Historisch Archief 1877-1940
1629
WEEK
DB AMSTEEDAMMER
isoa
VOOE NEDERLAND
r@cLa.ctL© -van
Dit muamer bevat een bijvoegsel
. L.
uitgevers : VAN HOLKEMA & W ARENDOEF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt venekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden .f 1.50, fr. p. post f 1.65
Toor Indifi per jaar, bjj vooruitbetaling, ..... . mail 10.
Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/»
Zondag 13 September
Advertentiën van l?5 regels / 1.25, elke regel meer. . . . . . f 0.25
Reclames per regel 0.40
Annonce* ait Duitschland, Ooatenrijlc en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma,
RUDOl/F MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel i; 40 Pfennig.
INHOUD:
VAN VEERE EN VAN NABIJ: Somatra's
Westkust, door Een oud-Ambtenaar.
De Marees en De Reu», door d. K.
Regeling van de spelling, door D. C.
HegBeling. SOCIALE AANGELEGENHE
DEN: Staatspensioneering in Frankrijk,
door F. 7. d. GOOT. FEUILLETON: De
haas en zjjn vronw. Naar het Engelsch, van
J. J. Bell. KUNST EN LETTEREN:
Philosoflf cbe belletrie, door Bugo van Solmen.
Een weerwoord, door W. G. van Non'hnys.
Berichten. VOOR DAMES: VanHouten's
Kieswet de beste, in 't gebruik de voordeeligste,
I, door W. Wjjnaendts Francken-Dyeerinck.
Allerlei, door Caprice. UIT DE NATUUR,
door E. Heimans Handweyen op kleine
toestellen, met afb. door Elis. M. Rogge.
München, (slot), door Plasechaert. Por
tretten van Tolstoï, mr. C. Pynacker Hordyck,
dr. Pb. Kohnstam en dr. P. Zeeman. Een
woordje tot opwekking, door Jac. van Looy.
De Bamlet-opvoering van de Hagespelers,
door Stellwagen. Een nieuw tooneelepeler,
door Stellwagen. Mevr. Warren's bedryf:
B. Rhaw. Op r. N. V. Het Tooneel", door
Stellwagen. Modern-godsdienstige
strooming^n, door J. J. Meyer. Een
Cancan"dans, door H. G. Ibels. Euskins laatste
dagen, door C. C. FINANCIEELE EN
OECONOMISCBE KRONIEK, door v. d. M.
en v. d. S. Momentopnamen van Johannes
Kayiaar. INGEZONDEN. Brieven van
Oom Jodocns, XXIII. DAMRÜBRIEK.
SCHAAKSPEL. ADVERTENTIËN.
Snmatra's Westkust.
M. d. E.
Mag ik in verband met wat u geschre
ven heeft over de oorzaken van de onlus
ten ter Sumatra's Westkust eenige op
merkingen te berde brengen ?
Het is zeker volkomen juist wat u
schrijft, dat de Nederlandsche bladen en
met name ' het Algemeen Handelsblad,
het kan haast niet anders of men moet
zeggen met voordacht over de dieper
liggende oorzaken van den opstand
zwijgen.
Reisverhalen in den trant van die
van Dr. Hendrik Muller en van den heer
Charles Boissevain lezen prettiger
maar zij doen mij, die ter Westkust
lange jaren met de bevolking heb mee
geleefd, glimlachen en bitter glim
lachen.
De heer Muller zegt in zijn langen
brief aan de Nieuwe Courant, dat het
hem zeer verwonderd heeft te bemerken
hoe de opstand juist daar het ergst ge
woed heeft (Bovenlanden) waar tot nu
toe de meeste gedwongen koffiecultuur
had bestaan en waar bijgevolg de nieuwe
belastingregeling merkbaar voordeelig
moest uitkomen voor de bevolking.
Ziedaar, mijnheer de redacteur, de kern
van de quaestie tenminste aangeraakt.
De heer Muller heeft niet begrepen."
Vergun mij door hem in deze in te
lichten uwe beschouwingen, die door mij
in haar geheel genomen volkomen worden
onderschreven, te vervolledigen.
Zeker, de bevolking van een groot
deel der Bovenlanden heeft voordeel van
de nieuwe belasting. En toch was daar
het hevigst verzet. Dat komt omdat in
diezelfde streken het door u geschetst
matriarchaat en familiebezit het zuiverst
is bewaard. In de Benedenlanden, om
niet te spreken van Padang, is hand
over hand de adat verzwakt, het familie
bezit verbrokkeld (of nog eerst in kiem)
en bestaat dus de harta poesaka (onver
vreemdbaar familiebezit) in mindere
mate en is ook minder geëerbiedigd.
Het vervreemdbaar verklaren van dit
familiebezit door den tegenwoordigen
Gouverneur-Generaal is de diepere grond
van het verzet.
U hebt dit trouwens reeds gezegd.
Wie de hoofdplaats Padang kent, had
U bovendien op de maatschappelijk ver
ontrustende gevolgen kunnen wijzen van
een slooping van de adat harta poesaka,
zooals door de nieuwe belasting-ordon
nantie wordt veroorzaakt.
Immers met name te Padang, maar
ook overal waar, zooals te Padang, het
Gouvernement gelegenheid gegeven heeft
om aandeelen in harta poesaka te
converteeren in bewijzen van individueelen
eigendom, dus de onschendbaarheid van
dat familiebezit B opgeheven, daar zijn tal
van vioeger rijke en welgestelde familiën
tot volslagen armoede vervallen.
Iedereen te Padang kent hen de
Saetan's, Marah's, Baginda's, de^adelijken,
die tegenwoordig als vagebonden de
policie laat veroorzaken, dan wel als
procureurs van kwade zaken en rekes
tenschrijvers in de negriën veel kwaad
stichten en wier familiën vroeger rijk,
ten minste welgesteld waren.
Op Java heeft men, daaraan mag in
verband hiermee wel herinnerd worden,
ook de conversie van de communale
dessagronden gestaakt, omdat spoedig
bleek, dat verarming van den Javaan
daarvan het gevolg was. Die gronden
hebben groote overeenkomst met de
harta poesaka van de Maleiers ter
Westkust, en het is zeer goed moge
lijk, dat zij een gelijken oorsprong hebben.
Het verschil bestaat hoofdzakelijk alleen
hierin, dat die gronden op Java door
een groot aantal mannen, en ter west
kust van Sumatra door een kleiner aantal
mannen en vrouwen gemeenschappelijk
bezeten worden. Waarom meet de Indi
sche Regeering dan met twee maten, en
verbiedt zij op Java de executie dier
gronden wegens schulden, en gelast zij
de executie der harta poesaka, wegens
schuld, op Sumatra's Westkust?
Een blinde, weinig ontziende
regeerwijze. Ik laat daar, dat de nieuwe
ordonnantie de rechtspraak ten opzichte
der onschendbaarheid van het familie
bezit geheel in de war zal brengen.
Maar welk een rush zal plaats hebben
door alle slechte elementen der bevolking,
door allerlei inhalige handelslieden van
allerlei ras, tot het naar zich toe halen
van het nu schendbaar geworden familie
bezit! Welk een verbittering kan dat,
en zal dat kweeken bij de rustige ele
menten, voor wie de harta poesaka de
grondslag was van de Maleische samen
leving !
EEN OUD-AMBTENAAR.
De Marees en De Reus.
Voor wie nog gemeend mocht hebben,
dat de Regeering in de eerste plaats zou
streven naar eene schikking met Vene
zuela, teneinde minnelijker wijs Curagao
eenige voordeelen te verschaffen, moet
de 31ste Augustus een ware teleurstelling
hebben gebracht.
Reeds een paar dagen te voren be
helsden buitenlandsche bladen het bericht,
dat bet Nederlandsche Gouvernement
den door Gastro weggezonden
MinisterResident de hand boven het hoofd zou
houden, en hij mede ter maaltijd was
genoodigd, door den Minister van Buiten
landsche Zaken, bij het diner ter eere
van H. M., op haar verjaardag te geven.
Eu waarlijk zoo is het geschied.
Dat deze handeling van den Minister
van Buitenlandsche Zaken volkomen in
strij d verkeert met een hooge opvatting van
het diplomatieke ambt, behoeft waarlijk
niet in het licht te worden gesteld. Over
De Reus' onvoorzichtigheid bestaat maar
n meening. Het incorrecte van zijn
optreden als Minister-Resident en tevens
als briefschrijver, die in zijn hoedanig
heid van vertegenwoordiger der
Nederlandsche Regeering den Staat en het
Staatshoofd beleedigt, met welke het zijn
plicht was zooveel mogelijk vriendschaps
betrekkingen te bevorderen, heeft, voor
zoo ver wij weten, geen verdediger ge
vonden. Alleen in een Engelsch blad
zagen wij den brief door De Reus aan
Hou' en Trouw" geschreven, in de om
standigheden niet-onverschoonbaar" ge
noemd. Doch dit blad, de Daily Graphic,
had het over een Deenschen gezant, waar
De Reus bedoeld werd en was blijkbaar
heelemaal niet op de hoogte, daar de
omstandigheden" bij het schrijven van
De Reus, d. i. in April van dit jaar
eenige weken nog vóór de afkondiging der
besluiten van 14 Mei voor De Reus'
vergrijp aan de diplomatieke goede trouw
juist veel meer verzwarend dan veront
schuldigend moeten heeten. Trouwens
de buitenlandsche pers gaf meer voor
beelden van in dezen slecht ingelicht te
zijn. Zoo ook de Times, die haar lezers
verhaalde dat Gastro Da Reus zijn pas
poort had laten geven, omdat deze ge
antwoord had gelijk het den vertegen
woordiger van Nederland betaamde!"
En wanneer nu bladen als de Times en
de Daily Graphic aldus de faken geheel
bezijden de waarheid voorstellen, mag
men zich er wel niet over verwonderen,
dat in het algemeen de buitenlandsche
pers omtrent Gastro en de zaak De Reus
menige onjuistheid bevat.
Een aardig staaltje van zulk een
averechtsche voorstelling troffen wij dezer
dagen aan in de Vlaamsche Gazet. Een
brief van een Hollander te Brussel, die
langen tijd in Venezuela verbleef, eindigde
met deze regelen:
De Nederlandsche zaakgelastigde, M. de
Reus, is niet de eerste, die ondervonden heeft
hoe Gastro de vreemde gezanten behandelt.
In den winter 1906 beging de Fransche zaak
gelastigde Taigny de onvoorzichtigheid bij
een schitterend banket waarop hg door Gastro
uitgenoodigd werd, eene zinspeling te maken
op Castro's titel Restaurador. Hq noemde hem
een echten restaurateur", wegens bet banket.
Castro vernam dit en hg wreekte zich door
den zaakgelastigde, die kort nadien het La
Guayara aangekomen fransen oorlogsschip
bezocht, te verbieden nog aan land te komen
onder voorwendsel van kwaiantgn. Taigny
moest in wit flanellen kostuum, in den winter,
met het oorlogsschip de reis naar New-York
medemaken.
Castro behandelt alle gezanten met de
zelfde grofheid."
Nu kan deze mededeeling omtrent
Castro's behandeling van Taigny juist
zijn, al werkt ook dat wit flanellen
kostuum, in den winter", niet zoo bij
zonder op onze verbeelding. Waarschijn
lijk zal de Fransche zaakgelastigde aan
boord van 't oorlogsschip nog vóór
NewYork wel een warmer pakje hebben ge
vonden! Maar De Reus is niet met
frof beid behandeld. Het tegendeel heeft
ij zelf verklaard, hij haóT te dien op
zichte geen enkele klacht. Hij kon het
met Castro best vinden. Uit zijn rijtuig
wuifde de president hem toe! en zoo,
schijnbaar in goede verstandhouding,
niet verbitterd door de besluiten van
14 Mei, die eerst weken later werden afge
kondigd pleegde hij zijn diplomatieke
valschheid; vergat hij de dienaar te zijn
van een Staat, wiens naam hij had hoog
te houden.
Indien men deze daad nog tracht te
vergoelijken, dan legt men den nadruk
op het feit, dat De Reus niet heef t ver
moed, hoe men zijn geschrijf wereld
kundig zou maken. En zeker, in het
voorbijgaan, willen wij gaarne hier de
verklaring afleggen, dat MOREEL de re
dactie van Hou' en Trouw", die den
brief ongevraagd gepubliceerd heeft, o.i.
veel schuldiger staat dan de
MinisterResident. Geenszins uithoofde het aan
den dag gelegd idiotisme, van volstrekt
niet te begrijpen, welk een gevaarlijk
werk zij verrichtte, maar wijl zij, toen
eenmaal Castro Dog-Reus het land had
uitgezet, ten gevolg'e' van'haar wandaad,
zij geen enkel teeken van leven heeft
gegeven, stilletjes in haar hoekje is
gebleven, als hoopte zij, dat de bui
wel zou overdrijven. Had zij niet dadelijk
zooveel karakter behooren te toonen, als
een man van eer past, die tot eens anders
ongeluk heeft meegewerkt ? Mocht zij voor
de natie verzwijgen die vier weken lang,
dat zij het schrijven van De Reus, zonder
diens toestemming te hebben gevraagd,
had opgenomen en had zij deze hare
erkentenis niet met name moeten
onderteekenen, opdat men zou kunnen weten,
hoe de heeren heeten, aan wie het land
misschien een avontuur in de Cara'ïbische
zee te danken zal hebben. Deze hou
ding van de mannen van Hou' en Trouw"
hebben wij allerminstkunnen bewonderen.
Edoch, van idiotisme gesproken, wie
onderdrukt de gedachte daaraan, waar
hij een Minister-Resident bezig ziet een
beleedigend opstel te schrijven over den
President en de Republiek, bij welke hij
Nederlands hoogheid en waardigheid heeft
te vertegenwoordigen; die zulk een opstel
uit handen geeft, ja, het zendt aan per
sonen hem onbekend, ook wat hun
staatkundige ontwikkeling en ernst be
treft; en die dat dan nog doet zonder
zoo gestreng mogelijk discretie op te
leggen ?!
Wie denkt zich zoo iets van een
diplomaat van professie?
Wij zijn allerminst geneigd den heer
De Reus als mensch te onderschatten.
Ook is het zeer wel mogelijk, dat hij
in velerlei opzicht bekwaam kan heeten,
en in staat of maatschappij een goede
positie verdient in te nemen, maar als
diplomaat'? Natuurlijk weten wij tot
op dit oogenblik zeer weinig aangaande
zijn gedragingen te Caracas. Alleen heeft
het ons getroffen in het relaas van den
Minister, in de N. Y. Herald alsblad
een heerlijke vergoeding voor de afwe
zigheid van elk officieel bericht I te
hebben moeten lezen, dat Z. Exc. De
Marees De Reus telegrafisch gelast had
een audiëntie bij Castro aan te vragen,
om dezen een opheldering te geven van
volstrekt verkeerd begrepen woorden,
waardoor de correspondentie of de con
versatie tusschen den President en den
Minister-Resident geleden had. Heeft, zoo
dachten wij, een Minister-Resident nog
een telegrafisch bevel nöodig, om te be
sluiten tot het toepassen van een zoo
eenvoudig middel, als we in het
dagelijksch leven allen op zijn tijd te baat
nemen, om een misverstand want dat
was het hier en het had reeds eenigen
tijd geduurd op te lossen ? Enfin,
de hoog heerlijke wegen der diplomatie
zijn ons te zeer onbekend, om uit dit
geval een beslissing te trekken. Stelliger
echter scheen ons, als een bewijs van
gebrek aan diplomatieken zin, de bewe
ring van De Reus, bij zijn terugkomst
hier te lande, dat Castro, indien er niet
nog iets anders geweest ware, zich wel
gehouden zou hebben, alsof hij dat be
leedigend stuk niet gelezen had. Dit
doet wel al te veel denken aan de keuken
meid, die mevrouw beleedigd had en tot
haar kameraad zei: Wat gaat ze n u te
keer, maar was er niet nog iets anders,
zij zou wel gedaan hebben, alsof ze 't
niet gehoord had." En welken indruk
moest het maken, De Reus, almede in
een interview, te hooren verzekeren, dat
hij wel niet weder Nederland en Vene
zuela zou vertegenwoordigen, zoolang
Castro daar President was, al wilde hij
zeggen: ik blijf, ofschoon niet bij Castro,
toch nog heel wel een presentabel diplo
maat." Waren dat nu praatjes voor iemand,
die het land, waar hij zijn functie ver
vulde, was uitgewezen, en door de Regee
ring hier tot verantwoording geroepen
werd? Wat begreep deze man van zijn
positie, om aldus te spreken, en dat nog
al vóór hij de Regeering te woord had
gestaan!
Nu is het zeer goed mogelijk, dat wat
wij aangaande De Reus' houding opmerk
ten, volstrekt niet ligt beneden het ge
middelde van de ambtsopvatting eens
Nederlandschen diplomaats. Misschien
behoort bet grandioos babbelachtige in
't algemeen meer tot het wezen van dit
beroep dan wij tot dusverre tenzij bij
den Minister zelf moesten ervaren.
Maar afgescheiden van het overige: de
froote fout van De Reus; een zaak, die
oe men haar ook wende of keere, onze
positie verzwakt, gelijk het kamerlid
Nolens schreef, blijft daar als een
onweerlegbaar bewijs dat deze diplomaat
niet de man kan zijn, aan wien Nederland
de behartiging zijner eer e a hoogste belan
gen mag toevertrouwen; in 't bijzonder
duidelijk ook door het Huiggezin in het
licht gesteld. Maar desondanks beeft de
heer De Marees het oorbaar gevonden zulk
een Minister-Resident aan een officieel
diner te noodigen. Nederlands eer, ook
de eer der Nederlandsche diplomatie,
stond voor onze Excellentie niet te hoog
of zij kon wel tegen zulk een bejegening,
evenals de eer van het corps der
buitea'landsche diplomaten; allen mannen, die
een voor een door de regeering die hen
aanstelde, zouden zijn teruggeroepen,
wegens schending van vertrouwen, indien
zij hier of elders in den geest van De
Reus hadden gehandeld. Kaar de opvat
ting van diplomatieke eer, onzen
fijngevoeligen Minister eigen, moest deze
door niets gecischte aanwezigheid van
den bedrijver eener door ieder veroor
deelde daad, het corps diplomatique aan
genaam wezen, gelijk Z.Exc. zelve, die
ze als een voor zekere tongen bijzonder
smakelijken schotel aan zijn menu kon
toevoegen.
Deze daad blijve aan den nadenkende,
uit een oogpunt van eer en waardigheid
ter overweging- over. Maar de zaak heeft
nog een andere zij. Ook de practische
kant dient in 't oog gevat.
De Regeering ziet zich geroepen onder
handelingen te voeren met Venezuela,
teneinde eenige grieven uit de wereld te
helpen. Op denzelfden dag, waarop de
Minister zijn diner gaf, werd Ministerraad
gehouden, tot het ontwerpen en vaststellen
van een antwoord op Castro's nota.
Indien de natie iets verlangt, en ver
wacht, dan zal het optreden van onze
Regeering althans beginnen niet te ge
tuige van een verzoenenden geest. In
de Pers zijn zelfs berichten
dienaangaanden uitgelekt". Welnu, terwijl dus
alle krachten zullen en moeten worden
ingespannen om oorlog te voorkomen,
midden in deze dagen van spanning op
Koningin's verjaardag, dat is ter eere van
Koningin Wilhelmina, roept de Marees
met H. M's goedkeuring? als
een der Nederlandsche diplomaten ter
diplomaten-maaltijd, den man door wiens
wangedrag Castro zichzelf en zijn repu
bliek ten zeerste beleedigd acht. Welk
een voorstelling moet men zich van Castro
vormen, om te kunnen meenen, dat hij
zich niet opnieuw, maar nu door de
Nederlandsche Regeering zelve, beleedigd
zal gevoelen, en niet deze daad zal be
schouwen als een spotten met elk wel
willend woord, dat men tot hen zal
spreken ?
Het Nieuws v. d. Dag verontrust zich,
bij de stilzwijgendheid der Regeering,
nog niets zekers omtrent een ernstige
poging tot het bij schikking uit den
weg ruimen van grieven, of van een
streven naar vrede en bemiddeling" te
nebben vernomen. Maar ligt de oorzaak
van dit afwezig zijn van het meest
gewenschte, niet in de fouten van den
aanvang af door de Regeering begaan?
l11. Het vertrouwen door Z. Ex. de
Marees, nopens De Reus in de Eerste
Kamer uitgesproken.Een onvoor zich tigheid
zóó groot voor een Minister, die in zulke
buitengewone omstandigheid zich bevond,
dat het allervoorzichtigste beleid van hem
gevorderd mocht worden.
2°. Het onder den indruk van dat
vertrouwen" dadelijk besluiten tot een
eskaderpolitiek, vóór er een diplomatieke
actie was gevoerd, welker mislukking;
tot een vloot-formatie dwong of recht gaf.
3°. Het aan Castro gelegenheid laten
de vriendschappelijke betrekking met
Nederland te verbreken, op grond dat
de Regeering hier in gebreke was ge
bleven haar verontschuldigingen o.a. voor
De Reus' misslag aan te bieden.
4°. De mededeeling door De Marees
op blufFerigen toon aan den correspondent
van de N. Y. Herald gedaan, dat we
ten slotte zoo nöodig met een eskader
zullen gaan werken; daarbij gewagende
van onzen lust om met Venezuela op
vriendschappelijken voet te verkeeren.
Alsof het onderhandelen met een ge
laden pistool in de hand elk denkbeeld
van vriendschappelijkheid niet buiten
sloot.
5°. Het noodigen van De Reus ter
maaltijd der diplomaten; waarbij de
Marees moest doen uitkomen, hoe hij
toch maar zijn diplomaat" bleef ver
trouwen ! ,
En 6°. Het opzettelijk buitensluiten
van het publiek, bij de voorbereiding
van een zaak gewichtiger dan eenige die
de natie in een halve eeuw beleefd heeft.
Eenmaal den verkeerden weg inge
slagen, valt het zoo moeielijk daarvan,
ten aanschouwe van het publiek, terug
te keeren, en den juisten koers te gaan.'
n. K.
Kegeling van de Spelling.
Nu 't getal aanhangers en toepassers
van de vereenvoudigde spelling groot
is geworden, gaat menigeen behoefte ge
voelen aan een afdoende regeling van
het vraagstuk: welke spelling zal op de
scholen onderwezen worden ? Velen willen
dat de Staat een bindend voorschrift zal
geven, anderen komen terug op -'t voor
stel, voor enkele jaren gedaan, om een
Staatskommissie in te stellen die de
Regering zal inlichten en daardoor een
definitieve regeling kan vooibereiden.
Dat op de school aan alle willekeur vrij
spel wordt gelaten, dat elke spelling ver
oorloofd zal zijn, wordt wel door niemand
begeerd.
In deze omstandigheden is 't de moeite
waard zich de vraag te stellen hoe ver
bier de macht van de Staat gaat; ik
bedoel niet de wettelike macht, maar 't
vermogen om inderdaad tot stand te
brengen wat men verlangt. Bij 't beant
woorden van die vraag zou ik willen
uitgaan van de stelling dat men alleen
met vrucht kan onderwijzen wat men
voor juist en nuttig houdt. Wie acht het
mogelik dat de Vrije Universiteit of dat
de Scholen met den Bijbel" zouden
kunnen bloeien, indien er eens gebrek
kwam aan leraren die geloven in de
beginselen waarop het Kristelik Onder
wijs is gegrondvest? Geen hoge salarissen,
dwangmiddelen of eerbewijzen gesteld
eens dat een Regering in staat was tot
zulke maatregelen over te gaan zouden
't verval van die inrichtingen kunnen
voorkomen. Overal en altijd ligt de kracht
van het onderwijs in de overtuiging der
onderwijzers.
Spelling is geen zaak waarvoor men
in billikheid kan verwachten dat iemand
zich tot martelaar maakt. Een bevel om
een ander spelsisteem te onderwijzen
dan hetgeen men voor het beste houdt,
zal dus wel geen verzet of staking ten
gevolge hebben. Maar voor 't geven van
goed onderwijs wordt meer vereischt
dan onderwerping aan het gezag; de
takt en 't geduld die nodig zijn om door
onophoudelik herhalen en uitleggen
taal- en spelregels in te prenten zal
alleen hij nebben die de onmisbaarheid
van die regels voor zijn leerlingen inziet.
En die leerlingen zelf bemerken al heel
gauw of hun onderwijzer inderdaad iets
meedeelt wat hij nuttig acht; is dat
laatste niet het geval, dan spreekt hij
voor dove oren. Dit alles geldt, wat het
spellen aangaat, alleen van de hoofd
beginselen waarop een bepaald stelsel
berust. De spelling is, in zeer veel op
zichten een zaak van geven en nemen,
waarbij een verstandig man, die inziet
dat men zich bij een bepaald sisteem
moet aansluiten, in onderdeden en
uiterlikheden zonder eenig bezwaar "zich zal
voegen naar 't eens gekozen stelsel. Wie
spelt volgens de Vries en te Winkel of
wie de vereenvoudigde spelling volgt,
verklaart daarmee volstrekt niet, dat hij