De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1908 13 september pagina 1

13 september 1908 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

1629 WEEK DB AMSTEEDAMMER isoa VOOE NEDERLAND r@cLa.ctL© -van Dit muamer bevat een bijvoegsel . L. uitgevers : VAN HOLKEMA & W ARENDOEF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt venekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden .f 1.50, fr. p. post f 1.65 Toor Indifi per jaar, bjj vooruitbetaling, ..... . mail 10. Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/» Zondag 13 September Advertentiën van l?5 regels / 1.25, elke regel meer. . . . . . f 0.25 Reclames per regel 0.40 Annonce* ait Duitschland, Ooatenrijlc en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma, RUDOl/F MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel i; 40 Pfennig. INHOUD: VAN VEERE EN VAN NABIJ: Somatra's Westkust, door Een oud-Ambtenaar. De Marees en De Reu», door d. K. Regeling van de spelling, door D. C. HegBeling. SOCIALE AANGELEGENHE DEN: Staatspensioneering in Frankrijk, door F. 7. d. GOOT. FEUILLETON: De haas en zjjn vronw. Naar het Engelsch, van J. J. Bell. KUNST EN LETTEREN: Philosoflf cbe belletrie, door Bugo van Solmen. Een weerwoord, door W. G. van Non'hnys. Berichten. VOOR DAMES: VanHouten's Kieswet de beste, in 't gebruik de voordeeligste, I, door W. Wjjnaendts Francken-Dyeerinck. Allerlei, door Caprice. UIT DE NATUUR, door E. Heimans Handweyen op kleine toestellen, met afb. door Elis. M. Rogge. München, (slot), door Plasechaert. Por tretten van Tolstoï, mr. C. Pynacker Hordyck, dr. Pb. Kohnstam en dr. P. Zeeman. Een woordje tot opwekking, door Jac. van Looy. De Bamlet-opvoering van de Hagespelers, door Stellwagen. Een nieuw tooneelepeler, door Stellwagen. Mevr. Warren's bedryf: B. Rhaw. Op r. N. V. Het Tooneel", door Stellwagen. Modern-godsdienstige strooming^n, door J. J. Meyer. Een Cancan"dans, door H. G. Ibels. Euskins laatste dagen, door C. C. FINANCIEELE EN OECONOMISCBE KRONIEK, door v. d. M. en v. d. S. Momentopnamen van Johannes Kayiaar. INGEZONDEN. Brieven van Oom Jodocns, XXIII. DAMRÜBRIEK. SCHAAKSPEL. ADVERTENTIËN. Snmatra's Westkust. M. d. E. Mag ik in verband met wat u geschre ven heeft over de oorzaken van de onlus ten ter Sumatra's Westkust eenige op merkingen te berde brengen ? Het is zeker volkomen juist wat u schrijft, dat de Nederlandsche bladen en met name ' het Algemeen Handelsblad, het kan haast niet anders of men moet zeggen met voordacht over de dieper liggende oorzaken van den opstand zwijgen. Reisverhalen in den trant van die van Dr. Hendrik Muller en van den heer Charles Boissevain lezen prettiger maar zij doen mij, die ter Westkust lange jaren met de bevolking heb mee geleefd, glimlachen en bitter glim lachen. De heer Muller zegt in zijn langen brief aan de Nieuwe Courant, dat het hem zeer verwonderd heeft te bemerken hoe de opstand juist daar het ergst ge woed heeft (Bovenlanden) waar tot nu toe de meeste gedwongen koffiecultuur had bestaan en waar bijgevolg de nieuwe belastingregeling merkbaar voordeelig moest uitkomen voor de bevolking. Ziedaar, mijnheer de redacteur, de kern van de quaestie tenminste aangeraakt. De heer Muller heeft niet begrepen." Vergun mij door hem in deze in te lichten uwe beschouwingen, die door mij in haar geheel genomen volkomen worden onderschreven, te vervolledigen. Zeker, de bevolking van een groot deel der Bovenlanden heeft voordeel van de nieuwe belasting. En toch was daar het hevigst verzet. Dat komt omdat in diezelfde streken het door u geschetst matriarchaat en familiebezit het zuiverst is bewaard. In de Benedenlanden, om niet te spreken van Padang, is hand over hand de adat verzwakt, het familie bezit verbrokkeld (of nog eerst in kiem) en bestaat dus de harta poesaka (onver vreemdbaar familiebezit) in mindere mate en is ook minder geëerbiedigd. Het vervreemdbaar verklaren van dit familiebezit door den tegenwoordigen Gouverneur-Generaal is de diepere grond van het verzet. U hebt dit trouwens reeds gezegd. Wie de hoofdplaats Padang kent, had U bovendien op de maatschappelijk ver ontrustende gevolgen kunnen wijzen van een slooping van de adat harta poesaka, zooals door de nieuwe belasting-ordon nantie wordt veroorzaakt. Immers met name te Padang, maar ook overal waar, zooals te Padang, het Gouvernement gelegenheid gegeven heeft om aandeelen in harta poesaka te converteeren in bewijzen van individueelen eigendom, dus de onschendbaarheid van dat familiebezit B opgeheven, daar zijn tal van vioeger rijke en welgestelde familiën tot volslagen armoede vervallen. Iedereen te Padang kent hen de Saetan's, Marah's, Baginda's, de^adelijken, die tegenwoordig als vagebonden de policie laat veroorzaken, dan wel als procureurs van kwade zaken en rekes tenschrijvers in de negriën veel kwaad stichten en wier familiën vroeger rijk, ten minste welgesteld waren. Op Java heeft men, daaraan mag in verband hiermee wel herinnerd worden, ook de conversie van de communale dessagronden gestaakt, omdat spoedig bleek, dat verarming van den Javaan daarvan het gevolg was. Die gronden hebben groote overeenkomst met de harta poesaka van de Maleiers ter Westkust, en het is zeer goed moge lijk, dat zij een gelijken oorsprong hebben. Het verschil bestaat hoofdzakelijk alleen hierin, dat die gronden op Java door een groot aantal mannen, en ter west kust van Sumatra door een kleiner aantal mannen en vrouwen gemeenschappelijk bezeten worden. Waarom meet de Indi sche Regeering dan met twee maten, en verbiedt zij op Java de executie dier gronden wegens schulden, en gelast zij de executie der harta poesaka, wegens schuld, op Sumatra's Westkust? Een blinde, weinig ontziende regeerwijze. Ik laat daar, dat de nieuwe ordonnantie de rechtspraak ten opzichte der onschendbaarheid van het familie bezit geheel in de war zal brengen. Maar welk een rush zal plaats hebben door alle slechte elementen der bevolking, door allerlei inhalige handelslieden van allerlei ras, tot het naar zich toe halen van het nu schendbaar geworden familie bezit! Welk een verbittering kan dat, en zal dat kweeken bij de rustige ele menten, voor wie de harta poesaka de grondslag was van de Maleische samen leving ! EEN OUD-AMBTENAAR. De Marees en De Reus. Voor wie nog gemeend mocht hebben, dat de Regeering in de eerste plaats zou streven naar eene schikking met Vene zuela, teneinde minnelijker wijs Curagao eenige voordeelen te verschaffen, moet de 31ste Augustus een ware teleurstelling hebben gebracht. Reeds een paar dagen te voren be helsden buitenlandsche bladen het bericht, dat bet Nederlandsche Gouvernement den door Gastro weggezonden MinisterResident de hand boven het hoofd zou houden, en hij mede ter maaltijd was genoodigd, door den Minister van Buiten landsche Zaken, bij het diner ter eere van H. M., op haar verjaardag te geven. Eu waarlijk zoo is het geschied. Dat deze handeling van den Minister van Buitenlandsche Zaken volkomen in strij d verkeert met een hooge opvatting van het diplomatieke ambt, behoeft waarlijk niet in het licht te worden gesteld. Over De Reus' onvoorzichtigheid bestaat maar n meening. Het incorrecte van zijn optreden als Minister-Resident en tevens als briefschrijver, die in zijn hoedanig heid van vertegenwoordiger der Nederlandsche Regeering den Staat en het Staatshoofd beleedigt, met welke het zijn plicht was zooveel mogelijk vriendschaps betrekkingen te bevorderen, heeft, voor zoo ver wij weten, geen verdediger ge vonden. Alleen in een Engelsch blad zagen wij den brief door De Reus aan Hou' en Trouw" geschreven, in de om standigheden niet-onverschoonbaar" ge noemd. Doch dit blad, de Daily Graphic, had het over een Deenschen gezant, waar De Reus bedoeld werd en was blijkbaar heelemaal niet op de hoogte, daar de omstandigheden" bij het schrijven van De Reus, d. i. in April van dit jaar eenige weken nog vóór de afkondiging der besluiten van 14 Mei voor De Reus' vergrijp aan de diplomatieke goede trouw juist veel meer verzwarend dan veront schuldigend moeten heeten. Trouwens de buitenlandsche pers gaf meer voor beelden van in dezen slecht ingelicht te zijn. Zoo ook de Times, die haar lezers verhaalde dat Gastro Da Reus zijn pas poort had laten geven, omdat deze ge antwoord had gelijk het den vertegen woordiger van Nederland betaamde!" En wanneer nu bladen als de Times en de Daily Graphic aldus de faken geheel bezijden de waarheid voorstellen, mag men zich er wel niet over verwonderen, dat in het algemeen de buitenlandsche pers omtrent Gastro en de zaak De Reus menige onjuistheid bevat. Een aardig staaltje van zulk een averechtsche voorstelling troffen wij dezer dagen aan in de Vlaamsche Gazet. Een brief van een Hollander te Brussel, die langen tijd in Venezuela verbleef, eindigde met deze regelen: De Nederlandsche zaakgelastigde, M. de Reus, is niet de eerste, die ondervonden heeft hoe Gastro de vreemde gezanten behandelt. In den winter 1906 beging de Fransche zaak gelastigde Taigny de onvoorzichtigheid bij een schitterend banket waarop hg door Gastro uitgenoodigd werd, eene zinspeling te maken op Castro's titel Restaurador. Hq noemde hem een echten restaurateur", wegens bet banket. Castro vernam dit en hg wreekte zich door den zaakgelastigde, die kort nadien het La Guayara aangekomen fransen oorlogsschip bezocht, te verbieden nog aan land te komen onder voorwendsel van kwaiantgn. Taigny moest in wit flanellen kostuum, in den winter, met het oorlogsschip de reis naar New-York medemaken. Castro behandelt alle gezanten met de zelfde grofheid." Nu kan deze mededeeling omtrent Castro's behandeling van Taigny juist zijn, al werkt ook dat wit flanellen kostuum, in den winter", niet zoo bij zonder op onze verbeelding. Waarschijn lijk zal de Fransche zaakgelastigde aan boord van 't oorlogsschip nog vóór NewYork wel een warmer pakje hebben ge vonden! Maar De Reus is niet met frof beid behandeld. Het tegendeel heeft ij zelf verklaard, hij haóT te dien op zichte geen enkele klacht. Hij kon het met Castro best vinden. Uit zijn rijtuig wuifde de president hem toe! en zoo, schijnbaar in goede verstandhouding, niet verbitterd door de besluiten van 14 Mei, die eerst weken later werden afge kondigd pleegde hij zijn diplomatieke valschheid; vergat hij de dienaar te zijn van een Staat, wiens naam hij had hoog te houden. Indien men deze daad nog tracht te vergoelijken, dan legt men den nadruk op het feit, dat De Reus niet heef t ver moed, hoe men zijn geschrijf wereld kundig zou maken. En zeker, in het voorbijgaan, willen wij gaarne hier de verklaring afleggen, dat MOREEL de re dactie van Hou' en Trouw", die den brief ongevraagd gepubliceerd heeft, o.i. veel schuldiger staat dan de MinisterResident. Geenszins uithoofde het aan den dag gelegd idiotisme, van volstrekt niet te begrijpen, welk een gevaarlijk werk zij verrichtte, maar wijl zij, toen eenmaal Castro Dog-Reus het land had uitgezet, ten gevolg'e' van'haar wandaad, zij geen enkel teeken van leven heeft gegeven, stilletjes in haar hoekje is gebleven, als hoopte zij, dat de bui wel zou overdrijven. Had zij niet dadelijk zooveel karakter behooren te toonen, als een man van eer past, die tot eens anders ongeluk heeft meegewerkt ? Mocht zij voor de natie verzwijgen die vier weken lang, dat zij het schrijven van De Reus, zonder diens toestemming te hebben gevraagd, had opgenomen en had zij deze hare erkentenis niet met name moeten onderteekenen, opdat men zou kunnen weten, hoe de heeren heeten, aan wie het land misschien een avontuur in de Cara'ïbische zee te danken zal hebben. Deze hou ding van de mannen van Hou' en Trouw" hebben wij allerminstkunnen bewonderen. Edoch, van idiotisme gesproken, wie onderdrukt de gedachte daaraan, waar hij een Minister-Resident bezig ziet een beleedigend opstel te schrijven over den President en de Republiek, bij welke hij Nederlands hoogheid en waardigheid heeft te vertegenwoordigen; die zulk een opstel uit handen geeft, ja, het zendt aan per sonen hem onbekend, ook wat hun staatkundige ontwikkeling en ernst be treft; en die dat dan nog doet zonder zoo gestreng mogelijk discretie op te leggen ?! Wie denkt zich zoo iets van een diplomaat van professie? Wij zijn allerminst geneigd den heer De Reus als mensch te onderschatten. Ook is het zeer wel mogelijk, dat hij in velerlei opzicht bekwaam kan heeten, en in staat of maatschappij een goede positie verdient in te nemen, maar als diplomaat'? Natuurlijk weten wij tot op dit oogenblik zeer weinig aangaande zijn gedragingen te Caracas. Alleen heeft het ons getroffen in het relaas van den Minister, in de N. Y. Herald alsblad een heerlijke vergoeding voor de afwe zigheid van elk officieel bericht I te hebben moeten lezen, dat Z. Exc. De Marees De Reus telegrafisch gelast had een audiëntie bij Castro aan te vragen, om dezen een opheldering te geven van volstrekt verkeerd begrepen woorden, waardoor de correspondentie of de con versatie tusschen den President en den Minister-Resident geleden had. Heeft, zoo dachten wij, een Minister-Resident nog een telegrafisch bevel nöodig, om te be sluiten tot het toepassen van een zoo eenvoudig middel, als we in het dagelijksch leven allen op zijn tijd te baat nemen, om een misverstand want dat was het hier en het had reeds eenigen tijd geduurd op te lossen ? Enfin, de hoog heerlijke wegen der diplomatie zijn ons te zeer onbekend, om uit dit geval een beslissing te trekken. Stelliger echter scheen ons, als een bewijs van gebrek aan diplomatieken zin, de bewe ring van De Reus, bij zijn terugkomst hier te lande, dat Castro, indien er niet nog iets anders geweest ware, zich wel gehouden zou hebben, alsof hij dat be leedigend stuk niet gelezen had. Dit doet wel al te veel denken aan de keuken meid, die mevrouw beleedigd had en tot haar kameraad zei: Wat gaat ze n u te keer, maar was er niet nog iets anders, zij zou wel gedaan hebben, alsof ze 't niet gehoord had." En welken indruk moest het maken, De Reus, almede in een interview, te hooren verzekeren, dat hij wel niet weder Nederland en Vene zuela zou vertegenwoordigen, zoolang Castro daar President was, al wilde hij zeggen: ik blijf, ofschoon niet bij Castro, toch nog heel wel een presentabel diplo maat." Waren dat nu praatjes voor iemand, die het land, waar hij zijn functie ver vulde, was uitgewezen, en door de Regee ring hier tot verantwoording geroepen werd? Wat begreep deze man van zijn positie, om aldus te spreken, en dat nog al vóór hij de Regeering te woord had gestaan! Nu is het zeer goed mogelijk, dat wat wij aangaande De Reus' houding opmerk ten, volstrekt niet ligt beneden het ge middelde van de ambtsopvatting eens Nederlandschen diplomaats. Misschien behoort bet grandioos babbelachtige in 't algemeen meer tot het wezen van dit beroep dan wij tot dusverre tenzij bij den Minister zelf moesten ervaren. Maar afgescheiden van het overige: de froote fout van De Reus; een zaak, die oe men haar ook wende of keere, onze positie verzwakt, gelijk het kamerlid Nolens schreef, blijft daar als een onweerlegbaar bewijs dat deze diplomaat niet de man kan zijn, aan wien Nederland de behartiging zijner eer e a hoogste belan gen mag toevertrouwen; in 't bijzonder duidelijk ook door het Huiggezin in het licht gesteld. Maar desondanks beeft de heer De Marees het oorbaar gevonden zulk een Minister-Resident aan een officieel diner te noodigen. Nederlands eer, ook de eer der Nederlandsche diplomatie, stond voor onze Excellentie niet te hoog of zij kon wel tegen zulk een bejegening, evenals de eer van het corps der buitea'landsche diplomaten; allen mannen, die een voor een door de regeering die hen aanstelde, zouden zijn teruggeroepen, wegens schending van vertrouwen, indien zij hier of elders in den geest van De Reus hadden gehandeld. Kaar de opvat ting van diplomatieke eer, onzen fijngevoeligen Minister eigen, moest deze door niets gecischte aanwezigheid van den bedrijver eener door ieder veroor deelde daad, het corps diplomatique aan genaam wezen, gelijk Z.Exc. zelve, die ze als een voor zekere tongen bijzonder smakelijken schotel aan zijn menu kon toevoegen. Deze daad blijve aan den nadenkende, uit een oogpunt van eer en waardigheid ter overweging- over. Maar de zaak heeft nog een andere zij. Ook de practische kant dient in 't oog gevat. De Regeering ziet zich geroepen onder handelingen te voeren met Venezuela, teneinde eenige grieven uit de wereld te helpen. Op denzelfden dag, waarop de Minister zijn diner gaf, werd Ministerraad gehouden, tot het ontwerpen en vaststellen van een antwoord op Castro's nota. Indien de natie iets verlangt, en ver wacht, dan zal het optreden van onze Regeering althans beginnen niet te ge tuige van een verzoenenden geest. In de Pers zijn zelfs berichten dienaangaanden uitgelekt". Welnu, terwijl dus alle krachten zullen en moeten worden ingespannen om oorlog te voorkomen, midden in deze dagen van spanning op Koningin's verjaardag, dat is ter eere van Koningin Wilhelmina, roept de Marees met H. M's goedkeuring? als een der Nederlandsche diplomaten ter diplomaten-maaltijd, den man door wiens wangedrag Castro zichzelf en zijn repu bliek ten zeerste beleedigd acht. Welk een voorstelling moet men zich van Castro vormen, om te kunnen meenen, dat hij zich niet opnieuw, maar nu door de Nederlandsche Regeering zelve, beleedigd zal gevoelen, en niet deze daad zal be schouwen als een spotten met elk wel willend woord, dat men tot hen zal spreken ? Het Nieuws v. d. Dag verontrust zich, bij de stilzwijgendheid der Regeering, nog niets zekers omtrent een ernstige poging tot het bij schikking uit den weg ruimen van grieven, of van een streven naar vrede en bemiddeling" te nebben vernomen. Maar ligt de oorzaak van dit afwezig zijn van het meest gewenschte, niet in de fouten van den aanvang af door de Regeering begaan? l11. Het vertrouwen door Z. Ex. de Marees, nopens De Reus in de Eerste Kamer uitgesproken.Een onvoor zich tigheid zóó groot voor een Minister, die in zulke buitengewone omstandigheid zich bevond, dat het allervoorzichtigste beleid van hem gevorderd mocht worden. 2°. Het onder den indruk van dat vertrouwen" dadelijk besluiten tot een eskaderpolitiek, vóór er een diplomatieke actie was gevoerd, welker mislukking; tot een vloot-formatie dwong of recht gaf. 3°. Het aan Castro gelegenheid laten de vriendschappelijke betrekking met Nederland te verbreken, op grond dat de Regeering hier in gebreke was ge bleven haar verontschuldigingen o.a. voor De Reus' misslag aan te bieden. 4°. De mededeeling door De Marees op blufFerigen toon aan den correspondent van de N. Y. Herald gedaan, dat we ten slotte zoo nöodig met een eskader zullen gaan werken; daarbij gewagende van onzen lust om met Venezuela op vriendschappelijken voet te verkeeren. Alsof het onderhandelen met een ge laden pistool in de hand elk denkbeeld van vriendschappelijkheid niet buiten sloot. 5°. Het noodigen van De Reus ter maaltijd der diplomaten; waarbij de Marees moest doen uitkomen, hoe hij toch maar zijn diplomaat" bleef ver trouwen ! , En 6°. Het opzettelijk buitensluiten van het publiek, bij de voorbereiding van een zaak gewichtiger dan eenige die de natie in een halve eeuw beleefd heeft. Eenmaal den verkeerden weg inge slagen, valt het zoo moeielijk daarvan, ten aanschouwe van het publiek, terug te keeren, en den juisten koers te gaan.' n. K. Kegeling van de Spelling. Nu 't getal aanhangers en toepassers van de vereenvoudigde spelling groot is geworden, gaat menigeen behoefte ge voelen aan een afdoende regeling van het vraagstuk: welke spelling zal op de scholen onderwezen worden ? Velen willen dat de Staat een bindend voorschrift zal geven, anderen komen terug op -'t voor stel, voor enkele jaren gedaan, om een Staatskommissie in te stellen die de Regering zal inlichten en daardoor een definitieve regeling kan vooibereiden. Dat op de school aan alle willekeur vrij spel wordt gelaten, dat elke spelling ver oorloofd zal zijn, wordt wel door niemand begeerd. In deze omstandigheden is 't de moeite waard zich de vraag te stellen hoe ver bier de macht van de Staat gaat; ik bedoel niet de wettelike macht, maar 't vermogen om inderdaad tot stand te brengen wat men verlangt. Bij 't beant woorden van die vraag zou ik willen uitgaan van de stelling dat men alleen met vrucht kan onderwijzen wat men voor juist en nuttig houdt. Wie acht het mogelik dat de Vrije Universiteit of dat de Scholen met den Bijbel" zouden kunnen bloeien, indien er eens gebrek kwam aan leraren die geloven in de beginselen waarop het Kristelik Onder wijs is gegrondvest? Geen hoge salarissen, dwangmiddelen of eerbewijzen gesteld eens dat een Regering in staat was tot zulke maatregelen over te gaan zouden 't verval van die inrichtingen kunnen voorkomen. Overal en altijd ligt de kracht van het onderwijs in de overtuiging der onderwijzers. Spelling is geen zaak waarvoor men in billikheid kan verwachten dat iemand zich tot martelaar maakt. Een bevel om een ander spelsisteem te onderwijzen dan hetgeen men voor het beste houdt, zal dus wel geen verzet of staking ten gevolge hebben. Maar voor 't geven van goed onderwijs wordt meer vereischt dan onderwerping aan het gezag; de takt en 't geduld die nodig zijn om door onophoudelik herhalen en uitleggen taal- en spelregels in te prenten zal alleen hij nebben die de onmisbaarheid van die regels voor zijn leerlingen inziet. En die leerlingen zelf bemerken al heel gauw of hun onderwijzer inderdaad iets meedeelt wat hij nuttig acht; is dat laatste niet het geval, dan spreekt hij voor dove oren. Dit alles geldt, wat het spellen aangaat, alleen van de hoofd beginselen waarop een bepaald stelsel berust. De spelling is, in zeer veel op zichten een zaak van geven en nemen, waarbij een verstandig man, die inziet dat men zich bij een bepaald sisteem moet aansluiten, in onderdeden en uiterlikheden zonder eenig bezwaar "zich zal voegen naar 't eens gekozen stelsel. Wie spelt volgens de Vries en te Winkel of wie de vereenvoudigde spelling volgt, verklaart daarmee volstrekt niet, dat hij

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl