De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1908 6 september pagina 2

6 september 1908 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER VOOR E D E.RiL AN D. No. 1628 rondgezonden. Maar laten we erkennen dat de belangstelling, die er uit spreekt, toch aangenamer aandoet dan onze nog te vaak blijkende Nederlandsen onverschilligheid) al hebben w\j waarlijk geen minder bouw kundig erfdeel te bewaken dan de Duitschersl en dat dit in dit rondschrijven ge openbaarde denkbeelden van werkelijk inzicht getuigen, al zal de Ver. Heimatschulz is het zich bewust de toepassing der wet en der op haar te gronden plaatse lijke verordeningen veel takt vragen, om niet weer te zondigen door een te veel van overheidsbemoeiingen en de vrije ontwik teling der bouwkunst te belemmeren. Doch op een oogenblik waarop eene kerkelijke overheid een onzer oudste Amsterdamsche bouwvoortbrengselen aan sloopershanden overlevert, kunnen we den wensch niet onderdrukken, dat ook in ons land aan de Gemeenten de plicht wierd opgelegd, om bouwvergunningen te weigeren voor het stichten van nieuwe of het veranderen van bestaande gebouwen, als daardoor straten of pleinen of het geheele karakter van een plaats ernstig bedorven zouden worden" (?groblich verunstaltet"), en hun verder vergund werd in hun bouwverordeningen rekening te houden met aesthetische over wegingen, als in het rondschrijven nader uiteengezet zijn. Liefst nog aangevuld met een bepaling, die het sloopen van architec turale monumenten, tenzy onvermijdelijk, voorkomt. Zouden onze Oudheidkundige Bond en Architectura et AmicUia niet in ons land samen het werk willen beginnen, dat de Ver. Heimatschutz voor Duitsohland al met zooveel energie en succes ondernomen heeft ? 'it Ligt toch wel op beider weg, en dan be hoeft, bij onze reeds wat overtalrijke vereenigingsreeks, niet nog weer eene nieuwe gesticht te worden! Ook het Alg. Nederl. Verbond en tal van andere bonden en verjsenigingen o. a. die ter bevordering van vreemdelingen verkeer zouden hierin nuttig kunnen medewerken, en propaganda helpen maken voor een verbreiding van het inzicht, Sat wij hier een kostelijk erfdeel te be waken en te verzekeren hebben! L. SIMONS. Ie. Overproductie of gebrek aan Stuurlieden ter koopvaardij ? 2e. Eischen die gesteld worden aan hedendaagsche Gezagvoerders der Groote Stoomvaart in verband met onder wijs en opleiding. Er worden reeds vele stappen door de Neierlandscae Redering gedaan op het ge bied van Staatszorg voor dd belangen van de Zeevaart, en onafscheidelijk daaraan verbonden, voor die der Zeelieden. In dit weekblad werd in n der Septembernu-nmers van verleden jaar door Tangens" op zeer correcte wijze een en ander ont vouwd, aangaande bezwaren tegen de voor gestelde Echepenwet en werd daarin in 't vooibygaan even in herinnering gebracht, de eigenaardige wy'ie, waarop aan personen die slechts n dag in zekeren stuurmansrang hadden dienst gedaan,een z.f. dienstdiploma" werd uitgereikt, by het inwerking treden der Schipperswet eenige jaren terug. Werd door den Bond van Nederlandsche Een dagje in N oord wijk. *) DOOR FELIX S ALTEN. (Bewerkt door ANNIB C. TEN SELDAM.) De wind komt van zee; en de vlaggen aan 't strand flapperen land in. Zijn wilde stem scheurt in den morgensluimer, wipt baar als een herstblad los, draagt haar weg, dat men plots klaar wakker de oogen opslaat. Men hoort, hoe hij om 't huis lawaait, hoe hij aan de ruiten rinkelt, tegen de deuren smijt. Men heeft 't gevoel, terwijl men daar zoo ligt, dat met al dat lawaaimaken en razen iemand bedoeld moet «(rezen. Men heeft 't gevoel, dat daar buiten iemand staat vol onstuimige vijandelijkheid; een die er zich niet af laat brengen een Uitdagende houding aan te nemen; en die nu van oogenblik tot oogenblik brutaler wordt, zoolang men zich hem niet te weer stelt. 'Moet men zich dat laten welgevallen? Op; en erop uit! En als men nu de buitendeur open ;duwt, dan schijnt meteen ook de strijd te ?beginnen, dan rukt-ie je de deur uit handen, «n stormt den huisgang in als een half dolle inbreker. Maar heel buiten is 't dan ineens voorbij; alles wat twistziek en toornig was, alles wat je een klein persoonlijk lawaaitje scheen, is voorbij. Daar is alleen nog maar een ont zettende, in geweldige hijgingen blazende ?adem; daar is alleen nog maar een bruisende koelte, een bewogenheid van het onzichtbare, waar loor men ombolderd wordt; en die moed wekt, en zelfvertrouwen. De wind komt van zee en de vlaggen aan 't strand flapperen land in. De wind ploft over 't water weg, zoo jachtig, zoo razend, dat men zich een man gaat voorstellen, die onder 't loopen neertuimelt, weer opkrabbelt, weer verder .holt, weer struikelt. En steeds jachtiger wordt zijn loopen; na iedere tuimeling en val steeds wilder. De wind stormloopt tegen de duinen, die hem bedaard haar vaal gele borstweringen bieden. Wij rijden op makke paarden langs het .strand. Hun manen apperen land-in net als ?;") Noot van de vertaalster. Ons Hollandsen ?strand staat bij den Oostenrij kschen welstand goed aangemerkt. Vooral Scheveningen .trekt 's zomers veel badgasten uit de Donau,monarchie. Dit jaar was o. a. Karl Lueger er te gast, de bekende burgemeester van ?Weenen, die gril van het noodlot tot ?de hoogste macht geraakt, physiek totaal moest instorten. Ook onze zeelucht heeft dezen machtigsten van alle burgemeesters zyn lichamelyk evenwicht niet kunnen hergeven. , In Npordwyk heeft «en ander iHuster Oostenrijker gelogeerd. Felix Salten, jour nalist-letterkundige en ook by' ons gespeeld dramaturg, Een letterkunstenaar, maar een Zecenakunstenaar tevens. In deze dubbele kwaliteit kan het hier verwerkte feuilleton van zy'ne hand ons interesseeren; over onze zee en andere óns vertrouwde dingen door hem in het dagblad Die Zeit" te Weenen gepubliceerd. Stnurlieden ter Koopvaardij, later geworden de veïeeniging van Nederlandsche Gezagvoer ders en Stunrlieden ter Koopvaardij, in haar Ie jaarverslag A°1902, herhaaldelijk gewezen, op een overproductie" van stuurlieden, (waardoor dus de uitreiking van dienstdiploma's niet noodig zou geweest zijn), toch blijkt het, dat in de jaren gevolgd na 1902 geen overproductie" bestaan heeft, maar integendeel juist eerder teekenen van schaarschte, in weerwil van de vele uitge reikte dienstdiploma's, zich vertoonen bij vele Stoomvaartljjnen. Het veronderstelde feit van ,,overproduc tie" door den toen-maligen Bond als bestaande aangenomen en bekend gemaakt, werd toen reeds in een brief (opgenomen in een admi nistratie der jaarverslag van den Bond) van de hand der Koninlijke Pakketvaart Mij., tegengesproken, omdat de moeite die o. a. de K. P. M. toen reeds had om het per soneel harer schepen voltallig te houdenbewyzen waren, (of altham zoo werden be schouwd) dat er van overproductie" geen sprake kon zyn. Als we echter meer vannaby bekend zijn, met de betrekking van stuurman ter koopvaardij, met de opleiding voor die betrekking, en met het begin der loopbaan er van, zullen velen toch moeten toestenmen, dat indien alles blijft, zooals het thans is, een zeer waar schijnlijk gebrek aan stuurlieden voorzien kan worden: By' onze groote zeevarende Brifsche nabuur. is het wat betreft vele oorzaken tout comme chez nous l al. waar we in een Lloyds Weekly Shipping Index, over de betrekking (uit een circulaire der daar bestaande vakvereeniging, gericht aan* reed ers) lezen : Low wages, rrjsecurity of position, long abcense from families and friends, no system of leave in home ports, restricted accommodation, and lengtby hours of duty, are among some, of the principe! reasons, why British boys, of respectable parentage od no attraction in the sea as a profesnon, and offieers in the service, leave, at the flrst opportunity, of obtaining even, a eubordinate position on shore." Het bovenstaande, in hoofdaaak voor Hollandsche jongens en scheepsofflcieren even toepasselijk, in verband gebracht tevens met de opleiding zooals die voor hen in Holland bestaat, en, vooral niet het begin der loopbaan, zullen duidelijk doen zien, dat het niet meer zoo vlot giat om da openge vallen plaatsen bezet te krijgen, vooral met de, in de laatste jaren zoo mooi zich uit breidende en reeds na 1902 uitgebreide Handelsvloot, waardoor een groote vraag naar stuurlieden steeds is. Hoe is n.l. dj opleiding, hos verkrijgen jongelui hun 3e stuurmans diploma van de staats-examencommissie ? In de opleiding laat de s<taat, ouders, voog den en pupillen zelf voorzien en kiezen, en wordt om toegelaten te worden tot het eximen, de leeftyd van 18 jaar bepaald, een bewijs van goede ooren en oogen en n jaar dekdienst vereischt, zonder meer. Zijn echter door die geteele vrijlating in keuze, in verband met de onkosten van voldoende opleiding aan den wal, en met het verkrijgen van den vereischten vaartjjd, de betrokken personen wel bijzonder gebaat? en ryst ons hieromtrent zelfs de vraag: de vlaggen. Wy rijden vlak langs het water over 't zand, dat donkerbruin van natheid ziet, en glad en week ia als een kleed van geschoren fluweel. Dan jagen we de paarden de brekende golven in, die wijd wegvloeiend met een rumoer van kostelijke blijheid in schuim uiteenspatten. In dat witte schuim trappelen de paarden sierlijk, byna coqnet. Met gespitste ooren, den kop op zij, kijken zy dikwijls ver-uit over de zee, die met witte hooge koppen aan komt rollen. Aan den donkerblauwen hemel staat de morgenzon; een koele zon van stralende, gelukbrengende kracht. In de oneindigheid van deze ruimte is niets dan de blauwe lucht, niets dan de groene, wit-koppige zee, niets dan de hijgende adem van den wind en de helle gloed van deze giudpluimende ZOD. Verweg, dicht bij den horizon schitteren een paar witte zeiltjes in de ruimte. De paarden brieschen zachtjes onder 't draven. Hun gezonde aangename warmte voelt men aan de beenen, koesterendmild, terwijl het bovenlijf hniver-overrild wordt bij eiken windvlaag. En dit uur is zoo vol van rust, zoo vol van zuivere lucht, als ware deze smalle strook tusschen land en zee schoongeveegd van alle stof, vrij van alle levensplagen. Spoedig daarop bij 't balen weer het genot van die eerste kleine schrik, als men in 't water stapt, en de borst als door ijskoude grijpende ijzerwalzen wordt ingedrukt. Dan 't leuke stappen; de golven tegemoet. Steeds dieper gaat men en men voelt onder de voetzolen 't zijï,? weeke verglijdende zand, voelt hoe het door den vloed wordt w ggesleept; men voelt de vele kleine scherpe schelpjes, wil voorzichtiger gaan, en... wordt plotseling opgeheven, neergesmeten, onder gedompeld en overschuirnd: de eerste golf. Nu komen ze achter elkaar aar. Men staat daar; en ziet hoe zij zich ais levende wezens opheffen, 'n kam opsteken, zich welven en in de seconde, die de welving duurt, er uitzien als van flesch-groen giaa; en hoe zij dan, neerbruisend plotseling wit worden; een breede val van schuimende, verstuivende, fonkelende druppels. Hand in hand, ia lange rijen als kinieren, die patertje spelen loopt men ze tegemoet, steeds verder. Tot het waarechuwingssignaal van den badman maant, dat dicht aan 't spel een ernst grenst, die boven menschelijke kracht gaat. Maar dan: men staat nog en kijkt uit, ver uit in 't lokkende gevaar. En voelt zich gepakt door een zachte, wonderlijk opwekkende emotie en omslopen door een bijna on bewuste schaamte, als had men op kleinzielige, listige wijze de groote zee probeeren te bedriegen. Met de fiets 't land in om zich warm te rijden. De strandhaver geurt vlak bij de duinen; dan geurt de klaver in de weiden en op de reuzenakkeis staan de bloeiende gladiolussen, als bloedroode vlammen, die uit den bodem laaien. De bloemkweekers staan te midden van al deze weelde. Snijden; binden; heele schooven bloemen liggen naast hen; wagensvol worden weggereden. Oogst l Uit deze typisch-Hollandsche vlakte steken geen andere verhevenheden op dan de windmolens, die hun wieken naar den hemel rekken, als een deklameerende tooneelspeler z'n armen. Want men ziet steeds naar twee van deze wieken. Op deze Hollandsche vlakte is wielry'den nog een genoegen. Daar Laat de Regeering, die een staatsexamen verplichtend stelt, om d« betrekking te kunt en waarnemen, de ouders van, en de adspirantstuurlieden zelf, in het streven naar de be reiking van hun doel, niet wat te veel aan hun lot over? Te zeggen dat het hnn gemakkelijk wordt gemaakt en de staat productie" van stuur lieden in de hand werkt, door die geheele vrijlating, is zeer twijfelachtig, juist bij goede bekendheid van het geheel. Meer en meer toch (het is reeds vroeger in vakorganen als Neptunus" en Zee" op gemerkt) zien we onder de stuurlieden twee categoriën. 1. De stuurman, geboren uit goed beschaaf den familiestand, welke met voldoend genoten voorbereidend zeevaartkundig en (of) H.B.S. onderwijs, en als gevolg daarvan, voldoende kennis en ontwikkeling, op ongeveer 17 of 18 jarigen leeftijd zee koos, voldeed aan den eisch van n jaar varen, en gemakkelij k het examen voor het verkrijgen van het Sestuurmansdiploma aflegde. 2. De stuurman, meer uit de volksklasse, welke 12 of 13 jaar zijnde, ging varen, (na dua gewoon lager onderwijs genoten te heb ben) en 'op ongeveer Kjarigen leeftijd (maar dikwijls veel ouder) op een zeevaartschool kwam, om te leeren, voor het voor hem zoo moeilijke 3e stuurmans-examen. De onder sub l genoemde stuurlieden hebben een zuur jaar in hun vaarty'd dik wijls mee moeten maken. Uit hun familie en vriendenkring aan boord verplaatst, hebben ze een jaar moeten leven met minder ontwikkelden, hebben dikwijls minderwaardige baantje?, en (wat echter minder beklagens waard is) barden handenarbeid moeten verrichten. Hieraan niet gewend zijnde, hebben ze zich in korten tijd of in het onvermijdelijke geschikt, of werden te veel naar lichaam en geest gedemoraliseerd, om de kracht te be zitten door den dikwijls onnoodig zuren appel heen te byten. Velen van hen hingen na een of meer reizen gemaakt te hebben zeelaarzen en zuid wester aan den kapstok, anderen verwierven nog het 3e stuurmansdiploma, maar aan vaarden, zooals in Engeland, bij de eerste gelegenheid een ondergeschikte betrekking aan den wal om bekende redenen. De onder sub 2 genoemde stuurlieden heb ben in hun veel langeren vaarty'd misschien wel eens naar huis verlangd, maar konden zich gemakkelijker aanpassen aan den arbeid, het ruwere ia gewoonten en taal in een matrozen logies was hen minder stuitend, althans spoedig minder vreemd, kortom, ze voelden zich meer eigen over 't algemeen met hun omgeving. Voor hen was het echter een harden dobber om het noodige geld bij elkaar te sparen, (hier toch kon geen of weinig steun van ouders worden verwacht) om aan den wal zich te bekwamen voor het genoemde examen. Zij werden bo7endien daarby dikwijls keer op keer door de Staats examencommissie afgewezen, en ten slotte, ca herhaalde vergeefsche pogingen, werd bij velen de teleur stelling zóó groot, dat ze de studie opgaven, en vooruil" bleven varen. ? Van beiie categorieën zi«n we dus steeds een onrustbarend aantal jongelui het streven iiiilMiiiMitiMirMinimiiiiiiiiiiiMHiiimmiiiiiiiiM zijn geen vermoeiende hellingen te over winnen ; geen gevaarlijke bochten om te schieten, en daar zijn harde, goed onderhouden wegen. Men weet niet eens, dat men zich inspant en is reeds ettelijke kilometers ver. Onverwachts peddelt men door een kleine plaats. Zij ligt halfweg Leiden, stil, inge slapen. Een lange gracht kronkelt zich door de hoofdstraat; hooge linden langs den wal werpen donkere schaduwen over 't stille zwartige water. Heldere, roode huisjes met witte gordijnen, met vitrage en stores, alsof hier niets dan weigestelden wonen. Rijnsburg. Hier heeft Baruch Spinoza t wee jaren geleefd en gewerkt. Misschien staan er nn een paar roode baksteenen huisjes meer in Rijusburg dan toen; misschien zijn de linden aan de gracht wat voller dan de linden van tweehon derd jaren geleden.Maar zoo druk en rumoerig de wereld ook sindsdien geworden mag wezen hier is alles nog even stil, nog even lang zaam als voor eeuwen. Alleen dat even voorbij het plaatsje dikwijls de stoomtram van Leiden naar Katwijk voorbij hijgt en belrinkelt. Ove rigens is het nog dezelfde gelaten dommel. En niet een van al de schrille geluiden van het moderne leven zou hier ook thans de werkrust van een eenzamen filosoof komen versto ren. Het huis waarin Spinoza woonde, staat er nog, en ziet er net uit als de kleine roode baksteenen huisjes, die men nu nog in Holland bouwt. Menschen, die 't waarschijnlijk goed be doeld hebben,maakten er een Spinoza-museum van,dat even wel niets vanSpinoza te ziengeeft. Fen regie, die stemming heeft willen maken, heeftde kamer.die klaarblijkelijk Spinoza'sstudeervertrek geweest is, middeleeuwsch gemeu bileerd. Ondanks alles: deze kleine gelijkvloerfche kamer met haar breede vensters, die uitzien over wijde velden, dit klein weggescholen, door placiede stilte omgeven asyl van een denker, wekt aandachtige belang stelling. Het vreemdelingenboek ligt op de schrijftafel. Men bladert in drie minuten 10 jaar terug; en vinit geen... vier bezoekers uit Weenen. 's Middags ziet men de zee weer, ziet hem gedurende het diner van r.it de eetsaal van het \ ótel, door de schoongelapte spiegelruiten. In breede tijen komen de golven aanplonZ6B, in wondervoi-feesfelu'k, bijna dansend rythme. Loodgrijs en helgroen en bruin en staalklenrig zijn de golven-rijen en hun onop houdelijk bewegen vibreert na in al je zinnen. Hoe langer men er maar kijkt, des te meer gaat de hartstochtelijkheid dezer beweging, haar trotsch steigerende energie, aich voor doen als iets levends, als een bewust, als een persoonlijk iets, dat een bepaald doch onaangegeven doel tegemoet streeft. Niet als n zoo een wezen, doch als een oneindige massa, een samendrang van zulke schepselen. In de verte, zeewaartsin, verheffen deze golven zich als creaturen, die dit eigen oogeublik ont staan, die in deze seconde geboren worden, en die zich tegelijkertijd gereed maken hier naar toe te snellen. Gaheele volkstammen rennen aan en spatten uit mekander. Dit turen naar ds zee geeft den indruk als zag men de zich steeds vernieuwende, herhalende aankomst van iets, dat nooit aankomt; als zag men de eeuwigdurende en fanatieke voor bereiding van een werk, dat nooit wordt uit gevoerd; als woonde men een gebeurtenis by, die nooit plaats grijpt. Zoo dikwijls ik naar naar de stnurmansbetrekking opgeven. Rest ons de vraag: Uit welken familiestacd zal in de toekomst, in hoofdzaak, een voldoend aantal bekwame stuurlieden, benoodigd voor de Nederlandsche Koopvaardijvloot, voortkomen? Met de oplossing dezer vraag zullen toch zeker de algemeene belangen van handel en scheepvaart worden bevorderd, want is het waar, dat er geen scheepvaart zonde z^'n zonder handel, even waar is het ook dat er geen scheepvaart kan zijn zonder zeelui of meer speciaal stuurlui. Eén manier om in het te verwachten a.s. te kort aan stuurlieden te voorzien is voor zeker: vergemakkelijking der exameneischen. Zoo komen we als vanzelf tot een beschou wing van punt 2, n.l. van de ekchen, die gesteld worden, aan de betrekking (niet te verwarven met exameneischen) van stuurman, de man die straks gezagvoerder zal zijn, de man die dan de verantwoording beef t van schip en lading niet alleen, maar tevens over het wel en wee beschikt van veler levens, de man die zich niet slechts ver antwoorden moet tegenover den staat als rechter aan boord en als ambtenaar van den Burgerlijken Stand, maar van wien verwacht kan worden dat hij met succes den zwaren strijd voor mengchelijkheid en recht" kan stryden. Men vergete ook niet dat die man op lange trajecten, dagen en weken op zee doorbren gende, mglen en mijlen verwijderd van medische en rechtskundige hulp en van herstellingspraatsen, noodig by eventueele evenementen, zelf moet handelen, slechts in raad gesteund door klassegenooten, (d. z. de stuurlieden) en technici, (nl.de machinisten aan boord.) Noodig is het echter, dat hij zich van alles, met succes, voldoende kan op de hoogte stellen en er zich een oordeel o ver kan vormen, om eventueel onafhankelijk ingrijpend te kunnen optreden, teneinde later ten minste mei recht ter verantwoording te kunnen worden geroepen, over eventueel minder goed verloop, van het een of ander. Zou dit alles wel verkregen worden by vergemakkelijking der exameneischen, die toch al niet moeilijk te noemen zijn voor middelmatig ontwikkelde menschen ? Het examen-programma uit de Schipperswet is immers toch al vrijwel uit den ouden doos" en getuigt geenszins van het verzetten der bakens bij het verloopen van het getij. En voor dat verloopen" vergelijke men een vroegere bark uit de oude zeilvaart met een tegenwoordige mail-boot van het hedendaagsche wereldverkeer ! En toch zijn de examen-eischen, zooals die voor jaren terug nog uit den zeilvaartijd, bestonden, nagenoeg onveranderd overge nomen. Zoaden ze dan bij een vergemakkelijking niet als heelemaal onvoldoende voor de prak tijk gebrandmerkt worden? En toch is dit de meest voor de hand liggende uitweg om in het te verwachten gebrek te voorzien, omdat het de gemakke lijkste is! Een andere echter is: verplicht voorberei dend onderwijs, alvorens naar zee te gaan, op een 2 of 3 jarige cursus, waar nieuwe vakken, vroeger niet noodig, thans door de groote omkeering en uitbreiding op het iiimiiMiiimMiiimiiiiii de zee lag te kijken, uren in aanschouwing verzonken, merkte ik later, dat ik dan heeleu tijd door, zonder het te weten, op iets had liggen wachten. Op iets verrassends, op iets onbegrypelijks, op iets dat nog nooit geweest was; en dat ik mij daarbij tot in ademlooze spanning had opgewonden; zonder het eigenlijk te weten. Dit kijken naar de zee wekt een drang naar handelen, die plots in ons ont waakt en die zich dan niet meer Iaat onder drukken. Men heeft op eens duizend plannen, heeft tegelijkertijd iets onrustigs en iets gejaagds en het gevoel, belangrijke dingen te verzuimen, die zich elders afspelen. De anderen ondervinden klaarblijkelijk hetzelfde, want allen aan onze tafel zijn siü, allen kyken onder 't eten naar de zee, en als dan n geheel onvoorbereid zegt: Laten we toch naar den Haag toe rijden...", zy'n wy' allen plots opgelucht. Allen Echijnt het nu, als of de eenig mogelijke uitweg gevonden is, allen is 't duidelijk, dat men niets anders doen kan, dat er niets belangrijkers te doen is dan : naar den Haag toe te rijden, dat er geen tijd te verliezen is. En het parool luidt: Opbreken! Esn kwartier later vliegt de auto pijlenel over den straatweg en wij voelen ons opge wekt; niemand is moe, niemand zou nu willen uitrusten en nu heeft ook niemand meer dat afmattende ongeduld van daareven. Het onbestemde verlangen, dat in de onme telijkheid zweven wou, heeft voor ditmaal bestemming en vervulling gevonden. Men stuift in den snorrenden wagen midden door den voldanen, behaaglijken vrede van het Hollandsche landschap. Arkadiseh zijn deze uitzichten; op eindelooze weilanden grazend vee; of losse sierlijk over 't gias springende paarden. En dan lammeren overal, die op den grond liggen, als lerend geworden bijbelplaatjes. De wegen zijn hier smal, witte banden over en tusschen door de weideu en velden. Zoo smal zijn zij, dat twee wagens, die elkaar tegen komen, elkaar slechts met moeite kunnen passeereu. Dit koninkrijk is zoo klein, dat men blijkbaar met de w gbreedte zuinig moest zijn, wilde er nog land overblijven. Zooeven waren we nog te midden van 't stralende licht van de boomlooze vlakte en reeds verdwijnen we ia de diepe schaduw vaa het Bosch'1. Grootestadshout, de Prater", het Bois" van den Haa..-. Zooeven waren we nog te midden van de volmaakste viede van 't Hollandsch landschap, en reeds zijn wij onder gedoken in de bruisende draaikolkstroonaing en het geraas van deze hollandsche stal, waarvan het bewegen ons een eigen aardige menging lijkt van bont kermisgewriemel en voorname noblesse. De straten londom het Plein herinneren met hun galan teriewinkels, de veelkleurigheid der etalages; de café's, waarvan de lilliputterige tafeltjes op 't trottoir staan, aan Parijs. De Konin ginnegracht", waar lieve, rustige tuinen aan de heerenhuizen schaduwen, waar-onder eeuwenoude benken de herten vlak bij de rails van de electrische tram grazen, her innert aan de omgeving van Park Laue in Londen. In de stormachtige eenzaamheid van het strand hebben wij naar hier verlangd, naar 't lawaai, naar den alledaagechen slentergang der stad; en in 't begin sleept het geluid ons ook mee, brengt 't ons in een vroolijko roes. We zijn deze stad binnengebied van Scheepvaart echter wel, uit gebreider onderwezen worden; en... .veran dering in den eisch van n jaar dekdienst in die van dekdumt op daarvoor varende opleidingsschepen l ' Hier ?oor is echter Staatshulp en veel geld noodig l En hoe zou dit doel bereikt moeten worden? Wat zou de te volgen weg wesen om aldus te geraken tot een moderne weder opbouwing van de beoefening der Zeevaart? eertijds Neerland grootste glorie"!.... COTANGENS. imiiiiiiiiiimiiMiimiilimiiiMiiiMiiiiiiiMmiHiiiii G. H. G. vos BBÜCKEN FOCK, 2 Préludes en Etude, Op. 20, Ballade voor piano, Op. 21 en Sonate für Klavier und Violine, Op. 23, A. A. Noske, Mid delburg. A. H. AMORY, Sonatine voor Piano, Op. 53?G. Alsbach & Co., Amsterdam. A. H. AMORY, Drie Liedjes in den volkstoon, Op. 63, Gebr. Wagenaar, Arnhem. JÜLIUS RÖXTGEN, Oud-Hollandsche Boerenliedjes, Op. 51, De Nieuwe Muziekhandel, Amsterdam. C. W. COENEN, Silhouetten voor Klavier, G. H. v. Eek, 's Gravenhage. Mevr. H. LIENDEES FRACKEES, In Veld en Bosch, kleine stukken voor piano, G. H. van Eek, 's Gravenhage. Wanneer van G. H. G. von Brucken Fock nieuwe pianocornpositiën aangekondigd wor den, dan kan men er zeker van zy n met iets byzonders te doen te hebben. Zoo ook zijn twintigste opus, twee préludes in A en E en een tude ia A. Het is pianomuziek van voor naam gehalte, poëtisch gedacht, modern en vaak verrassend van harmonie en modulatie, steeds belangwekkend van rhythmiek en van een schitterend rijken en weelderigen klaviersatz. My persoonlijk is de tweede prélude met haar fraaie, subtiele melodie 't liefst. Het is wel onnoodig te zeggen dat slechts pianisten met zeer ontwikkelde techniek en fijnen kunstzin, zich aan deze muziek kunnen wagen. Ditzelfde valt ook te zeggen van Fock's Ballade, op. 21, een mooi muziekstuk, waar van mij vooral het gedeelte vierkwarts maat in F, voortreffelyk geslaagd voorkomt. Ook is de chromatisch dalende bas tegen het slot zeer belangrijk. De viool-sonate, aan Carl Flesch opge dragen, hebben wij dezen winter reeds in de concertzaal gehoord. Bij het nalezen en «pelen werd ik in mijn oorspronkelijke meening bevestigd, namelijk dat deze sonate een hoogst interessant werk is, waarin de oorspronjely'ke stijl van den componist ten volle uitkomt. Zeer schoon van vinding acht ik het tweede thema van den eersten Satz, dat in cis kl. 3 begint ea vooral de aanhef van het Andante, iimiiiiiiiiiMmiHiiMiiimmiiiH getrokken zooals men een feestzaal binnen stapt. Men komt per auto, stapt uit, de deur staat open, men gaat naar binnen. Men heeft geen bagage, geen beslommeringen en geen plichten. En wij spazieren langs de straten, zooals men door de zalen van een groot Casino of vaiiété-etablissemeni slentert. Wat zich hier afspeelt, in ernst of in scherts, kan ons niet schelen; dat inte resseert ons .slechts als 't op onze vroolijkheid werkt; het maakt op ons zelfs den indruk alsof het met geen ander doel be weegt en existeert dan om ons te vermaken. Daarom bezit deze stad voor ons ook een prikkelende lichtheid, als geen andere stad, waarmee ons leven inniger gelieerd is. Maar daarom heeft ze ook die schreeuwende leegte, die pynende en verdoovende leegte, die ons zoo gauw afmat. En na een uur van herrie en kijken, vluchten we in de stilte van het Mauritshuis, waar schilderijen hangen, schil deryen van Rembrandt, van Teniers, van Vermeer en van de andere Nederlanders. In een zaal verheerlijken ze hier de levensgroote Stier van Potter, in een andere Rsmbrandts, Anatomie". Wij zullen oppassen niet te veel wanden en doeken langs te slen teren, opdat we na 't menschenlawaai van de straat niet totaal ontredderd en uitgeput worden ,door 't kleurenlawaai hier binnen. Geen hoofdpijn toch evenaart die, welke men in een museum kan oploopen. Als alle schil derstukken tot een reuzendoek samenvloeien en dit doek onophoudelijk en kaleidoscopisch boni wordt afgedraaid. Dus maar twee, drie doeken bekijken. Voor alles de Anatomie"! En alle geruchten van den dag, alle oppervlakkigheidjes van 't geziene verzinken bij de diepe eeuwigheid van dit werk. Als een drama van Shakespeare werkt dit wasgele doodengelaat, weggekropen in den zwartenmantel. Zoo dicht bij de levenden, zoo met duizend draden aan ze vastgesponnen en toch zoo oneindig ver af van het leven zelve. Shakespeai e-geweldig dit kalme, geen wensen meer uitdrukkende, geheel in zich zelf ge keerde gezicht van den dooden marj, die niets meer te vragen heeft tegenover de roode, levenskrachtige bloeiende gezichten van de doctoren, die zich over hem hesnbuigen, spiedend, vragend, doorgloeid van de gansene begeerte te weten, te plukken. Het leven buigt zich vol spanning en hui vering over den rand van het het graf en spiedt in duister. Na dit geen ander schilderstuk meer! Er uit! En door 't avondstille land terug naar de zeel En dan in den doukeren nacht nog eenmaal, samen, voor het naar bed gaan, door de duinen gewandeld. Daar grijpt de koele, frissche wind weer naar ons, als met vriendenhanden, aait weer de levenszorgeii van ons weg, zoodat vre verlicht en ruimer ademen. Dit is een dag als andere dagen. Want hij heeft morgen en avond gehad als zij. Maar z'n inhoud was rijker; voller. Waar de anderen knibbelden, verkwistte, vergooide hij. Won derlijke geluksbeker van den dag, soms klein, en inhoudsarm, en plotseling weer groot en diep als moest alle levensrijkdom daarin, en op eenmaal genoten worden.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl