiten is 't dan ineens voorbij;
alles wat twistziek en toornig was, alles wat
je een klein persoonlijk lawaaitje scheen, is
voorbij. Daar is alleen nog maar een ont
zettende, in geweldige hijgingen blazende
?adem; daar is alleen nog maar een bruisende
koelte, een bewogenheid van het onzichtbare,
waar loor men ombolderd wordt; en die moed
wekt, en zelfvertrouwen. De wind komt van
zee en de vlaggen aan 't strand flapperen
land in. De wind ploft over 't water weg,
zoo jachtig, zoo razend, dat men zich een
man gaat voorstellen, die onder 't loopen
neertuimelt, weer opkrabbelt, weer verder
.holt, weer struikelt. En steeds jachtiger wordt
zijn loopen; na iedere tuimeling en val steeds
wilder. De wind stormloopt tegen de duinen,
die hem bedaard haar vaal gele borstweringen
bieden.
Wij rijden op makke paarden langs het
.strand. Hun manen apperen land-in net als
?;") Noot van de vertaalster. Ons Hollandsen
?strand staat bij den Oostenrij kschen welstand
goed aangemerkt. Vooral Scheveningen
.trekt 's zomers veel badgasten uit de
Donau,monarchie. Dit jaar was o. a. Karl Lueger
er te gast, de bekende burgemeester van
?Weenen, die gril van het noodlot tot
?de hoogste macht geraakt, physiek totaal
moest instorten. Ook onze zeelucht heeft
dezen machtigsten van alle burgemeesters zyn
lichamelyk evenwicht niet kunnen hergeven.
, In Npordwyk heeft «en ander iHuster
Oostenrijker gelogeerd. Felix Salten, jour
nalist-letterkundige en ook by' ons gespeeld
dramaturg, Een letterkunstenaar, maar een
Zecenakunstenaar tevens. In deze dubbele
kwaliteit kan het hier verwerkte feuilleton
van zy'ne hand ons interesseeren; over onze
zee en andere óns vertrouwde dingen door
hem in het dagblad Die Zeit" te Weenen
gepubliceerd.
Stnurlieden ter Koopvaardij, later geworden
de veïeeniging van Nederlandsche Gezagvoer
ders en Stunrlieden ter Koopvaardij, in haar
Ie jaarverslag A°1902, herhaaldelijk gewezen,
op een overproductie" van stuurlieden,
(waardoor dus de uitreiking van
dienstdiploma's niet noodig zou geweest zijn), toch
blijkt het, dat in de jaren gevolgd na 1902
geen overproductie" bestaan heeft, maar
integendeel juist eerder teekenen van
schaarschte, in weerwil van de vele uitge
reikte dienstdiploma's, zich vertoonen bij vele
Stoomvaartljjnen.
Het veronderstelde feit van ,,overproduc
tie" door den toen-maligen Bond als bestaande
aangenomen en bekend gemaakt, werd toen
reeds in een brief (opgenomen in een admi
nistratie der jaarverslag van den Bond) van
de hand der Koninlijke Pakketvaart Mij.,
tegengesproken, omdat de moeite die o. a.
de K. P. M. toen reeds had om het per
soneel harer schepen voltallig te
houdenbewyzen waren, (of altham zoo werden be
schouwd) dat er van overproductie" geen
sprake kon zyn.
Als we echter meer vannaby bekend zijn, met
de betrekking van stuurman ter koopvaardij,
met de opleiding voor die betrekking, en
met het begin der loopbaan er van, zullen
velen toch moeten toestenmen, dat indien
alles blijft, zooals het thans is, een zeer waar
schijnlijk gebrek aan stuurlieden voorzien
kan worden:
By' onze groote zeevarende Brifsche nabuur.
is het wat betreft vele oorzaken tout comme
chez nous l al. waar we in een Lloyds Weekly
Shipping Index, over de betrekking (uit een
circulaire der daar bestaande vakvereeniging,
gericht aan* reed ers) lezen :
Low wages, rrjsecurity of position, long
abcense from families and friends, no system
of leave in home ports, restricted
accommodation, and lengtby hours of duty, are
among some, of the principe! reasons, why
British boys, of respectable parentage od
no attraction in the sea as a profesnon, and
offieers in the service, leave, at the flrst
opportunity, of obtaining even, a eubordinate
position on shore."
Het bovenstaande, in hoofdaaak voor
Hollandsche jongens en scheepsofflcieren
even toepasselijk, in verband gebracht tevens
met de opleiding zooals die voor hen in
Holland bestaat, en, vooral niet het begin
der loopbaan, zullen duidelijk doen zien, dat
het niet meer zoo vlot giat om da openge
vallen plaatsen bezet te krijgen, vooral met
de, in de laatste jaren zoo mooi zich uit
breidende en reeds na 1902 uitgebreide
Handelsvloot, waardoor een groote vraag
naar stuurlieden steeds is.
Hoe is n.l. dj opleiding, hos verkrijgen
jongelui hun 3e stuurmans diploma van de
staats-examencommissie ?
In de opleiding laat de s<taat, ouders, voog
den en pupillen zelf voorzien en kiezen, en
wordt om toegelaten te worden tot het eximen,
de leeftyd van 18 jaar bepaald, een bewijs
van goede ooren en oogen en n jaar
dekdienst vereischt, zonder meer. Zijn
echter door die geteele vrijlating in keuze,
in verband met de onkosten van voldoende
opleiding aan den wal, en met het verkrijgen
van den vereischten vaartjjd, de betrokken
personen wel bijzonder gebaat? en ryst ons
hieromtrent zelfs de vraag:
de vlaggen. Wy rijden vlak langs het water
over 't zand, dat donkerbruin van natheid
ziet, en glad en week ia als een kleed van
geschoren fluweel. Dan jagen we de paarden
de brekende golven in, die wijd wegvloeiend
met een rumoer van kostelijke blijheid in
schuim uiteenspatten. In dat witte schuim
trappelen de paarden sierlijk, byna coqnet.
Met gespitste ooren, den kop op zij, kijken
zy dikwijls ver-uit over de zee, die met witte
hooge koppen aan komt rollen. Aan den
donkerblauwen hemel staat de morgenzon;
een koele zon van stralende, gelukbrengende
kracht. In de oneindigheid van deze ruimte
is niets dan de blauwe lucht, niets dan de
groene, wit-koppige zee, niets dan de hijgende
adem van den wind en de helle gloed van
deze giudpluimende ZOD. Verweg, dicht bij
den horizon schitteren een paar witte zeiltjes
in de ruimte. De paarden brieschen zachtjes
onder 't draven. Hun gezonde aangename
warmte voelt men aan de beenen,
koesterendmild, terwijl het bovenlijf hniver-overrild
wordt bij eiken windvlaag. En dit uur is
zoo vol van rust, zoo vol van zuivere lucht,
als ware deze smalle strook tusschen land
en zee schoongeveegd van alle stof, vrij van
alle levensplagen.
Spoedig daarop bij 't balen weer het genot
van die eerste kleine schrik, als men in
't water stapt, en de borst als door ijskoude
grijpende ijzerwalzen wordt ingedrukt. Dan
't leuke stappen; de golven tegemoet. Steeds
dieper gaat men en men voelt onder de
voetzolen 't zijï,? weeke verglijdende zand,
voelt hoe het door den vloed wordt w
ggesleept; men voelt de vele kleine scherpe
schelpjes, wil voorzichtiger gaan, en... wordt
plotseling opgeheven, neergesmeten, onder
gedompeld en overschuirnd: de eerste golf.
Nu komen ze achter elkaar aar. Men staat
daar; en ziet hoe zij zich ais levende wezens
opheffen, 'n kam opsteken, zich welven en
in de seconde, die de welving duurt, er uitzien
als van flesch-groen giaa; en hoe zij dan,
neerbruisend plotseling wit worden; een
breede val van schuimende, verstuivende,
fonkelende druppels. Hand in hand, ia
lange rijen als kinieren, die patertje spelen
loopt men ze tegemoet, steeds verder. Tot
het waarechuwingssignaal van den badman
maant, dat dicht aan 't spel een ernst grenst,
die boven menschelijke kracht gaat. Maar
dan: men staat nog en kijkt uit, ver uit in
't lokkende gevaar. En voelt zich gepakt
door een zachte, wonderlijk opwekkende
emotie en omslopen door een bijna on
bewuste schaamte, als had men op
kleinzielige, listige wijze de groote zee probeeren
te bedriegen.
Met de fiets 't land in om zich warm te
rijden. De strandhaver geurt vlak bij de
duinen; dan geurt de klaver in de weiden
en op de reuzenakkeis staan de bloeiende
gladiolussen, als bloedroode vlammen, die uit
den bodem laaien. De bloemkweekers staan
te midden van al deze weelde. Snijden;
binden; heele schooven bloemen liggen
naast hen; wagensvol worden weggereden.
Oogst l Uit deze typisch-Hollandsche vlakte
steken geen andere verhevenheden op dan
de windmolens, die hun wieken naar den
hemel rekken, als een deklameerende
tooneelspeler z'n armen. Want men ziet steeds naar
twee van deze wieken. Op deze Hollandsche
vlakte is wielry'den nog een genoegen. Daar
Laat de Regeering, die een staatsexamen
verplichtend stelt, om d« betrekking te kunt en
waarnemen, de ouders van, en de
adspirantstuurlieden zelf, in het streven naar de be
reiking van hun doel, niet wat te veel aan
hun lot over?
Te zeggen dat het hnn gemakkelijk wordt
gemaakt en de staat productie" van stuur
lieden in de hand werkt, door die geheele
vrijlating, is zeer twijfelachtig, juist bij goede
bekendheid van het geheel.
Meer en meer toch (het is reeds vroeger
in vakorganen als Neptunus" en Zee" op
gemerkt) zien we onder de stuurlieden twee
categoriën.
1. De stuurman, geboren uit goed beschaaf
den familiestand, welke met voldoend genoten
voorbereidend zeevaartkundig en (of) H.B.S.
onderwijs, en als gevolg daarvan, voldoende
kennis en ontwikkeling, op ongeveer 17 of
18 jarigen leeftijd zee koos, voldeed aan den
eisch van n jaar varen, en gemakkelij k het
examen voor het verkrijgen van het
Sestuurmansdiploma aflegde.
2. De stuurman, meer uit de volksklasse,
welke 12 of 13 jaar zijnde, ging varen, (na
dua gewoon lager onderwijs genoten te heb
ben) en 'op ongeveer Kjarigen leeftijd (maar
dikwijls veel ouder) op een zeevaartschool
kwam, om te leeren, voor het voor hem zoo
moeilijke 3e stuurmans-examen.
De onder sub l genoemde stuurlieden
hebben een zuur jaar in hun vaarty'd dik
wijls mee moeten maken.
Uit hun familie en vriendenkring aan
boord verplaatst, hebben ze een jaar moeten
leven met minder ontwikkelden, hebben
dikwijls minderwaardige baantje?, en (wat
echter minder beklagens waard is) barden
handenarbeid moeten verrichten.
Hieraan niet gewend zijnde, hebben ze
zich in korten tijd of in het onvermijdelijke
geschikt, of werden te veel naar lichaam en
geest gedemoraliseerd, om de kracht te be
zitten door den dikwijls onnoodig zuren
appel heen te byten.
Velen van hen hingen na een of meer
reizen gemaakt te hebben zeelaarzen en zuid
wester aan den kapstok, anderen verwierven
nog het 3e stuurmansdiploma, maar aan
vaarden, zooals in Engeland, bij de eerste
gelegenheid een ondergeschikte betrekking
aan den wal om bekende redenen.
De onder sub 2 genoemde stuurlieden heb
ben in hun veel langeren vaarty'd misschien
wel eens naar huis verlangd, maar konden
zich gemakkelijker aanpassen aan den arbeid,
het ruwere ia gewoonten en taal in een
matrozen logies was hen minder stuitend,
althans spoedig minder vreemd, kortom, ze
voelden zich meer eigen over 't algemeen
met hun omgeving.
Voor hen was het echter een harden
dobber om het noodige geld bij elkaar te
sparen, (hier toch kon geen of weinig steun
van ouders worden verwacht) om aan den
wal zich te bekwamen voor het genoemde
examen.
Zij werden bo7endien daarby dikwijls keer
op keer door de Staats examencommissie
afgewezen, en ten slotte, ca herhaalde
vergeefsche pogingen, werd bij velen de teleur
stelling zóó groot, dat ze de studie opgaven,
en vooruil" bleven varen. ?
Van beiie categorieën zi«n we dus steeds
een onrustbarend aantal jongelui het streven
iiiilMiiiMitiMirMinimiiiiiiiiiiiMHiiimmiiiiiiiiM
zijn geen vermoeiende hellingen te over
winnen ; geen gevaarlijke bochten om te
schieten, en daar zijn harde, goed onderhouden
wegen. Men weet niet eens, dat men zich
inspant en is reeds ettelijke kilometers ver.
Onverwachts peddelt men door een kleine
plaats. Zij ligt halfweg Leiden, stil, inge
slapen. Een lange gracht kronkelt zich door
de hoofdstraat; hooge linden langs den wal
werpen donkere schaduwen over 't stille
zwartige water. Heldere, roode huisjes met
witte gordijnen, met vitrage en stores, alsof
hier niets dan weigestelden wonen. Rijnsburg.
Hier heeft Baruch Spinoza t wee jaren geleefd
en gewerkt. Misschien staan er nn een paar
roode baksteenen huisjes meer in Rijusburg
dan toen; misschien zijn de linden aan de
gracht wat voller dan de linden van tweehon
derd jaren geleden.Maar zoo druk en rumoerig
de wereld ook sindsdien geworden mag wezen
hier is alles nog even stil, nog even lang
zaam als voor eeuwen. Alleen dat even voorbij
het plaatsje dikwijls de stoomtram van Leiden
naar Katwijk voorbij hijgt en belrinkelt. Ove
rigens is het nog dezelfde gelaten dommel. En
niet een van al de schrille geluiden van het
moderne leven zou hier ook thans de
werkrust van een eenzamen filosoof komen versto
ren. Het huis waarin Spinoza woonde, staat er
nog, en ziet er net uit als de kleine roode
baksteenen huisjes, die men nu nog in Holland
bouwt. Menschen, die 't waarschijnlijk goed be
doeld hebben,maakten er een Spinoza-museum
van,dat even wel niets vanSpinoza te ziengeeft.
Fen regie, die stemming heeft willen maken,
heeftde kamer.die klaarblijkelijk
Spinoza'sstudeervertrek geweest is, middeleeuwsch gemeu
bileerd. Ondanks alles: deze kleine
gelijkvloerfche kamer met haar breede vensters, die
uitzien over wijde velden, dit klein
weggescholen, door placiede stilte omgeven asyl
van een denker, wekt aandachtige belang
stelling. Het vreemdelingenboek ligt op de
schrijftafel. Men bladert in drie minuten 10
jaar terug; en vinit geen... vier bezoekers
uit Weenen.
's Middags ziet men de zee weer, ziet hem
gedurende het diner van r.it de eetsaal van
het \ ótel, door de schoongelapte spiegelruiten.
In breede tijen komen de golven
aanplonZ6B, in wondervoi-feesfelu'k, bijna dansend
rythme. Loodgrijs en helgroen en bruin en
staalklenrig zijn de golven-rijen en hun onop
houdelijk bewegen vibreert na in al je zinnen.
Hoe langer men er maar kijkt, des te meer
gaat de hartstochtelijkheid dezer beweging,
haar trotsch steigerende energie, aich voor
doen als iets levends, als een bewust, als een
persoonlijk iets, dat een bepaald doch
onaangegeven doel tegemoet streeft. Niet als n
zoo een wezen, doch als een oneindige massa,
een samendrang van zulke schepselen. In de
verte, zeewaartsin, verheffen deze golven zich
als creaturen, die dit eigen oogeublik ont
staan, die in deze seconde geboren worden,
en die zich tegelijkertijd gereed maken hier
naar toe te snellen. Gaheele volkstammen
rennen aan en spatten uit mekander. Dit
turen naar ds zee geeft den indruk als zag
men de zich steeds vernieuwende, herhalende
aankomst van iets, dat nooit aankomt; als
zag men de eeuwigdurende en fanatieke voor
bereiding van een werk, dat nooit wordt uit
gevoerd; als woonde men een gebeurtenis by,
die nooit plaats grijpt. Zoo dikwijls ik naar
naar de stnurmansbetrekking opgeven. Rest
ons de vraag:
Uit welken familiestacd zal in de toekomst,
in hoofdzaak, een voldoend aantal bekwame
stuurlieden, benoodigd voor de Nederlandsche
Koopvaardijvloot, voortkomen?
Met de oplossing dezer vraag zullen toch
zeker de algemeene belangen van handel en
scheepvaart worden bevorderd, want is het
waar, dat er geen scheepvaart zonde z^'n
zonder handel, even waar is het ook dat er
geen scheepvaart kan zijn zonder zeelui of
meer speciaal stuurlui.
Eén manier om in het te verwachten a.s.
te kort aan stuurlieden te voorzien is voor
zeker: vergemakkelijking der exameneischen.
Zoo komen we als vanzelf tot een beschou
wing van punt 2, n.l. van de ekchen, die
gesteld worden, aan de betrekking (niet te
verwarven met exameneischen) van stuurman,
de man die straks gezagvoerder zal zijn,
de man die dan de verantwoording beef t
van schip en lading niet alleen, maar tevens
over het wel en wee beschikt van veler
levens, de man die zich niet slechts ver
antwoorden moet tegenover den staat als
rechter aan boord en als ambtenaar van
den Burgerlijken Stand, maar van wien
verwacht kan worden dat hij met succes
den zwaren strijd voor mengchelijkheid en
recht" kan stryden.
Men vergete ook niet dat die man op lange
trajecten, dagen en weken op zee doorbren
gende, mglen en mijlen verwijderd van
medische en rechtskundige hulp en van
herstellingspraatsen, noodig by eventueele
evenementen, zelf moet handelen, slechts
in raad gesteund door klassegenooten, (d. z.
de stuurlieden) en technici, (nl.de machinisten
aan boord.)
Noodig is het echter, dat hij zich van
alles, met succes, voldoende kan op de hoogte
stellen en er zich een oordeel o ver kan vormen,
om eventueel onafhankelijk ingrijpend te
kunnen optreden, teneinde later ten minste
mei recht ter verantwoording te kunnen worden
geroepen, over eventueel minder goed verloop,
van het een of ander.
Zou dit alles wel verkregen worden by
vergemakkelijking der exameneischen, die
toch al niet moeilijk te noemen zijn voor
middelmatig ontwikkelde menschen ?
Het examen-programma uit de
Schipperswet is immers toch al vrijwel uit den ouden
doos" en getuigt geenszins van het verzetten
der bakens bij het verloopen van het getij.
En voor dat verloopen" vergelijke men
een vroegere bark uit de oude zeilvaart met
een tegenwoordige mail-boot van het
hedendaagsche wereldverkeer !
En toch zijn de examen-eischen, zooals
die voor jaren terug nog uit den zeilvaartijd,
bestonden, nagenoeg onveranderd overge
nomen.
Zoaden ze dan bij een vergemakkelijking
niet als heelemaal onvoldoende voor de prak
tijk gebrandmerkt worden?
En toch is dit de meest voor de hand
liggende uitweg om in het te verwachten
gebrek te voorzien, omdat het de gemakke
lijkste is!
Een andere echter is: verplicht voorberei
dend onderwijs, alvorens naar zee te gaan,
op een 2 of 3 jarige cursus, waar nieuwe
vakken, vroeger niet noodig, thans door de
groote omkeering en uitbreiding op het
iiimiiMiiimMiiimiiiiii
de zee lag te kijken, uren in aanschouwing
verzonken, merkte ik later, dat ik dan heeleu
tijd door, zonder het te weten, op iets had
liggen wachten. Op iets verrassends, op iets
onbegrypelijks, op iets dat nog nooit geweest
was; en dat ik mij daarbij tot in ademlooze
spanning had opgewonden; zonder het eigenlijk
te weten. Dit kijken naar de zee wekt een
drang naar handelen, die plots in ons ont
waakt en die zich dan niet meer Iaat onder
drukken. Men heeft op eens duizend plannen,
heeft tegelijkertijd iets onrustigs en iets
gejaagds en het gevoel, belangrijke dingen te
verzuimen, die zich elders afspelen. De
anderen ondervinden klaarblijkelijk hetzelfde,
want allen aan onze tafel zijn siü, allen
kyken onder 't eten naar de zee, en als dan
n geheel onvoorbereid zegt: Laten we
toch naar den Haag toe rijden...", zy'n wy'
allen plots opgelucht. Allen Echijnt het nu,
als of de eenig mogelijke uitweg gevonden
is, allen is 't duidelijk, dat men niets anders
doen kan, dat er niets belangrijkers te doen
is dan : naar den Haag toe te rijden, dat er
geen tijd te verliezen is. En het parool luidt:
Opbreken!
Esn kwartier later vliegt de auto pijlenel
over den straatweg en wij voelen ons opge
wekt; niemand is moe, niemand zou nu
willen uitrusten en nu heeft ook niemand
meer dat afmattende ongeduld van daareven.
Het onbestemde verlangen, dat in de onme
telijkheid zweven wou, heeft voor ditmaal
bestemming en vervulling gevonden. Men
stuift in den snorrenden wagen midden door
den voldanen, behaaglijken vrede van het
Hollandsche landschap. Arkadiseh zijn deze
uitzichten; op eindelooze weilanden grazend
vee; of losse sierlijk over 't gias springende
paarden. En dan lammeren overal, die
op den grond liggen, als lerend geworden
bijbelplaatjes. De wegen zijn hier smal,
witte banden over en tusschen door de weideu
en velden. Zoo smal zijn zij, dat twee wagens,
die elkaar tegen komen, elkaar slechts met
moeite kunnen passeereu. Dit koninkrijk is
zoo klein, dat men blijkbaar met de w
gbreedte zuinig moest zijn, wilde er nog land
overblijven.
Zooeven waren we nog te midden van 't
stralende licht van de boomlooze vlakte en
reeds verdwijnen we ia de diepe schaduw vaa
het Bosch'1. Grootestadshout, de Prater",
het Bois" van den Haa..-. Zooeven waren we
nog te midden van de volmaakste viede van
't Hollandsch landschap, en reeds zijn wij onder
gedoken in de bruisende
draaikolkstroonaing en het geraas van deze hollandsche
stal, waarvan het bewegen ons een eigen
aardige menging lijkt van bont
kermisgewriemel en voorname noblesse. De straten
londom het Plein herinneren met hun galan
teriewinkels, de veelkleurigheid der etalages;
de café's, waarvan de lilliputterige tafeltjes
op 't trottoir staan, aan Parijs. De Konin
ginnegracht", waar lieve, rustige tuinen aan
de heerenhuizen schaduwen, waar-onder
eeuwenoude benken de herten vlak bij de
rails van de electrische tram grazen, her
innert aan de omgeving van Park Laue in
Londen. In de stormachtige eenzaamheid van
het strand hebben wij naar hier verlangd,
naar 't lawaai, naar den alledaagechen
slentergang der stad; en in 't begin sleept het
geluid ons ook mee, brengt 't ons in een
vroolijko roes. We zijn deze stad
binnengebied van Scheepvaart echter wel, uit
gebreider onderwezen worden; en... .veran
dering in den eisch van n jaar dekdienst
in die van dekdumt op daarvoor varende
opleidingsschepen l
' Hier ?oor is echter Staatshulp en veel geld
noodig l
En hoe zou dit doel bereikt moeten worden?
Wat zou de te volgen weg wesen om aldus
te geraken tot een moderne weder opbouwing
van de beoefening der Zeevaart? eertijds
Neerland grootste glorie"!....
COTANGENS.
imiiiiiiiiiimiiMiimiilimiiiMiiiMiiiiiiiMmiHiiiii
G. H. G. vos BBÜCKEN FOCK, 2 Préludes
en Etude, Op. 20, Ballade voor piano,
Op. 21 en Sonate für Klavier und
Violine, Op. 23, A. A. Noske, Mid
delburg.
A. H. AMORY, Sonatine voor Piano, Op.
53?G. Alsbach & Co., Amsterdam.
A. H. AMORY, Drie Liedjes in den
volkstoon, Op. 63, Gebr. Wagenaar, Arnhem.
JÜLIUS RÖXTGEN, Oud-Hollandsche
Boerenliedjes, Op. 51, De Nieuwe
Muziekhandel, Amsterdam.
C. W. COENEN, Silhouetten voor Klavier,
G. H. v. Eek, 's Gravenhage.
Mevr. H. LIENDEES FRACKEES, In Veld en
Bosch, kleine stukken voor piano, G.
H. van Eek, 's Gravenhage.
Wanneer van G. H. G. von Brucken Fock
nieuwe pianocornpositiën aangekondigd wor
den, dan kan men er zeker van zy n met iets
byzonders te doen te hebben. Zoo ook zijn
twintigste opus, twee préludes in A en E en
een tude ia A. Het is pianomuziek van voor
naam gehalte, poëtisch gedacht, modern en
vaak verrassend van harmonie en modulatie,
steeds belangwekkend van rhythmiek en van
een schitterend rijken en weelderigen
klaviersatz. My persoonlijk is de tweede prélude
met haar fraaie, subtiele melodie 't liefst.
Het is wel onnoodig te zeggen dat slechts
pianisten met zeer ontwikkelde techniek en
fijnen kunstzin, zich aan deze muziek kunnen
wagen.
Ditzelfde valt ook te zeggen van Fock's
Ballade, op. 21, een mooi muziekstuk, waar
van mij vooral het gedeelte vierkwarts maat
in F, voortreffelyk geslaagd voorkomt. Ook
is de chromatisch dalende bas tegen het
slot zeer belangrijk.
De viool-sonate, aan Carl Flesch opge
dragen, hebben wij dezen winter reeds in de
concertzaal gehoord.
Bij het nalezen en «pelen werd ik in mijn
oorspronkelijke meening bevestigd, namelijk
dat deze sonate een hoogst interessant werk
is, waarin de oorspronjely'ke stijl van den
componist ten volle uitkomt.
Zeer schoon van vinding acht ik het tweede
thema van den eersten Satz, dat in cis kl. 3
begint ea vooral de aanhef van het Andante,
iimiiiiiiiiiMmiHiiMiiimmiiiH
getrokken zooals men een feestzaal binnen
stapt. Men komt per auto, stapt uit, de deur
staat open, men gaat naar binnen. Men heeft
geen bagage, geen beslommeringen en
geen plichten. En wij spazieren langs de
straten, zooals men door de zalen van
een groot Casino of vaiiété-etablissemeni
slentert. Wat zich hier afspeelt, in ernst of
in scherts, kan ons niet schelen; dat inte
resseert ons .slechts als 't op onze
vroolijkheid werkt; het maakt op ons zelfs den
indruk alsof het met geen ander doel be
weegt en existeert dan om ons te vermaken.
Daarom bezit deze stad voor ons ook een
prikkelende lichtheid, als geen andere stad,
waarmee ons leven inniger gelieerd is. Maar
daarom heeft ze ook die schreeuwende leegte,
die pynende en verdoovende leegte, die ons
zoo gauw afmat. En na een uur van herrie
en kijken, vluchten we in de stilte van het
Mauritshuis, waar schilderijen hangen, schil
deryen van Rembrandt, van Teniers, van
Vermeer en van de andere Nederlanders.
In een zaal verheerlijken ze hier de
levensgroote Stier van Potter, in een andere
Rsmbrandts, Anatomie". Wij zullen oppassen
niet te veel wanden en doeken langs te slen
teren, opdat we na 't menschenlawaai van
de straat niet totaal ontredderd en uitgeput
worden ,door 't kleurenlawaai hier binnen.
Geen hoofdpijn toch evenaart die, welke men
in een museum kan oploopen. Als alle schil
derstukken tot een reuzendoek samenvloeien
en dit doek onophoudelijk en kaleidoscopisch
boni wordt afgedraaid. Dus maar twee, drie
doeken bekijken. Voor alles de Anatomie"!
En alle geruchten van den dag, alle
oppervlakkigheidjes van 't geziene verzinken bij
de diepe eeuwigheid van dit werk. Als een
drama van Shakespeare werkt dit wasgele
doodengelaat, weggekropen in den
zwartenmantel. Zoo dicht bij de levenden, zoo met
duizend draden aan ze vastgesponnen en toch
zoo oneindig ver af van het leven zelve.
Shakespeai e-geweldig dit kalme, geen wensen
meer uitdrukkende, geheel in zich zelf ge
keerde gezicht van den dooden marj, die
niets meer te vragen heeft tegenover de
roode, levenskrachtige bloeiende gezichten
van de doctoren, die zich over hem
hesnbuigen, spiedend, vragend, doorgloeid van
de gansene begeerte te weten, te plukken.
Het leven buigt zich vol spanning en hui vering
over den rand van het het graf en spiedt
in duister.
Na dit geen ander schilderstuk meer! Er
uit! En door 't avondstille land terug naar
de zeel En dan in den doukeren nacht nog
eenmaal, samen, voor het naar bed gaan,
door de duinen gewandeld. Daar grijpt de
koele, frissche wind weer naar ons, als met
vriendenhanden, aait weer de levenszorgeii
van ons weg, zoodat vre verlicht en ruimer
ademen.
Dit is een dag als andere dagen. Want hij
heeft morgen en avond gehad als zij. Maar
z'n inhoud was rijker; voller. Waar de anderen
knibbelden, verkwistte, vergooide hij. Won
derlijke geluksbeker van den dag, soms
klein, en inhoudsarm, en plotseling weer
groot en diep als moest alle levensrijkdom
daarin, en op eenmaal genoten worden.