De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1908 6 september pagina 6

6 september 1908 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 1628 HZT VHOL1JK LEEREN. Mij* Loepd. mijn pr&tbl rri-rud ik TOCH- toeken. U.u. HET HOK DJ E N, .....kan ecu beest zo dankbaar zijn Vat TfSfit men niet van mij.' if MUS ^AH AILIPEI Orer Jan Alita's Merpfliclitjes, By'drage tot de kennis van de op voeding hier te lande in de 18e eeuw, door dr. H. POMBS. Rotterdam, W. L. en J. Brusse. Prijs ?3.90, geb. ?4.90. Van Alphen's gedichtjes voor kinderen hebben volkomen afgedaan. We herinneren ons uit onze jeugd nog versjes als Jantje zag eens pruimen hangen", Cornelis had een glas gebroken" en nog andere zeer popu laire, maar 't wordt uitzondering als de nu opkomende jeugd ze kent; de bundels kin dergedichtjes waarin onze ouders nog met liefde en pieteit bladerden, worden bij ons niet meer als gelezen boekskena aangetroffen, we bezitten ze als curiositeit. En toch wat zijn ze gelezen n met welk een liefde n met welk een. bewonder ing l En dat niet voor een enkel geslacht; in 1778 verscheen zyn eerste bundel en door hoe vele herdrukken is die eerste druk niet gevolgd. Wjj staan gansch buiten die waardeering. maar 'n waardeering, zo algemeen en zo langdurig als deze, vraagt van de onderzoeker ,'n historiese verklaring," aldus vangt dr. Pomes zyn studie aan. Persoonlike inzichten moeten er tydelik voor op zij gezet worden. Naast 't zuiver snbjektief oordeel begint zich 't meer objektieve te vormen. De vraag is niet meer, welke waarde de gedichtjes heb ben voor hem, mens uit de 20e eeuw, maar wat ze geweest zijn voor vroegere geslachten, aan welke eigenschappen ze hun on geëvenaarde populariteit te danken hebben gehad," Zoo heeft de schryver zich verplaatst in den tijd toen Van Alphen's versjes ver schenen. Daartoe was in de eerste plaats nodig, kennis te nemen van de toen be staande vaderlandsche kinderboeken, die naar vorm of inhoud ter vergelijking konden strekken met deze nieuwe godsdienstig-zedelike kinderpoëzie. Daarnaast moest 'n onder zoek ingesteld worden naar de denkbeelden, die in de voorafgaande periode hier te lande verkondigd werden omtrent opvoeding in 't algemeen, omtrent godadienstig-zedelike op voeding in 't bizonder. Kennis van enkele voorname buitenlandse pedagogen bleek hierbij noodzakelijk ter oriëntering." 't Is altijd bizonder aangenaam door zuiver objectief oordeel verheldering te verkrijgen in begrippen, die door te groote subjectivi teit n van hartstochtelijk vasthoudende be wonderaars n van hartstochtelijk afmakende tegenstanders volkomen onklaar waren. Een "groote verdienste van deze studie is dat de schrijver 't doel, dat hij beoogt, altoos in 't oog houdend, uit het groote materiaal dat h|j had dat neemt wat al beter, al helderder licht werpt op het door hem gestelde vraag stuk, dat hij biet afdwaalt. Wel schijnt het ong toe, dat hij zich wat meer had kunnen bekorten, hier en daar valt hij nogal eens in herhalingen, door meerder beknoptheid zou de toon van het boek frisscher zijn. Heeft de schrijver wat veel in de oude papieren gesnuffeld en is zijn stijl daardoor wat lang geworden? Om Van Alphen recht te doen wedervaren, dient men voor alles zijn tijd te begrijpen. Zijn eerste onderzoek leidt dr. Pomes er dan ook toe in de eerste plaats te vragen, onder welke geestelijke invloeden stond ons geslacht in de 18e eeuw? We zien dan dat het strenge autoriteitsgeloof begon te wan kelen, 't rationalisme, dat 't geloof op de ervaring baseerde, nam toe. Buitenlandsche hervormers zy'n van grooten invloed op ons land geweest. De schrijver behandelt Locke, Rousseau, Basedouw en laat in de eerste plaats zien hoe hun invloed, bovenal van Locke, dadelijk gevolg op de opvoed kundige ideën van zijn tijd had. Uit de literatuur van de 18e eeuw geeft hij ons een blik in het geestelijk leven van ons land, bovenal dat met betrek king op de opvoeding Zwaar drukte het godsdienstig leven, geheel in zijn dogma's verstard, zy'n stempel erop. Een sombere, naargeestigheid spreekt er uit; de kinde ren worden in de eerste plaats beschouwd als verloren schepsels, de verdoemenis waardig" God is enkel tuchtmeester en alles wat hun geleerd wordt, heeft enkel en alleen tot doel altijd dieper dit besef in hen te doen doordringen. Zeer belangrijk is het hoofdstuk over de school, over de leesboeken op school gebruikt. Sterke voorbeelden geeft dr. Pomes ons. Eigenlijke leerstof bestond er niet; verdeeling van de stof nog veel minder. De oudste leesboek j es zijn de z. g. Haneboeken (naar 't afbeeldsel van den haan, die vóór in 't boekje prijkt). De schrijver geeft hiervan o. m. ook een inhoudsgave, die teekenend is. 't Groot A. B. C. boek zeer bekwaam voor de jonge kinderen te leeren". Na enkele bladzijden om te leeren spellen, komen achtereenvolgens. DatVaderOnze, De Hoofdartikelen onzes Christeljjken Geloofs, van den Heiligen Doop, De Tien Geboden des Heeren, Van 't Nagtmaal Christi, Het Morgengebed, Het Avondgebed, Gebed voor den Eeten, Gebed naa het Eeten en tot besluit het Christelijk A. B. C." Dr. Pomes neemt 't avondgebed over en we vragen ons af hoe het mogelijk is dat onder al dat zware woordgedreun de kleine hersens niet versuften. Of gingen woorden en beteekenis door het van jongsaf altijd gehoord hebben, de kinderen totaal voorbij ? De Bybel was in hooge eere, men las ze drie, viermaal daags, het was feitelijk het eenige boek. En zonder eenige keuze werd de kinderen alles voorgelezen, ja vindt men de meest onkiesche verhalen in hun leesboek] es afgedrukt. De geschiedenis van David verheft op Batseba" wordt de kinderen zelfs met een illustratie verduidelijkt, waaronder 't volgend kiesche versje (voor de jeugd!) Waar toe vervald de deugd? helaas! wat baart het minnen, Een zinneloze zorg in zorgelooze zinnen. In de ingewijde geschiedenissen vindt men nog erger dingen: Een paar zinnen uit de Fransche Tyranny", een boekje dat voor 't eerst in 1674 verscheen en vele herdrukken beleefde. De laatste uitgave zag in 1870 't licht, gemoderniseerd van uiterlijk, maar met onveranderde tekst!" Een enkele zin uit die tekst, 't Gaat over de gruwelen door de Franschen in 1672 te Zwammerdam bedreven, waarbij twee jonge dochters in de handen van de soldaten vallen die bare beestelyke geylheyd met haar versadigt hebbende sneeden deeelve de borsten af en staken de stampers van haare Pistolen in 't lichaam" enz. 't Is te begrijpen dat de meer verlichten een groolen weerzin hadden tegen deze lectuur voor hun kinderen, ze gevoelden dat er andere nieuwe wegen moesten gegaan worden, maar wie zou den weg wijzen ? Wel werden onder den invloed van de nieuwe ideën vele prijs vragen over opvoedkundige vraagstukken uitgeschreven, de belangstelling in de opvoed kunde was steeds klimmend, maar het kin derboek, waarnaar zoo verlangend werd uitgezien, ontbrak. Daar verscheen in 1778 de eerste bundel kindergedichtjes van van Alphen. Geheel volgend de lijn van zijn studie begint de schrijver ons niet te verhalen van de blijde ontvangst die de versjes al dadelijk ontvingen, maar toetst ze eerst, soort voor soort aan de nieuwe ideën op geestelijk gebied. God erkent uit de ervaring. Hoe heeft Van $6 DAVTD VERLIEFT op BERZEBA. Ledigheid werkt -veel o Man naar 's hemels hert, bekoort u't blanke vel,1?} Door dolle lust tot moord, en schendig overspel? 6 Man naar 's hemels hert, bekoort u 't blanke vel, Door dulle luft tot moord, en fchendig overfpel. ? Waar toe vervald dedeugd ? helaas! wat baart hec minnen. Een linneloie lorg in lorgelooifi linnen ? Alphen deze hoofdidee in zijn poëzie toege past, hoe heeft hij daarmede God nader tot het begrip van de kinderen gebracht? Als in de lieve lente De bloemen 't veld versieren, Dan pluk ik roozeknopjes, Viooltjes, maagdeliefjes, Citroenkruid en seringen. Dan zal ik kransjes vlegten, En dragen die ter eere Van God, die mij het leven En bloempjes heeft geschonken. Ach laat my niet vergeten Dat gij het hebt doen groeien l Van A'.phen brengt de kinderen in de natuur, laat ze de schoonheid ervan zien, door die schoonheid getroffen bewonderen z|j den Schepper. In al zijn gedichten is deze gang van den ken terug te vinden, naar hun soort verdeelt de schrijver ze in Verhouding van mensch tot God, van ouders en kinderen, ouders onderling, kinderen onderling, enz. Om de geestelijke ideeën die ze vertegen woordigen zouden de versjes dus al dadelijk bijval moeten vinden, maar daarnaast was het de vorm die kinderen en ouders in verrukking bracht. Nu het is te begrijpen, als men een dartel versje als Welkom lieve kleine zus l Welkom in dit leven l Baker l mag ik niet een kas Aan myn zusje geven? enz. Of het bijzonder fijn rytmische 'k Behoef niet te vreezen In 't holst van den nacht, God zal voor mij zorgen Tot dat mij de morgen Weer vroolyk verwacht. naast andere producten uit dien tijd legt, waarvan in dit werk schoone voor beelden voorkomen. Van Alphen is rationalist in de hooge, zedelijke beteekenis. Het kind op te voeden tot een reli gieus mensch is bij hem hoofdzaak. Dat is het doel van zijn versjes. Voortdurend is hij er op uit de kinderen het heil en geluk van de deugd voor te zingen, alles wordt door hem daarvoor gebruikt. Hij wordt niet moe, voor 't kind te zingen van liefde en dankbaarheid; met onverzwakte ijver tracht bij 't de ene deugd na de andere in te prenten. Zo aanlokkelik mogelik wordt de deugd met haar gevolgen voorgesteld; de perziken de zang der engelen verschillen alleen in graad, niet in wezen; beide zijn 't loon van de deugd',' zegt de schrijver en toont ons met voorbeelden aan hoe alles by- Van Alphon daaraan dienstig wordt gemaakt. Wie herinnert zich niet het oude versje van Muntte. Alte PinaMel A. Het is, telkens opnieuw, de bevestiging van het zelfde. Het portret, de schilders der portretten, verloren iets, wat de vroegeren bezaten. Een enkle bezit die eigenschap pen, verholen, hier en daar maar het algemeen verloor ze. De traditie brak. Het gevoel en het kunnen verkleinde als de verbeelding. Het vreugdevol zich verwonderen ging te loor. Het portret verliest zijn praal omdat de schilder zijn weidschheid verloor. Het toevallige komt naar voren; en over spoelt de basementen. Want wat is het por tret? Het züher schreven: het is een mensch, gezien en gemaakt, door een mensch. Het is een mensch gemaakt tot een wijd schoon, zooals een gebouw dat op een beu vel blink t. Het hoofd sta zoo boven de donkerder romp. Het zij als alle schoon vol stijl, vol statig begrepen breedheid. Het zij een zielkennis. Wij zijn niet minder belangrijk dan de vroegeren. In een zeker opzicht fijner. We zijn wel eender- van kleedij, maar de kop pen en de hoofden verschillen. Ons oog verbergt meer. We zijn meer de tooneeispeler. De lippen verstillen meer geheimen. De hand houdt het gebaar naar binnen en slaat niet uit. We zijn vlijmender. De formules blijken uit 't rankste intellect te dauwen omlaag. De wiskundige voelt zijn lijnen als glazen draden breekbaar. De physikus delft, dieper en dieper en vindt een nieuwe schoone schim tot hy weer, ijdel ze vindend, voor meer waars ze verlaat. Onzebaat is de haat van vroeger, maar scherper, schrijnender. Onze lust is een andere, soms misschien, een matter stuip. Onze begeerten zy'n even sterk, alleen ondergrondscher, geheimer. Onze waan zin is de oude: wat we beminnen, blijft ver. Onze wensch is een rijke: geluk en die blijkt, als altijd, een vaag phantoom. Ons alles is het alles van toen, en van vroeger, iiiimiiiiniiiiiimilimimiimimiiMHiHiiMMiiiMiiiiHimiiiiiilliiiini zy 't schriller. Ons kennen verkleinde niet maar wordt minder beheerecht in zijn geheel. Alleen we zijn minder vreugdevol verwonderd. Onze verwondering, onze bewondering is te gesplitst, te veel gebroken in stukken. En zich verwonderen is voor het schoon een macht. Zij maakt. Zij maakt, en formeert. Als de vroegeren een man schilderden waren zij bevreemd, en verwonderd, over wie voor hen zat. Hij leek hun een ster, of een duivel; een gemoedvolle rijkdom, of een schrik van ver stand. In den tijd dat iedereen, zuiverder, leefde zooals hij was.bleekHveidschheid gemakkelijker. Maar de toovenaar, die wij toch zy'n; de melodieën-rijken, die we onder de onzen vin den; de beheerschers van meer wetten en weten die wij werden; de ragfijner stout moedigheid van het geestelijke die in ons leeft; de scherpe ijver van en naar en om het nauwkeurige de kritische zucht naar het wyfelloos psychologische het inzien en het doorzien van het haast verwarrende, door 't allerlei fijns heen, en van de wet daarin; het bloemblad-gelijke van onze liefde, en het regenboogeendre daarvan (zon door tranen) maar de menschvolle toovenaar die wij bleven en de spitslippige tooneelspelers die wy spelen is het minder voor den schilder? Het is minder rijk? Het zy zóó. Maar het is ijler. De kleuren zy'n min der vol staatsie. Onze kracht is plotselinger, maar niet zoo gedurig? Het zij zoo maar waarom dan niet die snelheid ? Waarom geen ruimte; gevonden in wat ruimer werd, zij 't dunner, minder compact? Het is hetzelfde het bly'ft hetzelfde: de schilder die u schil dert, mij schildert, die een vrouw (die nevel) schildert, of die den wiskundige maakt, of den dichter beziet, beziet hem gering, naar de geringe zijde, naar de niet belangrijke kant, omdat hij zich niet verwondert en vreugdevol zich verwonderend bewondert. Er is geen eerbied voor wie geschilderd wordt sinds de koning en de edelen en de geleerden, en die andere koningen, de kunstenaars, geschilderd worden door wie ook een Niet of een Zonder-waarde schil dert. En al doende stierf de eerbied. Cynisch zy'n is een zweep om mee te slaan, om zich mee te weren, om zich schoon te houden van bijtende honden maar de eerbied is beter. Ze maakt meer. De verwondering is beter, ze eert meer. Het vreugdevol zich verwonderen is het beste: het maakt vormen... B. Br is tweeerlei Rubens. In de groote schil derijen, waarin de compositie soms een geluk kige is, zijn enkele deelen vol-uit geschilderd. IQ deze gedeelten is de weelde voldoende gestut, gesteund door de kracht waarmede die partijen gegeven werden. Hier en daar treft zoo een schouder, doet aan als delicieusheid van vleeschheid ; hier en daar werd het schoone naakt innig genoeg gezien ? om nu nog te verwonderen. Er zijn andere dingen die het genoegen kleiner maken maken. De lichtverdeeling is soms onrustig, soms ligt ze in een krans van gelijke waarden op het geheele schilderij en doet dit noodigs, een rust, ontberen. De vormen zijn in golvende lijnen gegeven. Maar een golvende lijn is niet voldoende zoo ze in haar bochten niet de noodige spanning bezit, en daardoor de hechtheid der ontroering die ze maakte weergeeft. De vleeschgedeelten zijn dan even min verlicht van den gloed dien we zoeken. Het wordt een uitstalling van elap vleesch op groote schotels. Deze dingen vormen, voor de massa, den nationalen Rubens. De betere is vol gloed, vol statigbeid en die dan praalt in zwaarder kleur; de betere Rubens is een groot schilder. De jacht van Atalante te Brussel met den schoenen brand in de boomen, met de aarde die brandt, met de luchten die vurig branden, is van een zeer bijzondere kracht. Sommig landschap is eveneens van zulk een schilder; een kermis telt mee. Van den nitionalen Rubens is er in München een groot aantal. Tot de betere behooren de Roof van de dochters van Leukippos (sym metrisch), de Leeuwenjacht, die als kleur bly' vend, zijn, de zeer bewogen Amazonenslag, de twee Satyrs, de dronken Sileen om dien Sileen, enz. Het voornaamste in kleur lijkt my Rubens zelf, en zijn eerste vrouw Isabella Brant. Ze zitten beide bij een boom.Rubeni hooger dan zy'. Hij is een jong schoons, met weeke lippen van zinnelijkheid; in donker en goud, een zwarten broek, bruine kousen, lage schoenen gekleed. De handen, die fijn zijn, liggen op elkaar, op zijn been. Zij met den curieuzen ky'k der vrouwen die geschilderd worden, kijkt u aan. Ze draagt een stroohoed met hoogen bol, de rand (van onder) is moir zijde, een keurslijf wit en goud en blauw, de rok wijnrood met gouden strepen; 't blauw van de binnen zijde,ligt te zien.van ondenrechts, tegen den bruinen grond. Gezegd wordt dat hij dit werk vermoedelijk spoedig na zy'n terugkeer uit Italiëmaakte. Het lijkt zoo. Te midden dier andre composities, grooter maar slapper, of gloedender en meer bewogen, tumulten-voller, bekoort dit portret door de rustige traagheid dier kleuren: wy'npaars, blauw, goud, zwart, en het sterk gegeven bruin van de kousen. Er is iets van den Italiaanschen weligen rijkdom in. In Van Dy'ck's Marquis de Mirabella daarentegen zweemt een grauw dat fijn is als een atmosfeer. Het is niet, dit portret, van de rijke, stijve, staatsie van eommig werk dat hy' maakte in het hem ook heil brengend Italië, en het is niet met de wat verdorven deftigheid van sommigen zijner te waardeeren en soms te roemen wer ken uit Engeland. Het is geen van zy'n heiligen-stukken die mij niet raken in den geest, het is beter, voornamer, insinueerender dan deze stukken. Het is als een atmospheer, die indringt. Het gezicht heeft het licht zoo goed als vlak van voren. Lange neerhangende Het Hondjen. Hoe dankbaar is mijn kleine hond Voor beentjes en wat brood. Hij kwispelstaart, hy loopt in 't rond, En springt op mijnen schoot. My geeft men vleesch en brood en wijn, En dikwijls lekkerny: Maar kan een beest zoo dankbaar zy'n, Wat wagt men niet van my? O, de zedepreker Van Alphen, hoe is hy ons zuwider. Maar en dat is dunkt ons de groote verdienste van het werk, we hebben door deze studie duidelijker gezien dat Van Alphen een oprecht man was, dat zijn tendeuz-lectuur bij hem voortkwam uit een zeer vroom gemoed.dat hij't allerbeste naar zijn meening ook op de allerbeste wy'ze aan de kinderen wilde geven. De studie is zeer volledig, in al zy'ne uitingen heeft de schrijver den dichter nagespeurd. En altijd op nieuw de uiting van den enkelling toetsend aan het geestes leven om hem, het onderling verband met zijn tijd latende zien. Zoo laat het boek een prettigen indruk na, de schrijver heeft zy'n stof volkomen beheerscht, heeft haar naar vaste lijnen uitgevoerd, zoodat het boek na lezing zich gemakkelijk als geheel laat overzien: Van Alpben, vertegenwoordiger van zijn* tijd, baanbreker voor het nieuwe kinderboek. Ons dunkt dat de heer Pomes met het doel aat hij beoogd heeft, geslaagd is; historische beschouwing verdiept en ver ruimt altoos den blik, ook voor eigen. tijd en waardeering van eigen literatuur. Hoe oneindig eenvoudig en eerlijk is de poëzie van van Alphen, de tendenz poëaie, naast de tendenzliteratuur van onzen tijd, waartegen nog zoo dik wy' Is heftig te velde moet getrokken. Bij v. Alphen overtuiging, echtheid, bjj de an deren namaak, sleur. Bij Van Alphen het hart, de liefde, die spreekt, by' de anderen het beredeneerend verstand, ja nog erger de zucht tot behoud. En bovenal Van Alphen is een knap man die er maar niet voor de kinderen op los rijmt, maar die hun wat te zeggen heeft. Niet alleen dat zyn gedichtjes gedragen werden door de warmte van zyn overtuiging, maar ook door de scherpte van zyn geest. Er ligt zin in zyn versjes. En als we dan denken aan die schriklyke zinnelooze rijmelarij die onze jeugd in de stapels kin derboeken wordt voorgezet, dan wenschen we Van Alphen's gedichtjes terug te brengen aan onze jeugd? Nee, dat niet, dat kan niet en moet ook niet, maar men toetste zich aan hem eens in dit opzicht. TE. KRUYT-HOGBBZKIL. lokken haar hangen voor de ooren; de markies heeft een dunne snor, even een baardje onder de lip. De kleeren zyn zwart met een gouden keten er over. Om den hals is een platte kraag. De hand ligt verschemerd op den zwaardgreep. Het geheel is fijn en het woord is het juiste van een insinueerende kleur. De achtergrond is evenmin koud maar van dezelfde lauwe warmte van het geheel. Er is hier een Velazquez het portret van een jongen man geschilderd in de dadelijkheid, met de directheid, den Spanjaard eigen. Het lijkt bij hem geen moeite een kop te schilderen. Eenvoudig, oprecht, staat het en gelukt het hem. Er is een voor name nuchterheid in het werk. Alles wat hem toeleek daarin te zyn, stand, hou ding en natuurlijke waarde wordt direct gegeven. De kop door van Dyck is min der krachtig, minder oprecht. Hy zou naast de Velazquez week lyken. Maar voor ons die op nuancen verliefd zijn mist hy zyn werking niet. Hy' verklaart allerlei in van Dyck. En het is een psychologisch ge noegen om naast den schilder te vinden wie hij in dezen Mirabella vond, een die wat minachtte, hoewel het niet uitsprak; een die zich soms wat vermoeid meende en soms het wel was; een sobere dandy dien ik gaarne zie, maar met de scherpe kracht niet die ik in dien dandy mag, hoewel onverschrokken of eerder zorgeloos om het leven, juist door zy'n ietwat welkende hoogheid. C. Van da Vinicil is hier een vroeg werk. Ge zoudt om n plaats kunnen meenen dat dit een werk van Leonardo is. Er is dat in, wat ge in rijker hoeveelheid in de Gioconda vindt. Het zou een werk zijn uit den tijd dat hy by Verrocchio werkte, 't Is Maria die haar kind een anjelier geeft. Achter haar ter weerszyde zyn twee bogen gescheiden door een fijne pilaar; daarachter ziet ge een bergachtig,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl