De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1908 4 oktober pagina 1

4 oktober 1908 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

l*." "1832 DE AMSTERDAMMER A°. 190 8 WEEKBLAD VOOft NEDEELAND O:n-d©r redactie -vajo. Dit nummer bevat een b^voegseL . L. "WTFISSUSTG-. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam, Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1381 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden ..f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor IndiS per Jaar, bg vooruitbetaling, , mail 10. A&onderujke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0-121/» Zondag 4 October Advertentiën van l?5 regels f 1.25, elke regel meer f 0.25 Reclames per regel 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen dooi de firma RÜDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel it 40 Pfennig. INHOUD: VAN VERRE EN VAN NABIJ: De zaak, waarom het gaat. Maonenbond voor Vrouwenkiesrecht, door d. K. FEUIL LETON: Najaarstuintjes, Schets, van Georg Grünewald Kzn. KUNST EN LETTEREN: Persoonlijkheid, door Samuel Gouds aait, beoordeeld door Frans Coenen. Berich ten. VOOR DAMES: De Speelbal, door Boze La Chapelle-Roobol, beoordeeld door A, S. K. Allerlei, door Caprice. UIT /DB NATUUR, door E. Heimans. Mr. F. B. Coninck Llefsting, met portret, door prof. mr. G. A. van Hamel. Adriaen Brouwer, met afb., door W. Steenhoff. Klachte, door Gerbrandt Adriaensz. Een oogenblik aan Staring's graf, door F. J. v. U Knipueltjes. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door V. d. M. en V. d. S. Brieven van Oom Jodocns, XXV. Moment opnamen, door Jóhannes Kaviaar. INGE ZONDEN. DAMRUBRIEK. SCHAAK SPEL. ADVERTENTIËN. HmmniiiiiHiiiiiimiHiiiHnHnHM«n De zaak, waarom het gaat. "Wij ontvingen van den heer C. Lulofs, O. I. ambtenaar met verlof, een artikel, dat hoewel voor het grootste deel langs onze betoogen gaande, hier een plaats vinde om den persoon van den schrijver, aanhanger van de Van Heutsz-politiek en als zoodanig hekend. MET BLINDHEID GESLAGEN. I. Onder bovenstaand opschrift wordt in no. 1630 van dit Weekblad: 1. het afkeurend oordeel geresumeerd in vorige artikelen over het beleid der Begeering in zake de belasting-invoering ter Sumatta's Westkust gestreken; 2. een poging gedaan aan te toonen, dat ook de tot standgebrachte wijziging in in de contracten, welke de potentaatjes ter Oostkust verbinden aan het Ned. Indisch Gouvernement, niets is dan een nieuwe uiting van de geweldslust, welke het regeeringarégime van den huidigen Land voogd heet te kenmerken. Wat de veel besproken belastinginvoering ter Westkust betreft, het schijnt mij na de treffend juiste beschouwingen door on partijdige mannen als Dr. Hendrik Muller 1) en de heer Ch. BoissevainS) als resultaat hunner persoonlijke, tcrplaatie ingestelde onder zoekingen geleverd, onnoodig daaromtrent in herhalingen te treden. We kunnen volstaan met -te constateeren, dat, niettegenstaande een allengs berucht wordende Indische schan daalpers, in casu v.n. de Sumatrabode en hare satellieten 3), ook van 4e belasting kwestie een agitatiemiddel tegen de huidige Indische Regeering hebbeu gemaakt, thans de door de groote en gezaghebbende Nederlandsche bladen vertolkte algemeene opinie deze is, dat de invoering van directebelastingen ook ter Westkust van S u ma t ra een even rechtvaardige als dringende maatregel was, waarvan de uitvoering, bovenmate be moeilijkt door vroeger betoonde zwakheid, niettemin door de Indische Regeering en hare ambtenaren op even voortvarende als loffe lijke wijze werd tot stand gebracht 4) en dat het daarbij helaas vergoten bloed voor reke ning komt, direct van de verblinde geestdryvers, maar indirect ook voor rekening van hen, die zich niet ontzagen in zoo critieke tijdsomstandigheden de ontevrede nen te stij ven in hun ongemotiveerd verzet. Een enkele vraag wordt slechts nog ook in het avondblad der Nieuwe Courant van 23 Sept. j.l. gesteld, nl. deze: is de ter mijn voor de invoering der belasting toe gestaan niet te krap toegemeten geweest ? is bij die invoering het gebruikelijk overleg de z.g.n. adat moefakat" niet verwaarloosd ? Er wordt met deze adat en in den laatsten tijd vooral zooveel geschermd, dat het mij niet ondienstig voorkomt bij dit punt nog een oogenblik stil te staan. Eg onze komst in de Menangkabauschelanden vonden we daar nagenoeg evenveel republiekjes als er negerieën of dorpen waren. In die negerieën werden geen maatregelen van wetgeving of bestuur genomen dan krachtens de adat moefakat" met al gemeen goedvinden der negeiie-regeerders: de panghoeloe's. Dat nemen van maatregelen met algemeen goedvinden was dus een regeerings bevoegdheid, een recht van souvereinen aard, dat van de panghoeloe's rechten» overging op het Ned. Indisch Gouvernement van het oogenblik af, dat Sumatra's Westkust behoort tot het direct bestuurd gebied van Nederlandsch Jndiëwelk oogenblik voor het grootste deel van het gewest op het eind van den Padri oorlog is te stellen en verbleef sedert voormelden panghoeloe's krachtens Art. 71 R. R. slechts het recht tot regeling der huishoudelijke belangen hunner gemeenten echter met intehtneming der van den Gou verneur generaal of van het gewestelijk $eeag uitgegane verordeningen." Onder dit voorbehoud geldt deadatmeefakat nog in vollen omvang... voor de panghoeloe's bij de regeling hunner gemeente belangen. Voor de uitvaardiging van algemeene ver ordeningen en bij het nemen van algemeene maatregeien van bestuur, had het Gouverne ment en zijn ambtenaren zich ook ter S. W. K. rechtens met geen adat moefakat" op te houden. Een verstandig beleid gebood echter in zooverre ook bij de uitvaaardiging van wetten en besluiten met die adat rekening te houden, dat het aanbeveling verdiende, een oorspron kelijk niet aan autocratisch gezag gewende bereiking voor de uitvaardigingmededeeling te doen en uitleg te geven van den inhoud van getroffen wettelijke maatregelen echter zonder de totstandkoming dier maatregelen af hankelijk te stellen van de al of niet verkregen instemming der bevolking. Door zulks wel te doen zou men tekort hebben gedaan aan de souvereine rechten van het Gouvernement en ook practisch het besturen van een zoo uitgebreid gewest onmogelijk hebben gemaakt. Dit is dan ook, behoudens een enkele on waardige comedievertooning bij de invoering der gedwongen koffiecultuur (1847) en van het reglement op het rechtswezen (1874), vroeger nooit geschied. Voor het eerst is men in deze font ver vallen bij de belastingbesprekingen van 1895 97 toen officieel door de ambtenaren, onder leiding van den Gouverneur zelven, het gevoelen van hoofden en bevolking is ingewonnen over een conceptbelasting-ordon nantie en aan dien wettelijken maatregel geen uitvoering is gegeven toen de bevolking van haar tegenzin had blijk gegeven. Al lag de werkelijke reden van het terugnemen der belastingverordening dieper, nl. in de over weging, dat het ongewenscht waa bij den ongunstigen keer, die de zaken op Atjeh door het overloopen van Oemar dreigden te nemen, in het aan Atjeh grenzend gewest maatregelen te nemen, die aanleiding konden geven tot ontevredenheid, dat neemt niet weg dat formeel een antecedent was geschapen, dat de bevolking in den waan moest brengen, dat het Gouvernement haar in zekere mate een recht van autonomie toekende en dat speciaal de invoering van belastingen niet zonder hare medewerking en goedkeuring kon totstandkomen. Deze omstandigheid maakte, nu er een belastingregeling stond ingevoerd te worden, waarvan de totstandkoming en zeer te recht niet afhankelijk werd gesteld van de goedkeuring der bevolking, het houden van besprekingen tot een uiterst moeilijke zaak. Gegeven de bekende hardnekkige tegen zin der bevolking tegen alle directe belasting onder welken vorm ook, viel op instemming harerzijds niet te rekenen, dat men integen deel op verzet zou stuiten was, dank zij de vroeger betoonde ergerlijke zwakheid, meer dan waarschijnlijk ... hoe meer men de be sprekingen zou rekken, des te meer gelegen heid zou men dat verzet geven zijn woord voerders te vinden en zich te organiseeren. Zoo ooit dan was het thans noodig die be sprekingen te beperken tot het geven van een korten maar duidelijken uitleg der ge troffen regeling en die te doen volgen door een snelle krachtige uitvoering, opdat de be volking zou ervaren: l . dat het der Regeering ditmaal ernst was; 2°. dat de belastingregeling in de practijk niets had van het zwart gekleurde beeld daarvan door laster en leugen opgehangen. En zoo is geschied. De besprekingen zijn niet uitgedijd als de kwade elementen onder de Inlandsche be volking en ook van Europeesche zijde zij, die eigenlijk niets liever hadden gezien dan een hermislukking der belastinginvoering waardoor de positie van het Gouvernement ter Westkust een hoogst bedenkelijke zou zijn geworden wel hadden gewild, maar duide lijke uitleg d(r getroffen regeling heeft overal plaats gehad en daarvoor was een tijdruimte van 3 weken voor men, let wel tot den aanslag, niet tot de helling, over ging meer dan voldoende. Dat voldoende inlichtingen verstrekt zijn weet ik niet alleen uit eigen ervaring, ook de heer Boissevain bevestigt zulks uitdruk kelijk in een zijner Van Dag tot Dag'e uit Sumatra. Dat de vrees voor zeer verkeerde gevolgen van ie ampele besprekingen geenszins denk beeldig was, bewijst het feit, dat juist in de onderafdeelingen Fort van der Capellen en Oud Agam, maar aan die besprekingen de meeste zorg is gewijd, de onlusten zy'n uit gebarsten en zulks niettegenstaande het van beide aan het hoofd dier ressorten staande besturende ambtenaren bekend is, dat zij de landstaal geheel meester zijn en een grooten persoonlijken invloed oefenen op de bevol king van hun bestuursgebied. Nu hebben zich bij het uitbreken der onlusten in de ge noemde onderafdeelingen natuurlijk ook andere invloeden doen gelden, maar het hier geconstateerde is toch zeker een krachtig argument tegen de thans verkondigde stelling, dat meerder en langduriger overleg met de bevolking de troebelen zou habben voor komen. Het met pathos voorgedragen verhaal, dat de heer Kamerling, koopman te Fadang, aan geboden hebbende aan eenige Maleiscbe handelaren uitleg van de belastingregeling te geven zijn huis van belangstellenden overvuld vond en er door zijn rede in slaagde allen als met de maatregelen der Regeering verzoenden naar huis te zenden, is alleen geschikt om den-Maleier-niet-kennenden te verblinden. Het zelfde wat de heer Kamer ling die Maleische handelaren verteld heeft, hebben zij gehoord, hadden ~ zij althans kunnen hooren van hun Controleur, den met Maleische toestanden geheel vertrouwden, zeer affabelen heer Hondius van Her weerden. Er bestond alleen dit onderscheid: den uitleg bij de aankondiging der belastingregeling door den Gouvernementsambtenaar geboden wilden de heeren Maleiers niet verstaan, hopend zich de belasting nog van de hals te schuiven, maar te midden der troebelen er varende, dat da verzetspartij aan het korste eind trok, redden zS-'%e>i handig hun figuur door onwetendheid te veinzen met wat ze zeer wel wisten of konden weten en den ver drukte spelend uit te roepen: ziet als ons en anderen dit nu eens eenige weken geleden zóó was uitgelegd!... O, de Maleier is zulk een geboren diplomaat en de overigens hoog geschatte nestor van Padangs ingezetenen, wanneer hij de klachten zijner clienteele over harde bestuursmaatregelen aanhoort, zoo heel goedgeloovig en... zoo heel naïef! De oudere Europeeeche handelaren op Padang poseeren gaarne, uithoofde van hunnen jarenlangen omgang met Maleische hande laren, als kenners ook van de toestanden en behoeften in het binnenland. Te ontkennen valt niet, dat die Maleische handelaren door het innige verband, dat de uitgebreide Maleische familiën bijeenhoudt, zeer goed de trechter konden zijn van de wenschen en gevoelens van een belangrijk deel der bevolking, maar evenwel dienen hunne beweringen niet dan onder benefice van inventaris te worden aanvaard, omdat Ooster lingen in het algemeen en deze gewiekste handelaren in het bijzonder, bij dergelijke ontboezemingen zich veel meer laten lei den door wat zij voor het oogenblik in hun belang achten, daar door de eischen, die een nauwgezette waarheidsliefde hun stellen zou. Elke gedachte van overvalling der bevol king met de belastingregeling, is ook hierom uitgesloten, omdat de belastinggeschiedenis ter Westkust een oude kwestie is, die nu bijkans 20 jaren een onderwerp van zij het ook niet ofücieele gedachten wisseling tusschen bestuursambtenaren en volkshoofden heeft uitgemaakt, terwijl de Maleische be volking in tegenstelling met de Javaansche, een zoo ontwikkeld publiek leven heeft, dat tijdens de belastingconferentie te Fort de Koek (Februari 1905) een deputatie van Maleische vrouwen bij den toenmaligen controleur van Oud-Agam kwam informeeren naar den vorm waaronder de belasting zou worden opgelegd. Wat ten slotte na een langgerekte barenaperiode tot een voortvarende uitvoering der belastingregeling drong, was de door heeren Maleiervrienden hardnekkig geïgnoreerde keer:!jde der medaille: het feit, dat de in doorslag welvarende bevolking van Suma tra's Westkust met uitzondering van eenige ongelukkige kollieboeren, die het verwijt niet treffen mag, al sedert decennia een parasitiesch hoen leidt voor millioenen 'sjaars ten koste van het algemeen budget, dat voor een zoo groot deel wordt gevormd uit door het Javaansche volk opgebrachte belastinggelden. Deze overweging mocht een vlugge invoe ring der belasting ter Westkust niet recht vaardigen ze o men daarmede tevens een oorzaak tot verzet schiep, maar waar juist het tegendeel ondersteld moest worden, waa het wel plicht eener naar recht en billijk heid strevende Regeering geen onnoodige verschuiving van het tijdstip van invoering toe te staan. * * * Gelijk een nauwkeurige berekening heeft uitgewezen bedroeg het tekort op de ge westelijke tekening van Sumatra's Westkust in 1905 5) de kosten der garnizoenen inbe grepen : ? 5.800.000 en na aftrek van alle in dit tekort begrepen z.g.n. algemeene uit gaven" (kosten van leger en vloot, regeering en hooge colleges, etc,), waarvan het toch billijk is dat elk gebiedsdeel een evenmatig aandeel draagt, toch nog: ? 2.000 000. De belasting-opbrengst is begroot op slechts een half ruillioen 6). Dat de raming zal worden overschreden is onwaarschijnlijk: be gin Juni j.l. gaf de toen zoo goed als afgeloopen voorloopige aanslag in de Bovenlanden slechts een middencijfer van ?0.33 per ziel! Ik b«n er van overtuigd, dat dit cijfer niet de geëischte opbrengst van n vijftigste van het jaarlijks volks-inkomen vertegenwoordigt, maar voor een beduidend bedrag daar beneden blijft. Dit negatieve resultaat valt zeker voor een groot deel te wijten aan de intimidatie, die door de troebelen en de schreeuwers op de ambtenaren bij hunne schatting heeft ingewerkt en valt te betreuren omdat: 1. nu de onbillijkheid blijft bestaan dat b.v. de Palembanger f7.?a ?8.?'s j aars aan directe belasting betaalt en de gegoede Maleier met een bedrag van slechts + f 1.50 vrij uitgaat, toch heet dit kleine bedrag bloedgeld" (Van Kol) 2. Het verre blijven van het cijfer der ge westelijke opbrengsten beneden dat der gewestelijke uitgaven leiden moet óf tot een herziening der belasting en opvoering der belasting en dan was het veel ver kieslijker geweest het vereischte bedrag dadelijk te vragen, of tot een voor de verdere ontwikkeling van het gewest ongetwijfeld schadelijke beperking van de uitgaven. Er vragen in Indiëduizend nooden om voorziening en dan gaat het niet aan dat aan een welvarend gewest de millioenen worden toegeworpen, terwijl in nieuw gebied, waar de samenleving van meet af aanmoet worden opgebouwd, het beginsel van selfhelp" als grondregel voor het te voeren beleid Wordt gesteld. Hopen we, dat eene ook aan Sumatra's Westkust te verleenen gewestelijke bestuursdecentralisatie (ten rechte autonomie) er de gemoederen openen zal voor het inzicht dat een gezonde ontwikkeling van land en volk slechts mogelijk is op een gezonde flnancieele baais en bedenken zij, die het wel zoo gemakkelijk en.... voordeelig vinden, dat de Maleier volksonderwijs, uitbreiding van verkeersmiddelen, irrigatiewerken etc., etc., krijgen zal op anderer kosten, dat bedorven kinderen de hun gebrachte gaven niet plegen te waardeeren, dat zij opgroeien tot nare indolente menechen, die op den duur ook in ontwikkeling ten achter raken bij hen, wien harde noodzaak leerde door eigen kracht te voorzien in eigen onderhoud. Den Haag, 29 Sept, '08 C. LULOFS. 1) Nieuwe Courant, 4 Sept. avondblad. 2,i Alg. Handelsblad, 15 tot en met 21 Sept. 3) We zouden er een lief ding om willen verwedden, dat ook de schrijver van deze in dit weekblad geopende campagne, niemand anders is dan de heer C. van de Poll, redac teur der Sumatrabode in Nederland (sic). (Onze geachte medewerker, de heer C. van de Pol, hier bedoeld, staat in geenerlei verband, direct noch indirect met de redactioneele stukken waarop de heer Lulofs het oog heeft. Red.) 4) Wat bet in dit weekblad tegen de rege ling geopperde bezwaar betreft, dat zij de harta poesaka. aansprakelijk stelt voor achter stallige belastingschuld zij opgemerkt: Dat de betalingstermijnen der belasting zoo zijn gesteld, dat bij wanbetaling op <le oogst en niet op de vaste goederen zelven beslag zal worden gelegd. Het bij wanbetaling voorgeschreven dwang middel is borendien bij eene van een wel varende bevolking geheven matige belasting van weinig practisch belang en daarin kan slechts een prikkel tot verzet gelegen zijn voor hen, die voornemens waren hunnen belastingplicht niet na te komen. 5) Vóór de afscheiding van Tapanoeli. 6) Men zegt, dat de Indische regeering middels een 4 pCt. belasting en hoogere bale heeft gewild. * * # "Wij hadden aan dit artikel, wanneer het niet door een der bekendste voor standers der Van Heutsz-politiek onderteekend was, geen plaats kunnen geven, tenminste geen plaats aan het artikel in zijn geheel. Het gaat n.l. voor een goed deel, zooals wij reeds zeiden, langs ons betoog. Zoo hebben wij nooit beweerd, dat de bevolking van Sumatra's Westkust niet zwaarder mocht worden belast, dan ze belast was. Het heele einde van 's heeren Lulofs' artikel, waar we overigens tal van bezwaren tegen hebben, *) is op die manier gericht tegen een /ictiecen tegen stander. De helft van het stuk is verder gevuld met belangwekkends, waarvan een deel reeds te vinden was in de reisver halen der heeren Bóissevain en Muller. Wij hebben er, in 't voorbijgaan gezegd, niets tegen, dat de heer Lulofs deze reisverhalen bewijsmateriaal acht... wij hebben er in 't vorig nummer onze meening over gezegd. Wat we met belangstelling, vooral echter om den durf ervan, gelezen hebben, is des schrijvers betoog, dat de adat moefakat sedert de oorlogen van 't jaar '30 niet meer geldt, dat m. a. w. de bevolking haar toestemming niet hoefde en niet meer hoeft te geven voor bestuursmaatregelen, en dat dus de opvolging van deze adat louter voorbijgaande goe digheid is geweest. Nu hebben ons wel de meest geloofwaardige kenners van de Westkust verzekerd, dat zij nooit anders dan met huldiging van deze adat hebben geregeerd; nu hebben wij wel de getui genis aangehaald, van den heer Joekes, oud-Gouverneur van Sumatra's Westkust; nu hebben we wel bewezen, met de stukken in de hand, dat het z.g. Plakaat Pandjang, hetwelk die adat erkent, zoowel rechtens als feitelijk levend is gebleven sedert de Padri-oorlogen van '30/'33; nu hebben we wel opgemerkt hoe generaal Hichiels, de ruwe regeerder, als Gouverneur van de Westkust die adat heeft erkend, zijns ondanks, en dus er een comedie van makend, maar dan toch erkend, en juist hij! de heer Lul »fs heeft al dergelijke bewijsstukken, heeft de opinie van den heer E. B. Kielstra en gouvernementsbesluiten (April '53) niet noodig om zijn meening te vormen: dat het Plakaat Pandjang nooit iets is geweest en dat de adat moefakat geen recht was van de bevolking. Wij willen den heer Lulofs in deze (na al onze argumenten) niet opnieuw bestrijden, hem het mindere voor een wijle latend, ter wille van het meerdere: Wij willen hem n.l. vragen, waarom hij over de zaak, waarop wij telkens en telkens in onze artikelen zijn terugge komen, en die de kern van de guaestie is, de eerste bron van verbittering en onvermijdelijk de oorzaak van groeiende haat en steeds talrijker wordende moeilijk heden, ? wij willen hem vragen, waarom hij slechts in een nootje f) en in het voorbijgaan gesproken heeft over dit vast staand feit: dal tegen het advies van den Gouverneur der Westkust (die er zijn ontslag om nam) en tégen het ad nes van alle kenners der Maleische samenleving trouwens tegen het unanieme advies der bestuursambtenaren ter Westkust voor de belastingschulden het uit adat OXSCIIEXDBARE familiebezit GERECHTELIJK AANSPRAKELIJK is ver klaard. Hierover hadden wij gaarne het oordeel gehoord van onzen opponens. Wij hadden gaarne vernomen, in hoe verre die de adat 't onderste boven wer pende aansprakelijk-stelling rechtvaardig was, in hoeverre zij politiek was, in hoe verre zij noodzakelijk was. De heer Lulofs spreekt over dit aan sprakelijk stellen nauwelijks, maar hij heeft voor Van Heutsz' optreden louter *) In 1905, zegt de heer Lulof j, was er een tekort van ? 5.800.000. Dit cijfer kan alleen zoo groot zyn door zér bizondere omstandig heden. Het cijfar toch van 1904, dat ook reeds buitengemeen groot was, óók door voorbij gaande omstandigheden, bedroeg, alles inbe grepen, ruim 2 millioen. Neemt men hierbij in aanmerking, dat op de Westkust twee bataülons te veel liggen en het als een soort hospitaal voor Atjeh gebruikt wordt, dan slinkt het cijfer tot zeer dicht by de 0. ) In noot No. 4 getuigt de heer Lulofs naar aanleiding van dit bezwaar": Dat de betalingstermijnen zoo zyn gesteld, dat bij wanbetaling op de oogst en niet op de vaste goederen zelven beslag zal worden gelegd." Wij begrijpen dit niet. Het is den heer Lulofs toch wel bekend, dat de oogst van familie-eigendommen gewonnen, evengoed poesaka d. w. z. onaantastbaar is als de grond zelf? en dat bijgevolg de bevolking even hevig zich tegen executie d££ivan zal moeten ver zetten als tegen den verkoop van alle andere familiebezit ? Men zal zelden het dwangmiddel hoeven toe te passen," gaat de schrijver voort. Daar tegenover moge de volgende overweging gelden: Overal in de Buiten bezittingen moeten steeds talrijke dsvangechriften worden opge maakt. Wij weten b.v., dat ter hoofdplaats Makasser tot voor kort jaarlijks heele stapels dwangschriften noodig waren, die meestal door executie werden gevolgd, en dat, om iets anders te noemen, ter hoofdplaats van de residentie Menado afzonderlek personeel noodig was om de groote hoe veelheden dwang schriften ieder jaar op te maken I Wij zien hier af van talrijke oorzaken, waarom het juist c ai de Westkust dwangschriften zal moeten regenen: List bij de kwade elementen om de harta poesaka te zien afbrokkelen, pleitgraagheid der bevolking, enz., enz.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl