Historisch Archief 1877-1940
l*." "1832
DE AMSTERDAMMER
A°. 190 8
WEEKBLAD VOOft NEDEELAND
O:n-d©r redactie -vajo.
Dit nummer bevat een b^voegseL
. L. "WTFISSUSTG-.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam,
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1381 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden ..f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor IndiS per Jaar, bg vooruitbetaling, , mail 10.
A&onderujke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0-121/»
Zondag 4 October
Advertentiën van l?5 regels f 1.25, elke regel meer f 0.25
Reclames per regel 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen dooi de firma
RÜDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel it 40 Pfennig.
INHOUD:
VAN VERRE EN VAN NABIJ: De zaak,
waarom het gaat. Maonenbond voor
Vrouwenkiesrecht, door d. K. FEUIL
LETON: Najaarstuintjes, Schets, van Georg
Grünewald Kzn. KUNST EN LETTEREN:
Persoonlijkheid, door Samuel Gouds aait,
beoordeeld door Frans Coenen. Berich
ten. VOOR DAMES: De Speelbal, door
Boze La Chapelle-Roobol, beoordeeld door
A, S. K. Allerlei, door Caprice. UIT
/DB NATUUR, door E. Heimans. Mr. F.
B. Coninck Llefsting, met portret, door prof.
mr. G. A. van Hamel. Adriaen Brouwer, met
afb., door W. Steenhoff. Klachte, door
Gerbrandt Adriaensz. Een oogenblik aan
Staring's graf, door F. J. v. U
Knipueltjes. FINANCIEELE EN
OECONOMISCHE KRONIEK, door V. d. M. en V. d. S.
Brieven van Oom Jodocns, XXV. Moment
opnamen, door Jóhannes Kaviaar. INGE
ZONDEN. DAMRUBRIEK. SCHAAK
SPEL. ADVERTENTIËN.
HmmniiiiiHiiiiiimiHiiiHnHnHM«n
De zaak, waarom het gaat.
"Wij ontvingen van den heer C. Lulofs,
O. I. ambtenaar met verlof, een artikel,
dat hoewel voor het grootste deel langs
onze betoogen gaande, hier een plaats
vinde om den persoon van den schrijver,
aanhanger van de Van Heutsz-politiek
en als zoodanig hekend.
MET BLINDHEID GESLAGEN.
I.
Onder bovenstaand opschrift wordt in
no. 1630 van dit Weekblad:
1. het afkeurend oordeel geresumeerd in
vorige artikelen over het beleid der
Begeering in zake de belasting-invoering
ter Sumatta's Westkust gestreken;
2. een poging gedaan aan te toonen, dat
ook de tot standgebrachte wijziging in
in de contracten, welke de potentaatjes
ter Oostkust verbinden aan het Ned.
Indisch Gouvernement, niets is dan een
nieuwe uiting van de geweldslust, welke
het regeeringarégime van den huidigen
Land voogd heet te kenmerken.
Wat de veel besproken belastinginvoering
ter Westkust betreft, het schijnt mij na
de treffend juiste beschouwingen door on
partijdige mannen als Dr. Hendrik Muller 1)
en de heer Ch. BoissevainS) als resultaat
hunner persoonlijke, tcrplaatie ingestelde onder
zoekingen geleverd, onnoodig daaromtrent in
herhalingen te treden. We kunnen volstaan
met -te constateeren, dat, niettegenstaande
een allengs berucht wordende Indische schan
daalpers, in casu v.n. de Sumatrabode en
hare satellieten 3), ook van 4e belasting
kwestie een agitatiemiddel tegen de huidige
Indische Regeering hebbeu gemaakt, thans
de door de groote en gezaghebbende
Nederlandsche bladen vertolkte algemeene opinie
deze is, dat de invoering van
directebelastingen ook ter Westkust van S u ma t ra een
even rechtvaardige als dringende maatregel
was, waarvan de uitvoering, bovenmate be
moeilijkt door vroeger betoonde zwakheid,
niettemin door de Indische Regeering en hare
ambtenaren op even voortvarende als loffe
lijke wijze werd tot stand gebracht 4) en dat
het daarbij helaas vergoten bloed voor reke
ning komt, direct van de verblinde
geestdryvers, maar indirect ook voor rekening
van hen, die zich niet ontzagen in zoo
critieke tijdsomstandigheden de ontevrede
nen te stij ven in hun ongemotiveerd verzet.
Een enkele vraag wordt slechts nog ook
in het avondblad der Nieuwe Courant van
23 Sept. j.l. gesteld, nl. deze: is de ter
mijn voor de invoering der belasting toe
gestaan niet te krap toegemeten geweest ? is
bij die invoering het gebruikelijk overleg
de z.g.n. adat moefakat" niet verwaarloosd ?
Er wordt met deze adat en in den
laatsten tijd vooral zooveel geschermd,
dat het mij niet ondienstig voorkomt bij dit
punt nog een oogenblik stil te staan.
Eg onze komst in de
Menangkabauschelanden vonden we daar nagenoeg evenveel
republiekjes als er negerieën of dorpen waren.
In die negerieën werden geen maatregelen
van wetgeving of bestuur genomen dan
krachtens de adat moefakat" met al
gemeen goedvinden der negeiie-regeerders: de
panghoeloe's. Dat nemen van maatregelen
met algemeen goedvinden was dus een
regeerings bevoegdheid, een recht van souvereinen
aard, dat van de panghoeloe's rechten» overging
op het Ned. Indisch Gouvernement van het
oogenblik af, dat Sumatra's Westkust behoort
tot het direct bestuurd gebied van Nederlandsch
Jndiëwelk oogenblik voor het grootste
deel van het gewest op het eind van den
Padri oorlog is te stellen en verbleef
sedert voormelden panghoeloe's krachtens
Art. 71 R. R. slechts het recht tot regeling
der huishoudelijke belangen hunner gemeenten
echter met intehtneming der van den Gou
verneur generaal of van het gewestelijk $eeag
uitgegane verordeningen."
Onder dit voorbehoud geldt deadatmeefakat
nog in vollen omvang... voor de panghoeloe's
bij de regeling hunner gemeente belangen.
Voor de uitvaardiging van algemeene ver
ordeningen en bij het nemen van algemeene
maatregeien van bestuur, had het Gouverne
ment en zijn ambtenaren zich ook ter S. W. K.
rechtens met geen adat moefakat" op te
houden.
Een verstandig beleid gebood echter in
zooverre ook bij de uitvaaardiging van wetten
en besluiten met die adat rekening te houden,
dat het aanbeveling verdiende, een oorspron
kelijk niet aan autocratisch gezag gewende
bereiking voor de uitvaardigingmededeeling
te doen en uitleg te geven van den inhoud
van getroffen wettelijke maatregelen echter
zonder de totstandkoming dier maatregelen af
hankelijk te stellen van de al of niet verkregen
instemming der bevolking. Door zulks wel te
doen zou men tekort hebben gedaan aan de
souvereine rechten van het Gouvernement
en ook practisch het besturen van een zoo
uitgebreid gewest onmogelijk hebben gemaakt.
Dit is dan ook, behoudens een enkele on
waardige comedievertooning bij de invoering
der gedwongen koffiecultuur (1847) en van
het reglement op het rechtswezen (1874),
vroeger nooit geschied.
Voor het eerst is men in deze font ver
vallen bij de belastingbesprekingen van
1895 97 toen officieel door de ambtenaren,
onder leiding van den Gouverneur zelven,
het gevoelen van hoofden en bevolking is
ingewonnen over een conceptbelasting-ordon
nantie en aan dien wettelijken maatregel
geen uitvoering is gegeven toen de bevolking
van haar tegenzin had blijk gegeven. Al lag
de werkelijke reden van het terugnemen der
belastingverordening dieper, nl. in de over
weging, dat het ongewenscht waa bij den
ongunstigen keer, die de zaken op Atjeh
door het overloopen van Oemar dreigden te
nemen, in het aan Atjeh grenzend gewest
maatregelen te nemen, die aanleiding konden
geven tot ontevredenheid, dat neemt niet
weg dat formeel een antecedent was geschapen,
dat de bevolking in den waan moest brengen,
dat het Gouvernement haar in zekere mate
een recht van autonomie toekende en dat
speciaal de invoering van belastingen niet
zonder hare medewerking en goedkeuring
kon totstandkomen.
Deze omstandigheid maakte, nu er een
belastingregeling stond ingevoerd te worden,
waarvan de totstandkoming en zeer te
recht niet afhankelijk werd gesteld van
de goedkeuring der bevolking, het houden
van besprekingen tot een uiterst moeilijke
zaak. Gegeven de bekende hardnekkige tegen
zin der bevolking tegen alle directe belasting
onder welken vorm ook, viel op instemming
harerzijds niet te rekenen, dat men integen
deel op verzet zou stuiten was, dank zij de
vroeger betoonde ergerlijke zwakheid, meer
dan waarschijnlijk ... hoe meer men de be
sprekingen zou rekken, des te meer gelegen
heid zou men dat verzet geven zijn woord
voerders te vinden en zich te organiseeren.
Zoo ooit dan was het thans noodig die be
sprekingen te beperken tot het geven van
een korten maar duidelijken uitleg der ge
troffen regeling en die te doen volgen door
een snelle krachtige uitvoering, opdat de be
volking zou ervaren:
l . dat het der Regeering ditmaal ernst was;
2°. dat de belastingregeling in de practijk
niets had van het zwart gekleurde beeld
daarvan door laster en leugen opgehangen.
En zoo is geschied.
De besprekingen zijn niet uitgedijd als de
kwade elementen onder de Inlandsche be
volking en ook van Europeesche zijde zij,
die eigenlijk niets liever hadden gezien dan
een hermislukking der belastinginvoering
waardoor de positie van het Gouvernement
ter Westkust een hoogst bedenkelijke zou zijn
geworden wel hadden gewild, maar duide
lijke uitleg d(r getroffen regeling heeft overal
plaats gehad en daarvoor was een tijdruimte
van 3 weken voor men, let wel tot den
aanslag, niet tot de helling, over ging meer
dan voldoende.
Dat voldoende inlichtingen verstrekt zijn
weet ik niet alleen uit eigen ervaring, ook
de heer Boissevain bevestigt zulks uitdruk
kelijk in een zijner Van Dag tot Dag'e uit
Sumatra.
Dat de vrees voor zeer verkeerde gevolgen
van ie ampele besprekingen geenszins denk
beeldig was, bewijst het feit, dat juist in de
onderafdeelingen Fort van der Capellen en
Oud Agam, maar aan die besprekingen de
meeste zorg is gewijd, de onlusten zy'n uit
gebarsten en zulks niettegenstaande het van
beide aan het hoofd dier ressorten staande
besturende ambtenaren bekend is, dat zij de
landstaal geheel meester zijn en een grooten
persoonlijken invloed oefenen op de bevol
king van hun bestuursgebied. Nu hebben
zich bij het uitbreken der onlusten in de ge
noemde onderafdeelingen natuurlijk ook
andere invloeden doen gelden, maar het
hier geconstateerde is toch zeker een krachtig
argument tegen de thans verkondigde stelling,
dat meerder en langduriger overleg met de
bevolking de troebelen zou habben voor
komen.
Het met pathos voorgedragen verhaal, dat
de heer Kamerling, koopman te Fadang, aan
geboden hebbende aan eenige Maleiscbe
handelaren uitleg van de belastingregeling
te geven zijn huis van belangstellenden
overvuld vond en er door zijn rede in slaagde
allen als met de maatregelen der Regeering
verzoenden naar huis te zenden, is alleen
geschikt om den-Maleier-niet-kennenden te
verblinden. Het zelfde wat de heer Kamer
ling die Maleische handelaren verteld heeft,
hebben zij gehoord, hadden ~ zij althans
kunnen hooren van hun Controleur, den met
Maleische toestanden geheel vertrouwden,
zeer affabelen heer Hondius van Her weerden.
Er bestond alleen dit onderscheid: den uitleg
bij de aankondiging der belastingregeling
door den Gouvernementsambtenaar geboden
wilden de heeren Maleiers niet verstaan,
hopend zich de belasting nog van de hals te
schuiven, maar te midden der troebelen er
varende, dat da verzetspartij aan het korste
eind trok, redden zS-'%e>i handig hun figuur
door onwetendheid te veinzen met wat ze
zeer wel wisten of konden weten en den ver
drukte spelend uit te roepen: ziet als ons en
anderen dit nu eens eenige weken geleden
zóó was uitgelegd!... O, de Maleier is zulk
een geboren diplomaat en de overigens hoog
geschatte nestor van Padangs ingezetenen,
wanneer hij de klachten zijner clienteele
over harde bestuursmaatregelen aanhoort,
zoo heel goedgeloovig en... zoo heel naïef!
De oudere Europeeeche handelaren op
Padang poseeren gaarne, uithoofde van hunnen
jarenlangen omgang met Maleische hande
laren, als kenners ook van de toestanden en
behoeften in het binnenland.
Te ontkennen valt niet, dat die Maleische
handelaren door het innige verband, dat de
uitgebreide Maleische familiën bijeenhoudt,
zeer goed de trechter konden zijn van de
wenschen en gevoelens van een belangrijk deel
der bevolking, maar evenwel dienen hunne
beweringen niet dan onder benefice van
inventaris te worden aanvaard, omdat Ooster
lingen in het algemeen en deze gewiekste
handelaren in het bijzonder, bij dergelijke
ontboezemingen zich veel meer laten lei
den door wat zij voor het oogenblik
in hun belang achten, daar door de eischen,
die een nauwgezette waarheidsliefde hun
stellen zou.
Elke gedachte van overvalling der bevol
king met de belastingregeling, is ook hierom
uitgesloten, omdat de belastinggeschiedenis
ter Westkust een oude kwestie is, die nu
bijkans 20 jaren een onderwerp van zij
het ook niet ofücieele gedachten wisseling
tusschen bestuursambtenaren en volkshoofden
heeft uitgemaakt, terwijl de Maleische be
volking in tegenstelling met de Javaansche,
een zoo ontwikkeld publiek leven heeft, dat
tijdens de belastingconferentie te Fort de Koek
(Februari 1905) een deputatie van Maleische
vrouwen bij den toenmaligen controleur van
Oud-Agam kwam informeeren naar den vorm
waaronder de belasting zou worden opgelegd.
Wat ten slotte na een langgerekte
barenaperiode tot een voortvarende uitvoering der
belastingregeling drong, was de door heeren
Maleiervrienden hardnekkig geïgnoreerde
keer:!jde der medaille: het feit, dat de in
doorslag welvarende bevolking van Suma
tra's Westkust met uitzondering van eenige
ongelukkige kollieboeren, die het verwijt niet
treffen mag, al sedert decennia een parasitiesch
hoen leidt voor millioenen 'sjaars ten koste van
het algemeen budget, dat voor een zoo groot
deel wordt gevormd uit door het Javaansche
volk opgebrachte belastinggelden.
Deze overweging mocht een vlugge invoe
ring der belasting ter Westkust niet recht
vaardigen ze o men daarmede tevens een
oorzaak tot verzet schiep, maar waar juist
het tegendeel ondersteld moest worden, waa
het wel plicht eener naar recht en billijk
heid strevende Regeering geen onnoodige
verschuiving van het tijdstip van invoering
toe te staan.
* *
*
Gelijk een nauwkeurige berekening heeft
uitgewezen bedroeg het tekort op de ge
westelijke tekening van Sumatra's Westkust
in 1905 5) de kosten der garnizoenen inbe
grepen : ? 5.800.000 en na aftrek van alle
in dit tekort begrepen z.g.n. algemeene uit
gaven" (kosten van leger en vloot, regeering
en hooge colleges, etc,), waarvan het toch
billijk is dat elk gebiedsdeel een evenmatig
aandeel draagt, toch nog: ? 2.000 000.
De belasting-opbrengst is begroot op slechts
een half ruillioen 6). Dat de raming zal
worden overschreden is onwaarschijnlijk: be
gin Juni j.l. gaf de toen zoo goed als afgeloopen
voorloopige aanslag in de Bovenlanden slechts
een middencijfer van ?0.33 per ziel! Ik b«n
er van overtuigd, dat dit cijfer niet de
geëischte opbrengst van n vijftigste van
het jaarlijks volks-inkomen vertegenwoordigt,
maar voor een beduidend bedrag daar beneden
blijft. Dit negatieve resultaat valt zeker voor
een groot deel te wijten aan de intimidatie,
die door de troebelen en de schreeuwers op
de ambtenaren bij hunne schatting heeft
ingewerkt en valt te betreuren omdat:
1. nu de onbillijkheid blijft bestaan dat b.v.
de Palembanger f7.?a ?8.?'s j aars
aan directe belasting betaalt en de gegoede
Maleier met een bedrag van slechts
+ f 1.50 vrij uitgaat, toch heet dit
kleine bedrag bloedgeld" (Van Kol)
2. Het verre blijven van het cijfer der ge
westelijke opbrengsten beneden dat der
gewestelijke uitgaven leiden moet óf tot
een herziening der belasting en opvoering
der belasting en dan was het veel ver
kieslijker geweest het vereischte bedrag
dadelijk te vragen, of tot een voor de
verdere ontwikkeling van het gewest
ongetwijfeld schadelijke beperking van de
uitgaven. Er vragen in Indiëduizend
nooden om voorziening en dan gaat het
niet aan dat aan een welvarend gewest
de millioenen worden toegeworpen, terwijl
in nieuw gebied, waar de samenleving van
meet af aanmoet worden opgebouwd, het
beginsel van selfhelp" als grondregel
voor het te voeren beleid Wordt gesteld.
Hopen we, dat eene ook aan Sumatra's
Westkust te verleenen gewestelijke
bestuursdecentralisatie (ten rechte autonomie) er de
gemoederen openen zal voor het inzicht dat
een gezonde ontwikkeling van land en volk
slechts mogelijk is op een gezonde
flnancieele baais en bedenken zij, die het wel zoo
gemakkelijk en.... voordeelig vinden, dat
de Maleier volksonderwijs, uitbreiding van
verkeersmiddelen, irrigatiewerken etc., etc.,
krijgen zal op anderer kosten, dat bedorven
kinderen de hun gebrachte gaven niet plegen
te waardeeren, dat zij opgroeien tot nare
indolente menechen, die op den duur ook
in ontwikkeling ten achter raken bij hen,
wien harde noodzaak leerde door eigen kracht
te voorzien in eigen onderhoud.
Den Haag, 29 Sept, '08 C. LULOFS.
1) Nieuwe Courant, 4 Sept. avondblad.
2,i Alg. Handelsblad, 15 tot en met 21 Sept.
3) We zouden er een lief ding om willen
verwedden, dat ook de schrijver van deze
in dit weekblad geopende campagne, niemand
anders is dan de heer C. van de Poll, redac
teur der Sumatrabode in Nederland (sic). (Onze
geachte medewerker, de heer C. van de Pol,
hier bedoeld, staat in geenerlei verband,
direct noch indirect met de redactioneele
stukken waarop de heer Lulofs het oog heeft.
Red.)
4) Wat bet in dit weekblad tegen de rege
ling geopperde bezwaar betreft, dat zij de
harta poesaka. aansprakelijk stelt voor achter
stallige belastingschuld zij opgemerkt:
Dat de betalingstermijnen der belasting zoo
zijn gesteld, dat bij wanbetaling op <le oogst
en niet op de vaste goederen zelven beslag
zal worden gelegd.
Het bij wanbetaling voorgeschreven dwang
middel is borendien bij eene van een wel
varende bevolking geheven matige belasting
van weinig practisch belang en daarin kan
slechts een prikkel tot verzet gelegen zijn
voor hen, die voornemens waren hunnen
belastingplicht niet na te komen.
5) Vóór de afscheiding van Tapanoeli.
6) Men zegt, dat de Indische regeering
middels een 4 pCt. belasting en hoogere bale
heeft gewild.
* *
#
"Wij hadden aan dit artikel, wanneer
het niet door een der bekendste voor
standers der Van Heutsz-politiek
onderteekend was, geen plaats kunnen geven,
tenminste geen plaats aan het artikel in
zijn geheel.
Het gaat n.l. voor een goed deel,
zooals wij reeds zeiden, langs ons betoog.
Zoo hebben wij nooit beweerd, dat de
bevolking van Sumatra's Westkust niet
zwaarder mocht worden belast, dan ze
belast was. Het heele einde van 's heeren
Lulofs' artikel, waar we overigens tal
van bezwaren tegen hebben, *) is op die
manier gericht tegen een /ictiecen tegen
stander. De helft van het stuk is verder
gevuld met belangwekkends, waarvan
een deel reeds te vinden was in de reisver
halen der heeren Bóissevain en Muller.
Wij hebben er, in 't voorbijgaan gezegd,
niets tegen, dat de heer Lulofs deze
reisverhalen bewijsmateriaal acht... wij
hebben er in 't vorig nummer onze
meening over gezegd.
Wat we met belangstelling, vooral
echter om den durf ervan, gelezen hebben,
is des schrijvers betoog, dat de adat
moefakat sedert de oorlogen van 't jaar
'30 niet meer geldt, dat m. a. w. de
bevolking haar toestemming niet hoefde
en niet meer hoeft te geven voor
bestuursmaatregelen, en dat dus de opvolging
van deze adat louter voorbijgaande goe
digheid is geweest. Nu hebben ons wel
de meest geloofwaardige kenners van de
Westkust verzekerd, dat zij nooit anders
dan met huldiging van deze adat hebben
geregeerd; nu hebben wij wel de getui
genis aangehaald, van den heer Joekes,
oud-Gouverneur van Sumatra's Westkust;
nu hebben we wel bewezen, met de stukken
in de hand, dat het z.g. Plakaat Pandjang,
hetwelk die adat erkent, zoowel rechtens
als feitelijk levend is gebleven sedert de
Padri-oorlogen van '30/'33; nu hebben
we wel opgemerkt hoe generaal Hichiels,
de ruwe regeerder, als Gouverneur van
de Westkust die adat heeft erkend, zijns
ondanks, en dus er een comedie van
makend, maar dan toch erkend, en juist
hij! de heer Lul »fs heeft al dergelijke
bewijsstukken, heeft de opinie van den
heer E. B. Kielstra en
gouvernementsbesluiten (April '53) niet noodig om zijn
meening te vormen: dat het Plakaat
Pandjang nooit iets is geweest en dat de
adat moefakat geen recht was van de
bevolking.
Wij willen den heer Lulofs in deze
(na al onze argumenten) niet opnieuw
bestrijden, hem het mindere voor een
wijle latend, ter wille van het meerdere:
Wij willen hem n.l. vragen, waarom
hij over de zaak, waarop wij telkens en
telkens in onze artikelen zijn terugge
komen, en die de kern van de guaestie
is, de eerste bron van verbittering en
onvermijdelijk de oorzaak van groeiende
haat en steeds talrijker wordende moeilijk
heden, ? wij willen hem vragen, waarom
hij slechts in een nootje f) en in het
voorbijgaan gesproken heeft over dit vast
staand feit:
dal tegen het advies van den Gouverneur
der Westkust (die er zijn ontslag om nam)
en tégen het ad nes van alle kenners der
Maleische samenleving trouwens tegen
het unanieme advies der bestuursambtenaren
ter Westkust voor de belastingschulden
het uit adat OXSCIIEXDBARE familiebezit
GERECHTELIJK AANSPRAKELIJK is ver
klaard.
Hierover hadden wij gaarne het oordeel
gehoord van onzen opponens.
Wij hadden gaarne vernomen, in hoe
verre die de adat 't onderste boven wer
pende aansprakelijk-stelling rechtvaardig
was, in hoeverre zij politiek was, in hoe
verre zij noodzakelijk was.
De heer Lulofs spreekt over dit aan
sprakelijk stellen nauwelijks, maar hij
heeft voor Van Heutsz' optreden louter
*) In 1905, zegt de heer Lulof j, was er een
tekort van ? 5.800.000. Dit cijfer kan alleen
zoo groot zyn door zér bizondere omstandig
heden. Het cijfar toch van 1904, dat ook reeds
buitengemeen groot was, óók door voorbij
gaande omstandigheden, bedroeg, alles inbe
grepen, ruim 2 millioen. Neemt men hierbij
in aanmerking, dat op de Westkust twee
bataülons te veel liggen en het als een soort
hospitaal voor Atjeh gebruikt wordt, dan
slinkt het cijfer tot zeer dicht by de 0.
) In noot No. 4 getuigt de heer Lulofs
naar aanleiding van dit bezwaar":
Dat de betalingstermijnen zoo zyn gesteld,
dat bij wanbetaling op de oogst en niet op
de vaste goederen zelven beslag zal worden
gelegd."
Wij begrijpen dit niet. Het is den heer
Lulofs toch wel bekend, dat de oogst van
familie-eigendommen gewonnen, evengoed
poesaka d. w. z. onaantastbaar is als de grond
zelf? en dat bijgevolg de bevolking even hevig
zich tegen executie d££ivan zal moeten ver
zetten als tegen den verkoop van alle andere
familiebezit ?
Men zal zelden het dwangmiddel hoeven
toe te passen," gaat de schrijver voort. Daar
tegenover moge de volgende overweging
gelden: Overal in de Buiten bezittingen moeten
steeds talrijke dsvangechriften worden opge
maakt. Wij weten b.v., dat ter hoofdplaats
Makasser tot voor kort jaarlijks heele stapels
dwangschriften noodig waren, die meestal
door executie werden gevolgd, en dat, om
iets anders te noemen, ter hoofdplaats van
de residentie Menado afzonderlek personeel
noodig was om de groote hoe veelheden dwang
schriften ieder jaar op te maken I Wij zien
hier af van talrijke oorzaken, waarom het
juist c ai de Westkust dwangschriften zal moeten
regenen: List bij de kwade elementen om de
harta poesaka te zien afbrokkelen,
pleitgraagheid der bevolking, enz., enz.