Historisch Archief 1877-1940
No. 1CSO
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
was gebonden aan de letter der wet"
besliste dat onder geheele of gedeeltelijke
vernieuwing ook is begrepen het binnenshuis
veranderen van kamers.
D»n de ontzettende (!) macht, die de
huurder krijgt tegenover den eigenaar. De
macht ia verplaatst van den huisbaas naar
den huurder, zegt v. d. B.
Hierin ligt dan toeh opgesloten, dat die
macht van den huisbaas bestond; is dit
dan niet even onzinnig als het zou zijn een
?winkelier macht over zijn afnemers toe te
kennen.
En toch die maeht van den huisbaas be
staat; we weten, hoe daarvan misbruik
wordt gemaakt door verhooging van huur
naarmate b.v. een huurder zijn winkelzaak
tot grooteren bloei weet te brengen.
De geheele verbetering van bestaande
toestanden kan geenszins de goedkeuring
van den g.a. wegdragen.
Als Rotterdam b.v. durft voorschrijven:
pjadien de vloer van een woonvertrek vochtig
18 of daardoor hinderlijke dampen of gassen
opstijgen, moeien maatregelen worden ge
nomen om dien hinderlijken toestand te doen
ophouden", kent zijne verontwaardiging
geen grenzen. Waarom zullen we dan toch
dfe schadelijke dampe.n of gassen in hunne
-Traheid van opstijgen beperken ?
Wonder was het niet, dat enkele cou
ranten grieven tegen Woningwet en
Bouwveïwdeming in hunne kolommen hadden
opgenomen. Wat wordt al'niet opgenomen!
Met genoegen geoit men nu elkander den
bal toe,
T. d. B. citeert uit- en beroept zich op
d» per» en de couranten beroepen zich,
op hun beurt, op V. d. B. We zien hieruit
:hoe ALGEMEEN de verontwaardiging door
zoo'n wisselwerking worden kan.
Een staaltje moge hier volgen.
V. d. B. haalt uit De Telegraaf van 22 Dec.
aan, het bericht, dat er te Amsterdam nog
wel duizend woningen zijn zonder door
loopend ...., en in stede zich te- verheugen
dat d» overheid de bevoegdheid (10) heeft,
da*rin verandering te doen plaats hebben,
geeft n dat blad n v. d. B. daarover zijne
verontwaardiging te kennen.
De allerverderfelykste stelling is wel deze,
dat men in eea paar gemeenten begonnen
is te zorgen, dat niet, eigenaars> die gedu
rende meerdBu» jaren in den; vorm van; wal
te hooge kuren, de lustas hebeen genoten
van hunne: bezittingen^ deze*, nu 't aak op
de lasten gttat aankomen, veor een goed
prijsje van de hand doen.
Men tracht dit te voorkomen, door de
gebreken en noodige verbeteringen van te
veilen huizen aan de notarissen op te geven
ten naricht van eventueele koopersv
Dit drukt natuurlijk de prijzen. Zoo
brachten verschillende huizen te Amster
dam bij verkoop tusschen 2 September
21 November '07, ?58,316 minder op dan
vroegere verkoopingea gedurende 1898
1907.
Men zegt nu, dat ze veel te weinig op
brengen, en dat dit te wijten is aan de
wijze waarop de Woningwet wordt uitge
voerd.
Integendeel. Ze hebben vreeger te veel
afgebracht, en velerlei omstandigheden,
overigens op de prijsbetaling van invloed,
, ontsnappen aan onze aandacht. 8*)
Hierin treffen we de kardinale fout van
huizenbezit. Inplaats alle jaren op een huis
waarde af te schrijven, wordt er in gedachten,
«n bij verkoopingen ook in werkelijkheid,
steeds meer waarde aan toegekend, zoodat
het nagenoeg op" zijnde voor den dubbelen
kostprijs geboekt staat.
Deze fout is inderdaad algemeen. Niemand
koopt een huis of hij hoopt bet na behoorlijk
genot, duurder te verkoopen.
Voorheen hoorde men over dikwijls buiten
sporige winsten ook niet schreeuwen, hoe
aanmerkelijk die bedragen ook zijn geweest.
Waarom kan of wil men niet begrijpen,
dat op die actie, van. al maar opdrijven,
ook eens de rea<stie van kelderen moest
volgen.
Ook zonder Woningwet had dit in de
logica der feiten gelegen.
Laat ik ter illustratie eens eenige cijfers
noemen uit eene gemeente, waar men de
wenken van geachte kamerleden niet in den
wind slaat.
Een complex van een 200-tal woningen,
spreek woordelijk bekend als n der slechtste
buurtjes, van eene gemeente van ruim 30,000
inwoners, brengt, zonder dat eenige noe
menswaardige verbetering is aangebracht,
zeker de helft onbewoonbaar moet worden
geacht en het aantal onbewoonde met 13 pCt.
is verminderd, thans ?2480 meer huur per
jaar op dan in 1903. Berekend tegen4pCt.
geeft dit eene waarde (?) vermeerdering
van f 60,000. (Toename van den nationalen
rijkdom!)
V. d. B. eindigde zijn betoog met te ver
klaren dat meerdere aanhalingen ten be
wijze van het verkeerde der Woningwet
achterwege kunnen blijven, waar het feit
toch vaststaat de wet gebiedt het, en
daaraan moeten wij gehoorzamen."
Wel neen, geeft de g. a. zich zelf ten
antwoord IK ERKEX ALLEEN VETTEN DIE,
NIET STRIJDEN TEGEN DE ItECUTYAAKUIGHE1I),
AAS ANDERE .WETTEN ACHT IK .MIJ NIET GE'
UO.NDKX."
Zoo naar voren gehaald, zal commentaar
wel overbodig zijn. Alleen eene waarschu
wing., aan adspirant-wetten-overtreders, nl.
mijn vrees, dat een beroep op v. d. B. de
rechter niet zal beletten zij het ook tegen
zijn wil dan_?hen schuldig te verklaren.
Ziet men nu in, dat de zoo hooggeroemde
Hollandsche vrijheid kan ontaarden in
bandeloosheid, en dat deze kwaal zelfs de
meest conservatieve elementen aantast.
Tot slot de vraag voor wie springt v. d. B.
in de bres. Wie worden door de ongeluk
kige Woningwet het zwaarst getroffen?"
De arme menschen, die gedwongen zijn
te verkoopen." En dan de hypotheekbanken,
die steen en been klagen en die JJOO'N
SCHITTEBENDEN TIJD gehad hebben. 9)
Men boude dit wel in 't oog, v. d. B.
spreekt niet alleen ten vooideele van de
arme menschen, die geruïneerd worden,maar
ook (wat een groot hart toch, Sch.) ten
voordeele van de hypotheekkantoren, althans
van de (arme?) aandeelhouders en van de
(arme ?) pandbrief houders" 9).
Wat het zwaarst is, moet dan nu ook
maar eens het zwaarst wegen.
Hetvergelijkingsbeèld voorheenen thans,
'of de dappere robuste voorvaders en het
akelig nageslacht" staat zoo volkomen er
naast», en is bovendien zoo valsch, dat ik
dit maar laat voor wat het is.
Minister Eink, vooraf opmerkzaam makend
dat hij uit den aard zijner positie, niet op
deze redevoering kon ingaan, meende te
moeten aanvoeren, dat uit zijn zwijgen, vol
strekt niet mocht worden afgeleid, dat Z.Ex.
het met alle beschouwingen van d. g. a.
ns is (ongelukkig voor hen, die zich een
gelijken moraal t/o der landswetten zouden
willen aanleggen als v. d. B.). Op n punt,
zegt de Min. ben ik dit echter wel, namelijk:
DAT DE WONINGWET DHINGESD HEBZIENINO
BEHOEFT.
Waarde heeft deze uitdrukking in dit
verband natuurlijk niet, ik hoop echter,
dan de afgetreden Min. er bij heeft ge
dacht : herziening, ja, maar in den geest
van het Congres voor Openbare
Gezondheiüsregeling.
SCH.
1) De inleider Jhr. G. de Graef stipuleerde
zij die in de steden werkzaam zijn, zullen
hierin, wel ia wa»r, veel punten van o vereen
komat aantreffen met hetgeen ook voor hen
toepasselijk is".
2) Zie: Tijdschrift voor Sociale Hygiëne
1907.
.3) J. H. Faber, Inspecteur der Volks
gezondheid.
4) Dr. G. W. Bruinsma, Lid der Gez.- Gom.
te Ginneken.
5) Dr. A. Kuyper op 14 Maart 1901 in de
Tweede Kamer der St.-G.
6) Ex-Minister Goeman Borgesius bij de
behandeling der Wet in de Eerste Kamer
der St,-G.
7) Die tegen-ingenqmenheid vermindert wel
wat de scherpte, maar ook de waarde van
's heeren v. d. B.'s oordeel.
8) Arrest van 24 Juli 1907, WeeJcblad vjh.
Recht 8575,
8*) Men leze ook de artikelen van. den
heer J. W. C. Tellegen in Lar.d en Volk. (In
overdruk verkrijgbaar.)
9) Die arme hypotheekbanken en
beuwgt ondexploitanten.
Heel veel verslagen omtrent de financieele
resultaten over 't ougeluksjaar 1907 waren
bjj 't schrijven van dit artikel (Maart/April)
nog niet uit. Van af l Ja o. vind ik vermeld
de volgende dividenden:
Mij. tot expl. van onr. goederen
Regeuieeselaaa" te 's-Haga. . 8 pCt.
Mij. tot expl. y*n. onr. goederen
d« Residentie" te 's-Hage . . 5
Utreehtsche BËj. t. onr. gcaderen. 5.0
Vaderiaodsche Hypotheekbank te
's-Hage 5
Arnhemsche Hypotheekbank . . 10
10) De overheid beeft er slechts de be
voegdheid toe, van welke bevoegdheid zoo
weinig, gebruik wordt gemaakt, dat Dr. G.
W. Bruinsma in de afl. Februari 1908 van
bij 2) genoemd tijdschrift de verzuchting
slaakt: Is het niet jammer, dat, ook aan
de hand van de tegenwoordige Woningwet,
toestanden als beschreven, NIMMER zullen
wordem opgeheven'.
uiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiii
De Armenzorg te Leiden tot het einde
van de zestiende eeuw, door dr. CHEISTINB
LIGTKNBERG. s' Grav., Nyhoff, 1908.
Toen voor eenige jaren de Rijkscommissie
voor geschiedkundige Publicaties een over
zicht samenstelde van wat men het eerst
noodig oordeelde ter aanvulling door bron
nenpublicatie van de leemten der
NederlandEche geschiedkennis, gewaagde zy onder
m*er van de behoefte aan een geschiedenis
van den Armenzorg in ons land. Zeker met
recht, waar De Bosch Kempers: Qeichiedkundig
onderzoek naar de Armoede in om Vaderland
(1851), hoe verdienstelijk in menig opzicht,
toch ten eenenmale is verouderd ... Wanneer
wij van het boek van dr. Ligtenberg hebban
kennis genomen, wordt het echter duidelijk,
dat de tijd voor zulk een alomvattende geschie
denis nog niet is gekomen, doch ook, dat
hierin een belangrijke bijdrage daarvoor toch
reeds is geleverd. Ik wil niet zeggen, dat het
noodig zal wezen voor elke plaats een onder
zoek in te stellen als nu voor Leiden is ge
daan, maar juist dit doet zien hoeveel variatie
er is, hoeveel afwijkends van het algemeen
veronderstelde type mogelijk blijkt, en doet
dus gevoelen hoeveel voorzichtigheid moet
worden betracht, hoe zorgvuldig vooralsnog
generaliseeren moet worden vermeden.
Dit vermindert de waarde van het boek
niet, maar verlegt haar naar een ander plan.
Inplaats van de beschrijving te w»«en van
een type, blijkt het die te zijn van een bij
zonder geval. Dit zou niet zoo duidelijk zijn
uitgekomen, wanneer niet op zich zelf die
beschrijving zoo uitmuntend ware geslaagd,
en het zal voor de schrijfster zeker niet de
geringste voldoening zijn, dat haar werk juist
het eigenaardige van de Leidache ontwikke
ling zoo helder vermocht in het licht te stellen.
Wat is het geval ? Het blijkt, dat de enorme
omvang die het pauperisme te Leiden kreeg,
dat de manier waarop het bestreden werd,
eerst door particulieren, maar weldra door
de overheid, die zich hoe langer hoe grooter
invloed daarop wist te verzekeren, de dadelijke
gevolgen waren van de speciale verhoudingen
te Leiden als industriestad. De lakennering
heeft haar een grootindustrieele ontwikke
ling gegeven zooals geen ander Hollandsche
stad gedurende zulk een langdurig tijdperk
heeit gekend. De armoede is er zoodoende
niet slechts erger dan elders, zij is er ook
anders. Anders in oorzaak en in verloop en dus
ook met andere eisenen aan de gemeenschap.
Het gevolg daarvan is, dat de mislukking
van de kerkelijke weldadigheid te Leiden
wel zoo volstrekt mogelijk tot uiting kwam
en dat hier dus vroeger dan elders door de
overheid als betei daartoe berekende macht
moest worden ingegrepen. De groote fout der
kerkelijke weldadigheid was natuurlijk deze,
dat zij in de eerste plaats en bijna uitsluitend
dacht aan de gevers en niet aan de ont
vangers. Het geven opzichzelf was reeds
verdienstelijk en aan al die andere vragen
welke de werkelijke armenzorg stelt, dacht
men niet of althans zelden. Zoodoende werd
in de 15de en het begin der 16de eeuw de
demoraliseering der armen en de toeneming
van een bedelend lompenproletariaat gaande
weg buitengewoon erg en een steeds drei
gender gevaar voor de samenleving.
Met enkele trekken wordt dit door mej.
L. in hare inleiding geschetst. Dan volgen
zér nauwkeurige studies over elk der
Leidsche instellingen van armenzorg: de
gasthuizen, het leprooshuis, het heilige
geesthuis, het weeshuis en de hofjes en
vrijwoningen, terwijl dan ten slotte de in al
deze hoofdstukken reeds gesignaleerde over
heidszorg in een laatste studie nauwkeuriger
wordt bezien en ook de bemoeiing onafhan
kelijk van de gestichten wordt behandeld.
Het komt mij voor, dat deze wijze van
behandeling naast het zeer groote voordeel,
dat de geschiedenis van verschillende instel
lingen volkomen tot haar re«ht komt, toch
ook een nadeel heeft, en wel dit, dat er in
het geheel weinig eenheid is, dat wij niet
krachtig genoeg de lijn zien aangegeven
waarlangs de ontwikkeling zich bewoog.
Wellicht ware dit verholpen geworden indien
n inleiding n laatste hoofdstuk, (dat over
de overheidsbemoeiingen) duidelijker, althans
vollediger ant woord had trachten te geven op de
vraag, waarom de Leidsche magistraat zooveel
vroeger dan die elders, en ten slotte zooveel
principieeler en dus steviger de taak van
de armenzorg ter hand nam.
Daarin schiet m. i. mej. L. te kort. Zij
geeft wel een belangwekkend overzicht van
de economische oorzaken der Leidsche ar
moede en dat en hoe de magistraat ingreep,
wordt ons duidelijk en met vrijwel volledige
verwerking aller gegevens verhaald, maar op
het waarom van dezen ingreep wordt ons
niet meer geantwoord dan met een verwijzing
oaar het kerkelijk falen. Zeker dat is zonder
twijfel juist, maar het is niet volledig, en een
latere verwijzing-naar de ideeën der huma
nisten en haren invloed verlegt de verklaring
eerder dan dat ze haar geeft. Hebben wij
hier, zou ik willen vragen, niet aanleiding te
denken, dat de Leidsche overheid ook in
haar armenpolitiek volkomen dezelfde op
vatting huldigde, die in allerlei vormen in
de middeneeuwsche stedelijke politiek tot
uiting kwam: de plicht van bescherming der
eigen burgers tegen al wat van buiten kwam.
En zou dan niet juist de overweging en het
weten, dat de draperie zich tot groot-industrie
ontwikkelend een industrieel proletariaat
schiep, de Leidsche overheid' eerder dan
eenige andere tot die politiek hebben ge
bracht ? In deze richting het antwoord zoe
kende zou men kunnen komen tot het verband
tusschen het algemeen economisch samenstel
der stad n de politiek der overheid, terwijl
ook de maatregelen, die da- gevolgen dezer
politiek waren, nader zouden kunnen worden
verklaard.En toen eenmaal de weg was aangege
ven waarlangs de omstandigheden de regeering
drongen te gaan, konden de ideeën der huma
nisten?ontstaan in andereen nogveel verder,
en wel vooral grootkapitalistisch ontwikkelde
centra worden aangenomen omdat zij, en
tevens slechts voor zoo ver zij, onder woorden
brachten wat men reeds wilde. Er ia in de
manier waarop Leiden tot haar
armen^politiek kwam m.i. meer zelfstandigheid dan
mej. L. wel wil doen voorkomen. Ware dit
in het oog gehouden, wellicht zou de struc
tuur der inleiding erdoor aan eenheiden stevig
heid hebben gewonnen en had het laatste
hoofdstuk ook in de voorstelling van den lezer
de domineerende plaats gekregen waarop het
recht heeft.
Misschien lijkt het, dat ik dit bezwaar wat
te breed uitmeet, maar men vinde daarvan
de verklaring in het feit, dat juist de uit
nemendheid van het werk al wat minder ge
slaagd lijkt dubbel doet betreuren. Inder
daad de afzonderlijke studies, die o?er het
Katryne Gasthuis in de eerste plaats, die over
het Weeshuis, die over het Leprooshuis ook,
behooren tot het beste wat onze historische
litteratuur ook als litteratuur in den
laatste jaren heeft opgeleverd. Hier voelen
wij hoezeer de schrijfster haar onderwerp
meester is en hoe elke dorre rekeningpoat,
elke haast onnoozele aanteekening voor haar
een trekje was van het beeld, dat zij van het
beschrevene werkelijk ziet. De beschrijving
van het gasthuis en van het leven der zieken
daar, opgebouwd uit een menigte gegevens,
die slechts moeizaam verkregen kunn'n
worden, is bewonderenswaardig n om het
wetenschappelijk deugdelijk werk, maar ook
omdat juist deze gedeelten zoo bijzonder
goed zijn geschreven. En in dat opzicht
worden wij door de meeste onzer historici
niet verwend! En toch is er nog iets be
ters. Onder al dat wetenschappelijk betogen,
door al het zoo dorre feiten-materiaal heen,
gaat een stroom van echt gevoel, van
medegevoel-zelfs met de ellendigen en zwakken
wier levensgeschiedenis wordt aangeraakt.
Hier is een vrouw aan het woord. Mag ik het
misschien de grootste verdienste van mej.
L. achten dat zij ons dat gevoelen doet,
zonder dat aan de wetenschappelijkheid"
van haar werk afbreuk gedaan wordt? En
zoo ik dat doe, zou ik dan niet tevens de
verklaring gevonden hebben voor het feit,
dat dit in zijn opzet zoo dorre boek, in zijn
uitwerking zoo leesbaar en hier daar zelfs
zoo ontroerend is? Er is hier een eenheid
verkregen tussehen serieuze studie en vrouwe
lijk gemoedsleven, die inderdaad is van een
hooger dan het gewone plan.
Zoo wordt het werk van mej. Ligtenberg
een in tweeërlei opzicht belangrijke aan
winst onzer historische litteratuur.
S c h e v.
H. E. v. G.
Dr. Jons, DYSERINCK, Laatste r/odsdienstige
overdenkingen, v. Holkamait Warendorf,
Amsterdam, !<Ju8.
Vele jaren geleden, sprekende met wijlen
den zoo bekenden uitgever van Doesburgh
te Leiden deed ik hem de vraag: Hoe denkt
gij over de uitgave van een bundei preeken?"
Tot die vraag was ik gekoaen, wijl enkele
leden mijner gemeente zoo gaarne eenige
toespraken in druk wilden hebben, door
mij in het kerkje aan den Middenweg ge
houden.
Dat behoeft gij niet te probeeren. Dat
goed gaat tegenwoordig niet meer." Zoo luidde
het antwoord van den man, van wiens hel
deren kijk op de boekenmarkt iedereen, die
hem kende, overtuigd was. Hij noemde mij
een paar uitgaven, die nog bijna geheel bij
de uitgevers op zolder lagen, terwijl het hem
bekend was dat ook de periodieke uitgave
van preeken een kwijnend bestaan leidde.
Waar de rechtzinnige partij zulke uitgaven
bezorgde, waren zij alleen mogelijk door
finantieelen steun.
Sedert zijn vele jaren verloopen en ... vtle
bundels van moderne predikers zien het licht.
Dat goed gaat dus weer l
Wederom zoo'n bundel! Wat Jc de Vries,
Groenewegen e. a. deden, durft ook dr. Johs.
Dyserinck aan of liever: v. Holkema en
Warendorf zien er geen bezwaar in die uit
gave op zich te nemen.
Een verblijdend verschijnsel, want preekea
hebben hooge waarde. Waar de vooraan
staanden onder de predikanten ze aan de
peis toevertrouwen, ontvangt het publiek
stukken die n letterkundige waarde hebben
n krachtige, profetische getuigenissen zy'n
van het godsdienstig leven, zooals het door
die mannen wordt gevoeld. De ontwakende
belangstelling ia dit kansel w er k wyst dus op
den goeden smaak der lezers, tevens op het
krachtig godsdienstig bewustzijn van veten die
door die lectuur versterking, verfrissching
zoeken.
Waar nu Dyserinck zoo'n bundel ons biedt,
hebben wy niet te doen met den eerste den
beste. Heel het beschaafde, protestant sche
Nederland kent hem, den veelzijdigen man,
die meer dan 40 levensjaren de Doopsgezinde
gemeenten te Helder, Vlissingen en Rotterdam
diende met groote toewijding, maar daarbij
ook zoozeer wist te woekeren met zijn tijd
dat hij zich gaf aan de beoefening der
Hebreeuwsche poëzie, waaraan wij o. a. die
schoone vertaling der psalmen te danken
hebben; zoozeer dat hij gelegenheid vond
zich bezig te houden met de historie onzer
letterkunde en kostelijke dingen wist te geven
omtrent Elisabeth Wolff, Agatha Deken,
Meolaas Beets en zal geven omtrent
Haverschtnidt.
Maar boven alles was hij predikant. Toen
zyne vrienden op zijn 70en jaardag, vallende
op een Zondag, hem huldigden, had hij,
hoewel emeritus, des ochtends den kansel
beklommen. Set prediktarabt heeft zijne
liefde. Erkende de regeering zijne verdiensten
als letterkundige door de hem geschonken.
decoratie, gierde de Leidsche faculteit hem
met den doctorstitel om daardoor zijn waarde
als dienaar der wetenschap te roemen, de
stille dank van. v-elen, dien hij als prediker,
catecheet, pastor he^ft gezegend, ia- de
schoonste kroon.
Met ingenomenheid nam ik dus den bundel
preeken ter hand, door Dyserinck in een
voorbericht opgedragen aan zijne oud-leer
lingen en getrouwe hoorders. Het lezen dier
toespraken is een genot. Het spreekt van
zelf dat men zulke toespraken niet aan kleine
kritiek gaat onderwerpen, gaat zoeken of
wellicht hier en daar tegen taal of stijl is
gezondigd. Welk menaehelijk: werk is in dit
opzusht volkomen l Wie dat deed, zou het
aroma* bederven, dat deze bundel aan de
lezera brengen wiL
Slechts een eniel woord om te wijzen op
hetgeen men in deze overdenkingen ontvangt
en wat haar waarde uitmaakt.
Dan wijs ik allereerst gaarne op wat m. i. er
de groote beteekenis aan geeft. Aan deze
preeken ontbreekt niet dogmatische inhoud,
wat wij helaas l bij zoovele godsdienstige
toespraken bijna geheel en al missen. Er is
in onze dagen een streven om te preeken in
novellistischen vorm, daardoor den hoorder
te behagen, diens oor te streelen, terwijl deze
aan het einde der preek toch niet klaar en
duidelijk weet welke de geloofsovertuiging
is van den man die als leider der zielen voor
de gemeente is opgetreden, welke overtuiging
dus aan hoofd en hart is aanbevolen. Er
wordt op menigen kansel lief", mooi",
aandoenlijk" gepreekt, maar het uitgestrooide
zaad is zoo licht dat al die ogenblikkelijke
emotie voorbij is, alle vrucht ontbreekt.
Dat is Dyserinck's manier niet. Er zit een
ruggegraat in zijn preek.
Zoo ontvangt de lezer hier een twaalftal
toespraken die, voor het grootste gedeelte in
den vorm van leerrede, eigenlijk het geheele
register van het godsdienstig denken en leven
dooiloopen; twaalf preeken, alle ons duidelijk
zeggende dat de auteur met hart en ziel
behoort tot de modernen, geestverwant is
van die groep leidslieden, Scholten, Hoekstra,
Kuenen e. a. die reeds van het wereldtooneel
zijn afgetreden; een bundel preeken, wier
rijke en bezielende inhoud u zegt dat een
man vol van geloof ze heeft geschreven en
uitgesproken, een man, wiens bazuin geen
onzekeren klank geeft en uit liefde voor den
godsdienst zich kant tegen alle ongeloof en
rationalisme, wat aan het leven alle wijding
ontneemt; toespraken eindelijk, die, vrucht
van helder denken en krachtig geloof den hoor
der zeker hebben gesterkt, verkwikt en den
lezer tot ernstig nadenken zullen stemmen.
Ik hoop dat velen deze overdenkingen
zullen ter hand nemen en lezen, niet alleen
zij, die daarbij zich dankbaar herinneren den
geliefden leermeester, hun dominé", maar
ook velen die, schcon persoonlijk niet met
hem bekend, een krachtige overtuiging willen
leeren kennen bij het betreden van den aan
vragen en twijfelingen soms zoo rijken
levensweg.
Eene goede gids gaat dan aan hunne zijde.
A m s t., Sept. 'US. Dr. J. A.
Oyer Kanton, en nog wat. ^
Er is pas een studie verschenen over
klanken. En de tietel er van is een goed
uithangbord, 't Geeft toch presies aan wat
in 't boek voorkomt.
Die inhoud verdient de aandacht van de
Neerlandici'', en van alle taaistuderenden,
die niet kennis alleen verzamelen, en maar
terug vertellen wat die en die ook-zo-geleerde
heeft geschreven; maar die zelfstandig hun
weten-schap scheppen en formeren.
Niet dat de door Logeman meegedeelde
feiten zo volstrekt nieuw zijn; velen hebben
ze waargenomen, -maar op 't belangrijke
ogenblik" er niet aan gedacht.
Maar vóór nu, door Logeman, zij a de
gevolgtrekkingen die zich uit het vergelijkend
onderzoek van die feiten laten halen, nog
nooit systematiea in al hun konsekwenties
toegepast."
Dat onderzoek gaat hierover: -wordt een
scherpe konsonant die scherpe komen voor
in 't k of se hip, welbekend elke keer als
men die zegt, wel als een scherpe gesproken; of
nadert hij, wordt hij een zachte. Of is dit
je nach person", en zelfs bij een en dezelfde
persoon je nach stimmung wechselnd"?
L. toont nu aan hoe 'n nauwkeurig onder
zoek in de levende talen tal van deze vari
aties ten gehore brengt. Ook, dat de stem"
niet 't verschil uitmaakt tussen de zgn. scherpe
en de zachte konzonanten. Dat de oorzaak van
de wijziging wordt gevonden in 't al of niet
dalen, en stagen van dB toon, in. 't al of niet
samenvallen van het chromaties en
expiratojies aksent, 2)
Wat voor resultaten zal dit niet geven voor
de bistorieae taaistudie. Hier komt een onaf
zienbaar terrein bloot voor ontdekkingen.
Wat zal niet gewijzigd en veranderd moeten
worden in de vroegere verklaringen en be
weringen. 3)
't Is hier de plaats niet om op de kwestie
in te gaan of de zgn. Wet van Grimm en
vooral die van Verner wat de verklaring
betreft, ten minste in elk geval nog wel
houdbaar is. Zeker is de kritiek van Logeman
c.s. want er z\jn al meer die bezwaren
hadden daarop juist.
Wel wil ik er even op wijzen hoe zeker
nu de fouten van stomme (?) afschrijvers van
M.E. werken, fonetiese gegevens kunnen
leveren die de uitspraak van toen aan
geven; en zelfs ophelderen het etymologies
verloop van 't woord. Een spraakleer als
Van Heiten voor 't middelnederlanda schreef,
bergt nu al een onschatbare verzameling
gegevens. Maar nog meer als vroeger zullen
tekstuitgaven nodig zijn zonder wijze kritiek
op taal en spelling : normalizeren en oertekst- i
herstellen zal schromeloos tyd verspillen en ??
nodeloos hersenverslijten blijken te wezen;
en onze Nederlandse PhrlorogieBe wetenschap
niet vooruitgebracht te hebben, maar op 'n
dwaalweg. Philologie zonder linguïstiek is niet
mogelik: taal ia klank; en proza en verzen
moeten gezegd, in poëzie ia taalmuziek.
Deze studie is grundlegend" in veel;
anregend" tot veel: en voor velen, naar ik
_ F. BUITBMHUST HBTTKMA.
1) Tecuea en Media. Over de stem verhou
ding bij konsonanten in moderne talen met
een aanhangsel over da fonetiese. verklaring
der Wetten van Verner en Grimm, door prof.
H. Logeman, hoogleraar te Gent. (Recueil
de Travaux publiés par la Facnltéde
Philosophie et Lettres de l'Universitéde Gand.
1908).
2) Er is nog zeer veel in 't boek dat de
aandacht verdient: de kwestie b.v. of expe
rimenteel fonetiek evenals zoveel experi
menteels! wel de enige objectieve methode
is: S weet echreef er trouwens al van: it
cannot be too often repeated that
experimental phonetics is not phonetics, it is only
a help."
3) Zal nu ons duidelik worden wat ei?elik
de m'.ddenklank is van 't oude rucghin"
van?in-;(Z-ned," van debeginklark in d-leven
en t leven, rf-kint, d-sacrament" van de
eindklank in Godt," en zoveel meer?
Berichten.
ALLERLEI ZONDEBLINGE MIDDELEN worden
tegenwoordig aangewend om de aandacht
van het publiek op nieuwe boeken te vesti
gen. Een Engelsen uitgever verzond dezer
dagen een circulaire van den volgenden in
houd: Wanneer een boek anoniem wordt
uitgegeven, is het meermalen gemakkelijk
een gissing te maken naar den naam van
den schrijver, vooral wanne( r het geschreven
is door een bekend auteur .... dat deze week
bij onze firma zal verschijnen, heeft geen
schrijversnaam op de titelpagina, en wy
loven LO pond sterling in contanten uit
voor den eersten lezer van dezen roman,
die den juisten naam van den schrijver aan
ons opzendt.
GERIIAET HAÜPTMAKN werkt aan een nieuw
tooneelstuk, waarvan de eerste opvoeiing in
het komende seizoen in het Lessing-Theater
te Berlijn zal plaats hebben. Het stuk zal de
sage van de schoone Griseldis behandelen, en
onder den naam Griselda" het licht zien.
Toevallig heeft ook Hans L'Arronge voor
zijn zooeven voltooid diama in vier bedi ij ven
dezelfde stof gekozen, walk werk onder den
titel Griseldis" zal worden opgevoerd. De stof
van deze sage is door verschillende schrijvers
meermalen behandeld. Boccacio heeft ze in de
laatste vertelling van zijn Decamerone ver
werkt ; Petrarca heeft er een latijnsche navol
ging van gegeven. Verder heeft zij Hans
Sachs en later de schrijvers Eriedrich Halm
en Schwab voor hunne werken gediend.
Am ERTENTIKN. De oudst bekende courant
advertentie dagteekent van het jaar 1591 en
kwam voor in een Duitsch blaadje. In de
Hollandsche couranten werden de eerste
advertentiën gevonden in de jaren 1633 en
1G34.
Waren het in den aanvang meest
boekverkoopers die hunne waar aankondigden, in
het midden der 18e eeuw werden reeds de
meest uiteenloopende maatschappelijke be
langen in advertenties behandeld.
Het plaatsen van geboorte-, huwelijks- en
doodanaonces kwam hier te lande in 1733
in gebruik. De regeering dier dagen zag
daarin zulk een gevaar voor vermindering
van 's lands inkomsten door de posterijen,
dat in 1797 eene belasting cp deze nieuwe
soort van advertentiën werd gesteld en 72
jaren gehandhaafd bleef.
40 centg per regel.
BOUWT te NUNSPEET
op de VELUWE.
Inlichtingen bij A. r t i", doorloopende
schilderijen-tentoonstelling aldaar.
Piano-, Orgel- en Muziekhandel
eyroos «i? Halshoven,
ARNHEM, KONINGSPLEIN.
VLEUGELS en PIANO'S
in Koop en in Huur.
REPAEEEREN STEMMEN RUILEN.
Sanatorium voor Longlijders Erica'
Uitsluitend eerste klasse. Het nieuwe gedeelte met Honigen-inrichting,
biljartkamer, venvarmbare lighal enz. is l September 1.1. geopend. Geïl
,
lustreerde prospectus op aanvrage.
Telephoon Intern Xo. 10.
Geneesheer Dr. H. SCHUT,