De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1908 6 december pagina 5

6 december 1908 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

jNo. 1(541 DE AMSTERDAMMER WEEKBLADVOOR NEDERLAND. YOO3 DAMEjg. mm'sche FiEnnr, Mevr. M. F. H. A. TEN BOSCH?BOSSCHBB. Weet de Redactie van dit weekblad wel, dat er eene Indische Figuur is, die züin haar dnsgenaamde rubriek geen plaats heeft gegeven en die toch voor velen in Neder land b|j uitstek eene Indische Figuur ig? Mevrouw Ten Bosch heeft niet alg die anderen haar proote daden verricht in Nederlandsch-Indiëzelf, maar zij heelt ze ver richt en verricht ze in dat Indiëin Nederland, dat begrensd wotdt door de Scheveninger zee, Loosduinen en Rijswijk m. a. w.: in den Haag. In dat centrum van Indisch leven, waar de helft der gemeenteraadsleden, ja het ge meentehoofd een Indische loopbaan hadden, en waar duizenden verkeeren, die tusschen de bruine broeders van overzee hebben ge leefd, en dan weer in het centrum van dat centrum: in de Indische Buurt, is een cen traal vereenigingspunt van al die uit de Oost gek o menen: het gebouw van Oost en West. Welnu. M. de R, in dat gebouw en over die vereenig'ng en daardoor over alle gerepatrieerden met al hun herinneringen, hun door Hollanders vaak miskende eigenheden, regeert met zachtheid, zelfopoffering en tact dus anders dan, naar verluidt, Van Heutsz regeert mevrouw Ten Boech. Zij is lid van het hoofdbestuur en lid van de afdeeling 'sGravenhage van de vereeniging Oost en en West maar dat zijn slechts titels. In werkelijkheid wordt zij erkend als de moeder van heel het Indische Nederland, dat Duin oord heet, de ziel van iedere Indische bewe ging, zonder wie niets gedaan wordt en zonder wie ook niets lukt. Zij is in hare eigen woning maar zelden te vinden; bijna altijd is zij in een lokaal UIT DB In het Hooggebergte. XIII. Inderdaad in een furchtbares, odes gebergte daar langs die Surenen- pas. Wij hebben er maar een gedeelte van bewandeld en stellig niet het wildste en eenzaamste; en daarbij was het nog wel prachtig zonnig weer ; zoo frisch en opwekkend was de lucht, dat wij in het eerst niet zoo onder den indruk van het som bere kwamen als wij meenden aan Schiller verplicht te z^'n, en wg' by het begin veel lust gevoelden, een vrooly'k deuntje onder het marcheeren te laten hooren. De vroege morgen had ons al jolig gestemd; dat kwam door die Titlis; als die met zyn ronden schitterkop door het venster ons in bed aankeek, verging dadelijk de lust je nog eens lekker om te keeren ; in een wip waren w|j er uit, wat niet altijd het geval was als die Weerberg" zgn hoofd omsluierd hield. Aan het ontbijt brachten de kinderen den dikken, z waren Beierschen Kunst Schuldirector, die natuurlijk weer weten moest, waar die Hollander" heengingen, in klas sieke stemming, door hem de ernstige kwestie voor te leggen of de naam van on zen weg van dien dag, met Schiller paroxytonon of volgens het volk hier proparoxytonon moest uitgespro ken worden. Hrj meende zicb ondanks Schil ler aan brobaroxytonon te moeten houden; wat ook alweer jeugdige vroolijkheid wekte. Wüwaren het Engelberger dal nog volstrekt niet moe en verlangden ook nog niet voor goed uit de diepte te komen ; toch was het een prettige gewaarwording, weer eens andere bergen te zien dan de bebeerschers van het dal: Hahnen, Titlis, de Spannorter en hun onderdanen. Wel bleef de Titlis ook nog in zicht, nadat wij de bocht bij Herrenrüti om getrokken waren en door de nauwe poort drongen, die beide dalen van elkaar scheidt ; maar nu keken we op tegen zijn steile wildverbrokkelde pedestal, en tegen zijn achter hoofd; dat leken heel andere berden te zg'n. Ook de Spannorter waren van zoo dichtbij niet meer te herkennen. Daar waar de Stier van Uri, op een rots geschilderd, aanduidt dat wij Unterwalden uit zijn, is het terrein ongelooflijk wild en woest. Boomstammen liggen versplinterd en vermorseld onder steenklompen, en de plan tengroei is er een warwinkel van bramen, frambozen en rozen als een waar doornroosjesbosch. Toch is het pad zoo geëffend, dat wij een paar oude dames inhaalden die het tot de Wirtschaft brachten. Dat gin? wel voetje voor voetje, met een beetje hijgen soms, en met steunen op bergstok en parasol beide, maar de krasse vrouwen haalden het toch, en satisfactie lag op hun frissche oudjes gezichten toen ze zich in Niedersurenen neerzetten. Dat was weer zoo'n leuk aardbeien kroegje, alias koestal; maar alleen 's zomers open ; 's winters en in 't voorjaar durft hier geen mensen gaan wonen; dan storten ge regeld met donderend geweld, dat het in Engelberg hoorbaar is, de steenlawinen van de steile rotswanden neer ; en meer dan eens moest in 't voorjaar een nieuwe hut van het vereenigings- gebouw, waar rij druk zit te schrijven, voor zooverre zij niet door bezoekers in beslag genomen wordt, inlich tingen gevende over alles en nog wat, beve lende en beraadslagende of mondeling, telegraphisch of per brief de hnlp inroepende van derden, die raad of hulp kunnen ver schaffen. Zy' kent, door haar werken, onnoemelijk veel Indische messenen uit hoogere en lagere kringen, en dezen weten bg ondervinding, dat zaken, door haar voorgestaan, verdienen gesteund te worden. Vandaar een onbeperkt vertrouwen Toen, een jaar of drie geleden, de meeste bestuursleden van de afdeeling, naar de meening van mevr. T. B., niet in de gewenschte richting stuurden of te weinig krachtig optraden om het scheepje van Oost en West vooruit te brengen, dit weet ik niet meer, toen gaf mevr. T. B. hun heel een voudig te kuunen, dat zg niet meer met hen wenschte samen te werken! De heeren namen vóór de atgemeene vergadering hun ontslag, wel wetende, dat zy anders, met behoud van alle achting voor huine perso nen, die ook alle achting verdienden, niet zouden herkozen zijn. Waardoor regeert mevr. T. B., alsof het zoo. van zelf sprak? Wat is het geheim van hare macht? Wij meenen, niets anders dan hare zich nooit verloochenende goedhartigheid tegenover iedereen, maar vooral tegenover alles wat Indisch is. Toen by wijlen kolonel Van Zuylen vol doende gerg'pt was het plan ter oprichting van een vereeniging, die de be'.angen van onze koloniën en haar bewoners zou voor staan", plaatste mevr. T. B. zich onmiddel lijk aan zyn zijde. Dat toch was eerst recht een kolfje naar haar hand! Door zoo'n ver eeniging zou zg zooveel meer dan ooit te voren kunnen zijn voor allen, die in haar ruim hart een plaatsje gevonden hadden of zouden vinden. Zich zelf geven en voor anderen zorgen, dat toch is haar eerste ka raktertrek. De vereeniging Oost en West kwam tot ?tand. In den beginne was Den Haag" de vereeniging, en werkte door middel van ver schillende commissiën; de eene zou de van Indiëkomenden, die nog geen onderkomen hadden, aan een woning helpen; een andere een betrouwbaar te huis rïnden voor jeugdige, door hun ouders voor verder onderricht en opvoeding naar Nederland gezondenen. Er werden vg'f commissiën oenoemd, en zoo niet in alle officieel, dan toch in alle officieus, zat mevrouw Ten Bosch. Ook toen door oprichting van afdeelingen in andere plaatsen een hoofdbestuur noodzakelijk werd, nam mevr. Ten Bosch daarin zitting. Ook in die andere afdeelingen werden commissiën ge vormd en volledige besturen benoemd. De uitkomst heeft echter bewezen, dat geen enkel het stellen kon zonder de mede werking van mevr. Ten Bosch. Wie, behalve zy, zou in staat zijn geweest binnen n etmaal voor een onbemiddeld ambtenaar met vrouw en tal van kinderen gedurende zijn verlof een passend onderkomen te vinden? Als het Indiëraakt, kent zij alles, alsook een ieder, die de ge wensen te uitkomst kan geven. Toen haar eens ter oore kwam, dat twee kinderen gezet worden naast de oude, die onder het puin verpletterd werd. Ook de lawinen zijn hier klassiek, de Bannwalder" zijn in den strijd tusschen naburige kantons indertijd gekapt, en zij die het deden, steken hun hand uit het graf, zooals het oude volks geloof beweert. Voorbij Niedersurenen wijkt de grootste wildheid en maakt plaats voor de eenzaam beid; geen huis, geen schuur meer, niets dan kale verbrokkelde kalkrotsen omhoog, wildschuimend water in de diepte. Hier, "zegt onze papieren Geologiscöe Füarer, is de vindplaats van versteende zeedieren uit den oertijd der aarde; de jongelui van het gezelschap, (dat was, ik heb vergeten het te zeggen, met twee man vermeerderd) wilden niet verder, voor zij een ammoniet hadden gevonden. En terwijl ik kalm uitrustte en zat te teekenen onder een rotsblok, het eenigefchaduwplekje, zwoeg den zij met hamers en plantenscboppen in het zweet huns aanscbijns, als steenbikkers die het voor hun broodje moeten doen. En zij vonden een versteening, een fossielemossel, ook een echte ammoniet, een mooie platronde gespiraalde schelp, zoo groot als een rijksdaalder ongeveer. Maar hoe die uit de groote harde kalksteen uit te pellen ? Het brok met vereende kracht optillen en het aan stukken werpen tegen de rots, was het eenige middel. Dat bleek evenwel niet niet de gewenschte zorg erlangden, daar waar zy door anderen waren ondergebracht, heeft zij er de ouders in het verre Indiëmet een prachtige voortvarendheid telegrafisch van in kennis gesteld, en telegrafisch zijn die ?kinderen den onwaardigen ontnomen. Dank verlangt zy niet, en verkrijgt zg' dikwijls evenmin. Ook al doordien zij zich meermalen gehuil houdt. In 1904 is in den Haag een tentoonstelling geweest van Restaurant en Kokswezen". Men zal zeggen wat. doet daar mevr. T. B.? Zij zou die weinig gekende genoegens van de Indische gastronomen eens beroemd maken in den Haag! In Indische liverei gekleede bruine jongens dresseerde zg op wonderbare manier. Het stroomde bezoekers op de ten toonstelling! Haar vereeniging bloeide er van op. En zy had aan haar geliefd land der palmen een eerepal m te meer bezorgd! Zeg er geen kwaad van, van dat land! Kom haar jonge vereeniging niet te na I Wie zich op dat glibberige pad begeeft wordt. aanstonds van de been gebracht door een zondvloed van tropischen hartstocht! Trouwens ge kunt haar bijna nooit ergens anders vinden dan in de lokalen aan de bocht van de Laan van Meerder roort, waar het vereenigingsgebouw staat, en daar zijnde, zoudt ge u zelf, door de heele atmosfeer, de gesprekken, de koperbuidige bedienden, zoo verplaatst meenen in Indiëzelf, dat eenig onvertogen woord over Insulinde n niet over de lippen zou kunnen komen l En dat mag dan ook niet. Z. Mevrouw E. H. Du Quesne-van Gogh. Waldenzer meisjes aan 't Italiaantche hof. Gravin Mattkicu de NoailU». Struisvogels. La poésie du foyer n'est pas morte. Prêtresse zélée dans son modeste domaine, is: Mevrouw E. H. du Quesne van Gogh, vertaalster van Bretoneche Liederen en Volksdicht en Volkszang. Een bundeltje gedichten van haar eigen Muze is zoo juist verschenen. Lieve, huiselijke gedichtjes, zonder «enige pretentie; schuchter zich wagend aan de openbaarheid, met den beminnelijker! eenvoud, waarmee de vogel kwinkeleert zg'n liedeke. Niet prat op bijval en lauweren, zingend en dichtend omdat vogel en dichteres 't niet laten kunnen. Kleine vonken aan den warmen haard der kunst", zoo désigneert mevr. du Quesnevan Gogh haar liedekens; zij verlangt geen kritiek op haar werk, zg' schrijft voor hen, die bg intuïtie poëzie meevoelen." En die zullen vriendelijk instemmend mevr. du Quesne's bundeltje doorbladeren en lezen. *.* Uit den mond van Daniele Buffa, Waldenzer predikant te Venetië, vernam ik dezer dagen een feit, waaruit blijkt, dat koningin Elena van Italië, niet wantrouwend of vijandig staat doeltreffend, wel vlogen de stukken rond en n van een kilo of tien kwam haast op een on voorzie h tige teen te recht, maar ju st het deel waar de ammoniet zat, wilde niet klein genoeg worden voor de plantenbus of voor een jaszak en zelfs niet voor den rugzak. We moesten verder; met spijt keken wij het getuigenis van vroeger eeuwen na, dat daar open op den grond lag; maar we hoopten er nog een tilbaar exemplaar van te vinden. Hoe höoger we komen, hoe onheemscher en woester het landschap wordt, de sneeuwvelden reiken tot aan de rivier en bijna tot op het voetpad; in de verte rijzen nieuwe vreemden firnen boven de grauwe rotsen uit, de Rotstock komt in zicht, en een dof gedreun meldt meteen de nabijheid van een waterval. Dat moet onze Stierenbach zijn, een van de bronnen van de Aa; we meenden al het doel van onze tocht bereikt te hebben, maar de laatste 300 M. gingen zigzag steil naar boven en dat was een taai eindje. De waterval zelf is het klimmen niet waard ; die is lang zoo vol en mooi niet als de Arni tobel. Maar de omgeving vergoedt ruimschoots alle moeite. We staan op een heuvelachtige grazige hoog vlakte, de rivier sist in de diepte, sneeu wbergen blinken hoog boven in het rond, de gladde steile wanden naar ons toegekeerd; de gezaagde toppen steken boven de halfdoorzichtige witte wolken uit. Dat was ons botaniseer-terrein Da eerste bloem. tegenover de kleine schare protestanten in haar koninkrijk. Waldenzers is de naam der in Italiëwonende belijders der protestantsche godsdienst. Hun naam ontleenen zij aan de Vallei, de tusschen bergen en rotsen ingesloten vallei in Piémont, in 't Noorden van Italië. Sommigen meenen hun naam te moeten toeschrijven aan Pierre Valdus, een rijk, Fransch koopman uit Lyon, die in 1208 op zijn kosten tw-^e bijbels uit 't Latijn in 't Fransch liet overzetten, bijbel lezingen hield onder de Waldenzers en zich geheel bij hen aansloot. Koningin-Elena heeft drie belydsters der Protestantsche geloofsleer onder haar vrouwelijk dienstpersoneel. Twee jonge Waldenzer meisjes zijn de kindermeisjes van het snoezig drietal van 't Italiaansche vorstenpaar, van de prinsesjes Yolanta, Mafalda, en van den guitigen troonopvolger Umberto. Het derde Waldenzer meisje is een soort kameniertje toegevoegd aan de hofdames der koningin. Acht en veertig Waldenzer kerken zijn thans over geheel Italiëverspreid, plus een viertal plaatsen, zoogenaamde stations, waar Pro testanten samenkomen om godsdienstoefenin gen en bijbellezingen te houden. Uiterst sober en streng van bouwtrant zijn de Wal denzer kerkjes. In Rome is een vrij grootekerk. Toen koning Umberto dit kerkgebouw eens bezocht, naderde hg' tot voor den preekstoel, keek naar alle kanten rond, en, getuigde: Beelden en schilderijen zie ik hier niet, maar tóch is 'c een mooi kerkje." Duur gekocht is de vrijheid die de Waldensen thans genieten. Zg zijn ten allen tijde blootgesteld geweest aan gruwelijke vervolgingen, aan mensch-onteerende wreed heden. Zij die daaromtrent meer willen weten, kunnen op droevige wijze worden ingelicht door de lezing der brochure: Un peuple de Martyrs ou les Vaudois du Piémont et leur Histoire. verschenen bij Jeheber, Librairediteur, te GeLève en door de studiën die de rappe pen van den Waalschen predikant M. A. Perk daarover gaf. Anna Jules Case, eene te Parijs wonende Duitsche journaliste, geeft eene hoogst merk waardige karakteristiek der dichteres-romanscbrijfster, gravin Matthieu de Noailles. Zij noemt baar een weinig spotten i: de Parijsche Sappho! omdat Grieksch bloed door de aderen van gravin de Noailles stroomt. Zij is eene geboren prinses Branco^an en stamt uit het geslacht der Binesco's. Haar grootvader Bibesco huwde eene Grieksche prinses. Gravin de Noailles is jong, pikant, klein en sierlijk. Zij heeft een bleek gezichtje, waarin donkere, Oostersche oogen, met feilen gloed oplaaien, of dof-droomerig voor zich uit staren. Te Parijs heeft zij door haar hu welijk het kader gevonden waarin zij past. Haar romans, waaronder Nouvelle Esp rance" en Visage merveilié" zijn bekend in de aanziei lijke kringen waartoe zij behoort. Veel verder zijn haar romans voorloopig niet doorgedrongen. Anders is 't gesteld met haar gedichten, die geperceerd zouden hebben, zelfs al waren zij niet ontvloeid aan de pen voor dien dag. De eerste bloem, die wij er ondekten, was een bijzonder mooi bergkind, een Zwitserech jongetje van een jaar of tien, in een kleeding, die van ouderdom geen eigenlijke kleur of vorm meer had, eigenlijk niet anders dan een kiel en broek van een volwassen arbeider; onder de broek brons kleurige bloote beenen en een paar houten sandalen met riemen en groote spijkers; in de hand een bloemkool vun Edelweis. Net een jongen om, als Willem Tell's Walther, te vragen : Gibt's, Vater, Lan Ier, wo nicht Berge sind ?" Maar hij vroeg alleen : Kaufen se Edelweisz, halbe franc ? ' Hij kreeg zijn halve franc en de belofte van een tweede, wanneer hij ons bij de plek bracht, waar hij de begeerde bloemen had geplukt. Met ons aardig gidsje voorop klau terden wij een paar minuten ver tegen een rotswand op en stonden voor een steilte: Da sind se l" En daar stonden ze werkelijk een meter of zes boven ons, schijnbaar met de hand te grijpen, die mooie witte fluweelen sterretjes op donzig groene steeltjes; de bekendste van alle Alpenbloeoaen die wg tot nu toe niet anders dan afgeplukt bij bloemverkoopers en op de hoeden van de gidsen en toeristen hadden gezien. Maar we dachten er niet aan, armen of beenen of meer te wagen om ze te plukken; en ik duldde ook niet, dat ons kereltje ze voor ons gini? haien; het kostte mij inderdaad zeer krachtige woorden, om het hem te beletten. Hij was zeer teleurgesteld en ook een beetje in zijn eer als bergklimmer getast; een praatje zou hem afleiding ge»en. Ik beloofde hem toch de halve franc te ge?en, als hij op dien zadelsteen ging zitten en zijn hoed liet uitteekenen. Dat scheen bümeer bij de hand gebad te hebben, tenminste hij zat al, en behoorlijk in postuur ook. De anderen hielden hem aan de praat. Waar hij dacht, dat wij vandaan kwamen, van heel ver. Von Basel wohl?" Noch weiter. Von Amerika." Zoo ver niet. Von Italiën?" Geraden. Mijn krabbel was af, en hij kree? eenheele franc in plaats van een balve. Hij k eek eerst met schitterende oogen het nieuwe geldstuk aan en toen ons. Van bedanken had hij neen verstand, of hij vergat het. Holliinder l" zei hij beslisten toon. Hoe hij dat op eens zoo wist? Wel, verleden had hij ook een heer en dame een halve franc gevraagd voor Edelweisz en die hadden hem ook een heele gegeven en dat waren Holh'lnder. En hij besloot ongevraagd nog verder mee te gaan. We hadden heel wat moeite onzen kleinen gids weer kwijt te raken; het baasje begreep ons heelemaal niet, als wij hem telkens bedektelijk te kennen gaven, dat hij zijn Schuldigkeit gedaan had; en hij scheen zich, wat trouwens geen wonder was, best te kunnen schikken in een gezelschap van plantenzoekende Hollanders; hij plukte heel ijverig mee en noemde van alles de volksnamen, en de Duitsche namen, die hij op zijn school in Altorf had geleerd. Op de zuid-helling van een kloof, een half uur höoger op, waar de lawines nog niet al het groen onder grauw puin hadden be dolven, troffen wij voor het eerst een bloe van een vrouw, behoorend tot de Parijsche beau monde. Hetgeen Anna Jules Case in de gedichten der Fransche schrijfster mist, is de groote factor om eindeloos bezongen te worden: liefde". In drie bundels gedichten gewaagt zij hoogstens een tiental malen van dat hemelbestormend gevoel. Het verwende gravinnetje heeft geen behoefte, zich in armen te werpen smachtend naar haar uitgebreid. Zij heeft zichzelf oneindig lief. Dat is haar voldoende. Het verbaast de Duitsche recensente, dat een groot aantal jonge, Fransche vrouwen en meisjes, geestdriftige bewondering koesteren voor de Muze van gravin Matthieu de Noailles, en de afwezigheid van 't minnelied niet als leemte bespeuren. * * # De mildheid van het klimaat van Nice in het Zuiden van Frankrijk, gelegen aan de Middellandsche zee, in de Fransche Riviera, bewijst het volkomen gelukken van de strnisvogelteelt, in 1900 begonnen. Ten Westen van Nice ligt een zonnige vlakte een uitgestrekt heid van ruim 20.000 vierkante meter. Ben zonnige zandgrond genaamd LaCalifornie", is de kweekplaits der uit Zuid-Afrika over gebrachte struisvogels. Met een gei ing aantal vogels begonnen, ia La Californie" thans in 't bezit van 250 groote, krachtige dieren mannetjes en wijfjes. Zooals in de geheele vogelwereld, hebben ook by de struisvogels, de veeren van 't mannetje, meer waarde als die van 't wijfje. De tooi van mevrouw Struis moet eerst allerlei kunstbewerkingeu onder gaan, vóórdat de veeren in waarde kunnen ijveren met die van meneer Struis. Een kunstmatige broeierei is aan 't park verbonden. In 't geboorteland der struisvogels stooft de zon het struisvogel ei, dat in 't heette zand rustig blakert tot 't kuiken te voorschijn komt. De eieren worden in Nice 42 a 45 dagen in de broedmachine verwarmd Als de struisjes hun joyeuse entree maken, worden zg' gevoed met malsch jong groen en fijn gehakt vleesch. Het menu van hun papa's en mama's is: maïs en goed gedroogd, fijn gehakt hooi. De waarde van een struisvogel ii afhan kelijk van zyn leeftijd. Een struisj'e van 4 il 6 maanden vertegenwoordigt een waarde van 350 francs; vogels van 8 maanden zijn 750 francs waard. Voor een mooi, volwassen mannetje is 2000 francs de gewone prijs. Om de 9 maanden wordt den vogels door middel van een fijne, scherpe tang de veeren uitgetrokken. Zij verliezen in den ruitijd wel veeren, die zorgvuldig verzameld worden, maar die veeren zg'n niet het gewilde, geldswaardige handelsartikel, waarmee tegenwoor dig dameshoeden bij voorkeur gegarneerd worden. De bekende, Duitsche zoöloog Karl Hagenbeck heeft in zijn dierenpark te Stellingen bij Hamburg ook een kweekplaats voor struisvogels. Hg acht de wlnterkoude niet nadeelig voor zg'n geïmporteerde gasten. CAPRICE. mmiimiiiimiiiii menveld aan, zooals dat op de gekleurde platen van de Alpenflora's wordt afgebeeld, een tapijt blauw, geel en rood van de karakteristieke planten van het hooggebergte. Daar ontdekten we ook een langgezochte gentiaan, donker pur perrood, en zoo grooi. bijna als een tulp. Een groote rotsen-massa zag vuurrood van alpen roosjes, getemperd alleen door de bleek rose tinten van krullelies. Zoo kwamen we al plukkend aan den rand van het plateau, een steile kale helling, die tot in de diepe rivier afdaalde. Ik keek even over den rand om de hoogte te schatten, en te zien wat voor soorten van steen breek er wilden groeien, en bij toeval zaï? ik een zilveren sterretje schitteren in een spleet vande bruinroodejurakalk. Edelweisz! Nu zelf gevonden ook, zouder aanwijzing van anderen. Dat is toch een verleidelijk goedje l On weerstaanbaar kwam de begeerte op, er toch ook zelf eens een te plukken. Ze stonden daar onderaan dicht bij de rivier; zoo het echeen vlak bij den grond. Maar hoe beneden te komen? Als wij eens de diepte namen voor den terugtocht, in plaats van over de hoogte den zalfden weg terug te gaan? Dat leek toch ook een veel korter weg te zijn. En voor de derde maal nu al, begingen wij de domheid een ongebaand pad dat een kronkelweg afsnijdt, te verkiezen boven den officieelen weg. We daalden met veel moeite af, en belandden weer in een moraine dool hof, die ons meer dan een uur kostte. Het was wel heel interessant nu van de diepte uit een groen randje von onze bloemenwei heel hoog boven ons te zien, maar het rechte genot heb je er niet van, doordat je ^een voet kunt verzetten zonder eerst uit te rekenen, waar hij zal komen te staan. Een zeer onfrisch luchtje kwam ons daar beneden te gemoet uit etn ondiepe kloof, die ons den weg versperde, er lag een dooie koe in, stellig van boven neergestort. We bereikten de plek waar wg' meenden, dat het pas ontdekte Edel wei-iz moest staan en het stond er; maar nog dieper onder ons tegen een rotsmuur. Een zestal plantjes groeiden zoo hoog, dat wij ze net bereiken konden. Eer ik er op verdacht was, laat een van het gezelschap al plat op den grond en schoof op zijn buik zoover vooruit, dat het hoofd boven de diepte uitstak; een ander hield hem bij de voeten vast en de uitge strekte arm reikte juist tot aan de planten, zoo werd ons eerste Edelweiszje- geplukt. Elk van ons volbracht op zg'n beurt de manoeuvre, die uit de verte heel gevaarlijk moet geleken hebben, maar het volstrekt niet was; en zoo kwam ieder van ons in het bezit van n Edelweiszplantje, eigen handig geplukt in de Surenen, een souvenir de voyage, dat heil zorgvuldig apart werd opgeborgen. Dat het niet zoo'n heel gemakkelijk tochtje was, blijkt uit het gezegde van een Führer, die met eenige heeren achter zich, het pad afkwam schokken, en met een meewarig spottenden blik op mijn dochter, tot zg'n kudde zei: AhaI seh mal einFrauenzimmer soll den Surenen machen l" E. HEIJIANS.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl