Historisch Archief 1877-1940
D K AMSTERDAMMER \VEKKBLAD VOOR N E 1) K R L A N D.
N o. 1636
De Beek by' Wolfbeze. (Uit Ons eigen \tó&", feéstuitgave vsn den A. 1ST. W. B.)
Ons eigen land.
Feestgave van den Algemeenen
iStederl. Wielrydersbond, Toeristenbond
voor Nederland, ter gelegenheid van zijn
vijf en-twintig jarig bestaan. ?3 voor
leden van den Bond, ? 6 roor niet-leden.
Er valt werkelijk niets dan goeds te
vertellen van het stoffelijk blijk", waar
mee de A. N. "W. B. ter gelegenheid
van zijn zilveren feest... zjjn kinderen
heeft willen geluk wenschen. Dat pret
tige blauwe boek, met zijn vroplijke
band versiering vlug, pretentieloos
werk van Theo Molkenboer , met eija
bijschriften in babbeltoon van den
toeristletterkundige Jan Feith, kwiek als een
visch in den Rijn (en opgewekter dan
hijnvis !), en de waarlijk uitnemende
reeks illustraties, waarvan ik hierboven
eenige voorbeelden kan geven, is de moeite
van het koopen en de kosten ook
dubbel waard.
Zooals uit een voorwoord van het boek
blijkt, is het dagelijksch bestuur van den
Bond door een aanzienlijk legaat en
vele bijdragen in staat gesteld geworden
haar lievelingsgedachte Nederland
in beeld" op zoo ruime en rijke schaal
te kunnen verwezenlijken. En daar ligt
dan het eerste deel vóór ons van dit
werk, dat bij een zestigtal bladzijden
tekst mér dan zestig bladzijden heeft
met illustraties. Meer dan zestig maal
zooveel prenten als wij hierboven hebben
gereproduceerd!
Dit rste deel geeft reeds een mooi
llimmmiiiMltiiiiiiMiMllMimiMiiMMiiiiumiMiiMiMMiiiimMiiiMiimiM
Amsterdam. Arli, Tetoiop.
i.
Sommige tijden zijn tot den rand toe,
boorde-vol. Sommige tyden loopen leeg. Het
is de natuurlyke wisseling: verzadiging,
honger; omboog, omlaag; rijk,arm. Onderwijl
blijft over wat aan schoonheid ontstond, of
wat een bizonder krachtvolle uitdrukking was
van den toestand, een expressie. De rest
is... leegte. De rest, de ovengen, doen als
de anderen deden, maar ze doen na. Geen
drang drijft ze. Niet alleen dat ze slechts
een deel van de vormen- gebruiken waarmee
de vorigen, de wegwijzers, en de
overvloedigen, zich ryk maakten, of rijk voelden
ze gebruiken die vormen om te bekleeden
wat geen geestelijken inhoud heeft. Ze zyn
zelfs zonder n Expressie. De schoonheid
heeft zich schuw, ver van hen, terugge
trokken. Zoo begint me soms deze tijd aan
te doen. Het nieuwe woelt hier, en daar;
dichtbij en ver, maar de j uiate uitdrukkings
wijze, is nog niet ge ronden. De tijd dat alles
op buiten" moet lyken begint voorbij te
gaan ; de tijd dat alles naar schoonheid moet
?arden, is er nog niet. Dan ver valt die troost
over buiten". Schoonheid i» het eenige waar
naar gezocht wordt. De qnaestie van atelier",
of naar de natuur" wordt ondergeschikt
aan de vraag is het schoon?" Alles wordt
geschikt om het schoone alleen. Om bet
schoon en om zijn vasten» rijkdom. Het aan
deel van ons eigen land" in beeld:
de Vechtstreek, de Vaartsche Rijn, de
Lek; Utrecht, Zeist, Doorn, de Grebbe,
Arnhem; de Geldersche vallei, het Gooi,
de Loosdrechtsche plassen.
* *
*
Toen ik letterlijk mijn hoofd had be
graven in al die prenten, en mijzelf in
verrukking voelde komen door de her
innering aan zooveel genoten Hollandsen
natuurschoon, Hollandsche liefelijkheid
en naïveteit, aan zwierige glooiingen in
den bodem, aan schilderachtig" rustieke
gevallen, aan schaapjes dommelend
in den schaduw van dicht gebladerte, aan
beuken als philosofen en berken als
hindeprincesjes, toen dacht ik terug aan
een gesprek, ver van Holland gevoerd,
op de verschansing van een Indië-stoomer,
waarvandaan het werkelijk oog slechts
water zag en lucht....
Het was een gebraind zeeman: de
kapitein van de boot. We zwalkten
ergens in de golf van Biskaje en waren
op weg naar het moederland. En hij
had verteld van Japan, van Argentinië,
van Ceylon, van Canada... van de
popperigheid, van de geweldigheid, van
de grootschheid, van de kleurenpracht...
en toen zei hij opeens: En onlangs heb
ik toch gezien, dat er iets mooiers was,
dat ik niet kende, dat ik niet vermoed
had, toen ik met mijn vrouw en mijn
kleine jongens voor veertien dagen op
de Yeluwe ben geweest.... Dat Holland
zóó mooi was, dat wist ik niet!
En terwijl wij van het deinend
bidden van een oo<en-schyn, en niets mser,
door sommige kritici zal vervallen. Het aan
bidden van dien schyn om hun eigen werk
te redden gaat dan zachtjes voorbij. Ingezien
kan dan worden dat het Hollandsen natura
lisme Expressies zeker vond, ma» weinig de
welige vastheid van het Schoon bereikte.
Ingezien kan dan worden dat het, meer
levende van vele rijke schilderyen moeilijker
te bereiken ia dan het van hartstocht lillen
der kleuren in menig voorwerp, wat nu even
eens een- schilderij wierd genoemd, maar
niet meer dan een studie is. Ingezien kan
dan worden dat de gloed van een persoon
lijkheid (bet subjectieve) over veel wetenen
vele wetten (het objectieve) het werklyke
leven brengt, niet het leven van n tijd
perk, maar van alle tijden. Een schilderij
zal dan lijken: een schoon lichaam, dat een
schoonen geest draagt. Er zal dat versmoltene
van geest en schijn in gevonden worden, dat
het leven verrukkelijk maakt, en dat in zijne
schakeeringen (nu is het duister als in
spelonken, dan is het licht als een
avendstad) den veiligsten en overvloedig-tten rijk
dom me toe schijnt te zijn die we kunnen
wenschen. Want - het lykt van het E«u wige
een deel te zijn, en het lukt ons het werklijk
schoonste te zijn dat blijft.
Er is, naar aanleiding van Arti, weinig
over dit schoons te schrijven. Er is hier en
daar een Expressie te prijzen, een Rijkdom
in Hartstocht, maar is er meer?
Er zyn hier te veel* dingen die alleen
schip met ons werkelijk oog de blauwe
zee zagen en de lucht en aan den
gezichteinder een eenzamen stoomer....
zagen wij met de opgen van de herin
nering en van het venangen: ons land,
het eigene,.
Want het is een waarheid: ons land
is mooi!
O! het heeft niet 4e zoete roman
tiek van veel streken van Duitschland,
het mist het kleur- en zonnegeweld van
Algiers, en pronkt ook niet met de ge
temperde pastelachtige bevalligheden van
het Fransche landschap, of met de ras
beschaving, als van een renpaard, van
de Eugelsche heuvels maar het is
zoo breed, zoo oneindig, zoo open, zoo
groot! Het is zoo wijd.... en zoo Hein
waar het klein mag wezen, het is zoo
minutieus geknutseld.... en zoo mateloos
tevens. Het is zoo vertrouwelijk, zoo
echt, zoo duizendvoudig rijk van kleur
en schakeering, het schijnt n groot
weefgetouw, waarop draden loopen van
de fijnste, onnaspeurlijkste nuances.
Het is een moeder van groote schilders!
* *
*
Ea dit alles naar aanleiding van een
boek met wat reproducties naar foto
grafieën ?
Ja, toch wel, te critische lezer!
Die reproducties hebben niet de pre
tentie Hollands schoon te vereeuwigen,
zooals een Van Goyen of een Ruysdael
hebben gedaan ! Ze willen alleen terug
roepen in de herinnering. Maar hoe uit
nemend doen ze dat. Hoe goedgekozen
iiimiiiiiiiiiii
omdat ze met kleuren gemaakt werden, omdat
ze geaquarelleerd werden, schijnen een zeker
recht op respect verkrijgen, dat ik me nooit
begry'p want er is noch geest noch kunst
in, noch technische vaardigheid, noch zelfs
verongelukte Hartstocht, noch zelfs
machtelooze Droom. Er is daar niets op en in dan
verf uit de verf-pot...
Er is naar aanleiding van deze Arti ten
toonstelling, die als geheel bizonder zwak i?,
van sommigen iets te zeggen, waarvan anders
niet gesproken zou worden. Ze hebban op
deze zwakke tentoonstelling ech'er nog iet
wat dat ge ziet, naast de beteren hier.
Breitner: Artillerie en Einde der Kermis.
Het einde der kermis is een voorstelling
waarop ze bezig zijn in wagens etc. de kra
men en tenten te vervoeren. Er is in de
roode kleuren van dit werk een bekoring;
de gedrongen opeenbooping van al deze
dingen geeft een kracht aan deze aquarel,
terwyl in de krabbel Artillerie velerlei van
het verrukkends toevallig» is, dat zulke weinig
verzorgde krabbels hebhen. De kleur van het
papier is ietwat vervuild; er is hier en daar
een vlekje meer op dan hoort, en dit alles
schijnt de kleurgevoeligheid aangenaam te
reizen te zet-ten. Het zyn deze beide werkjes
van Breitner, niet nieuwe, van kleur aan
gename opmerkingen.
Wf. Mans. Eendenfamilie It heb indertijd
eens gemeend en geschreven dat de eigenlijke
aard van W Maria is, en was, en is .'fijnheid.
Wanneer ge onder eigenlijken aard datgene
is vaak de plek, van waar de fotograaf
zijn lens richtte. Hoe zuiver is het beeld,
dat hij wist te verkrijgen! Zie hierboven
eens naar den slingerenden weg en het
boersche bruggetje. Voelt ge uzelf niet
op een hooischelf leunend, of stil ver
borgen tegen den voet van een hoogen
eik dit tafereel bespieden? Geniet ge
niet terug van de luwe zomerwarmte?
En daarboven, dat wintergezicht: twijgen
in den rijp. En daarnaast weer, dien
in zonlicht schemerenden boschhoek.
En blader dan door dit eerste deel eens
heen: brokkelige kaden van stads
grachten, ouderwetsche landhuizen, lieve
dorpsstraatjes, vergeten monumenten.
Daar van die prachtige breede rivier
gezichten, waar de veerman op zijn pant
staat en aan den oeverkant de koeien
halverwege in den drassigen bodem zijn
weggezakt.
Onze groote rivieren zijn van 't schoonste
van Holland.
* *
*
Over al de streken, die in deze feestgave
in beeld vertegenwoordigd zijn, heeft
Jan Feith gekeuveld. In de volgende
deelen zal de tekst geschreven worde a
door Netscher en Henri Meyer. Ik weet
niet, hoe die 't zullen doen; maar Feith
heeft het alvast op zijn wijze vlug uit de
hand en kwiek, als ik zei gedian.
Jan Feith is, nietwaar, een aparte figuur
in onze Hollandsche schrijverij. Als wij
allen, heeft hij natuurlijk een massa
gebreken en ondeugden o een scheeps
ruim vol! maar hij heeft de deu^d, dat
verstaat nat zicti tot uitdrukking brengend
als een gaaf geheel voordoet, dan lijkt deie
veronderstelling nies onjuist, telkens als ge
werk ziet dat als gaaf u aandoet. Hoewel er
natuurlijk in de late.e werken flonkingen en
fonkelingen zyn die niet zonder bekoringen
grootschheid ons voor onze oogen s'aan is
er te dikwijls in deise werken een plek hier
en daar waarin de macht van den schilder
ophield. Niet geheel beschreven lijkt het
vlak waarop alles moet staan, bier en daar
schreef de ontroerde hand niet meer neer,
alleen de 't werïgewone hand. In deze
eendenfamilie met zyn fijnheid en met zijn
grijsheid (hoewel het diepte-g«»onl niet
'olledii? gegeven i") vin l ik den fijnen zilveren
Marig, niet en niet ongaarne.
Monniflkendam. Het talent van
Monnickenda<n zoekt het in oude en nieuwe dingen.
Al deze gegevens zooals nu het Strijkje, dat
tot een leelijke arabesk wierd. bevat geen
nieuwen ieest, en bevat geen nieuwe schoon
heid. Ook bij dezen schilder die het vroeger
graag in diepe, zat'e. kleuren zocht, is een
onjuist begiip gevaren, met het idee tevens
er bij ? van ongaziens en modems te maken.
Tot nog toe is in dit we'k niets te bespeu
ren dan een zekere indringerigheid, die niet
op werklyke diepren groeit, kan niet over
tuigen, en dit werk overtuigt niet; het beeft
meer van een y ile bravoure.
J. Zoetelief Tromp. Het meisje met de.groene
druiven wa» een werk dat ik kende en dat
niet roerde, evenmin als de vorige maal. In
zijn gebreken kwaliteiten worden, zoodra
hij ze zien laat. De spontaanheid van zijn
optreden maakt wat verkeerd wasgoed,
wat onbelangrijk leek... wel aardig,
wat gezocht leek, nu ja vergefelijk en
goed ook, want het komt van Feith.
Feith's schrijf wijze is deze: Feith
schrijft zooals je, met een Baedeker open
op je schoot, in een veel te snel rijdende
auto het landschap ziet. Heele lappen
land ontgaan je dan. Je mist de verbin
dingen. De geestige daknokjes schateren
van licht", zegt Feith ergens. Bij het
woord daknokjes" was hij van de haast
de qualificatie geestig" vergeten die
niet samenstemt met het schateren" van
straks. Dit is geen voorbeeld, dit is een
karakteristiek. Feith ijlt over de wereld
heen, zijn pen ijlt over 't papier. Maar
ieder moet houden van Feith, omdat hij
in de groote automobiel, die het Leven
heet, een vrpolijke, gezellige, rumoerige
kwant is, die over alles wat weet te
zeggen vroolijk nu, geroerd straks.
Die prettig schrijft, zonder zich ooit ern
stig te bekommeren om de precieuse
maagd, die Hooge Literatuur heet.
* *
*
Men moet dit Blauwboek" van ons
mooie Nederland zich aanschaffen, indien
men lid is van den Bi»nd en indien
inen het niet is.
't Is een mooi, flink, royaal werk, een
standdaardwerk dat nu eens niet
zwaar op de hand is.
W.
iiiuiiHiiiHimMmiiiMiiiiiimiumiimMKiimiiilillliiiluiiiiuuililMlUM
een heerlijke dag" is niettegenstaande den
zeer grooten invloed van Blommerseen zekere
beschaafder fijnheid in sommige ly'ntjes, die
het mij boven dat meisje doen verkiezen
Het lijkt me of hier en daar wat van het
eers'e werk, dat fijn teefcenend was, weer
naar voren kwam, en beschavend, zich ver
toonde.
Lizzy Ansingh. Het Japansche
poppentheater, en de Oude Poon". Het talent van
Mej. Ansingh heeft iets eigens. Het isojlyk
en fijü, en toch niet zonder een /.ekere bekoring
van droefgeestigheid daarbij. Ofschoon in de
oude poort links boven aan, een open plek is
die wat hindert, is er in het overige juist
die fijn ti ei d die hier tmschen al het overige
zoo gratieus aandoet. Er is in de manier van
het Poortje aanzien iets dat aan een overleden
meester herinnert maar verteederd in deze
vrou scljjköhand. Oolyk is het poppentheater.
Het lykt eer een illustratie voor Ander-ton,
en iets van het vertellerige van de 1001 Nacht
schuilt er in, met, ik zeide het u, een luchte
wee moedighei<l. Het talent van mej. Ansingh,
zooals het ook zich uit, in haar Stil
levens, is niet krachtig, vandaar dat het dik
wijls diepte mist. maar het beeft eigenaar
digheden dia ik hoop dat het '-al behouden.
Van hei overige werk noem ik,
katalogiseerend, niet besprekend, u de vly'tig-gedana
Toren van Amnn-foort (door Mevr. Adriaan
Hovy); de draaimolen van Fl. ArnUenms;
de 2 Bauer's die ik kttnd»; de urpstraat
van Dneoten: de Parelmoervisëcben van