Historisch Archief 1877-1940
No. 1640
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
9 tot een objectieve licht-stndie, kan
?dat bovengenoemde niet als doel gezocht
hebben. Het zocht ten slotte niets dan de
tydelyke dingen om hun tijdlijkheid, en niet
met de hoop dat onder deze alle, misschien
de nuance de eeuwigheid school. Het Im
pressionisme zocht den overwogen Bouw
tier groote tijdperken niet, maar het zocht
'ie siddrende ongebondenheid van den Harts
tocht. Hoe lillender, hoe levensvoller. Ge
kunt dit met uw bloed eeren. Maar ge
kunt in het portret niets wenschen dan het
?karakter. Het Impressionisme als meening
cocht bovenal dat luiend van leven zyn
niet het karakter. Zoo het van ty'd tot tyd
«en portret maakte, dat meer is, week de
schilder van die aitingswijze, of maakte de
aitingswjjze subjectiever, en werd b.v. ro
mantisch zooals Israëls in zjjn goede portretten
*ltyd is. Die zwoelte van gevoel maakt zyn por
tretten boven hun manier soms belangrij k. In
?den aard van het impressionisme ligt dus niet
de karakteriseering ten eerste en ten diepste,
maar de zacht en het zoeken naar den vlie
denden schijn....
Ik weet vervolgens niet of uw zienswijze
verder gaat dan wat lederen dag voor uw
«ogen staat. Bij de meesten niet. De meesten
-zyn een periode ten achter. De meesten
missen kantigheid van geest en defiaieeren
niet. Zij verwarren zich in vaagheden. De
meesten zien niet; f ogen ze ooit een vroeger
portret goed aan? Werd hun benepenheid
niet daarin getroffen, geroerd, geraakt, door
een weidschheid die ze niet kenden? Zagen
zij ooit van den romantischen Rembrandt
zijn (romantischen) Broer, zyn David en Saul,
?de romantiechen? Werd ooit door u bedacht
waar-uit die kracht zy'ner gestalten
op* rees, die ze met rijker naam altijd aan
.doet en deed benoemen? Misschien denkt ge
. dat deze breedheid gemakkelijk is. Licht
vaardig te denken is u misschien niet nieuw;
. te meenen dat de rozen voor u hun petalen
schudden tot dat dry vend bloemblad, op de
lucht drijvend, is u misschien een-voudig.
Maar hoe verklaart ge een verschil? Is
groot niet alty'd gezocht, gewenscht, geprezen,
«en eer? Ii groot en vast niet van een
werk de roem? Is het niet van een muziek
stuk een schoonheid ? Is het van een Giieksch
vers niet het blyvendst? Is het van de
boomen in de bosschen niet als van Aischylos
lievend gezeid? En waaruit komt deze
vastheid? De grootschheid is een analogie
van den grooten geest, maar de vastheid?
Ze berust op het kennen van sommig een
voudig weten. Het weten alleen maakt u
den kunstenaar niet, maar den kunstenaar
maakt het welen tot een gever van het
rustig gehoon. Kust zet het tydlrjke uit het
voorbijgaande in het eeuwige. En in het
kunst-werk, in de uiting zoekt ge toch, en
hoopt ge toch cp, en wenscht ge toch naar
xlit Eeuwige? Ge moet dus deze eenvoudige
wetten trachten te kennen. Het ie hierbij aU met
alle vielen: uw gevoel moet het kunnen hanteeren ;
het wordt dan tot nut in het kunstwerk.
Het enkle weten is niets, maar het enkel
gevoel zonder dit weten verdwaalt licht ten
allen tyde. Het gevoel wordt gesteund door
deze noodzakelijkheden en deze
noodzakely'kheden verrijken, verstatigen uw uiting.
Zoo ge dit bedacht mocht het misschien u
toeschijnen dat iets van de vastheid die u
trof, schuilt by ouder meesters portretten in
hun willigheid om dit weten toe te passen.
***
En een gezicht is schoon. By een kind
vindt ge het versche wit der oogen, den
speelschen krul in het haar die tot bo7en
de oogen hangt; ge vindt in dit het gansene
grijpen van de armen en handen; de diepe
«n teere plooien in het vleeech; de smette
loosheid van het vel, en het lachen dat a's
een langzaam ontdooien soms is. By een
vrouw vindt ge dikwijls dit alles, maar
verinnigd. Ge vindt haar mond, de lippen die
krullen, en aan wier hoeken rimpelingen
van 't lachen beven; ge vindt in haar oogen
den dag die aankomt beschreven in het
verwachtend blauw; ge vindt in haar handen
die kromming die heevger, wetender, naar
het begeerde grypt; ge vindt in haar, ge
hoort uit haar gaan, den rukkenden adem.
eoms. Ge ziet in haar gang nieuw en
verlokkender zich zetten der voeten, en over
haar haren zijn groote lichten gezegen tot
welk een eenvoud van schoons. (ie vindt
in den man de rimpels boven den uitersten
hoek van het oog als een klauw waarmee
het leed, die vogel, hem teisterde; ge vindt
?den feilen gloed onder het voorhoofdsbeen,
oogen die op water lyken en op een alkohol
die brandt. Ge vindt by zyn lippen de
plooit j es waarmee hij het spel van het leven
speelt, en in de houdingen die hy s ims dartel
aanvaardt den schalk die om het leven
melancholisch zoet spot. Ge vindt in den man
het vleesch om 't gebeente vergeestelykt.
By een oud ras hetz Ifde vleesch vermoeid
om de botten. Ge vindt bij den acteur de
oogen rood van het voetlicht; by den zanger
en by haar die zingt de mond wy'd open en
schoon als een uit tjuikende vogel. Ge vindt
by den schilder het eene oog meer kijkend
en het spel van de eene brauw beweeglyker
dan Oij de ander. Ge vindt by den stuurman
de gouden wimpers liggend over het zee
groen oog. lie vindt dit alles. En meer ...
en meer vindt ge, en vondt ge.
En dit alles is te schilderen : Het oog, dien
bevonden lach, dat moede vleesch, dat rijke
vleesch, dat jonge vleesch, dien weemoed.
En dit alles moet zoo i?root mogely k worden,
en zoo vast mogelijk. En daarover moet de
innigheid leven, het gevoel leven, -ie gedachte
zwerven. Ge moet daarvan een portret
maken: dat is: den geest die dit alles bezielt
op het oogenblik dat hij zoo sterk en typiech
mogelijk is, maken, monumentaal en vol
leven, een mengeling van vastheid en licht,
licht spelend om zuiver bisement.
PLASSCHAERT.
Delftsch Aardewerk, Een
practisch-aeethetische studie, door H. P. BEEM.MER.
In een boek van niet minder dan 232 blad
zijden geeft de heer Bremmer, op de hem
eigen ernstige wijze, onderricht in het waar
deeren van het oude Delfsche aardewerk.
Hij demonstreert het waarom zijner bewon
dering niet op zeldzame, waardevolle pronk
stukken, maar heeft daartoe de voorkeur ge
geven aan zeer eenvoudige producten van een
alledaagsch fabrikaat, welke bij dozijnen op
bestelling gemaakt werden en bij scheeps
ladingen werden uitgevoerd. Hij verdiept
zich ook niet in technische detail', geeft
allerminst een historisch overzicht, maar
wil alleen den van huis uit voor kunst niet
ongevoeligen medeburger er op wijzen, dat
hij voor betrekkelijk weinig geld zich een
groot en eerzaam genot kan verschaffen, door
van tyd tot tijd eens een on i Delfsch bordje
of tegeltje te koopen en dan, door het lezen
van een paar hoofdstukken uit zyn boek, het
mooie er van te leeren beseffen.
Dat het maar niet een gril of mode is het
oude aardewerk boven het nieuwe te ver
kiezen, laat hy op zeer handige wijze uit
komen door telkens twee overeenkomstige
stukken te vergelijken, een oud stuk en eene
moderne nabootsing, welke op uitslaande
prenten zyn gereproduceerd en gemakkelijk
naast elkaar gehouden kunnen worden.
Men moet het onverdroten geduld bewon
deren waarmede de heer Bremmer de ver
schilpunten aanwijst, de opmerkzaamheid
vraagt voor de minste ongevoeligheden in
teekening en arceering of kleur, zoodat den
ge willigen lezer de oogen wel moeten open
gaan. De schryver heeft daarbij niet nagelaten
hem den raad te geven niet te veel van zyn
hoofdstukken achter elkaar te lezen, om toch
vooral vermoeidheid, die tegenzin zou kunnen
opwekken, te vermijden. Want zyn onderwijs,
dat slechts de pretentie heeft lager onderwijs
te zyn, moet onwillekeurig in herhalingen
vervallen en zou in onze gehaaste tijden de
verzuchting doen slaken, dat men in betrek
kelijk vele bladzyden toch maar op een heel
klein gebied iets wyzer was geworden.
Men moet dat boek in zijn kast hebben
staan en zoo nu en dan, wanneer men eens
een nieuw voorwerp gekocht heeft, of een
ouden schat van nabij nog eens wil genieten,
er de bladzyden bij op te slaan welke over
dergelijke zaken spreken.
Inderdaad zal de door den heer Bremmer
geschoolde liefhebber dan vrij spoedig zien,
dat er, in den bloeitijd van het oude
vaderlandsche fabrikaat, dingen zijn gemaakt
waardoor iets aan het licht komt dat wy
te vergeefs in de voortbrengselen onzer
n^verheid zouden zoeken: namelijk, dat, ook bij
het teekenen van dozijnen van eenzelfde
patroon, de plateelschilder toch nooit den
lust in zyn werk verloor en daardoor van
zyn minste krabbels iets kon maken dat
beteekenis had.
Mocht de schrijver er nog eens toe over
gaan zyn onderwerp breeder op te vatten,
zich, om maar iets te noemen, te gaan ver
diepen in den oorsprong van het ornament
of in de vlakverdeeling, het liefste door den
Delfschen plateelbakker gebezigd, in zijn
technische vaardigheid, wanneer hij dan ook
eens, over de grenzen van ons vaderland
kijkende, zich aan vergelijkingen met
buitenlandsch aardewerk ging wagen, dan zoude
hy zijn leerlingen ongetwijfeld nog meer
aan zich verplichten. Van bewondering zon
der meer, zou het dan tot een begrijpen
kunnen komen.
Maar wij behoeven den heer Bremmer
niet tot werken aan te sporen. Deze prediker
heeft waarlijk van niemand te hooren welke
vreugde hij met zyn aesthetica zijn
medemenschen nog kan bijbrengen en hoe hij dat
moet aanleggen.
A. PIT.
Ben ik datf Teekeningen van ALBERT
HAHN. Uitgave S. L. van Looy, Amst.
Slechts wie na diep nadenken, en lang,
ernstig en vertrouwelyk beraadslagen met
die goede dame, de godin der zelfkennis, tot
het resultaat kwam, dat, welke ook zijn feilen
zyn, hij op de vraag, die als titel dit album
aiert, niet triomfantelijk, maar toch naar
waarheid en met de hand op bet hart een
neen, ik ben het niet, ik ben er niet by,"
kan antwoorden, slechts wie deze overpein
zing, dat consult achter zich heeft, kan
eigenlijk met volkomen onbevangenheid
Hahn's typen bezien en bespreken. Schryver
dezes gelooft het in dit speciaal geval te
mogen wagen.
De niet kwaad gekozen titel van dit ver
dienstelijk werk moge eenigszins onwelkome
herinneringen wekken aan de namen dier
befaamde albums van den waarlijk ongemeen
humorloozen humorist Alexander Ver Huell:
Zijn er zoo?" en Zoo zijn er", ze is al
dadelijk pikanter, en de reputatie van Albert
Hahn staat ons borg, dat het teekenwerk
pittiger, mooier en meer de moeite waard
is dan welke titel ook.
Is het een parti-pris van mij, dat ik in
deze figuren vooral Amsterdamsche typen
wil zien? Satellieten en geestverwanten van
Lammertje Zondag's als No. l vindt men
ongetwyfeld ook elders, maar die naar onder wijde
broek, die kokette muilen, ze behooren m. i.
toch wel duidelyk tot de Jordaansche en
Duvelshoeksche uniform. Overigens acht ik
dit type, met den professor het zwakst, als
vinding het grofst, het minst eigen; er is in
beiden iets te simplicimusachtiga, ze zijn niet
zoo volstrekt creaties als de andere.
Wel origineel, en voor meer dan n
Amsterdam (om andere steden niet te na te
spreken) doordolend opmerker, (mits
beboorend tot de categorie die in deze getallen
oatkennendkan antwoorden op de titel-vraag),
vermakelijk zyn de typen met het onder
schrift: kunst van morgen", de sierkunste
naar", sociale arbeid', meditatie",
Bollapdientje" en X IJ Z".
Honneuraux dames",?bezien wy dus het
eerst het sociale-ar beid dametje en de
Bollandcollegeloopster, twee typen die Hahn met
veel inzicht uit verschillende uiteenloopende
soorten van moeilijk te klassificeeren moderne
wezens van het vrouwelyk geslacht heeft uit
gezocht, als karakteriseerende n bepaald
genre. De charges zyn weldoordacht. Ik zal
mij niet ophouden met de kwestie, of de
sneer in het onderschrift, een zoo volstrekte,
ofschoon argelooze wreedheid toeschry'vende
aan dit welbeschouwd nogal onschadelijk slag
hedendaagsche Lotje Rien-du Tout's: Giste
ren hebben we college gehad over woning
toestanden. Verbazend interessant l
Veertienduizend nkamerwoningen in Amsterdam.
't Was dolletjesl" of dit malicieuse onder
schrift een verdiende, wel te verantwoorden
karakteristiek geeft? Maar de teekening, ze
moge dan wellicht iets te veel de jufler
juist zoo weergeven alsof ze bereidwillig had
geposeerd, de teekening is zeer geslaagd.
Zóó is zij, het moderne type, dat onze karika
turist wil treffen, en ongetwijfeld wordt zij
door deze zijn grafische karakteristiek op
smaakvoller wijze dan door den tekst gehoond.
De juistheid der typeering, reeds te waar
deeren in de onnoozeie expressie van het
gelaat, doet zich op subtieler en mooier wijze
kennen in de détails van de uniform Want
ook dit is een uniform: de Liberty-hoed, de
Cleo-haardracht, de bloote hals, de vier
kante rok en wat dies meer zij.
Nog beter vind ik de filosofe. Zij is misschien
vooral daarom beter, omdat Hahn, partijman
als hy is, nooit beter teekent dan wanneer hy
verfoeit, en hy blijkt het genre, dat hy in
deze figuur chargeert: de niet meer jonge,
onvrouwelijke, hinderlyk-ongracieose en
verwaten-sinistere dillettante, met ben, als ik het
zoo noemen mag, waarlijk artistieken afkeer
te haten. De opzichtige onbevalligheden
van haar uiterlijk en kleeding zyn met on
barmhartige nauwkeurigheid in deze voor
treffelijke teekening geopenbaard.
Deze beide typen zyn creaties, en wel
creaties die wij als waar en actueel herkennen.
De sierkunstenaar.aan eigen lijve, in den vorm
van sandalen, bretels, ornament op sporthemd,
en klepbroek, zijn an t i-lij m, of wel pen- en
gat-beginselen propageerend, de
kunst-vanmorgen"-man, wiens onbestemde en door geen
daden geïllustreerde strijdkreet ons juist thans
zoo vaak in de ooren klinkt; de litterator met
de losse das en de lange haren en de moderne
rethoriek en de niet speciaal moderne
onbegrepenheid zyn niet minder van den tyd.
Een opmerking zy terloops gemaakt. Mocht
Hahn toch aan de feilen-van zyn al te
methodischen sierkunstenaar, die hy zoo goed blijkt
te begrijpen, ook even zyn eigen wat al te
methodische manier zacht spiegelen. Want
ook hy denkt wellicht, het is zoo niet een
fout, dan toch een minder prettige eigenschap
van zyn trant wat al te veel aan de
kunstnijverheidschool. Wel tracht hij uit
die wat harde, wat te ongevoelige
ly'nenconstructie te komen, door een schaduwtje
hier en daar, maar heel onbevangen, natuurlijk
en los werkt dat nog niet. De finesses van
het détail en van vele werkelijk mooi typee
rende trekjes worden wel eens overstemd
door die rauwheden van zijn systeem.
Natuurlijk vindt men in dit album n van
Hahn's beste kwaliteiten zijn vermogen
om een krasse meening over een situatie uit
te spreken in een compositie, die werkt als
een oproep, een leus, een kreet niet terug.
Maar by deze elk op zichzelf staande per*
sonages (noem ik nog den kar-ga-door, die
waarlijk buitengewoon nuchter gezien en
buitengewoon go»d is, en den
ingezondenstukkenschrij ver, een geestig gevonden exem
plaar van een geheel apart soort) is de
karakteristiek met overtuigende wetenschap
en zorg tot in alle détails doorgevoerd, en
de beste plagen van deze reeks zijn iets
nieuws, zoowel in Hahn's werk als in de
Hollandsche karikatuur.
No,; dient opgemerkt, dat een welgeslaagde
samenwerking van teekenaar en maker der
reproducties hier sommige treffende resul
taten in de tinten, waarin de prenten gedrukt
zyn, heeft verkregen. Zon Ier tot het procéd
van den driekleurendruk te vervallen, zich
houdende aan de lijnen-zinco-reproductie met
verschillende inkten, heeft men allerlei
fijnheden van kleur bereikt. En ook dit experi
ment, ook dit succes, is iets nieuws voor ons.
CORNELIS VETH.
Biografisch Aetiologisch onderzoek over
recidive bij misdrijven tegen den eigen
dom, door mr. N. MULI.EK. Utrecht,
Kemink en Zoon. 1908.
In zijne inleiding zegt de schrijver, dat
hij zich ten doel Weeft gesteld de crimina
liteit van recidivisten tegen den eigendom
te onderzoeken vooral om tot de leer der
oorzaken van dit maatschappelijk ver
schijnsel eene bijdrage te leveren. Een stap
op den goeden weg zou ik zeggen, want
dat het van zeer groot belang is aard,
omvang en oorzaken van deze specialiteit
van misdadigheid te kennen behoeft wel
geen betoog.
De poging van mr. Muller om hierin meer
klaarheid te brengen verdient waardeering
en het is daarom te betreuren, dat het
onderzoek niet op ruimer schaal heeft kunnen
plaats hebben: slechts 2b gedetineerden
mochten door hem worden gehoord, een
getal, dat in verband met het aantal reci
divisten tegen den eigendom veel te gering
is. De schrijver zegt dan ook op bladz. 6:
Ik wil niet ontkennen, dat ik wellicht
bezadigder en beter had gedaan te wachten
tot ik uit uitgebreider materiaalverzameling
beter gegrondveste conclusies kon trekken,
maar ik verwacht, dat mijn onbezonnenheid
yerontschuldigbaar zal geacht warden als
ik begin met zelf den omvang van mijn
materiaal r oor besliste conclusies onvoldoende
te verklaren en als ik eindig met aan te
toonen, dat zelfs uit dit beperkte materiaal
reeds tot enkele wetenswaardige vermoedens
geconcludeerd kan worden."
Dat is dus het geheele resultaat van zijn
onderzoek: hij komt niet verder dan tot
eenige opmerkingen, waaraan hij zelf niet
meer dan de kracht van vermoedens" toe
kent. En hij acht deze wijze van handelen
verontschuldigbaar". Hierin verschil ik
eenigszins van gevoelen met den schrijver.
M. i. is het niet van gevaar ontbloot op
wetenschappelijk gebied voorstellingen in
't leven te roepen, die allicht verkeerd zijn.
Immers men heeft naderhand de grootste
moeite zich daarvan weer los te maken en
bovendien worden daardoor dikwijls latere
onderzoekers op verkeerde paden geleid.
Dat zijne conclusies voor een deel althans
met de werkelijkheid in strijd zijn, zal ik
zoo straks aantoonen. Eerst nog een woord
over de wijze van het onderzoek.
Mr. Muller heeft met verwerping der
statistische methode, wier gebreken hij
duidelijk in het licht stelt, getracht de
oorzaken der criminaliteit op te sporen uit
de levensgeschiedenissen van een 25 tal
recidivisten, die zich bevonden in de
strafgevangenis te Utrecht. De bronnen, waaruit
hij de gegevens putte tot samenstelling der
biographieën waren de volgende: de dossiers
van alle tegen die 25 recidivisten gevoerde
strafprocessen, inzage van de registers van
veroordeelingen, onderhoud met den ge
vangene en mededeelingen dóór corres
pondentie of persoonlijk bezoek verkregen
van vroegere onderwijzers en patroons, van
militaire autoriteiten omtrent den diensttijd
der recidivisten en soms van hunne familie
leden en ten slotte rapporten van de politie.
Aan de beide eersten mag groote waarde
worden toegekend, de laatsten dienen even
wel onder eenig voorbehoud te worden
aanvaard en wel in het bijzonder het onder
houd met gedetineerden. Wie jaren lang
met hen heeft omgegaan weet hoe moeilijk
het meestal is hun vertrouwen te winnen
en hoe weinig geloof aan hunne woorden
mag worden gehecht. Niettemin is Mr.Muller
hoewel hem het te onderzoeken terrein ten
eenenmale onbekend was en hij van de
practijSc absoluut niets had gezien, gelijk
hij op bladz. 46 zelf zegt, op hunne mede
deelingen, althans voor een gedeelte, afge
gaan. Daarbükomt, dat de bespreking
eenigermate aan de oppervlakte moest blijven
bladz. 51 , zoodat men met grond kan
verwachten, dat hier en daar in de levens
geschiedenissen passages voorkomen, die
niet aan de waarheid beantwoorden. Laat
ik er echter bijvoegen, dat Mr. Muller zijn
best heeft gedaan dit bezwaar zooveel
mogelijk te ondervangen door eene uiterst
nauwkeurige controle, die het werk zeker
wel ten goede is gekomen.
Over 't geheel genomen zijn de levens
geschiedenissen zeer uitvoerig beschreven.
Na elk van hen volgt eene reeks opmer
kingen. Achtereenvolgens worden dan be
sproken: de misdrijven, de sctiologie, de
aanleg en de classificatie van den misda
diger. Door dit verwerken van de stof is
het overzicht zeer bevorderd. Daarna is de
heer Muller aan het systematiseeren gegaan.
De laatste 100 pagina's van zijn werk zijn
gewijd aan eene samenvattende beschou
wing. Hij begint met eene classificatie van
zijne recidivisten en bespreekt achtereen
volgens den aanvang, ontwikkeling en het
einde van hun criminaliteit. Dan volgen
de omstandigheden waarin zij verkeerden.
In dit hoofdstuk treft men de merkwaardige
zinsnede aan: Het blijkt dus, dat de meeste
van mijne stadsberoepsdieven zelfs tijdens
de laatste vrije periode, die ik van hen zag,
na verscheiden straifen en na vele jaren
beroepsdiefstal, nog werk vinden in eigen
stad. Geen van de bovengenoemde betrek
kingen werd door den patroon ontbonden,
omdat hij na de indienstneming van den
recidivist diens verleden te weten kwam"
(bladz. 457?458). En een eind verder vindt
men na de opmerking dat de
groote-stadsdief blijkbaar eene krachtige beschutting
in zijne onbekendheid vindt, in een noot
aangeteekend dat de philantropen, die ont
slagen gevangenen aan werk trachten te
helpen, van meening zullen zijn, dat hunne
ervaring iets anders leert. \Vat is dan de
oplossing van deze tegenstrijdigheid ? Deze,
dat het natuurlijk veel moeilijker voor
een philantroop is iemand geplaatst
te krijgen, omdat hij dikwijls gedwongen
zal zijn te bekennen wie het is dien
hij aanbeveelt veel moeilijker dan voor
den recidivist zelf, die zich niet niet bekente
nissen aanbeveelt, (bladz. 458 noot). Volgens
Mr. Muller legt dus de hoofdoorzaak der
recidive niet in maatschappelijke moeilijk
heden (blz. 527). Wat hiervan te denken?
Het zij mij vergund een paar gevallen te
citeeren, die een geheel ander licht werpen
op dit probleem. En om 't mogelijk verwijt
te ontgaan, dat ze niet te controleeren zijn,
wil ik geen greep doen uit de tallooze
voorbeelden, welke eene ervaring van vele
jaren mij heeft opgeleverd, doch ze liever
putten uit onverdachten bron.
In het verslag over het jaar 1906 van
het Nederlandsen genootschap tot zedelijke
verbetering der gevangenen leest men op
pag: 72.
Aangenaam is het ons intusschen te
kunnen berichten, dat n hartelijke dank
betuiging werd ontvangen van een ont
slagene, die nu werk heeft in een fabriek.
Zijne plaatsing mag wel als eene bij
zonderheid vermeld worden, want bijna
alle werkgevers sluiten hun deur voor oud
gevangenen, en wel voornamelijk ter wille
van hun overig personeel, dat helaas met
ontslagenen niet wil werken. Zelfs tot het
verkrijgen van de meest ondergeschikte
betrekking wordt hier ter stede
(s'Gravenhage) een bewijs van goed gedrag
vereischt en hierdoor worden de pogingen om
hulp te verleenen ten zeerste belemmerd."
Nu een tweede geval, te vinden in het
zelfde jaarverslag pag. 83 en 84.
Helaas, dat ons werk bij zoovele in
richtingen weinig steun vond, vooral wordt
dit gezegd, met het oog op de groote maat
schappijen. Om een enkel voorbeeld te
noemen:
Bij ons (afd. Rotterdam) meldde zich
een man aan, die 6 jaren geleden een ge
vangenisstraf had ondergaan. Hij was toen
een jongen van 18 jaren en paste na dien
tijd uitstekend op. Hij was o.a. 3 jaar in
een betrekking werkzaam; de laatste 2
jaren was hij werkzaam bij de Hollandsche
Uzeren Spoorweg Maatschappij en voldeed
daar zoo, dat zijn onmiddelijke chef hem
voor een vaste aanstelling voordroeg. Maar
bij onderzoek werd zijn vroeger vonnis be
kend en hij verkreeg niet alleen de vaste
aanstelling niet maar werd geheel ont
slagen. Een verzoekschrift door ons naar
de betrokken maatschappij gezonden leidde
tot niets."
Uit het eerste geval blijkt, hoe moeilijk
het is voor een ontslagen gevangene om
weer op gang te komen, uit het tweede
hoezeer, ingeval hem dit mocht gelukken,
zijn bestaan aan een zijden draad hangt,
een feit trouwens, dat meermalen door Mr.
Muller zelf in zijne biographieën is gecon
stateerd.
Ik geloof, dat deze beide voorbeelden, die
met vele anderen zouden zijn te vermeer
deren, scherp teekenen hoe juist de maat
schappij dengene, die eenmaal tot misdaad
vervallen is, uitstoot op onbarmhartige
wijze en hoezeer de gestruikelde behoefte
heeft aan daadwerkelijken steun, opdat hij
niet weder tot recidive vervalje. En uit
%en moreel oogpunt komt het mij ojk veel
beter voor, dat een werkgever van den be
ginne af bekend is met het verleden van
den persoon, dien hij in dienst neemt, dan
dat hij hier naderhand op een of andere
toevallige wijze achter komt.
Plet schijnt mij toe, dat Mr. Muller in
dit opzicht te veel is afgegaan op de
mededeelingen van sommige gevangenen en
hunne familieleden.
Daarna wordt de aanleg besproken.
Mr. Muller constateert, dat <le beroepsdief
nooit een aan Jen drank verslaafde is, een
feit, dat hij nog nergens vermeld vond en
dat hij toch gelooft een feit te zijn.
Het mag; aan Mr. Muller als een ver
dienste worden aangerekend hierop voor
't eerst de aandacht te hebben gevestigd,
want het is zooals hij gelooft.
Achtereenvolgens worden nu de oorzaken
der recidive tegen den eigendom behandeld.
Het zou mij te ver voeren deze hier ter
plaatse uitvoerig te bespreken. Echter is
het opmerkelijk, dat de heer Muller tot de
conclusie komt, dat het slechts bij uitzonde
ring individueele omstandigheden zijn, die
tot misdrijf determineeren (blz : 513). Hij
schrijft deze praedispositie toe aan afwij
kingen in den aanleg; als eigenaardigheden,
die den recidivist doen mislukken, noemt
hij dan alzoo: Zijne ongedurigheid, de
Overmatigheid zijner reacties en zijne
nerveuse prikkelbaarheid, die zich in ver
schillende eigenschappen openbaart. Om dit
tegen te gaan moet iets gevonden worden.
En daarom zegt de schrijver in zijn laatste
hoofdstuk over de bestrijding, dat een van
de belangrijkste middelen tot steun van de
pogingen om de misdadigheid vaarwel _te
zeggen, hem het patronaat schijnt te zijn.
Eene conclusie die ik volkomen deel.
Volgens Mr. Muller is de taak van den
patroon zijn pupil in omstandigheden te
brengen, waarin de minste kans bestaat op
eene zijn bestaan verwoestende uitbarsting
van zijne eigenaardigheden. Komt de uit
barsting toch, dan moet zij bezworen of
althans hare gevolgen afgewend.
Ds recidivist moet in eene betrekking
geplaatst worden, die bij zijn bijzonderen
aanleg past, vooral, de baas moet geschikt
zijn, een man van tact, die aanleiding tot
twist vermijdt, die den nerveuzen,pnrustigen
recidivist niet met een vitachtig toezicht
vermoeit. Of er evenwel in de werkelijkheid
zulke uitgelezen werkgevers te vinden zijn,
betwijfel ik ten sterkste. En met een passage
uit Mr. Muller's werk kan ik dezen twijfel
versterken. Op pag. 94 leest men: HU
vraagt of zijn werk dan niet meer waard
is. Dat wil ik niet zeggen, zegt de baas,
maar als ik jou evenveel moet geven als
een eerlijk man, dan neem ik liever iemand.
die niet in de gevangenis heeft gezeten.'
Zie hier een staaltje hoe het veelal in
werkelijkheid toegaat.
Nu wil ik geenszins beweren, dat er geen
werkgevers zijn te vinden, die meer tactvol
optreden, doch men mag over 't algemeen
wel aannemen, dat naarmate de industrie
zich meer ontwikkelt en het grootbedrijf
toeneemt, de kans op zulk eene patriarchale
verhouding als schrijver bedoelt, steeds
geringer zal worden, ja nu alreeds tot de
zeldzaamheden behoort.
Ten slotte nog een woord over de eigen
schappen die de recidivisten-patroon volgens
Mr. Muller moet bezitten. .Hij moet kenner
zijn van de criminogene eigenaardigheden
van zijn pupil en hij moet het vermogen
hebben werking en gevolgen daarvan te
bestrijden. Schrijver wil hier nu een voor
beeld van geven. Als zijn pupul," zegt hij,
verkeering heeft, moet hij |nl. de patroon]
op den loer liggen of het meisje hem niet
verstooten zal" etc. (bladz. 527). Het is wel
wat al te naïf om te gelooven, dat zulke
patroons in werkelijkheid te vinden zijn.
Ziedaar in korte trekken een beeld van
Mr. Mullers arbeid.
Vond ik er hier en daar aanleiding in tot
kritiek, thans aan het einde mijner be
schouwingen gekomen, mag ik een woord
van hulde aan den schrijver niet achterwege
laten. Hij heeft zich zelven eene moeilijke
taak opgelegd en die ook zoo goed als in
zijn vermogen lag ten einde gebracht. Dat
er onjuistheden in zijn werk voorkomen is
niet te verwonderen, immers hij heeft een
terrein betreden, dat zelfs voor den practicus
nog vol klemmen en voetangels ligt. Ver
dient zijne poging om hier meer licht te
brengen op zich zelf reeds allen lof, ik acht
het eene nog grootere verdienste van zijn
werk, dat hij zich bij zijn onderzoek heeft
laten leiden door de gedachte, dat de oor
zaken der criminaliteit het best worden
gekend uit de levensgeschiedenissen der
misdadigers.
Dit denkbeeld schijnt mij zeer juist toe
en het komt mij dan ook voor, dat het
systeem, door Mr. Muller gevolgd, mits op
veel uitgebreider schaal in toepassing ge
bracht, tot diepere inzichten kan leiden.
K.
SociaaHemflcraten en anarchisten in Japan,
In den tijd van den Russisch- Japanschen
oorlog was onder de Europeesche sociaal
democraten de bewondering en de liefde
voor de Japanners hoog gestegen, omdat deze
het waagden, tegen den Kussischen kolossus
het zwaard te trekken en in weerwil van de
ongelijkheid der krachten tegen de
Moscovische barbaarschheid en tirannie, voor
vrijheid en beschaving op te treden. Kenners
van de sociale toestanden in Japan, moesten
wel over deze geestdrift der
sociaal-democ«aten voor Japan, glimlachen en zouden
gaarne gezien hebben, dat de sociaal-demo
cratische partij in Europa, afgevaardigden
had gezonden om eene studie van de toe
standen in Japan te maken' in vergelijking
met die in Engeland, Frankryk, Duitschland,
Nederland en andere Europeesche staten,
om de in deze staten heerschende orde te
leeren erkennen en waardeeren. Hoewel dan
de sociaal-democraten zulk een onderzoek
niet hebben ingesteld, sedert is toch de
kennis in Europa van de sociale toestanden
in Japan wat grooter geworden en beginnen
de sociaal-democraten ook in te zien, welke
klove de partij, die feitelijk de
arbeidersbelangen naar het programma van de be
langen van het internationale proletariaat
trachc te be/orderen, van Japan scheidt, met
zijne nationale geslotenheid tegenover het
buitenland, met zijn onbeperkt regiment
van de sterksten tegenover de zwaksten,
met zijne staatsmacht, welke de zwakkeren
gebruikt en uitbuit.
O^er de verhouding tusechen de inkomsten
en uitgaven van den staat in Japan en over
de verdeeling der staatsinkomsten, is het
voldoende te zeggen, dat Japan in het
komende jaar in weerwil van de noodzake
lijkheid om de grootst mogelijke zuinigheid
by het opmuken van het oorlogsbudget, voor
leger en vloot meer dan tweehonderdiertig
millioen yen uitgeeft en voor onderwys
slechts iets meer dan acht millioen yen.
Daarbij moet ook in het oog worden gehou
den dat de prijzen der levensmiddelen steeds
stijgen en het ontoereikende van de loonen
der arbeiders, wat herhaal lelijk stakingen
in fabrieken en bergwerken tengevolge heeft.
Nu moeten wel voortdurend de loonen ver
hoogd worden, maar ze komen niet hooger dan'
de grens van het voor den arbeidernoodige, om
te kunnen blijven leven. De loonen voor vrou
wenarbeid zijn ongelooflijk laag, bij die in
Europa vergeleken. Lintwerksters hebben
een dagloon van zes sen. Voor het maken
van lucifersdoosjes wordt een dagloon betaald
van zes en zeven sen; zeven sen voor
lithographien; acht tot 15 sen, voor een dag van
tien uren paptervouwen in boekbinderijen;
twaalf tot vijftien sen voor naaisters enz.
Wel zijn de loonen voor mannen beduidend
booger, maar toch zor> laag, dat een
Hollandache arbeider in toorn zou ontsteken, als
men de verwachting uitsprak, dat hij er voor