De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1908 13 december pagina 1

13 december 1908 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

'. i DE AMSTERDAMMER A°. 1908 WEEKBLAD VOOR NEDERLAND OiELcLer redactie -vajiL ^/Tr. DJt berat *«n btyroegseL :F. L. ?WTESsmsro-. * UltgeTers: VAN HOLSEMA & WARENDORF, K^izerssrraoht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt v«rsak«rd eT*»«ikom«tlg de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). foor p«r S maanden ...... f 1.50, fr. p. post f 1.65 per jaar, bg vooruitbetaling ...... , , mail . 10. Aboadtrfijke Nommen aan de Kiosken rerkrijgbaar 0.12», Zondag 13 December Advertentiën van 1?5 regels / 1.25, elke regel meer f 0.25 Reclames per regel , 0.40 Annonce» ait DnitecMsnd, Oostenrijk en Zwitaerland warden uitsluitend aangenomen door de flrm« RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer Grma. De prijt per regel U 40 Pfennlg. INHOUD: VAN VERRE EN NAN NABIJ: De Berner Conventie in de Tweede Kamer, door Herman Robbers. Onze Marine, door D. S Goede toestanden?, door Jean Charlet. SOCIALE AANGELEGENHEDEN: De gemeentebestulen en de gpeel gelegenheid voor de jeugd, door J. W. Gerhard. FEUILLETON: Ons geweten, door Margot GreTe. KUNST EN LETTEREN: C. en M. Scharten-Antink, Een huis TO! n-enschen, beoordeeld door Frans Coenen. Wïllem Butsehenrnjjter, Het Beethovenhnis, beoordeeld door Ant. Averkamp. Berichten. VOOR DAMES: Hulp in de huishouding, door W. P. Loon naar arbeid ? door v. H. Allerlei, door Caprice. UIT DE NATUUR, door E Heimans. De Tninstad-tentooBStelling, II, door J. H. W. Leliman. Een Indische huisvrouw, met afb., door Jan Fabriciup. Tentoonstelling C. Breitenstein, door W. Steenhoff. Ro mantiek, door Corcelis Veth. Gustav Xindemann in Rosmersholm", door Steilwtigen. De jeugd van Napoleon, door H. H.?Een nieuw reglement voor het Hoera I", door M. C. BelastingpsycholoKie. FINANCIEELE EN OECONOMI8CHE KRO NIEK, door V. d. M. en V. d. S Brief van den Geest des Kwaads. INGEZON DEN. DAMRUBRIEK. SCHAAKSPEL. ADVERTENTIËN. mSllllllllllllllllIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIlMMIIIlllllMMl De Berner Conventie in de Tweede Kamer, Sinds Februari 1906, dus in bijna drie 'aren, was door onze volksvertegen woordiging, ^door de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal, over de toetreding van Nederland tot de Berner Conventie Statenbond tot bescherming van letterkundige en kunstwerken met geen woord gerept. Adressen van de, nagenoeg alle Nederl. schrijvers om vattende, Vëreeniging vati Letterkun digen", E och van vele andere corporaties uit kunst- en handelswereld, die bij deze zaak het eerst geïnteresseerd zijn, waren in staat gebleken de aandacht onzer wet gevende vergaderingen te richten op de reeds tusschen vele landen bestaande internationale overeenkomst tot hand having en verdediging der rechten van schrijvers en kunstenaars. Het scheen wel of deze, toch vrij omvangrijke, categoriën van Nederlanders niet behoorden tot het eigenlijke volk", waarvan de leden der beide Kamers zich de vertegenwoordigers achten te zijn. De motie, 23 Dec. 1905 in de Tweede Kamer ingediend door het lid Van der Ylugt, mede onderteekend door de leden Bos, van Bylandt, Goeman Borgesius, Van Nispen tot Sevenaer en Van Asch van Wijck, en luidende als volgt: de Kamer, van oordeel dat de regeering zoo spoedig mogelijk behoort gebruik te maken van de openstaande gelegenheid om Nederland te doen toe treden tot de Berner Conventie, gaat over tot de orde van den dag," deze korte, maar afdoende motie scheen zonder discussie en zonder stemming ingetrokken of verworpen te zijn, men liet haar im mers eenvoudig liggen, en het bleek ten duidelijkste, dat de Kamer geenszins van oordeel was, dat de regeering 000 spoedig mogelijk behoorde gebruik te maken van de bedoelde openstaande gelegenheid." Tijd-in-ruimte had de hooge vergadering in die drie jaren voor veler en velerlei (vooral politieke en parh'j-) belangen, nooit voor die der geestelijk scheppende Nederlanders. Evenwel, gelukkig voor deze groep van landgenooten, die toch, naar mijne be scheiden meening, noch de onbelang rijkste, noch de minst in 't oog vallende is, trad inmiddels een nieuw ministerie op, en deed zich tevens een feit voor, (men zou waarlijk geneigd zijn aan 't ,fait nouveau" uit de Dreyfuszaak te gaan denken) waardoor deze veranderde regeerings-combinatie wel miu-of-meer genoodzaakt werd, zich in deze aangele genheid partij te stellen, voor het minst: van hare belangstelling of onverschillig heid te doen blijken. En zie nogmaals: gelukkig voor onze letterkundigen, onze geleerden, onze artiesten het kwam uit, dat, al zweeg ook de volksvertegen woordiging er over met een sphinxachtige geheimzinnigheid, de idee der internationale bescherming opnieuw veld gewonnen had en o. a. postgevat in de hoofden van hen die onze nieuwe minis ters geworden waren. Toen de Duitsche regeering, in den afgeloopen zomer, haar uitnoodigingen rondzond ook aan de nog niet toege treden staten om deel te nemen aan een Conferentie tot herziening der Berner Conventie, te Berlijn, te houden, toonde zich de onze aanstonds geneigd aan deze invitatie gevolg te geven, en benoemde zij zelfs niet minder dan vier afgevaardigden, die zij koos uit Nederlanders van ver schillenden werkkring, doch welke zich allen als voorstanders onzer aansluiting hadden doen kennen. Het waren de heeren Mr. Snijder van Wissenkerke, raad-adviseur aan het Departement van Justitie, directeur van het Bureau voor Industrieelen Eigendom, Mr. Plemp van Duiveland, hoofdredacteur van de Nieuwe Courant te 's Gravenhage, de heer W. P. van Stockum Jr., lid voor Nederland van het Bureau der internationale uit gevers-congressen, en de schrijver van dit artikel. Deze heeren nu werden naar Berlijn gezonden om te hooren en rapport uit te brengen" (ad audiendum et refe rendum), doch tevens met de opdracht, zoo mogelijk zorg te dragen, dat geen voor ieder bindende besluiten werden genomen, die het voor Nederland on mogelijk of moeilijk zouden maken binnen kort toe te treden, daar zoo luidden de woorden des ministers, door Mr. Snijder in de eerste zitting der Conferentie her haald dit land oprechtelijk verlangde uit zijn toestand van isolement te ge raken." En onze delegatie slaagde er in, deze haar opdracht ten uitvoer te brengen.Menige uitbreiding en verscherp te maatregel werd in de herziene Berner Conventie opgenomen 1), doch tevens de bepaling gemaakt (art. 25), dat nog niet toegetreden staten bij hun aansluiting zullen mogen aanwijzen de artikelen dezer herziene overeenkomst, welke zij, te hunnen opzichte, althans voorloopig wenschen vervangen te zien door de correspondeerende artikelen der Conventie van '86, al of niet met de correcties daarin aangebracht door de Acte Additionnel van Parijs (1896). Gesteld dus dat b.v. Neder land zou meenen (ik hoop waarlijk niet, dat het zoo zal blijken te zijn) nog niet mee te kunnen gaan met de volledige gelijkstel ling van vertalingsrecht met ieder ander recht van den auteur, zooals die in de herziene Conventie is uitgesproken, dan heeft Nederland het recht hiervan bij zijne aansluiting mededeeling te doen en zich slechts gebonden te achten door de oude bepalingen, waarbij de vertaling, wilde men bescherming voor haar, binnen tien jaren na verschijning van het origineel moest zijn uitgegeven. Zeer voldaan over dit tegemoetkomend besluit der Unielanden, waardoor althans de herziening van Berlijn in geen enkel opzicht een beletsel worden kan voor Nederlands toetreding tot de Berner Conventie, keerden de gedelegeerden huiswaarts. Doch zie, daar duikt, bij het debat over de begrooting van Buitenl. Zaken, in de zitting van 24 Nov., voor 't eerst sinds den winter van 1905 06, de Berner Conventie weer eens op in de Tweede Kamer! Een voorbode trouwens was ons al verschenen in het verslag der afdeelingen over de begrooting (Hoofdst. 111), uitgekomen gedurende de Berlijnsche Conferentie. En wat verneemt men nu althans van een deel der leden, die het eindelijk weer eens de moeite waard achten zich voor de belangen der schep pers op wetenschappelijk of kunstgebied te interesseeren?... De heeren verbazen zich dat enkel voorstanders der zaak naar Berlijn afgevaardigd zijn, zij bestrijden onze toetreding (aldu? luidt het voorloo pig verslag) op de bekeride(inderdaad!) gronden" en spreken van een cadeau", dat wij het buitenland zouden maken door onze toetreding, en waarvoor wij toch eigenlijk, als echte Hollanders, op ander gebied, iets (ja, en dan liefst iets kostbaarders zeker!) terug verlangen moeten. Tevens wijzen zij er op, dat onze aansluiting ook blijkbaar in het buiten land zelf als louter vrijgevigheid zou worden betracht, immers onze gedele geerden werden te Berlijn zoo vriendelijk ontvangen!! Welk een verheffenden indruk maken toch vaak de nobele discussies in een vergadering als deze, nietwaar? Men kan er de hoogste deugden der natie, haar spreekwoordelijken koopmansgeest b.v., ah 't ware verheerlijkt in terug vinden! Doch genoeg, het doel van dit arti keltje is minder ons in abstracte beschou wingen te verdiepen, dan wel de bewe ringen der heeren van den Berch van Heemstede c.s. op de,-?gedeeltelijk trou wens ook al van ouds bekende meest practische gronden te weerleggen. Ten eerste dan de verwondering dier 1) Belangstellenden worden verwezen naar mijn artikel in het juist verschenen Gidsnummer, waarbij ook een volledige vertaling van den nieuwen tekst opgenomen werd. heeren over de afvaardiging naar Berlijn van louter voorstanders der Berner Con- ? veutie. Leukweg antwoordde hem daarop reeds de minister van Buitenl. Zaken, zeggende, dat hem geen voorbeelden be kend waren van het zenden naar een Con ferentie van personen, die in principe zijn gekant tegen de zaken daar te be handelen. Zeer juist; doch zou men den heer v. d. B. v. H. (en zijn overtuigingsgenooten) ook niet eens mogen vragen, welke grootere voordeelen voor Neder land hij dan wel had verwacht van ver tegenwoordiging door louter tegenstan ders ? De vier gedelegeerden ter Berlijn sche Conferentie waren niet alleen voor standers van de B. C., zij waren en zijn ook voorstanders van alle de uitbrei dingen en verscherpingen in die over eenkomst te Berlijn aangebracht. Niet temin wisten zij te bewerken, dat hun land, gesteld het wilde toetreden, die uitbreidingen en verscherpingen daarom nog niet behoefde te aanvaarden. Had den tegenstanders gesteld het ware hun mogelijk geweest ook te Berlijn, trotz alledem und alledem" tegenstan ders te blijven ??een gunstiger resultaat kunnen bereiken ? Wat dan wel ?... O ja, maar misschien had de heer v. d. B. v. II. wel gaarne gezien, dat de Berlijnsche herziening onze aansluiting wel degelijk, althans voorloopig, onmogelijk gemaakt had! Maar dan hadden de afgevaardigden immers juist gén tegenstanders, maar vurige, ja doldriftige en taktlooze vóór standers moeten zijn! En thans dat beroemde cadeau", in verband met de vriendelijke ontvangst ons te Berlijn te beurt gevallen, waarvan o. a. in de Nieuwe Courant werd ge waagd, en waarover de heer v. d. B. v. H. ook in den G'uh van Dec. een en ander vinden kan. Inderdaad', wij zijn hoffelijk ontvangen te Berlijn, met een graadje hoogere onderscheiding misschien zelfs wel dan sommige andere der nog niet aangesloten landen: Ecuador, Paraguay, Guatemala, enz. Heeft de heer v. d. Berch misschien niet eens hooren verluiden, dat er ook in den hemel meer vreugde zijn zou over n zondaar die zich bekeert dan over negenennegentig rechtvaardigen die de bekeering niet meer van noode hebben ? Wij zijn vriendelijk ontvangen te Berlijn wij die in 1896 te Parijs, ter vorige herzieningsconferentie, niet eens vertegenwoordigd waren. Maar meent de heer v. d. Berch dan, dat het hier nkel gold de afgevaardigden van het land dat neiging toonde zich te bekeeren ? Dan moet ik hem tegenspreken en... geruststellen. Ware de heer v. d. B. v. II. afgevaardigd, hij zou waar schijnlijk iets minder voorkomend beje gend zijn. Die ontvangst gold n.l. wel degelijk ook eenigszins de personen der gedelegeerden, van wie men n.l. wist, van wien althans sommigen der confereerenden wisten, dat zij zich jarenlang veel moeite gegeven hebben orn Nederlands toetreding tot de Conventie gedaan te krijgen. Deze welwillende ontvangst was dus een zeer begrijpelijke, zeer menschelijke ontvangst van gelijkgezinden door gelijkgezinden, en had niets te maken met het enorme voordeel, dat mei: zich altijd volgens de heeren v. d. Berch en van Doorn, in het buitenland van Neder lands toetreding voorstelt. Ten slotte dan hoe is het gesteld met dat voordeel, met dat groote cadeau, dat volgens deze heeren, die nu niet bepaald veel trots op de geestelijke pro ductie huns vaderlands schijnen te be zitten, door onze toetreding aan het bui tenland gemaakt zou worden ? Maar waar komen zij dan toch eigenlijk vandaan, deze heeren, in welken uithoek wonen zij ? Weten zij inderdaad niet dat déze bekende grond" tot bestrijding onzer aansluiting al sinds lang onder hunne voeten is weggenomen? Weten zij niet, dat Nederlands toetreding tot de BernerConventie gewenscht wordt, niet in de eerste plaats om den buitenlandschen kunstenaars en geleerden te geven wat hun toekomt, maar in de eerste plaats om het goed recht der vaderlandsche kunstenaars en geleerden ook aan gene zijde der grenzen te doen eerbiedigen en verdedigen, en vooral ook om hen te be schermen tegen de al te gemakkelijke con currentie der (zonder autorisatie der au teurs, dus zonder bezwaar van honoraria) verschijnende vertalingen van buitenlandsche werken? En in de twen/e plaats om aan het Nederlandsche volk goede waar voor ~'M geld te be/orgen,zuivere reproduc ties, volledige en behoorlijk gecontroleerde vertalingen ? Weten zij ook niet, dat het niet i/'aar /.-?, dat Nederland artistiek of litterair ten achter staat bij zijn groote naburen? Dat onze schilderkunst niet alleen, maar ook onze nijyerheidskunst, onze bouwkunst en onze litteratuur zich zonder eenige vrees of schaamte naast die van Frankrijk, Engeland of Duitschland kunnen stellen, en dat, zoo er b.v. tot nog toe niet zooveel uit het nederlandsch in het duitsch vertaald werd als omgekeerd, dat niet komt doordat ons werk het ver talen minder waard is, maar hoofdza kelijk doordat .onze auteurs, bij de geringe uitgestrektheid van ons taalge bied, geen wereldnaam hebben als som mige Duitschers, n doordat de vertalingen hunner boeken, aangezien Nederland nog niet tot de B. C. is toegetreden, aanstonds mogen nagedrukt worden ? Weten zij niet, dat de Nederlandsche Uitgeversbond, de eenige corporatie van uitgevers in ons land bestaande, en dan ook bijna alle uitgevers van eenig belang omvattende, en dat ook de Vëreeniging van Muziekhandelaars al verscheiden malen bij onze regeering hebben aangedrongen op toe treding tot de B. C. ? En dit natuur lijk geenszins uit louter edelmoedig heid, maar in het welbegrepen en ook zeer begrijpelijke belang der Neder landsche boeken- en muziekmarkt. En ten slotte: weten zij niet welke onder vindingen men in het buitenland heeft opgedaan met de Berner Conventie. Dat het kleine Denemarken waarvoor dan toch zeker wel dezelfde bezwaren zouden gelden als voor Nederland! in 1903 tot de Berner Conventie toe getreden, dat ook Noorwegen, sinds 1896, en Zweden, sedert 1904 tot den Bond behoorende, geenerlei bezwaar hebben tegen de gelijkstelling van den duur van het vertalingsrecht met dien van de andere auteursrechten, zooals te Berlijn werd gedecreteerd, dat de Deensche uitgevers zich zelfs unaniem in hooge mate tevreden verklaarden over de wer king van Berner Conventie en Parijsche Acte Additionnel" en hun verlangon uitspraken over te gaan tot de gelijk stelling waarvan ik sprak ? Weten zij dit alles niet, deze heeren Volksvertegen woordigers ? Maar sinds wanneer is het dan gewoonte, in welke wetgevende vergadering dan ook, het woord te voeren over zaken waarvan men niet do minste studie gemaakt heeft ? Sinds wanneer is het veroorloofd den nationalen tijd te ver kwisten aan bakerpraatjes, als dat van den heer v. d. Berch van Heemstede, die o.a. beweerde, dat wij na aan sluiting bij de Beriier Conventie allen genood zaakt zouden worden, fransch, duitsch en engelseh te leeren, daar immers van vertalingen in het nedorlandsch geen sprake meer zou kunnen zijn!? Is het toch niet een beetje hél erg, dat het eerste woord, na bijna drie jaren weer over de Berner Conventie in de Kamer gesproken, dit woord van volkomen onwetendheid moest zijn, een onwetendheid te minder te veront schuldigen, daar nu al sinds jaren in adressen aan Koningin, Ministers en Staten-(<eneraal, in vlugschriften, tijd schrift- en courantartikelen kennis over deze zaak verspreid is ? HKUMAX ROMUEKS. Onze Marine. liet was ons vergund een dezer dagen inet een allezins bevoegd, kenner van Marinezaken een onderhoud to hebben, en meenen wij onzen lezers geen ondienst te doen om in het kort te resumeren wat ge noemde autoriteit ons mededeelde. Wij wensehen voorop te stellen, dat geen per soonlijke s\ mpathiën of antipathiën op het oordeel eenigen invloed hebben gehad, maar wenschen te constateren dat alleen het be lang van ons geliefde vaderland in deze den doorslag geeft. Niemand besehouwe dus het hieronder behandelde als een aanval op den een of anderen minister, maar wel een aanval op het systeem dat bij onze .Marine noodzakelijk geboren moest worden, toen bij het verloopen van het getij, de bakens niet werden verzet Wat is de reden V" werd door ons gevraagd, dat er bij onze jongelingschap zoo weinig animo bestaat om bij de .Marine te gaan dienen. "Wat is de reden ? dat zoo vele zeeofiïcieren en daarbij niet de mindere broe ders den dienst in de kracht van hun leven verlaten, om aan den wal in particulieren dienst te treden." Het antwoord wat op deze onze vragen werd gegeven moest uit den aard der zaak eenigzins breed worden toe gelicht en kwam op het volgende neder. Alle maritieme volken ondergingen de laatste 25 jaren een geweldigen ommekeer ten gevolge van den overgang van de zeil schepen of liever gezegd zeilschepen met hulp-stoomvermogeu tot 't stoomschip en dan nog wel 't moderne pantserschip kruiser of torpedoboot enz. Deze overgang maakte een geheel ander ras Marine-officieren noodig; ten gevolge van de totale wijziging van materieel ging hiermede gepaard een zeker niet minder groote verandering in personeel. De zeilmatroos van die dagen heeft niets meer gemeen met den kanonnier, mechanicien van onzen tijd, den torpedist, stoker, enz. De sociale evolutie deed zich verder hoe wel met r er achter ing, ook op onze vloot gevoelen. Ten gevolge van de combinatie dezer oorzaken wordt er van 1880?1908 zeer veel gevergd van het aeeomodatievermogen van den Marine-officier; doch ook zeer veel van het intellect en dit des te meer daar het in een kleine Marine als de onze zeer moeilijk is te specialiseren, in artillerie, torpedo, navigatie, landings divisie en hydrografie apart officieren te vormen. Het onvermijdelijk gevolg nu van dezen toestand was, dat enkele marine-officieren om het zoo eens uit te drukken, juist nog mede konden komen, terwijl dit voor an deren onmogelijk was; het spreekt nu wel van zelf dat het aanpassingsvermogen van jonge menschen grooter zijnde dan dat van ouderen, het voornamelijk de ouderen waren die te kort gingen schieten. Natuurlijk en zeer menschelijk is het ook dat deze ouderen hoewel klaarblijkelijk niet bij, toch zeer weinig animo toonden om weg te gaan; daar zij na de zeer magere begin-tractementsjaren, tooh ook de meer beter betaalde jaren eens wilden beleven. Hierdoor nu weer kwamen niet snel ge noeg die krachten aan het bewind, die er op grond van hun eigenschappen recht op hadden. De Engelsche admiraal, Beresford, heeft eens gezegd: We must have sound men, not over fourty h've". Het spreekt wel van zelf dat men die uitspraak niet naar den letter moet opvatten, een kern van waarheid is er evenwel in. Ken Marine officier moet van zeer jong afgewend wor den aan verant woordelijkheid. Iloofdfactor naast kennis is voor hem karakter, want alleen karaktervolle mannen zijn in staat te commanderen. Dat verantwoordelijkheidsgevoel nu is jaren lang bij onze Marine onderdrukt. Ken zelfstandig commandement wordt dikwijls verkregen op een leeftijd, waarop men geen zelfstandige zeelieden meer aankweekt. Slechte tractementen vooral in de lagere rangen, 't noodzakelijke geestelijke en maat schappelijke conflict, tusschen oud en jong, tusschen de meer ruwe en impulsievere oudere elementen en de meer intellectuele en meer nadenkende jongere elementen; tusschen de meer absolutistische ouderen en de meer naar, het hoe en waarom vra gende jongeren; gepaard aan 't zeer nadeelig werkende telkens terugkeerende 3 a 4 jarig verblijf in de Tropen, hebben 't hunne er toe bijgedragen om 't verloop zeer groot te doen worden, Het verblijf in de Tropen verdient wnige meerdere bespreking. Voor den Marine officier was dit verblijf vroeger veel aan genamer dan tegenwoordig. Vroeger waren er vele kleine zelfstandige station?, dus meerden kleine commandementen, en geen radio telegrafie Die kleine commandemen ten zaten niet steeds aan een touwtje, ze waren hun eigen baas. waarbij nog komt dat een pantsarvloot, die uit hooffe van de kolenkosten slechts een klein deel van 't jaar in zee is, de charme van het varen veel doet achteruitgaan. Eindelijk en ten laatste is liet percentsgewijze aantal officieren-huwelijken enorm gestegen, waardoor ook dit op de debetzijde van de officiersearrière moet worden geschreven. Deze gezamenlijke factoren leidden tot een groot verloop. Een verloop zoo groot, dat thans een groot tekort aan Marine officieren moet geboekt worden. Het vol gende opmerkelijk verschijnsel gaat hier nog mede gepaard, de jongere Marine officieren gaan in grooten getale heen, de druk op de overblijvenden wordt grooter en nu gaan ook van die overblijvenden weder ettclijken de Marine verlaten, waar door het groote publiek terecht moet den ken er hapert iets bij de Marine, er is iets niet in den haak, anders zouden de offi cieren niet zoo weg loopen, terwijl de Ministors van Marine, op middelen moeten peinzen, hoe het verloop te stopper, maar even als de opvolgende ministers van Ma rine, een enkele uitgezonderd, verachtering toorfden moest ook 't groote publiek wel verachteriug toonen en deed dit stilzwij gend door telken jare minder zonen naar de betrekking van adelborst te laten mee dingen ; de ministers van Marine gaven toe dat het zoo niet langer ging, en riarueri schoorvoetend maatregelen om het verloop te stuiten. De toeloop toch van onder op, blijft toch nog gering, hierdoor vervalt selectie vrijwel geheel en gaat het Marine-officierscorps belangrijke wijzigingen tegemoet, wijzigin gen in intellect en wijzigingen in stand. Doordat er geen of minder keuze is, gaat het intellect terug, en doordat de meer ge goede standen zich meer en meer terug trekken, daalt de gemiddelde stand. Die daling van stand heeft een vi'x'ir- en een na-deel. Voordeel is: beter begrijpen, den man van het volk, nadeel is: mindere ge schiktheid om te commanderen. Hoe nu den toestand zoodanig te leiden dat verbetering optreedt en dat de Marine officiers-loopbaan als weleer weder een begeerde positie wordt, waarbij de Marine officieren dan tevens zullen moeten voldoen aan redelijk te stellen eischen van karakter, bekwaamheid en onversaagdheid. Dankbaar moet erkend worden dat in de richting om het verloop te stuiten reeds iel* gedaan is geworden. De tractementen der lagere officieren zijn iets, hoewel te weinig, verbeterd. De behandeling der jongere officieren is zeer veel verbeterd (als er minder zijn moet J

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl