Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
1628
HZT VHOL1JK LEEREN.
Mij* Loepd. mijn pr&tbl rri-rud ik TOCH- toeken.
U.u.
HET HOK DJ E N,
.....kan ecu beest zo dankbaar zijn
Vat TfSfit men niet van mij.'
if MUS ^AH AILIPEI
Orer Jan Alita's Merpfliclitjes,
By'drage tot de kennis van de op voeding
hier te lande in de 18e eeuw, door
dr. H. POMBS. Rotterdam, W. L. en
J. Brusse. Prijs ?3.90, geb. ?4.90.
Van Alphen's gedichtjes voor kinderen
hebben volkomen afgedaan. We herinneren
ons uit onze jeugd nog versjes als Jantje
zag eens pruimen hangen", Cornelis had
een glas gebroken" en nog andere zeer popu
laire, maar 't wordt uitzondering als de nu
opkomende jeugd ze kent; de bundels kin
dergedichtjes waarin onze ouders nog met
liefde en pieteit bladerden, worden bij ons
niet meer als gelezen boekskena aangetroffen,
we bezitten ze als curiositeit. En toch wat
zijn ze gelezen n met welk een liefde n
met welk een. bewonder ing l En dat niet voor
een enkel geslacht; in 1778 verscheen zyn
eerste bundel en door hoe vele herdrukken
is die eerste druk niet gevolgd.
Wjj staan gansch buiten die waardeering.
maar 'n waardeering, zo algemeen en zo
langdurig als deze, vraagt van de onderzoeker
,'n historiese verklaring," aldus vangt dr. Pomes
zyn studie aan. Persoonlike inzichten moeten
er tydelik voor op zij gezet worden. Naast
't zuiver snbjektief oordeel begint zich 't
meer objektieve te vormen. De vraag is
niet meer, welke waarde de gedichtjes heb
ben voor hem, mens uit de 20e eeuw, maar
wat ze geweest zijn voor vroegere geslachten,
aan welke eigenschappen ze hun on geëvenaarde
populariteit te danken hebben gehad,"
Zoo heeft de schryver zich verplaatst in
den tijd toen Van Alphen's versjes ver
schenen. Daartoe was in de eerste plaats
nodig, kennis te nemen van de toen be
staande vaderlandsche kinderboeken, die naar
vorm of inhoud ter vergelijking konden
strekken met deze nieuwe
godsdienstig-zedelike kinderpoëzie. Daarnaast moest 'n onder
zoek ingesteld worden naar de denkbeelden,
die in de voorafgaande periode hier te lande
verkondigd werden omtrent opvoeding in 't
algemeen, omtrent godadienstig-zedelike op
voeding in 't bizonder. Kennis van enkele
voorname buitenlandse pedagogen bleek
hierbij noodzakelijk ter oriëntering."
't Is altijd bizonder aangenaam door zuiver
objectief oordeel verheldering te verkrijgen
in begrippen, die door te groote subjectivi
teit n van hartstochtelijk vasthoudende be
wonderaars n van hartstochtelijk afmakende
tegenstanders volkomen onklaar waren. Een
"groote verdienste van deze studie is dat de
schrijver 't doel, dat hij beoogt, altoos in 't
oog houdend, uit het groote materiaal dat
h|j had dat neemt wat al beter, al helderder
licht werpt op het door hem gestelde vraag
stuk, dat hij biet afdwaalt. Wel schijnt het
ong toe, dat hij zich wat meer had kunnen
bekorten, hier en daar valt hij nogal eens in
herhalingen, door meerder beknoptheid zou
de toon van het boek frisscher zijn. Heeft
de schrijver wat veel in de oude papieren
gesnuffeld en is zijn stijl daardoor wat lang
geworden?
Om Van Alphen recht te doen wedervaren,
dient men voor alles zijn tijd te begrijpen.
Zijn eerste onderzoek leidt dr. Pomes
er dan ook toe in de eerste plaats te vragen,
onder welke geestelijke invloeden stond ons
geslacht in de 18e eeuw? We zien dan dat
het strenge autoriteitsgeloof begon te wan
kelen, 't rationalisme, dat 't geloof op de
ervaring baseerde, nam toe. Buitenlandsche
hervormers zy'n van grooten invloed op
ons land geweest. De schrijver behandelt
Locke, Rousseau, Basedouw en laat in de
eerste plaats zien hoe hun invloed, bovenal
van Locke, dadelijk gevolg op de opvoed
kundige ideën van zijn tijd had.
Uit de literatuur van de 18e eeuw geeft
hij ons een blik in het geestelijk leven
van ons land, bovenal dat met betrek
king op de opvoeding Zwaar drukte het
godsdienstig leven, geheel in zijn dogma's
verstard, zy'n stempel erop. Een sombere,
naargeestigheid spreekt er uit; de kinde
ren worden in de eerste plaats beschouwd als
verloren schepsels, de verdoemenis waardig"
God is enkel tuchtmeester en alles wat
hun geleerd wordt, heeft enkel en alleen
tot doel altijd dieper dit besef in hen te doen
doordringen. Zeer belangrijk is het hoofdstuk
over de school, over de leesboeken op school
gebruikt. Sterke voorbeelden geeft dr.
Pomes ons. Eigenlijke leerstof bestond er
niet; verdeeling van de stof nog veel
minder.
De oudste leesboek j es zijn de z. g.
Haneboeken (naar 't afbeeldsel van den haan, die
vóór in 't boekje prijkt). De schrijver geeft
hiervan o. m. ook een inhoudsgave, die
teekenend is. 't Groot A. B. C. boek zeer
bekwaam voor de jonge kinderen te leeren".
Na enkele bladzijden om te leeren spellen,
komen achtereenvolgens. DatVaderOnze,
De Hoofdartikelen onzes Christeljjken
Geloofs, van den Heiligen Doop, De
Tien Geboden des Heeren, Van 't
Nagtmaal Christi, Het Morgengebed, Het
Avondgebed, Gebed voor den Eeten,
Gebed naa het Eeten en tot besluit het
Christelijk A. B. C."
Dr. Pomes neemt 't avondgebed over
en we vragen ons af hoe het mogelijk
is dat onder al dat zware woordgedreun
de kleine hersens niet versuften. Of
gingen woorden en beteekenis door het
van jongsaf altijd gehoord hebben, de
kinderen totaal voorbij ?
De Bybel was in hooge eere, men las
ze drie, viermaal daags, het was feitelijk
het eenige boek. En zonder eenige keuze
werd de kinderen alles voorgelezen, ja
vindt men de meest onkiesche verhalen
in hun leesboek] es afgedrukt.
De geschiedenis van David verheft op
Batseba" wordt de kinderen zelfs met
een illustratie verduidelijkt, waaronder 't
volgend kiesche versje (voor de jeugd!)
Waar toe vervald de deugd? helaas! wat baart
het minnen,
Een zinneloze zorg in zorgelooze zinnen.
In de ingewijde geschiedenissen vindt men
nog erger dingen:
Een paar zinnen uit de Fransche Tyranny",
een boekje dat voor 't eerst in 1674 verscheen
en vele herdrukken beleefde. De laatste
uitgave zag in 1870 't licht, gemoderniseerd
van uiterlijk, maar met onveranderde
tekst!"
Een enkele zin uit die tekst, 't Gaat over
de gruwelen door de Franschen in 1672 te
Zwammerdam bedreven, waarbij twee jonge
dochters in de handen van de soldaten
vallen die bare beestelyke geylheyd met
haar versadigt hebbende sneeden deeelve de
borsten af en staken de stampers van haare
Pistolen in 't lichaam" enz.
't Is te begrijpen dat de meer verlichten
een groolen weerzin hadden tegen deze lectuur
voor hun kinderen, ze gevoelden dat er andere
nieuwe wegen moesten gegaan worden, maar
wie zou den weg wijzen ? Wel werden onder
den invloed van de nieuwe ideën vele prijs
vragen over opvoedkundige vraagstukken
uitgeschreven, de belangstelling in de opvoed
kunde was steeds klimmend, maar het kin
derboek, waarnaar zoo verlangend werd
uitgezien, ontbrak.
Daar verscheen in 1778 de eerste bundel
kindergedichtjes van van Alphen.
Geheel volgend de lijn van zijn studie
begint de schrijver ons niet te verhalen
van de blijde ontvangst die de versjes
al dadelijk ontvingen, maar toetst ze eerst,
soort voor soort aan de nieuwe ideën op
geestelijk gebied.
God erkent uit de ervaring. Hoe heeft Van
$6 DAVTD VERLIEFT op BERZEBA.
Ledigheid werkt -veel
o Man naar 's hemels hert, bekoort u't
blanke vel,1?}
Door dolle lust tot moord, en schendig
overspel?
6 Man naar 's hemels hert, bekoort u 't blanke vel,
Door dulle luft tot moord, en fchendig overfpel. ?
Waar toe vervald dedeugd ? helaas! wat baart hec minnen.
Een linneloie lorg in lorgelooifi linnen ?
Alphen deze hoofdidee in zijn poëzie toege
past, hoe heeft hij daarmede God nader tot
het begrip van de kinderen gebracht?
Als in de lieve lente
De bloemen 't veld versieren,
Dan pluk ik roozeknopjes,
Viooltjes, maagdeliefjes,
Citroenkruid en seringen.
Dan zal ik kransjes vlegten,
En dragen die ter eere
Van God, die mij het leven
En bloempjes heeft geschonken.
Ach laat my niet vergeten
Dat gij het hebt doen groeien l
Van A'.phen brengt de kinderen in de
natuur, laat ze de schoonheid ervan zien,
door die schoonheid getroffen bewonderen
z|j den Schepper.
In al zijn gedichten is deze gang van den
ken terug te vinden, naar hun soort verdeelt
de schrijver ze in Verhouding van mensch
tot God, van ouders en kinderen, ouders
onderling, kinderen onderling, enz.
Om de geestelijke ideeën die ze vertegen
woordigen zouden de versjes dus al dadelijk
bijval moeten vinden, maar daarnaast was
het de vorm die kinderen en ouders in
verrukking bracht. Nu het is te begrijpen,
als men een dartel versje als
Welkom lieve kleine zus l
Welkom in dit leven l
Baker l mag ik niet een kas
Aan myn zusje geven? enz.
Of het bijzonder fijn rytmische
'k Behoef niet te vreezen
In 't holst van den nacht,
God zal voor mij zorgen
Tot dat mij de morgen
Weer vroolyk verwacht.
naast andere producten uit dien tijd legt,
waarvan in dit werk schoone voor
beelden voorkomen.
Van Alphen is rationalist in de hooge,
zedelijke beteekenis.
Het kind op te voeden tot een reli
gieus mensch is bij hem hoofdzaak. Dat
is het doel van zijn versjes. Voortdurend
is hij er op uit de kinderen het heil en
geluk van de deugd voor te zingen, alles
wordt door hem daarvoor gebruikt.
Hij wordt niet moe, voor 't kind te
zingen van liefde en dankbaarheid; met
onverzwakte ijver tracht bij 't de ene
deugd na de andere in te prenten. Zo
aanlokkelik mogelik wordt de deugd met
haar gevolgen voorgesteld; de perziken
de zang der engelen verschillen alleen
in graad, niet in wezen; beide zijn 't
loon van de deugd',' zegt de schrijver en
toont ons met voorbeelden aan hoe alles
by- Van Alphon daaraan dienstig wordt
gemaakt. Wie herinnert zich niet het
oude versje van
Muntte. Alte PinaMel
A.
Het is, telkens opnieuw, de bevestiging
van het zelfde. Het portret, de schilders
der portretten, verloren iets, wat de
vroegeren bezaten. Een enkle bezit die eigenschap
pen, verholen, hier en daar maar het
algemeen verloor ze. De traditie brak. Het
gevoel en het kunnen verkleinde als de
verbeelding. Het vreugdevol zich verwonderen
ging te loor. Het portret verliest zijn praal
omdat de schilder zijn weidschheid verloor.
Het toevallige komt naar voren; en over
spoelt de basementen. Want wat is het por
tret? Het züher schreven: het is een mensch,
gezien en gemaakt, door een mensch. Het
is een mensch gemaakt tot een wijd schoon,
zooals een gebouw dat op een beu vel blink t.
Het hoofd sta zoo boven de donkerder romp.
Het zij als alle schoon vol stijl,
vol statig begrepen breedheid. Het zij een
zielkennis. Wij zijn niet minder belangrijk
dan de vroegeren. In een zeker opzicht fijner.
We zijn wel eender- van kleedij, maar de kop
pen en de hoofden verschillen. Ons oog
verbergt meer. We zijn meer de
tooneeispeler. De lippen verstillen meer geheimen.
De hand houdt het gebaar naar binnen
en slaat niet uit. We zijn vlijmender. De
formules blijken uit 't rankste intellect te
dauwen omlaag. De wiskundige voelt zijn lijnen
als glazen draden breekbaar. De physikus delft,
dieper en dieper en vindt een nieuwe
schoone schim tot hy weer, ijdel ze vindend,
voor meer waars ze verlaat. Onzebaat is de haat
van vroeger, maar scherper, schrijnender.
Onze lust is een andere, soms misschien, een
matter stuip. Onze begeerten zy'n even sterk,
alleen ondergrondscher, geheimer. Onze waan
zin is de oude: wat we beminnen, blijft ver.
Onze wensch is een rijke: geluk en die
blijkt, als altijd, een vaag phantoom. Ons
alles is het alles van toen, en van vroeger,
iiiimiiiiniiiiiimilimimiimimiiMHiHiiMMiiiMiiiiHimiiiiiilliiiini
zy 't schriller. Ons kennen verkleinde niet
maar wordt minder beheerecht in zijn geheel.
Alleen we zijn minder vreugdevol verwonderd.
Onze verwondering, onze bewondering is te
gesplitst, te veel gebroken in stukken. En zich
verwonderen is voor het schoon een macht.
Zij maakt. Zij maakt, en formeert. Als de
vroegeren een man schilderden waren zij
bevreemd, en verwonderd, over wie voor hen
zat. Hij leek hun een ster, of een duivel; een
gemoedvolle rijkdom, of een schrik van ver
stand.
In den tijd dat iedereen, zuiverder, leefde
zooals hij was.bleekHveidschheid gemakkelijker.
Maar de toovenaar, die wij toch zy'n; de
melodieën-rijken, die we onder de onzen vin
den; de beheerschers van meer wetten en
weten die wij werden; de ragfijner stout
moedigheid van het geestelijke die in ons
leeft; de scherpe ijver van en naar en om
het nauwkeurige de kritische zucht naar
het wyfelloos psychologische het inzien
en het doorzien van het haast verwarrende,
door 't allerlei fijns heen, en van de wet
daarin; het bloemblad-gelijke van onze liefde,
en het regenboogeendre daarvan (zon door
tranen) maar de menschvolle toovenaar
die wij bleven en de spitslippige
tooneelspelers die wy spelen is het minder voor
den schilder? Het is minder rijk? Het zy
zóó. Maar het is ijler. De kleuren zy'n min
der vol staatsie. Onze kracht is plotselinger,
maar niet zoo gedurig? Het zij zoo maar
waarom dan niet die snelheid ? Waarom geen
ruimte; gevonden in wat ruimer werd, zij 't
dunner, minder compact? Het is hetzelfde
het bly'ft hetzelfde: de schilder die u schil
dert, mij schildert, die een vrouw (die nevel)
schildert, of die den wiskundige maakt, of
den dichter beziet, beziet hem gering, naar
de geringe zijde, naar de niet belangrijke
kant, omdat hij zich niet verwondert en
vreugdevol zich verwonderend bewondert.
Er is geen eerbied voor wie geschilderd
wordt sinds de koning en de edelen en
de geleerden, en die andere koningen, de
kunstenaars, geschilderd worden door wie
ook een Niet of een Zonder-waarde schil
dert. En al doende stierf de eerbied. Cynisch
zy'n is een zweep om mee te slaan, om zich
mee te weren, om zich schoon te houden
van bijtende honden maar de eerbied is
beter. Ze maakt meer. De verwondering is
beter, ze eert meer. Het vreugdevol zich
verwonderen is het beste: het maakt vormen...
B.
Br is tweeerlei Rubens. In de groote schil
derijen, waarin de compositie soms een geluk
kige is, zijn enkele deelen vol-uit geschilderd.
IQ deze gedeelten is de weelde voldoende
gestut, gesteund door de kracht waarmede
die partijen gegeven werden. Hier en daar
treft zoo een schouder, doet aan als
delicieusheid van vleeschheid ; hier en daar werd het
schoone naakt innig genoeg gezien ? om
nu nog te verwonderen. Er zijn andere dingen
die het genoegen kleiner maken maken. De
lichtverdeeling is soms onrustig, soms ligt
ze in een krans van gelijke waarden op het
geheele schilderij en doet dit noodigs, een
rust, ontberen. De vormen zijn in golvende
lijnen gegeven. Maar een golvende lijn is
niet voldoende zoo ze in haar bochten niet
de noodige spanning bezit, en daardoor de
hechtheid der ontroering die ze maakte
weergeeft. De vleeschgedeelten zijn dan even
min verlicht van den gloed dien we zoeken.
Het wordt een uitstalling van elap vleesch
op groote schotels. Deze dingen vormen, voor
de massa, den nationalen Rubens. De betere
is vol gloed, vol statigbeid en die dan praalt
in zwaarder kleur; de betere Rubens is een
groot schilder. De jacht van Atalante te
Brussel met den schoenen brand in de boomen,
met de aarde die brandt, met de luchten die
vurig branden, is van een zeer bijzondere
kracht. Sommig landschap is eveneens van
zulk een schilder; een kermis telt mee. Van
den nitionalen Rubens is er in München een
groot aantal. Tot de betere behooren de
Roof van de dochters van Leukippos (sym
metrisch), de Leeuwenjacht, die als kleur
bly' vend, zijn, de zeer bewogen Amazonenslag,
de twee Satyrs, de dronken Sileen om dien
Sileen, enz. Het voornaamste in kleur lijkt
my Rubens zelf, en zijn eerste vrouw Isabella
Brant. Ze zitten beide bij een boom.Rubeni
hooger dan zy'. Hij is een jong schoons, met
weeke lippen van zinnelijkheid; in donker
en goud, een zwarten broek, bruine kousen,
lage schoenen gekleed. De handen, die fijn
zijn, liggen op elkaar, op zijn been. Zij met
den curieuzen ky'k der vrouwen die geschilderd
worden, kijkt u aan. Ze draagt een stroohoed
met hoogen bol, de rand (van onder) is moir
zijde, een keurslijf wit en goud en blauw,
de rok wijnrood met gouden strepen; 't blauw
van de binnen zijde,ligt te zien.van ondenrechts,
tegen den bruinen grond. Gezegd wordt dat
hij dit werk vermoedelijk spoedig na zy'n
terugkeer uit Italiëmaakte. Het lijkt zoo.
Te midden dier andre composities, grooter
maar slapper, of gloedender en meer bewogen,
tumulten-voller, bekoort dit portret door de
rustige traagheid dier kleuren: wy'npaars,
blauw, goud, zwart, en het sterk gegeven bruin
van de kousen. Er is iets van den
Italiaanschen weligen rijkdom in. In Van Dy'ck's
Marquis de Mirabella daarentegen zweemt een
grauw dat fijn is als een atmosfeer. Het is
niet, dit portret, van de rijke, stijve, staatsie
van eommig werk dat hy' maakte in het hem
ook heil brengend Italië, en het is niet met
de wat verdorven deftigheid van sommigen
zijner te waardeeren en soms te roemen wer
ken uit Engeland. Het is geen van zy'n
heiligen-stukken die mij niet raken in den
geest, het is beter, voornamer, insinueerender
dan deze stukken. Het is als een atmospheer,
die indringt. Het gezicht heeft het licht zoo
goed als vlak van voren. Lange neerhangende
Het Hondjen.
Hoe dankbaar is mijn kleine hond
Voor beentjes en wat brood.
Hij kwispelstaart, hy loopt in 't rond,
En springt op mijnen schoot.
My geeft men vleesch en brood en wijn,
En dikwijls lekkerny:
Maar kan een beest zoo dankbaar zy'n,
Wat wagt men niet van my?
O, de zedepreker Van Alphen, hoe is hy ons
zuwider. Maar en dat is dunkt ons de groote
verdienste van het werk, we hebben door deze
studie duidelijker gezien dat Van Alphen een
oprecht man was, dat zijn tendeuz-lectuur
bij hem voortkwam uit een zeer vroom
gemoed.dat hij't allerbeste naar zijn meening ook
op de allerbeste wy'ze aan de kinderen wilde
geven.
De studie is zeer volledig, in al zy'ne
uitingen heeft de schrijver den dichter
nagespeurd. En altijd op nieuw de uiting van
den enkelling toetsend aan het geestes
leven om hem, het onderling verband
met zijn tijd latende zien. Zoo laat het boek
een prettigen indruk na, de schrijver heeft
zy'n stof volkomen beheerscht, heeft haar
naar vaste lijnen uitgevoerd, zoodat het
boek na lezing zich gemakkelijk als geheel
laat overzien: Van Alpben, vertegenwoordiger
van zijn* tijd, baanbreker voor het nieuwe
kinderboek.
Ons dunkt dat de heer Pomes met het
doel aat hij beoogd heeft, geslaagd is;
historische beschouwing verdiept en ver
ruimt altoos den blik, ook voor eigen.
tijd en waardeering van eigen literatuur.
Hoe oneindig eenvoudig en eerlijk is de poëzie
van van Alphen, de tendenz poëaie, naast de
tendenzliteratuur van onzen tijd, waartegen
nog zoo dik wy' Is heftig te velde moet getrokken.
Bij v. Alphen overtuiging, echtheid, bjj de an
deren namaak, sleur. Bij Van Alphen het
hart, de liefde, die spreekt, by' de anderen
het beredeneerend verstand, ja nog erger de
zucht tot behoud. En bovenal Van Alphen
is een knap man die er maar niet voor de
kinderen op los rijmt, maar die hun wat te
zeggen heeft. Niet alleen dat zyn gedichtjes
gedragen werden door de warmte van zyn
overtuiging, maar ook door de scherpte van
zyn geest. Er ligt zin in zyn versjes. En als
we dan denken aan die schriklyke zinnelooze
rijmelarij die onze jeugd in de stapels kin
derboeken wordt voorgezet, dan wenschen
we Van Alphen's gedichtjes terug te brengen
aan onze jeugd? Nee, dat niet, dat kan niet
en moet ook niet, maar men toetste zich
aan hem eens in dit opzicht.
TE. KRUYT-HOGBBZKIL.
lokken haar hangen voor de ooren; de markies
heeft een dunne snor, even een baardje onder
de lip. De kleeren zyn zwart met een gouden
keten er over. Om den hals is een platte
kraag. De hand ligt verschemerd op den
zwaardgreep. Het geheel is fijn en het
woord is het juiste van een insinueerende
kleur. De achtergrond is evenmin koud
maar van dezelfde lauwe warmte van het
geheel. Er is hier een Velazquez het portret
van een jongen man geschilderd in de
dadelijkheid, met de directheid, den Spanjaard
eigen. Het lijkt bij hem geen moeite een
kop te schilderen. Eenvoudig, oprecht, staat
het en gelukt het hem. Er is een voor
name nuchterheid in het werk. Alles
wat hem toeleek daarin te zyn, stand, hou
ding en natuurlijke waarde wordt direct
gegeven. De kop door van Dyck is min
der krachtig, minder oprecht. Hy zou
naast de Velazquez week lyken. Maar voor
ons die op nuancen verliefd zijn mist hy
zyn werking niet. Hy' verklaart allerlei in
van Dyck. En het is een psychologisch ge
noegen om naast den schilder te vinden wie
hij in dezen Mirabella vond, een die wat
minachtte, hoewel het niet uitsprak; een die
zich soms wat vermoeid meende en soms
het wel was; een sobere dandy dien ik gaarne
zie, maar met de scherpe kracht niet die ik
in dien dandy mag, hoewel onverschrokken
of eerder zorgeloos om het leven, juist door
zy'n ietwat welkende hoogheid.
C.
Van da Vinicil is hier een vroeg werk.
Ge zoudt om n plaats kunnen meenen dat
dit een werk van Leonardo is. Er is dat in, wat
ge in rijker hoeveelheid in de Gioconda vindt.
Het zou een werk zijn uit den tijd dat hy by
Verrocchio werkte, 't Is Maria die haar kind
een anjelier geeft. Achter haar ter weerszyde
zyn twee bogen gescheiden door een fijne
pilaar; daarachter ziet ge een bergachtig,