De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1908 20 september pagina 3

20 september 1908 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1CSO DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. was gebonden aan de letter der wet" besliste dat onder geheele of gedeeltelijke vernieuwing ook is begrepen het binnenshuis veranderen van kamers. D»n de ontzettende (!) macht, die de huurder krijgt tegenover den eigenaar. De macht ia verplaatst van den huisbaas naar den huurder, zegt v. d. B. Hierin ligt dan toeh opgesloten, dat die macht van den huisbaas bestond; is dit dan niet even onzinnig als het zou zijn een ?winkelier macht over zijn afnemers toe te kennen. En toch die maeht van den huisbaas be staat; we weten, hoe daarvan misbruik wordt gemaakt door verhooging van huur naarmate b.v. een huurder zijn winkelzaak tot grooteren bloei weet te brengen. De geheele verbetering van bestaande toestanden kan geenszins de goedkeuring van den g.a. wegdragen. Als Rotterdam b.v. durft voorschrijven: pjadien de vloer van een woonvertrek vochtig 18 of daardoor hinderlijke dampen of gassen opstijgen, moeien maatregelen worden ge nomen om dien hinderlijken toestand te doen ophouden", kent zijne verontwaardiging geen grenzen. Waarom zullen we dan toch dfe schadelijke dampe.n of gassen in hunne -Traheid van opstijgen beperken ? Wonder was het niet, dat enkele cou ranten grieven tegen Woningwet en Bouwveïwdeming in hunne kolommen hadden opgenomen. Wat wordt al'niet opgenomen! Met genoegen geoit men nu elkander den bal toe, T. d. B. citeert uit- en beroept zich op d» per» en de couranten beroepen zich, op hun beurt, op V. d. B. We zien hieruit :hoe ALGEMEEN de verontwaardiging door zoo'n wisselwerking worden kan. Een staaltje moge hier volgen. V. d. B. haalt uit De Telegraaf van 22 Dec. aan, het bericht, dat er te Amsterdam nog wel duizend woningen zijn zonder door loopend ...., en in stede zich te- verheugen dat d» overheid de bevoegdheid (10) heeft, da*rin verandering te doen plaats hebben, geeft n dat blad n v. d. B. daarover zijne verontwaardiging te kennen. De allerverderfelykste stelling is wel deze, dat men in eea paar gemeenten begonnen is te zorgen, dat niet, eigenaars> die gedu rende meerdBu» jaren in den; vorm van; wal te hooge kuren, de lustas hebeen genoten van hunne: bezittingen^ deze*, nu 't aak op de lasten gttat aankomen, veor een goed prijsje van de hand doen. Men tracht dit te voorkomen, door de gebreken en noodige verbeteringen van te veilen huizen aan de notarissen op te geven ten naricht van eventueele koopersv Dit drukt natuurlijk de prijzen. Zoo brachten verschillende huizen te Amster dam bij verkoop tusschen 2 September 21 November '07, ?58,316 minder op dan vroegere verkoopingea gedurende 1898 1907. Men zegt nu, dat ze veel te weinig op brengen, en dat dit te wijten is aan de wijze waarop de Woningwet wordt uitge voerd. Integendeel. Ze hebben vreeger te veel afgebracht, en velerlei omstandigheden, overigens op de prijsbetaling van invloed, , ontsnappen aan onze aandacht. 8*) Hierin treffen we de kardinale fout van huizenbezit. Inplaats alle jaren op een huis waarde af te schrijven, wordt er in gedachten, «n bij verkoopingen ook in werkelijkheid, steeds meer waarde aan toegekend, zoodat het nagenoeg op" zijnde voor den dubbelen kostprijs geboekt staat. Deze fout is inderdaad algemeen. Niemand koopt een huis of hij hoopt bet na behoorlijk genot, duurder te verkoopen. Voorheen hoorde men over dikwijls buiten sporige winsten ook niet schreeuwen, hoe aanmerkelijk die bedragen ook zijn geweest. Waarom kan of wil men niet begrijpen, dat op die actie, van. al maar opdrijven, ook eens de rea<stie van kelderen moest volgen. Ook zonder Woningwet had dit in de logica der feiten gelegen. Laat ik ter illustratie eens eenige cijfers noemen uit eene gemeente, waar men de wenken van geachte kamerleden niet in den wind slaat. Een complex van een 200-tal woningen, spreek woordelijk bekend als n der slechtste buurtjes, van eene gemeente van ruim 30,000 inwoners, brengt, zonder dat eenige noe menswaardige verbetering is aangebracht, zeker de helft onbewoonbaar moet worden geacht en het aantal onbewoonde met 13 pCt. is verminderd, thans ?2480 meer huur per jaar op dan in 1903. Berekend tegen4pCt. geeft dit eene waarde (?) vermeerdering van f 60,000. (Toename van den nationalen rijkdom!) V. d. B. eindigde zijn betoog met te ver klaren dat meerdere aanhalingen ten be wijze van het verkeerde der Woningwet achterwege kunnen blijven, waar het feit toch vaststaat de wet gebiedt het, en daaraan moeten wij gehoorzamen." Wel neen, geeft de g. a. zich zelf ten antwoord IK ERKEX ALLEEN VETTEN DIE, NIET STRIJDEN TEGEN DE ItECUTYAAKUIGHE1I), AAS ANDERE .WETTEN ACHT IK .MIJ NIET GE' UO.NDKX." Zoo naar voren gehaald, zal commentaar wel overbodig zijn. Alleen eene waarschu wing., aan adspirant-wetten-overtreders, nl. mijn vrees, dat een beroep op v. d. B. de rechter niet zal beletten zij het ook tegen zijn wil dan_?hen schuldig te verklaren. Ziet men nu in, dat de zoo hooggeroemde Hollandsche vrijheid kan ontaarden in bandeloosheid, en dat deze kwaal zelfs de meest conservatieve elementen aantast. Tot slot de vraag voor wie springt v. d. B. in de bres. Wie worden door de ongeluk kige Woningwet het zwaarst getroffen?" De arme menschen, die gedwongen zijn te verkoopen." En dan de hypotheekbanken, die steen en been klagen en die JJOO'N SCHITTEBENDEN TIJD gehad hebben. 9) Men boude dit wel in 't oog, v. d. B. spreekt niet alleen ten vooideele van de arme menschen, die geruïneerd worden,maar ook (wat een groot hart toch, Sch.) ten voordeele van de hypotheekkantoren, althans van de (arme?) aandeelhouders en van de (arme ?) pandbrief houders" 9). Wat het zwaarst is, moet dan nu ook maar eens het zwaarst wegen. Hetvergelijkingsbeèld voorheenen thans, 'of de dappere robuste voorvaders en het akelig nageslacht" staat zoo volkomen er naast», en is bovendien zoo valsch, dat ik dit maar laat voor wat het is. Minister Eink, vooraf opmerkzaam makend dat hij uit den aard zijner positie, niet op deze redevoering kon ingaan, meende te moeten aanvoeren, dat uit zijn zwijgen, vol strekt niet mocht worden afgeleid, dat Z.Ex. het met alle beschouwingen van d. g. a. ns is (ongelukkig voor hen, die zich een gelijken moraal t/o der landswetten zouden willen aanleggen als v. d. B.). Op n punt, zegt de Min. ben ik dit echter wel, namelijk: DAT DE WONINGWET DHINGESD HEBZIENINO BEHOEFT. Waarde heeft deze uitdrukking in dit verband natuurlijk niet, ik hoop echter, dan de afgetreden Min. er bij heeft ge dacht : herziening, ja, maar in den geest van het Congres voor Openbare Gezondheiüsregeling. SCH. 1) De inleider Jhr. G. de Graef stipuleerde zij die in de steden werkzaam zijn, zullen hierin, wel ia wa»r, veel punten van o vereen komat aantreffen met hetgeen ook voor hen toepasselijk is". 2) Zie: Tijdschrift voor Sociale Hygiëne 1907. .3) J. H. Faber, Inspecteur der Volks gezondheid. 4) Dr. G. W. Bruinsma, Lid der Gez.- Gom. te Ginneken. 5) Dr. A. Kuyper op 14 Maart 1901 in de Tweede Kamer der St.-G. 6) Ex-Minister Goeman Borgesius bij de behandeling der Wet in de Eerste Kamer der St,-G. 7) Die tegen-ingenqmenheid vermindert wel wat de scherpte, maar ook de waarde van 's heeren v. d. B.'s oordeel. 8) Arrest van 24 Juli 1907, WeeJcblad vjh. Recht 8575, 8*) Men leze ook de artikelen van. den heer J. W. C. Tellegen in Lar.d en Volk. (In overdruk verkrijgbaar.) 9) Die arme hypotheekbanken en beuwgt ondexploitanten. Heel veel verslagen omtrent de financieele resultaten over 't ougeluksjaar 1907 waren bjj 't schrijven van dit artikel (Maart/April) nog niet uit. Van af l Ja o. vind ik vermeld de volgende dividenden: Mij. tot expl. van onr. goederen Regeuieeselaaa" te 's-Haga. . 8 pCt. Mij. tot expl. y*n. onr. goederen d« Residentie" te 's-Hage . . 5 Utreehtsche BËj. t. onr. gcaderen. 5.0 Vaderiaodsche Hypotheekbank te 's-Hage 5 Arnhemsche Hypotheekbank . . 10 10) De overheid beeft er slechts de be voegdheid toe, van welke bevoegdheid zoo weinig, gebruik wordt gemaakt, dat Dr. G. W. Bruinsma in de afl. Februari 1908 van bij 2) genoemd tijdschrift de verzuchting slaakt: Is het niet jammer, dat, ook aan de hand van de tegenwoordige Woningwet, toestanden als beschreven, NIMMER zullen wordem opgeheven'. uiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiii De Armenzorg te Leiden tot het einde van de zestiende eeuw, door dr. CHEISTINB LIGTKNBERG. s' Grav., Nyhoff, 1908. Toen voor eenige jaren de Rijkscommissie voor geschiedkundige Publicaties een over zicht samenstelde van wat men het eerst noodig oordeelde ter aanvulling door bron nenpublicatie van de leemten der NederlandEche geschiedkennis, gewaagde zy onder m*er van de behoefte aan een geschiedenis van den Armenzorg in ons land. Zeker met recht, waar De Bosch Kempers: Qeichiedkundig onderzoek naar de Armoede in om Vaderland (1851), hoe verdienstelijk in menig opzicht, toch ten eenenmale is verouderd ... Wanneer wij van het boek van dr. Ligtenberg hebban kennis genomen, wordt het echter duidelijk, dat de tijd voor zulk een alomvattende geschie denis nog niet is gekomen, doch ook, dat hierin een belangrijke bijdrage daarvoor toch reeds is geleverd. Ik wil niet zeggen, dat het noodig zal wezen voor elke plaats een onder zoek in te stellen als nu voor Leiden is ge daan, maar juist dit doet zien hoeveel variatie er is, hoeveel afwijkends van het algemeen veronderstelde type mogelijk blijkt, en doet dus gevoelen hoeveel voorzichtigheid moet worden betracht, hoe zorgvuldig vooralsnog generaliseeren moet worden vermeden. Dit vermindert de waarde van het boek niet, maar verlegt haar naar een ander plan. Inplaats van de beschrijving te w»«en van een type, blijkt het die te zijn van een bij zonder geval. Dit zou niet zoo duidelijk zijn uitgekomen, wanneer niet op zich zelf die beschrijving zoo uitmuntend ware geslaagd, en het zal voor de schrijfster zeker niet de geringste voldoening zijn, dat haar werk juist het eigenaardige van de Leidache ontwikke ling zoo helder vermocht in het licht te stellen. Wat is het geval ? Het blijkt, dat de enorme omvang die het pauperisme te Leiden kreeg, dat de manier waarop het bestreden werd, eerst door particulieren, maar weldra door de overheid, die zich hoe langer hoe grooter invloed daarop wist te verzekeren, de dadelijke gevolgen waren van de speciale verhoudingen te Leiden als industriestad. De lakennering heeft haar een grootindustrieele ontwikke ling gegeven zooals geen ander Hollandsche stad gedurende zulk een langdurig tijdperk heeit gekend. De armoede is er zoodoende niet slechts erger dan elders, zij is er ook anders. Anders in oorzaak en in verloop en dus ook met andere eisenen aan de gemeenschap. Het gevolg daarvan is, dat de mislukking van de kerkelijke weldadigheid te Leiden wel zoo volstrekt mogelijk tot uiting kwam en dat hier dus vroeger dan elders door de overheid als betei daartoe berekende macht moest worden ingegrepen. De groote fout der kerkelijke weldadigheid was natuurlijk deze, dat zij in de eerste plaats en bijna uitsluitend dacht aan de gevers en niet aan de ont vangers. Het geven opzichzelf was reeds verdienstelijk en aan al die andere vragen welke de werkelijke armenzorg stelt, dacht men niet of althans zelden. Zoodoende werd in de 15de en het begin der 16de eeuw de demoraliseering der armen en de toeneming van een bedelend lompenproletariaat gaande weg buitengewoon erg en een steeds drei gender gevaar voor de samenleving. Met enkele trekken wordt dit door mej. L. in hare inleiding geschetst. Dan volgen zér nauwkeurige studies over elk der Leidsche instellingen van armenzorg: de gasthuizen, het leprooshuis, het heilige geesthuis, het weeshuis en de hofjes en vrijwoningen, terwijl dan ten slotte de in al deze hoofdstukken reeds gesignaleerde over heidszorg in een laatste studie nauwkeuriger wordt bezien en ook de bemoeiing onafhan kelijk van de gestichten wordt behandeld. Het komt mij voor, dat deze wijze van behandeling naast het zeer groote voordeel, dat de geschiedenis van verschillende instel lingen volkomen tot haar re«ht komt, toch ook een nadeel heeft, en wel dit, dat er in het geheel weinig eenheid is, dat wij niet krachtig genoeg de lijn zien aangegeven waarlangs de ontwikkeling zich bewoog. Wellicht ware dit verholpen geworden indien n inleiding n laatste hoofdstuk, (dat over de overheidsbemoeiingen) duidelijker, althans vollediger ant woord had trachten te geven op de vraag, waarom de Leidsche magistraat zooveel vroeger dan die elders, en ten slotte zooveel principieeler en dus steviger de taak van de armenzorg ter hand nam. Daarin schiet m. i. mej. L. te kort. Zij geeft wel een belangwekkend overzicht van de economische oorzaken der Leidsche ar moede en dat en hoe de magistraat ingreep, wordt ons duidelijk en met vrijwel volledige verwerking aller gegevens verhaald, maar op het waarom van dezen ingreep wordt ons niet meer geantwoord dan met een verwijzing oaar het kerkelijk falen. Zeker dat is zonder twijfel juist, maar het is niet volledig, en een latere verwijzing-naar de ideeën der huma nisten en haren invloed verlegt de verklaring eerder dan dat ze haar geeft. Hebben wij hier, zou ik willen vragen, niet aanleiding te denken, dat de Leidsche overheid ook in haar armenpolitiek volkomen dezelfde op vatting huldigde, die in allerlei vormen in de middeneeuwsche stedelijke politiek tot uiting kwam: de plicht van bescherming der eigen burgers tegen al wat van buiten kwam. En zou dan niet juist de overweging en het weten, dat de draperie zich tot groot-industrie ontwikkelend een industrieel proletariaat schiep, de Leidsche overheid' eerder dan eenige andere tot die politiek hebben ge bracht ? In deze richting het antwoord zoe kende zou men kunnen komen tot het verband tusschen het algemeen economisch samenstel der stad n de politiek der overheid, terwijl ook de maatregelen, die da- gevolgen dezer politiek waren, nader zouden kunnen worden verklaard.En toen eenmaal de weg was aangege ven waarlangs de omstandigheden de regeering drongen te gaan, konden de ideeën der huma nisten?ontstaan in andereen nogveel verder, en wel vooral grootkapitalistisch ontwikkelde centra worden aangenomen omdat zij, en tevens slechts voor zoo ver zij, onder woorden brachten wat men reeds wilde. Er ia in de manier waarop Leiden tot haar armen^politiek kwam m.i. meer zelfstandigheid dan mej. L. wel wil doen voorkomen. Ware dit in het oog gehouden, wellicht zou de struc tuur der inleiding erdoor aan eenheiden stevig heid hebben gewonnen en had het laatste hoofdstuk ook in de voorstelling van den lezer de domineerende plaats gekregen waarop het recht heeft. Misschien lijkt het, dat ik dit bezwaar wat te breed uitmeet, maar men vinde daarvan de verklaring in het feit, dat juist de uit nemendheid van het werk al wat minder ge slaagd lijkt dubbel doet betreuren. Inder daad de afzonderlijke studies, die o?er het Katryne Gasthuis in de eerste plaats, die over het Weeshuis, die over het Leprooshuis ook, behooren tot het beste wat onze historische litteratuur ook als litteratuur in den laatste jaren heeft opgeleverd. Hier voelen wij hoezeer de schrijfster haar onderwerp meester is en hoe elke dorre rekeningpoat, elke haast onnoozele aanteekening voor haar een trekje was van het beeld, dat zij van het beschrevene werkelijk ziet. De beschrijving van het gasthuis en van het leven der zieken daar, opgebouwd uit een menigte gegevens, die slechts moeizaam verkregen kunn'n worden, is bewonderenswaardig n om het wetenschappelijk deugdelijk werk, maar ook omdat juist deze gedeelten zoo bijzonder goed zijn geschreven. En in dat opzicht worden wij door de meeste onzer historici niet verwend! En toch is er nog iets be ters. Onder al dat wetenschappelijk betogen, door al het zoo dorre feiten-materiaal heen, gaat een stroom van echt gevoel, van medegevoel-zelfs met de ellendigen en zwakken wier levensgeschiedenis wordt aangeraakt. Hier is een vrouw aan het woord. Mag ik het misschien de grootste verdienste van mej. L. achten dat zij ons dat gevoelen doet, zonder dat aan de wetenschappelijkheid" van haar werk afbreuk gedaan wordt? En zoo ik dat doe, zou ik dan niet tevens de verklaring gevonden hebben voor het feit, dat dit in zijn opzet zoo dorre boek, in zijn uitwerking zoo leesbaar en hier daar zelfs zoo ontroerend is? Er is hier een eenheid verkregen tussehen serieuze studie en vrouwe lijk gemoedsleven, die inderdaad is van een hooger dan het gewone plan. Zoo wordt het werk van mej. Ligtenberg een in tweeërlei opzicht belangrijke aan winst onzer historische litteratuur. S c h e v. H. E. v. G. Dr. Jons, DYSERINCK, Laatste r/odsdienstige overdenkingen, v. Holkamait Warendorf, Amsterdam, !<Ju8. Vele jaren geleden, sprekende met wijlen den zoo bekenden uitgever van Doesburgh te Leiden deed ik hem de vraag: Hoe denkt gij over de uitgave van een bundei preeken?" Tot die vraag was ik gekoaen, wijl enkele leden mijner gemeente zoo gaarne eenige toespraken in druk wilden hebben, door mij in het kerkje aan den Middenweg ge houden. Dat behoeft gij niet te probeeren. Dat goed gaat tegenwoordig niet meer." Zoo luidde het antwoord van den man, van wiens hel deren kijk op de boekenmarkt iedereen, die hem kende, overtuigd was. Hij noemde mij een paar uitgaven, die nog bijna geheel bij de uitgevers op zolder lagen, terwijl het hem bekend was dat ook de periodieke uitgave van preeken een kwijnend bestaan leidde. Waar de rechtzinnige partij zulke uitgaven bezorgde, waren zij alleen mogelijk door finantieelen steun. Sedert zijn vele jaren verloopen en ... vtle bundels van moderne predikers zien het licht. Dat goed gaat dus weer l Wederom zoo'n bundel! Wat Jc de Vries, Groenewegen e. a. deden, durft ook dr. Johs. Dyserinck aan of liever: v. Holkema en Warendorf zien er geen bezwaar in die uit gave op zich te nemen. Een verblijdend verschijnsel, want preekea hebben hooge waarde. Waar de vooraan staanden onder de predikanten ze aan de peis toevertrouwen, ontvangt het publiek stukken die n letterkundige waarde hebben n krachtige, profetische getuigenissen zy'n van het godsdienstig leven, zooals het door die mannen wordt gevoeld. De ontwakende belangstelling ia dit kansel w er k wyst dus op den goeden smaak der lezers, tevens op het krachtig godsdienstig bewustzijn van veten die door die lectuur versterking, verfrissching zoeken. Waar nu Dyserinck zoo'n bundel ons biedt, hebben wy niet te doen met den eerste den beste. Heel het beschaafde, protestant sche Nederland kent hem, den veelzijdigen man, die meer dan 40 levensjaren de Doopsgezinde gemeenten te Helder, Vlissingen en Rotterdam diende met groote toewijding, maar daarbij ook zoozeer wist te woekeren met zijn tijd dat hij zich gaf aan de beoefening der Hebreeuwsche poëzie, waaraan wij o. a. die schoone vertaling der psalmen te danken hebben; zoozeer dat hij gelegenheid vond zich bezig te houden met de historie onzer letterkunde en kostelijke dingen wist te geven omtrent Elisabeth Wolff, Agatha Deken, Meolaas Beets en zal geven omtrent Haverschtnidt. Maar boven alles was hij predikant. Toen zyne vrienden op zijn 70en jaardag, vallende op een Zondag, hem huldigden, had hij, hoewel emeritus, des ochtends den kansel beklommen. Set prediktarabt heeft zijne liefde. Erkende de regeering zijne verdiensten als letterkundige door de hem geschonken. decoratie, gierde de Leidsche faculteit hem met den doctorstitel om daardoor zijn waarde als dienaar der wetenschap te roemen, de stille dank van. v-elen, dien hij als prediker, catecheet, pastor he^ft gezegend, ia- de schoonste kroon. Met ingenomenheid nam ik dus den bundel preeken ter hand, door Dyserinck in een voorbericht opgedragen aan zijne oud-leer lingen en getrouwe hoorders. Het lezen dier toespraken is een genot. Het spreekt van zelf dat men zulke toespraken niet aan kleine kritiek gaat onderwerpen, gaat zoeken of wellicht hier en daar tegen taal of stijl is gezondigd. Welk menaehelijk: werk is in dit opzusht volkomen l Wie dat deed, zou het aroma* bederven, dat deze bundel aan de lezera brengen wiL Slechts een eniel woord om te wijzen op hetgeen men in deze overdenkingen ontvangt en wat haar waarde uitmaakt. Dan wijs ik allereerst gaarne op wat m. i. er de groote beteekenis aan geeft. Aan deze preeken ontbreekt niet dogmatische inhoud, wat wij helaas l bij zoovele godsdienstige toespraken bijna geheel en al missen. Er is in onze dagen een streven om te preeken in novellistischen vorm, daardoor den hoorder te behagen, diens oor te streelen, terwijl deze aan het einde der preek toch niet klaar en duidelijk weet welke de geloofsovertuiging is van den man die als leider der zielen voor de gemeente is opgetreden, welke overtuiging dus aan hoofd en hart is aanbevolen. Er wordt op menigen kansel lief", mooi", aandoenlijk" gepreekt, maar het uitgestrooide zaad is zoo licht dat al die ogenblikkelijke emotie voorbij is, alle vrucht ontbreekt. Dat is Dyserinck's manier niet. Er zit een ruggegraat in zijn preek. Zoo ontvangt de lezer hier een twaalftal toespraken die, voor het grootste gedeelte in den vorm van leerrede, eigenlijk het geheele register van het godsdienstig denken en leven dooiloopen; twaalf preeken, alle ons duidelijk zeggende dat de auteur met hart en ziel behoort tot de modernen, geestverwant is van die groep leidslieden, Scholten, Hoekstra, Kuenen e. a. die reeds van het wereldtooneel zijn afgetreden; een bundel preeken, wier rijke en bezielende inhoud u zegt dat een man vol van geloof ze heeft geschreven en uitgesproken, een man, wiens bazuin geen onzekeren klank geeft en uit liefde voor den godsdienst zich kant tegen alle ongeloof en rationalisme, wat aan het leven alle wijding ontneemt; toespraken eindelijk, die, vrucht van helder denken en krachtig geloof den hoor der zeker hebben gesterkt, verkwikt en den lezer tot ernstig nadenken zullen stemmen. Ik hoop dat velen deze overdenkingen zullen ter hand nemen en lezen, niet alleen zij, die daarbij zich dankbaar herinneren den geliefden leermeester, hun dominé", maar ook velen die, schcon persoonlijk niet met hem bekend, een krachtige overtuiging willen leeren kennen bij het betreden van den aan vragen en twijfelingen soms zoo rijken levensweg. Eene goede gids gaat dan aan hunne zijde. A m s t., Sept. 'US. Dr. J. A. Oyer Kanton, en nog wat. ^ Er is pas een studie verschenen over klanken. En de tietel er van is een goed uithangbord, 't Geeft toch presies aan wat in 't boek voorkomt. Die inhoud verdient de aandacht van de Neerlandici'', en van alle taaistuderenden, die niet kennis alleen verzamelen, en maar terug vertellen wat die en die ook-zo-geleerde heeft geschreven; maar die zelfstandig hun weten-schap scheppen en formeren. Niet dat de door Logeman meegedeelde feiten zo volstrekt nieuw zijn; velen hebben ze waargenomen, -maar op 't belangrijke ogenblik" er niet aan gedacht. Maar vóór nu, door Logeman, zij a de gevolgtrekkingen die zich uit het vergelijkend onderzoek van die feiten laten halen, nog nooit systematiea in al hun konsekwenties toegepast." Dat onderzoek gaat hierover: -wordt een scherpe konsonant die scherpe komen voor in 't k of se hip, welbekend elke keer als men die zegt, wel als een scherpe gesproken; of nadert hij, wordt hij een zachte. Of is dit je nach person", en zelfs bij een en dezelfde persoon je nach stimmung wechselnd"? L. toont nu aan hoe 'n nauwkeurig onder zoek in de levende talen tal van deze vari aties ten gehore brengt. Ook, dat de stem" niet 't verschil uitmaakt tussen de zgn. scherpe en de zachte konzonanten. Dat de oorzaak van de wijziging wordt gevonden in 't al of niet dalen, en stagen van dB toon, in. 't al of niet samenvallen van het chromaties en expiratojies aksent, 2) Wat voor resultaten zal dit niet geven voor de bistorieae taaistudie. Hier komt een onaf zienbaar terrein bloot voor ontdekkingen. Wat zal niet gewijzigd en veranderd moeten worden in de vroegere verklaringen en be weringen. 3) 't Is hier de plaats niet om op de kwestie in te gaan of de zgn. Wet van Grimm en vooral die van Verner wat de verklaring betreft, ten minste in elk geval nog wel houdbaar is. Zeker is de kritiek van Logeman c.s. want er z\jn al meer die bezwaren hadden daarop juist. Wel wil ik er even op wijzen hoe zeker nu de fouten van stomme (?) afschrijvers van M.E. werken, fonetiese gegevens kunnen leveren die de uitspraak van toen aan geven; en zelfs ophelderen het etymologies verloop van 't woord. Een spraakleer als Van Heiten voor 't middelnederlanda schreef, bergt nu al een onschatbare verzameling gegevens. Maar nog meer als vroeger zullen tekstuitgaven nodig zijn zonder wijze kritiek op taal en spelling : normalizeren en oertekst- i herstellen zal schromeloos tyd verspillen en ?? nodeloos hersenverslijten blijken te wezen; en onze Nederlandse PhrlorogieBe wetenschap niet vooruitgebracht te hebben, maar op 'n dwaalweg. Philologie zonder linguïstiek is niet mogelik: taal ia klank; en proza en verzen moeten gezegd, in poëzie ia taalmuziek. Deze studie is grundlegend" in veel; anregend" tot veel: en voor velen, naar ik _ F. BUITBMHUST HBTTKMA. 1) Tecuea en Media. Over de stem verhou ding bij konsonanten in moderne talen met een aanhangsel over da fonetiese. verklaring der Wetten van Verner en Grimm, door prof. H. Logeman, hoogleraar te Gent. (Recueil de Travaux publiés par la Facnltéde Philosophie et Lettres de l'Universitéde Gand. 1908). 2) Er is nog zeer veel in 't boek dat de aandacht verdient: de kwestie b.v. of expe rimenteel fonetiek evenals zoveel experi menteels! wel de enige objectieve methode is: S weet echreef er trouwens al van: it cannot be too often repeated that experimental phonetics is not phonetics, it is only a help." 3) Zal nu ons duidelik worden wat ei?elik de m'.ddenklank is van 't oude rucghin" van?in-;(Z-ned," van debeginklark in d-leven en t leven, rf-kint, d-sacrament" van de eindklank in Godt," en zoveel meer? Berichten. ALLERLEI ZONDEBLINGE MIDDELEN worden tegenwoordig aangewend om de aandacht van het publiek op nieuwe boeken te vesti gen. Een Engelsen uitgever verzond dezer dagen een circulaire van den volgenden in houd: Wanneer een boek anoniem wordt uitgegeven, is het meermalen gemakkelijk een gissing te maken naar den naam van den schrijver, vooral wanne( r het geschreven is door een bekend auteur .... dat deze week bij onze firma zal verschijnen, heeft geen schrijversnaam op de titelpagina, en wy loven LO pond sterling in contanten uit voor den eersten lezer van dezen roman, die den juisten naam van den schrijver aan ons opzendt. GERIIAET HAÜPTMAKN werkt aan een nieuw tooneelstuk, waarvan de eerste opvoeiing in het komende seizoen in het Lessing-Theater te Berlijn zal plaats hebben. Het stuk zal de sage van de schoone Griseldis behandelen, en onder den naam Griselda" het licht zien. Toevallig heeft ook Hans L'Arronge voor zijn zooeven voltooid diama in vier bedi ij ven dezelfde stof gekozen, walk werk onder den titel Griseldis" zal worden opgevoerd. De stof van deze sage is door verschillende schrijvers meermalen behandeld. Boccacio heeft ze in de laatste vertelling van zijn Decamerone ver werkt ; Petrarca heeft er een latijnsche navol ging van gegeven. Verder heeft zij Hans Sachs en later de schrijvers Eriedrich Halm en Schwab voor hunne werken gediend. Am ERTENTIKN. De oudst bekende courant advertentie dagteekent van het jaar 1591 en kwam voor in een Duitsch blaadje. In de Hollandsche couranten werden de eerste advertentiën gevonden in de jaren 1633 en 1G34. Waren het in den aanvang meest boekverkoopers die hunne waar aankondigden, in het midden der 18e eeuw werden reeds de meest uiteenloopende maatschappelijke be langen in advertenties behandeld. Het plaatsen van geboorte-, huwelijks- en doodanaonces kwam hier te lande in 1733 in gebruik. De regeering dier dagen zag daarin zulk een gevaar voor vermindering van 's lands inkomsten door de posterijen, dat in 1797 eene belasting cp deze nieuwe soort van advertentiën werd gesteld en 72 jaren gehandhaafd bleef. 40 centg per regel. BOUWT te NUNSPEET op de VELUWE. Inlichtingen bij A. r t i", doorloopende schilderijen-tentoonstelling aldaar. Piano-, Orgel- en Muziekhandel eyroos «i? Halshoven, ARNHEM, KONINGSPLEIN. VLEUGELS en PIANO'S in Koop en in Huur. REPAEEEREN STEMMEN RUILEN. Sanatorium voor Longlijders Erica' Uitsluitend eerste klasse. Het nieuwe gedeelte met Honigen-inrichting, biljartkamer, venvarmbare lighal enz. is l September 1.1. geopend. Geïl , lustreerde prospectus op aanvrage. Telephoon Intern Xo. 10. Geneesheer Dr. H. SCHUT,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl