Historisch Archief 1877-1940
'. i
DE AMSTERDAMMER
A°. 1908
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
OiELcLer redactie -vajiL ^/Tr.
DJt
berat *«n btyroegseL
:F. L. ?WTESsmsro-.
*
UltgeTers: VAN HOLSEMA & WARENDORF, K^izerssrraoht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt v«rsak«rd eT*»«ikom«tlg de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
foor
p«r S maanden ...... f 1.50, fr. p. post f 1.65
per jaar, bg vooruitbetaling ...... , , mail . 10.
Aboadtrfijke Nommen aan de Kiosken rerkrijgbaar
0.12»,
Zondag 13 December
Advertentiën van 1?5 regels / 1.25, elke regel meer f 0.25
Reclames per regel , 0.40
Annonce» ait DnitecMsnd, Oostenrijk en Zwitaerland warden uitsluitend aangenomen door de flrm«
RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer Grma. De prijt per regel U 40 Pfennlg.
INHOUD:
VAN VERRE EN NAN NABIJ: De Berner
Conventie in de Tweede Kamer, door Herman
Robbers. Onze Marine, door D. S Goede
toestanden?, door Jean Charlet. SOCIALE
AANGELEGENHEDEN: De
gemeentebestulen en de gpeel gelegenheid voor de jeugd,
door J. W. Gerhard. FEUILLETON: Ons
geweten, door Margot GreTe. KUNST EN
LETTEREN: C. en M. Scharten-Antink, Een
huis TO! n-enschen, beoordeeld door Frans
Coenen. Wïllem Butsehenrnjjter, Het
Beethovenhnis, beoordeeld door Ant. Averkamp.
Berichten. VOOR DAMES: Hulp in
de huishouding, door W. P. Loon naar
arbeid ? door v. H. Allerlei, door Caprice.
UIT DE NATUUR, door E Heimans.
De Tninstad-tentooBStelling, II, door J. H. W.
Leliman. Een Indische huisvrouw, met
afb., door Jan Fabriciup. Tentoonstelling
C. Breitenstein, door W. Steenhoff. Ro
mantiek, door Corcelis Veth. Gustav
Xindemann in Rosmersholm", door
Steilwtigen. De jeugd van Napoleon, door H.
H.?Een nieuw reglement voor het Hoera I",
door M. C. BelastingpsycholoKie.
FINANCIEELE EN OECONOMI8CHE KRO
NIEK, door V. d. M. en V. d. S Brief
van den Geest des Kwaads. INGEZON
DEN. DAMRUBRIEK. SCHAAKSPEL.
ADVERTENTIËN.
mSllllllllllllllllIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIlMMIIIlllllMMl
De Berner Conventie in de
Tweede Kamer,
Sinds Februari 1906, dus in bijna drie
'aren, was door onze volksvertegen
woordiging, ^door de Eerste en Tweede
Kamer der Staten-Generaal, over de
toetreding van Nederland tot de Berner
Conventie Statenbond tot bescherming
van letterkundige en kunstwerken met
geen woord gerept. Adressen van de,
nagenoeg alle Nederl. schrijvers om
vattende, Vëreeniging vati Letterkun
digen", E och van vele andere corporaties
uit kunst- en handelswereld, die bij deze
zaak het eerst geïnteresseerd zijn, waren
in staat gebleken de aandacht onzer wet
gevende vergaderingen te richten op de
reeds tusschen vele landen bestaande
internationale overeenkomst tot hand
having en verdediging der rechten van
schrijvers en kunstenaars. Het scheen wel
of deze, toch vrij omvangrijke, categoriën
van Nederlanders niet behoorden tot het
eigenlijke volk", waarvan de leden der
beide Kamers zich de vertegenwoordigers
achten te zijn. De motie, 23 Dec. 1905
in de Tweede Kamer ingediend door het
lid Van der Ylugt, mede onderteekend
door de leden Bos, van Bylandt, Goeman
Borgesius, Van Nispen tot Sevenaer en
Van Asch van Wijck, en luidende als
volgt: de Kamer, van oordeel dat de
regeering zoo spoedig mogelijk behoort
gebruik te maken van de openstaande
gelegenheid om Nederland te doen toe
treden tot de Berner Conventie, gaat
over tot de orde van den dag," deze
korte, maar afdoende motie scheen zonder
discussie en zonder stemming ingetrokken
of verworpen te zijn, men liet haar im
mers eenvoudig liggen, en het bleek ten
duidelijkste, dat de Kamer geenszins van
oordeel was, dat de regeering 000 spoedig
mogelijk behoorde gebruik te maken van
de bedoelde openstaande gelegenheid."
Tijd-in-ruimte had de hooge vergadering
in die drie jaren voor veler en velerlei
(vooral politieke en parh'j-) belangen,
nooit voor die der geestelijk scheppende
Nederlanders.
Evenwel, gelukkig voor deze groep van
landgenooten, die toch, naar mijne be
scheiden meening, noch de onbelang
rijkste, noch de minst in 't oog vallende
is, trad inmiddels een nieuw ministerie
op, en deed zich tevens een feit voor,
(men zou waarlijk geneigd zijn aan 't
,fait nouveau" uit de Dreyfuszaak te
gaan denken) waardoor deze veranderde
regeerings-combinatie wel miu-of-meer
genoodzaakt werd, zich in deze aangele
genheid partij te stellen, voor het minst:
van hare belangstelling of onverschillig
heid te doen blijken. En zie nogmaals:
gelukkig voor onze letterkundigen, onze
geleerden, onze artiesten het kwam
uit, dat, al zweeg ook de volksvertegen
woordiging er over met een
sphinxachtige geheimzinnigheid, de idee der
internationale bescherming opnieuw veld
gewonnen had en o. a. postgevat in de
hoofden van hen die onze nieuwe minis
ters geworden waren.
Toen de Duitsche regeering, in den
afgeloopen zomer, haar uitnoodigingen
rondzond ook aan de nog niet toege
treden staten om deel te nemen aan
een Conferentie tot herziening der Berner
Conventie, te Berlijn, te houden, toonde
zich de onze aanstonds geneigd aan deze
invitatie gevolg te geven, en benoemde zij
zelfs niet minder dan vier afgevaardigden,
die zij koos uit Nederlanders van ver
schillenden werkkring, doch welke zich
allen als voorstanders onzer aansluiting
hadden doen kennen. Het waren de
heeren Mr. Snijder van Wissenkerke,
raad-adviseur aan het Departement van
Justitie, directeur van het Bureau voor
Industrieelen Eigendom, Mr. Plemp van
Duiveland, hoofdredacteur van de Nieuwe
Courant te 's Gravenhage, de heer W.
P. van Stockum Jr., lid voor Nederland
van het Bureau der internationale uit
gevers-congressen, en de schrijver van
dit artikel. Deze heeren nu werden naar
Berlijn gezonden om te hooren en rapport
uit te brengen" (ad audiendum et refe
rendum), doch tevens met de opdracht,
zoo mogelijk zorg te dragen, dat geen
voor ieder bindende besluiten werden
genomen, die het voor Nederland on
mogelijk of moeilijk zouden maken binnen
kort toe te treden, daar zoo luidden
de woorden des ministers, door Mr. Snijder
in de eerste zitting der Conferentie her
haald dit land oprechtelijk verlangde
uit zijn toestand van isolement te ge
raken." En onze delegatie slaagde er
in, deze haar opdracht ten uitvoer te
brengen.Menige uitbreiding en verscherp te
maatregel werd in de herziene Berner
Conventie opgenomen 1), doch tevens de
bepaling gemaakt (art. 25), dat nog niet
toegetreden staten bij hun aansluiting
zullen mogen aanwijzen de artikelen
dezer herziene overeenkomst, welke zij,
te hunnen opzichte, althans voorloopig
wenschen vervangen te zien door de
correspondeerende artikelen der Conventie
van '86, al of niet met de correcties daarin
aangebracht door de Acte Additionnel van
Parijs (1896). Gesteld dus dat b.v. Neder
land zou meenen (ik hoop waarlijk niet,
dat het zoo zal blijken te zijn) nog niet mee
te kunnen gaan met de volledige gelijkstel
ling van vertalingsrecht met ieder ander
recht van den auteur, zooals die in de
herziene Conventie is uitgesproken, dan
heeft Nederland het recht hiervan bij zijne
aansluiting mededeeling te doen en zich
slechts gebonden te achten door de oude
bepalingen, waarbij de vertaling, wilde
men bescherming voor haar, binnen tien
jaren na verschijning van het origineel
moest zijn uitgegeven.
Zeer voldaan over dit tegemoetkomend
besluit der Unielanden, waardoor althans
de herziening van Berlijn in geen enkel
opzicht een beletsel worden kan voor
Nederlands toetreding tot de Berner
Conventie, keerden de gedelegeerden
huiswaarts.
Doch zie, daar duikt, bij het debat
over de begrooting van Buitenl. Zaken,
in de zitting van 24 Nov., voor 't eerst
sinds den winter van 1905 06, de Berner
Conventie weer eens op in de Tweede
Kamer! Een voorbode trouwens was ons
al verschenen in het verslag der
afdeelingen over de begrooting (Hoofdst. 111),
uitgekomen gedurende de Berlijnsche
Conferentie. En wat verneemt men nu
althans van een deel der leden, die het
eindelijk weer eens de moeite waard
achten zich voor de belangen der schep
pers op wetenschappelijk of kunstgebied
te interesseeren?... De heeren verbazen
zich dat enkel voorstanders der zaak naar
Berlijn afgevaardigd zijn, zij bestrijden
onze toetreding (aldu? luidt het voorloo
pig verslag) op de bekeride(inderdaad!)
gronden" en spreken van een cadeau",
dat wij het buitenland zouden maken
door onze toetreding, en waarvoor wij
toch eigenlijk, als echte Hollanders, op
ander gebied, iets (ja, en dan liefst iets
kostbaarders zeker!) terug verlangen
moeten. Tevens wijzen zij er op, dat onze
aansluiting ook blijkbaar in het buiten
land zelf als louter vrijgevigheid zou
worden betracht, immers onze gedele
geerden werden te Berlijn zoo vriendelijk
ontvangen!!
Welk een verheffenden indruk maken
toch vaak de nobele discussies in een
vergadering als deze, nietwaar? Men kan
er de hoogste deugden der natie, haar
spreekwoordelijken koopmansgeest b.v.,
ah 't ware verheerlijkt in terug vinden!
Doch genoeg, het doel van dit arti
keltje is minder ons in abstracte beschou
wingen te verdiepen, dan wel de bewe
ringen der heeren van den Berch van
Heemstede c.s. op de,-?gedeeltelijk trou
wens ook al van ouds bekende meest
practische gronden te weerleggen.
Ten eerste dan de verwondering dier
1) Belangstellenden worden verwezen naar
mijn artikel in het juist verschenen
Gidsnummer, waarbij ook een volledige vertaling
van den nieuwen tekst opgenomen werd.
heeren over de afvaardiging naar Berlijn
van louter voorstanders der Berner Con- ?
veutie. Leukweg antwoordde hem daarop
reeds de minister van Buitenl. Zaken,
zeggende, dat hem geen voorbeelden be
kend waren van het zenden naar een Con
ferentie van personen, die in principe
zijn gekant tegen de zaken daar te be
handelen. Zeer juist; doch zou men den
heer v. d. B. v. H. (en zijn
overtuigingsgenooten) ook niet eens mogen vragen,
welke grootere voordeelen voor Neder
land hij dan wel had verwacht van ver
tegenwoordiging door louter tegenstan
ders ? De vier gedelegeerden ter Berlijn
sche Conferentie waren niet alleen voor
standers van de B. C., zij waren en zijn
ook voorstanders van alle de uitbrei
dingen en verscherpingen in die over
eenkomst te Berlijn aangebracht. Niet
temin wisten zij te bewerken, dat hun
land, gesteld het wilde toetreden, die
uitbreidingen en verscherpingen daarom
nog niet behoefde te aanvaarden. Had
den tegenstanders gesteld het ware
hun mogelijk geweest ook te Berlijn,
trotz alledem und alledem" tegenstan
ders te blijven ??een gunstiger resultaat
kunnen bereiken ? Wat dan wel ?... O ja,
maar misschien had de heer v. d. B. v. II.
wel gaarne gezien, dat de Berlijnsche
herziening onze aansluiting wel degelijk,
althans voorloopig, onmogelijk gemaakt
had! Maar dan hadden de afgevaardigden
immers juist gén tegenstanders, maar
vurige, ja doldriftige en taktlooze vóór
standers moeten zijn!
En thans dat beroemde cadeau", in
verband met de vriendelijke ontvangst
ons te Berlijn te beurt gevallen, waarvan
o. a. in de Nieuwe Courant werd ge
waagd, en waarover de heer v. d. B. v.
H. ook in den G'uh van Dec. een en
ander vinden kan. Inderdaad', wij zijn
hoffelijk ontvangen te Berlijn, met een
graadje hoogere onderscheiding misschien
zelfs wel dan sommige andere der nog
niet aangesloten landen: Ecuador,
Paraguay, Guatemala, enz. Heeft de heer
v. d. Berch misschien niet eens hooren
verluiden, dat er ook in den hemel meer
vreugde zijn zou over n zondaar die
zich bekeert dan over negenennegentig
rechtvaardigen die de bekeering niet meer
van noode hebben ? Wij zijn vriendelijk
ontvangen te Berlijn wij die in 1896 te
Parijs, ter vorige herzieningsconferentie,
niet eens vertegenwoordigd waren. Maar
meent de heer v. d. Berch dan, dat het
hier nkel gold de afgevaardigden van
het land dat neiging toonde zich te
bekeeren ? Dan moet ik hem tegenspreken
en... geruststellen. Ware de heer v. d.
B. v. II. afgevaardigd, hij zou waar
schijnlijk iets minder voorkomend beje
gend zijn. Die ontvangst gold n.l. wel
degelijk ook eenigszins de personen der
gedelegeerden, van wie men n.l. wist, van
wien althans sommigen der
confereerenden wisten, dat zij zich jarenlang veel
moeite gegeven hebben orn Nederlands
toetreding tot de Conventie gedaan te
krijgen. Deze welwillende ontvangst was
dus een zeer begrijpelijke, zeer
menschelijke ontvangst van gelijkgezinden door
gelijkgezinden, en had niets te maken
met het enorme voordeel, dat mei: zich
altijd volgens de heeren v. d. Berch en
van Doorn, in het buitenland van Neder
lands toetreding voorstelt.
Ten slotte dan hoe is het gesteld
met dat voordeel, met dat groote cadeau,
dat volgens deze heeren, die nu niet
bepaald veel trots op de geestelijke pro
ductie huns vaderlands schijnen te be
zitten, door onze toetreding aan het bui
tenland gemaakt zou worden ?
Maar waar komen zij dan toch eigenlijk
vandaan, deze heeren, in welken uithoek
wonen zij ? Weten zij inderdaad niet dat
déze bekende grond" tot bestrijding onzer
aansluiting al sinds lang onder hunne
voeten is weggenomen? Weten zij niet, dat
Nederlands toetreding tot de
BernerConventie gewenscht wordt, niet in de
eerste plaats om den buitenlandschen
kunstenaars en geleerden te geven wat
hun toekomt, maar in de eerste plaats
om het goed recht der vaderlandsche
kunstenaars en geleerden ook aan gene
zijde der grenzen te doen eerbiedigen en
verdedigen, en vooral ook om hen te be
schermen tegen de al te gemakkelijke con
currentie der (zonder autorisatie der au
teurs, dus zonder bezwaar van honoraria)
verschijnende vertalingen van
buitenlandsche werken? En in de twen/e plaats om
aan het Nederlandsche volk goede waar
voor ~'M geld te be/orgen,zuivere reproduc
ties, volledige en behoorlijk gecontroleerde
vertalingen ? Weten zij ook niet, dat het
niet i/'aar /.-?, dat Nederland artistiek of
litterair ten achter staat bij zijn groote
naburen? Dat onze schilderkunst niet
alleen, maar ook onze nijyerheidskunst,
onze bouwkunst en onze litteratuur zich
zonder eenige vrees of schaamte naast die
van Frankrijk, Engeland of Duitschland
kunnen stellen, en dat, zoo er b.v. tot nog
toe niet zooveel uit het nederlandsch in
het duitsch vertaald werd als omgekeerd,
dat niet komt doordat ons werk het ver
talen minder waard is, maar hoofdza
kelijk doordat .onze auteurs, bij de
geringe uitgestrektheid van ons taalge
bied, geen wereldnaam hebben als som
mige Duitschers, n doordat de vertalingen
hunner boeken, aangezien Nederland nog
niet tot de B. C. is toegetreden, aanstonds
mogen nagedrukt worden ? Weten zij
niet, dat de Nederlandsche Uitgeversbond,
de eenige corporatie van uitgevers in ons
land bestaande, en dan ook bijna alle
uitgevers van eenig belang omvattende,
en dat ook de Vëreeniging van
Muziekhandelaars al verscheiden malen bij onze
regeering hebben aangedrongen op toe
treding tot de B. C. ? En dit natuur
lijk geenszins uit louter edelmoedig
heid, maar in het welbegrepen en ook
zeer begrijpelijke belang der Neder
landsche boeken- en muziekmarkt. En
ten slotte: weten zij niet welke onder
vindingen men in het buitenland heeft
opgedaan met de Berner Conventie.
Dat het kleine Denemarken waarvoor
dan toch zeker wel dezelfde bezwaren
zouden gelden als voor Nederland!
in 1903 tot de Berner Conventie toe
getreden, dat ook Noorwegen, sinds
1896, en Zweden, sedert 1904 tot den
Bond behoorende, geenerlei bezwaar
hebben tegen de gelijkstelling van den
duur van het vertalingsrecht met dien
van de andere auteursrechten, zooals te
Berlijn werd gedecreteerd, dat de
Deensche uitgevers zich zelfs unaniem in hooge
mate tevreden verklaarden over de wer
king van Berner Conventie en Parijsche
Acte Additionnel" en hun verlangon
uitspraken over te gaan tot de gelijk
stelling waarvan ik sprak ? Weten zij
dit alles niet, deze heeren Volksvertegen
woordigers ? Maar sinds wanneer is het
dan gewoonte, in welke wetgevende
vergadering dan ook, het woord te voeren
over zaken waarvan men niet do minste
studie gemaakt heeft ? Sinds wanneer is
het veroorloofd den nationalen tijd te ver
kwisten aan bakerpraatjes, als dat van
den heer v. d. Berch van Heemstede,
die o.a. beweerde, dat wij na aan sluiting
bij de Beriier Conventie allen genood
zaakt zouden worden, fransch, duitsch en
engelseh te leeren, daar immers van
vertalingen in het nedorlandsch geen
sprake meer zou kunnen zijn!?
Is het toch niet een beetje hél erg,
dat het eerste woord, na bijna drie
jaren weer over de Berner Conventie in
de Kamer gesproken, dit woord van
volkomen onwetendheid moest zijn, een
onwetendheid te minder te veront
schuldigen, daar nu al sinds jaren in
adressen aan Koningin, Ministers en
Staten-(<eneraal, in vlugschriften, tijd
schrift- en courantartikelen kennis over
deze zaak verspreid is ?
HKUMAX ROMUEKS.
Onze Marine.
liet was ons vergund een dezer dagen
inet een allezins bevoegd, kenner van
Marinezaken een onderhoud to hebben, en
meenen wij onzen lezers geen ondienst te
doen om in het kort te resumeren wat ge
noemde autoriteit ons mededeelde. Wij
wensehen voorop te stellen, dat geen per
soonlijke s\ mpathiën of antipathiën op het
oordeel eenigen invloed hebben gehad, maar
wenschen te constateren dat alleen het be
lang van ons geliefde vaderland in deze
den doorslag geeft. Niemand besehouwe dus
het hieronder behandelde als een aanval op
den een of anderen minister, maar wel een
aanval op het systeem dat bij onze .Marine
noodzakelijk geboren moest worden, toen
bij het verloopen van het getij, de bakens
niet werden verzet
Wat is de reden V" werd door ons gevraagd,
dat er bij onze jongelingschap zoo weinig
animo bestaat om bij de .Marine te gaan
dienen. "Wat is de reden ? dat zoo vele
zeeofiïcieren en daarbij niet de mindere broe
ders den dienst in de kracht van hun leven
verlaten, om aan den wal in particulieren
dienst te treden." Het antwoord wat op deze
onze vragen werd gegeven moest uit den
aard der zaak eenigzins breed worden toe
gelicht en kwam op het volgende neder.
Alle maritieme volken ondergingen de
laatste 25 jaren een geweldigen ommekeer
ten gevolge van den overgang van de zeil
schepen of liever gezegd zeilschepen met
hulp-stoomvermogeu tot 't stoomschip en
dan nog wel 't moderne pantserschip
kruiser of torpedoboot enz.
Deze overgang maakte een geheel ander
ras Marine-officieren noodig; ten gevolge
van de totale wijziging van materieel ging
hiermede gepaard een zeker niet minder
groote verandering in personeel. De
zeilmatroos van die dagen heeft niets meer
gemeen met den kanonnier, mechanicien van
onzen tijd, den torpedist, stoker, enz.
De sociale evolutie deed zich verder hoe
wel met r er achter ing, ook op onze vloot
gevoelen. Ten gevolge van de combinatie
dezer oorzaken wordt er van 1880?1908
zeer veel gevergd van het
aeeomodatievermogen van den Marine-officier; doch
ook zeer veel van het intellect en dit des
te meer daar het in een kleine Marine als
de onze zeer moeilijk is te specialiseren,
in artillerie, torpedo, navigatie, landings
divisie en hydrografie apart officieren te
vormen.
Het onvermijdelijk gevolg nu van dezen
toestand was, dat enkele marine-officieren
om het zoo eens uit te drukken, juist nog
mede konden komen, terwijl dit voor an
deren onmogelijk was; het spreekt nu wel
van zelf dat het aanpassingsvermogen van
jonge menschen grooter zijnde dan dat van
ouderen, het voornamelijk de ouderen waren
die te kort gingen schieten.
Natuurlijk en zeer menschelijk is het ook
dat deze ouderen hoewel klaarblijkelijk
niet bij, toch zeer weinig animo toonden
om weg te gaan; daar zij na de zeer magere
begin-tractementsjaren, tooh ook de meer
beter betaalde jaren eens wilden beleven.
Hierdoor nu weer kwamen niet snel ge
noeg die krachten aan het bewind, die er
op grond van hun eigenschappen recht op
hadden. De Engelsche admiraal, Beresford,
heeft eens gezegd: We must have sound
men, not over fourty h've". Het spreekt wel
van zelf dat men die uitspraak niet naar
den letter moet opvatten, een kern van
waarheid is er evenwel in. Ken Marine
officier moet van zeer jong afgewend wor
den aan verant woordelijkheid. Iloofdfactor
naast kennis is voor hem karakter, want
alleen karaktervolle mannen zijn in staat
te commanderen.
Dat verantwoordelijkheidsgevoel nu is
jaren lang bij onze Marine onderdrukt. Ken
zelfstandig commandement wordt dikwijls
verkregen op een leeftijd, waarop men geen
zelfstandige zeelieden meer aankweekt.
Slechte tractementen vooral in de lagere
rangen, 't noodzakelijke geestelijke en maat
schappelijke conflict, tusschen oud en jong,
tusschen de meer ruwe en impulsievere
oudere elementen en de meer intellectuele
en meer nadenkende jongere elementen;
tusschen de meer absolutistische ouderen
en de meer naar, het hoe en waarom vra
gende jongeren; gepaard aan 't zeer
nadeelig werkende telkens terugkeerende 3
a 4 jarig verblijf in de Tropen, hebben 't
hunne er toe bijgedragen om 't verloop zeer
groot te doen worden,
Het verblijf in de Tropen verdient wnige
meerdere bespreking. Voor den Marine
officier was dit verblijf vroeger veel aan
genamer dan tegenwoordig. Vroeger waren
er vele kleine zelfstandige station?, dus
meerden kleine commandementen, en geen
radio telegrafie Die kleine commandemen
ten zaten niet steeds aan een touwtje, ze
waren hun eigen baas. waarbij nog komt
dat een pantsarvloot, die uit hooffe van
de kolenkosten slechts een klein deel van
't jaar in zee is, de charme van het varen
veel doet achteruitgaan.
Eindelijk en ten laatste is liet
percentsgewijze aantal officieren-huwelijken enorm
gestegen, waardoor ook dit op de
debetzijde van de officiersearrière moet worden
geschreven.
Deze gezamenlijke factoren leidden tot
een groot verloop. Een verloop zoo groot,
dat thans een groot tekort aan Marine
officieren moet geboekt worden. Het vol
gende opmerkelijk verschijnsel gaat hier
nog mede gepaard, de jongere Marine
officieren gaan in grooten getale heen, de
druk op de overblijvenden wordt grooter
en nu gaan ook van die overblijvenden
weder ettclijken de Marine verlaten, waar
door het groote publiek terecht moet den
ken er hapert iets bij de Marine, er is iets
niet in den haak, anders zouden de offi
cieren niet zoo weg loopen, terwijl de
Ministors van Marine, op middelen moeten
peinzen, hoe het verloop te stopper, maar
even als de opvolgende ministers van Ma
rine, een enkele uitgezonderd, verachtering
toorfden moest ook 't groote publiek wel
verachteriug toonen en deed dit stilzwij
gend door telken jare minder zonen naar
de betrekking van adelborst te laten mee
dingen ; de ministers van Marine gaven toe
dat het zoo niet langer ging, en riarueri
schoorvoetend maatregelen om het verloop
te stuiten.
De toeloop toch van onder op, blijft toch
nog gering, hierdoor vervalt selectie vrijwel
geheel en gaat het Marine-officierscorps
belangrijke wijzigingen tegemoet, wijzigin
gen in intellect en wijzigingen in stand.
Doordat er geen of minder keuze is, gaat
het intellect terug, en doordat de meer ge
goede standen zich meer en meer terug
trekken, daalt de gemiddelde stand. Die
daling van stand heeft een vi'x'ir- en een
na-deel. Voordeel is: beter begrijpen, den
man van het volk, nadeel is: mindere ge
schiktheid om te commanderen.
Hoe nu den toestand zoodanig te leiden
dat verbetering optreedt en dat de Marine
officiers-loopbaan als weleer weder een
begeerde positie wordt, waarbij de Marine
officieren dan tevens zullen moeten voldoen
aan redelijk te stellen eischen van karakter,
bekwaamheid en onversaagdheid.
Dankbaar moet erkend worden dat in de
richting om het verloop te stuiten reeds
iel* gedaan is geworden.
De tractementen der lagere officieren zijn
iets, hoewel te weinig, verbeterd.
De behandeling der jongere officieren is
zeer veel verbeterd (als er minder zijn moet
J