De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1908 20 december pagina 3

20 december 1908 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1G43 DE AMSTERDAMMER W E E K B I, A D VOOR NEDERLAND. gemald ter Gou.de van den outgane", biz. 342): er is geen nieuws onder de zon! Maar bij dit laatste gebruike men een korrel zouts; de lectuur van dit bwk leert ook dit, dat het nieuwe in veel opzichten beter is. Het lag niet op des Bchrijvers weg van het huiselijk, het zedelijk, het godsdienstig leven der arbeiders te spreken, maar als het blijkt niet hoog te staan (ik heb er lang geleden van verteld in de Uandd. en Heded. van de Mij. der Nederl. Letterk. 1904/1905) dan liggen de verontschuldigende oorzaken voor de hand. Inderdaad wij oordeelen zacht over menschen, die een ambacht hebben, zeer haettel ende versmaechdich Toor alle lieden ende tsijn oock vrouch oude mannen"; menschen van wie in 1530 een bur gemeester getuigde hoedat dieneriugeder draperije deser stede zeer sober is, dairdoer zware armoede, grote honger ende commer alhier bij de miserabele personen dagelicx geleden worde ende dat doerdien enige van dezelve» personen dagelicx zeggen: och Lieve Heere en gaet ons niet verbij mit u gave der heete ziecte (de pest) want wij liprer sterren dan langer leven" (biz. 362). Hier is een ellende, waaraan allerlei omstan digheden en niet alleen hardvochtige drapeniers schuld hadden, maar die (zooals altijd) veel begrijpen en veel vergeven doet. De lezer wil zich berinneren, dat ik geen ander plan had dan uit het lijvig boek van dr. P. iets te vertellen. Moge dit enkele woord velen tot het boek-zelf brengen. Zij zullen zien welk eene uitnemende bijdrage het is voor onze kennis van het laat-middeleeuwsche sociale en oeconomische leven. Van iemand die met zulk een proefschrift aanvangt heeft de wetenschap veel te wachten. Leiden, 17Nov. 1908. L, KNAPPERT. Atmut Stmper als Jongeling, door OTTO EKNHT, uit het Duitsch vertaald door Dr. C. D. SAX. Van Holkema & Warendorf, Amsterdam. Aemus Semper l Hoe hebben we den kleinen jongen liefgehad, die in wonderen de wereld doorging. Had in de woning van de Sempers niet bij zyn wieg de goede fee gestaan, die hem de gave schonk dat alles wat zijn oogen zagen schoonheid werd 1 EQ was de werk plaats van zyn vader, waar dagelijks de een tonige arbeid van het sigarenmaken voort ging, hem niet hal van een oud ridderkasteel, waar barden bun liederen zongen? EQ nn wordt Asmus jongeling, man. Vroeger ontving hy' zy'ne heerlijkheden direct van z;jne omgeving, de natuur, de schoone, dichterlijke geest in zijn huia. Nu wordt het dieper zoeken en worstelen. Mooi zet het boek in door nog eens Asmus heelemaal thuis te geven in een echt Seaiper'd tafreeltje, waar moeder Semper het aardappelmes zwaait, en Lodewijk Semper's s'.ille glimlach over Asmus gaat. Maar Asmus bly'ft dezelfde Asmus, dezelfde schoonheid zoekende en blijdschap levende ziel. En bovenal, dezelfde eenvoud en onbe wustheid van zichzelf. Asmus werk is oneindig beter dan dat van zijn mede kweekelingen, maar nooit is in hem verheffing. Want hij werkt niet om zich zelf, maar om de dingen, om hun wezec, te kennen; zijn ziel leeft in de bewondering, die hoog boven het eigen weten alleen de schoonheid van het ge weten e wil. Het is dikwijls een angstig en zwaar worste len om tot dat we*.en te kunnen doordringen. Asmus met al zijn fantasie is zoo reël, hij moet de dingen zien, begrijpen, liefhebben, dan eerst is zijn ziel, die altijd klaarheid zoekt, tevreden. En Asmua vraigt altijd op nieuw wat zijn ziel wil. Zijn verstand werkt en zwoegt, maar de ziel is niet tevreden als niet de diepste gronden zijn bereikt. Dan is er de stille glimlach van het zalige weten, het verre uitzicht over de bergen, de ure van rust. Wel is die rust, die klaarheid dikwijls kort; Maar het is niet alleen de geestelijke strijd die Asmus te voeren heeft. De geestelijke worste ling, die had Asmua wel aangekund, die was hem lust, maar er kwamen materieele zorgen. Asmug begint den druk te gevoelen zoo lang zijn ouders tot last te wezen, bovenal daar de verdiensten in het sigarenvak al minder worden. Op de kweekschool etudeerende voor onderwijzer, moet Asmus nu in zijn vrije uren privaatlessen geven om zooveel mogelijk in zy'n eigen onderhoud te kunnen voorzien. Dat was hard, niet om de moeite, niet om de verveling van het werk, maar omdat Asmus gevoelde dat zijn studie er onder leed. Dit is een aangrijpend hooflstuk, waar de moeilijke strijd wordt gegeven, de schoone wil te studeeren, zooah Asmus studeeren begreep en het moede lichaam, daarbij nog slecht gevoed, dat den geest niet meer draagt, Ze meenen van verre muziek te hooren; willen niet langer blijven, en voor zoover het kleinen zijn die niet in zeven slooten gelijk loopen, vliegen ze weg, zoo snel mogelijk. Maar de kleinste der kleinen? Ach, zelfs niet de grootste limpion, die aan deii stok boven hunne hoofden bengelt, kan hen tot wegsnellen bewegen. Zij wagen eenige schreden en dan hebben ze ingezien, zonder moeders hegeleiding zelfs bij het grootste licht voor hen de diepste duisternis heerscht. In het heen- en weer zwenken hunner fakkel uiten zij hun ongeduld deze kleinen, die niet op den avond kunnen wachten, doch hem te gemoet willen gaan, om hem toe te roepen, snel nader te komen. Zy zijn niet te houden, immers die anderen zijn reeds weg en stellig is de optocht reeds begonnen de rondte te doen. Van alle zijden komen ze. Kindereu met lichten, en lichten met kinderen en die zich te groot vindt, om met een lampion te gaan, en toch zijn spijt, het feest niet te hebben medegemaakt, nooit zou kunnen verkroppen, draagt een miniatuurlampje bij zich aan een stok van driedubbele lengte. Uit de duisternis duiken ze op, van verre ontelbare gloeiwormen, dichterbij prachtige voorstellingen op allerlei gebied. Oorlogechepen, Japaneezen, ballons. Naast Bülows Pudel,deKöpernickerHauptmann,?maskierte" lichtjes, die politicussen in wording onder voogdijschap van volwassenen dito's rond voeren. Een bijzonder hoog huis, op een baar gedragen, mist de voor dezen avond zoo onmisbare verlichting. Iemand, die zich niet om Politiek bekommert, meent daarin het hooge witte huis te herkennen dat de Actiën-Gesellschaft Tietz op de Alleestraese heeft laten bouwen en dat op dezen lichten avond door zijne duisternis in het maar belemmert. Er is angst en pijn in dit hoofdstuk, angst om wat aan schoonheid dreigt verloren te gaan, en pijn, dat dit zoo moet wezen. De klacht van Asmus als hij voelt Dat was geen studeeren meer wat Lij in den laatsten- tijd deed. Dat was niets dan een ophappen en weer loopen laten, te hooi en te gras. Met al die privaatleesen kan hij slechts het allernoodzakelijkste pompen", kan hij eigenlijk slecnts voor den schijn werken". Wel is zijn werk naar de uiterlijke eisch meer dan voldoende, maar Asmua ziel, de fijne, gewetensvolle ziel vraagt, welke waarde dit oppervlakkige weten" heeft". En als hy' door zijn examen komt, met lof er doorkomt, dan gevoelt hij het nog scherper. Hy' wordt geëerd en geprezen, waarvoor ? Om wat oppervlakkige kennis. Hij had zich die studiejaren zoo schoon voargesteld, hoe zou hij toenemen in kennis en wijsheid! En hoe bitter, bitter weinig had hij geprofiteerd I Hij had heelemaal niet 't gevoel, dat hy' in geestelijken zin gegroeid was. Weder had hij, gelijk zoo vaak reeds, 't gevoel dat de menschen merkwaardig weinig van hem eischteo, vsel minder dan hij gewoonlijk van zich zelf verJangde". Dit is een aanklacht van Asmus tegen het onderwijs, maar een gereehtvaardigde aan klacht. Veel oppervlakkige kennis maar geen dieper bewustwording van het geleerde. Een wonderschoon hoofdstuk in dezen kweekelingentijd is het hoofdstuk waarin niets, heelemaal niets gebeurd en dat de gewone lezer woedend zal overslaan". Meester Bruhn moet de kweekelingen de volkeliederen leeren, die ze later in de school met de kinderen zullen zingen. Asmus en het volkslied en de heerlijke oude meester Bruhn, ach die vinden elkaar dadelijk. Ja, dan is 't weer heelemaal de kleine Asmus, die Zondag in de weiden zag, en die innerlijk even sterk leeft al vecht de groote Asmus om Kant onder de knie te kry'gen. Eéa enkele vioolstreek, een oude, welbekende klank en Asmus is in het won derland, waar wind en zon en sterren en avondlicht en ochtendschemer met eiaen stemmen tot hem spreken. Die oude liederen, dat is realiteit, dat is het wezen der dingen. Ea nu zal Asmus zelf gaan onderwyzen. Ja, als hy' nu zijn Pestalozzi had gevonden, dan was alles wel goed gegaan, maar de heer Diögemüller, het hoofd van Asmus' school, was heelemaal geen Pestalozji, ja, had zeker een schriklijke af kaer van dien afschu welijken man. Asmus liep rond met de gedachte dat een onderwijzer kunstenaar moest zijn, en in dien geest gaf hy zijn onderwijs. En wat een liefde, wat een moed is er in dat on derwijs. Dat is de mensch, die de rnensch zoekt en hem tot heerlijkheid wil brengen. Maar met de heer Drügemüller brengt zulk onderwijs tot conilicten! Donkere tijden gaan over Asmus heen, tyden van bitterheid, van cynisme; moeder Rebekka gejaagd en ?ol onrust, bezweert Lodewijs Semper zijn zoon van de nachtelijke tochten terug te houden, als hij eenzaam, gansch alleen, in een kroeg drinkt en... filosofeert in ontboezemingen, als: Een goudstuk viel in 't water en zonk. Dat komt er van als men niet den voortdurenden drang naar boven in zich heeft, zooals ik l riep een dryvende kurk." Maar Lodewijk Semper is gerust, hij heeft enkel een fijn lachje over voor Kebekka's ser moenen. Aamus, wie is nu over Asmus on gerust l En dan komt de ty'd van Asmus liefde, waarin heel zyn heerlyke, onschuldige ziel in al zyn schuchterheid en naieviteit te voorschijn kout. Vooral de hoofdstukken vóór de schriklijke verklaring" zijn vol humor; ach wat maakte Asmus die zoo be slist en resoluut de moeilijkste filosofische vraagstukken aanvat, een omwegen en moei lijke gangen om die andre ziel te durven naderen, die al zoo lang verlangend naar hem uitziet. Maar wat een schoonheid in deze schuchterheid. Want het is de bewon dering, de vereering die Asmus zoo schuchter maakt; en als hy dan mag liefhebben, zijne liefde mag uitzeggen, dan is hij als dronken van schoonheid en geluk, dan gaat Asmus' ziel «oo stralend open in die andre ziel, dat er een glans en gloed over de wereld gaat, die hun oogen schier verblindt. Misschien, dat sommigen de liefde scènes tusschen Asmus en Hilde wat ouderwetsch, wat kinderachtig vinden, 't Kan wel zijn, Asmus met al zijne diepzinnige filosofische studies, met zijn schoone fantasieën is een door en door gezonde ziel, die het volle leven durft leven en vol durft genieten. En dat die liefdesbetuigingen nu niet zoo heel opper vlakkig zijn, maar dat er in i.-j de ontroering van de schoonheid en de liefde, zegt deze wondere openbaring van Asmus' gedachten. Samen zitten zij aan de Klbe, waar hij als kind zooveel heeft gedroomd en ala HilJe oog valt, doch Politik- Veranlagttn zijn slecht genoeg, om daarin het Rijksdaggebou *' te zien, dat sedert eenigen ty'd van aile licht beroofd schijnt. Waarom zetelt ook in de hersenen van esn bsschaafd burger dikwijls meer verstand dan in die van.,.. Fosi.' Men bedenkt gelukkig nog bijtijds, dat uien zich bezondigen zou tegen de hooge regeering van het vereenigde Duitschland. Zoo'n uiting is gevaarlijk onder meuschen die reeds vau MajeEteitschennis spreken, als ieman i dan moed heeft te zeggen, dat de jongste \an den kroonprins een opmerkelijk breeden neus heeft. Of het in het duister rondtastendn ver tegenwoordigers van den Rijksdag of een opmerkelijk breed kroouprinfelijk-reukorgaan betreft, een gevaarlijken klip moet men trachten te ontzeilen. Daarom niet geluisterd. doch gezwegen en gekekfn. De optocht schijnt hoofdzakelijk een hulde aan Zeppelin. Overal het luchtschip, ver menigvuldig! eu in verschillende silua'ie; hoog in de wolken als eenvoudig tienpenninglampion, in lagere luchtlagen als prachtstukje uit een eerste werkplaats, en laag bij den grond, gedragen door zes mannen, als een voudige schepping, door een Zeppelin-ver eerder uit teenen en wit papier kunstig gebouwd. Een als luchtschip maskiert" licht, zegt ons, dat er maar n Zeppelin is. Commentaar is hier niet overbodig, doch met een beetje goeden wil, komt men er toch wel uit of in. Dat Duitschlands toekomst in de lucht ligt, wordt ons op verschillende wijze in volle verwachting voorgehouden, en als men door de verdorvenheid van onzen tijd, reeds niet zoo verdorven was, wantrouwig te zijn, zou men het gelooven, zoo spookachtig blikt het ons uit de duisternis tegen. Ter verduidelijking der herinnering aan stilletjes aan kwam sluipen, haar gezicht zachtkens over het zy'ne boog en hem kuste, als dan al het geluk der kindsheidherinnering met het tegenwoordig geluk in Asmus' hart samensmolt, dan moest hij hardop of zwij gend een woord van dank spreken. Hij, in wien in zware en droeve tijden nooit de gedachte aan een persoonlijk, vaderlijk be stierend God opkwam, hij voelde in oogenblikken van overweldigend geluk behoefte aan een wezen, dat hij kon danken, en onder een lach en een traan riep hij zwijgend of luid jubelend met ten hemel geslagen oogen: Heere God, Gij verwent ons! Goede God, laat ons niet stikken in ons geluk!" Maar wat ik het schoonste in dit boek vind is zijn alledaagechheid": dat er zoo heerlijk wordt stilgestaan bij de alledaagsche dingen. Is dat nu noodig, is dat nu niet omslachtig en lang, dat we dit allemaal be schreven krijgen, de verschillende meesters, de verschillende vrienden, lessen, ja zslfs zijn diensttijd. Ik heb dit hooren vragen. Noodig? wie denkt aan noodig, wie gaat nu afwegen wat gewichtig of niet gewichtig is, de moeite waard in zoo'n leven, wien s diepe ziel alles tot ernst maakt, voor wie geen kleine of groote dingen bestaan. Het volle, volle leven; dat is voor mij de schoonheid en de waarde van dit boek dat we hier leven krijgen. En dat gansche leven gedragen door den kostelijken humor van den schry'ver. Er ia zulk een vaderlijkheid in dien humor, zulk een goede glimlach. Zouden we om den humor alleen niet elk tafreeltje telkens opnieuw willen lezen en om de schat van dien humor er geen enkele willen missen? En nu hoop ik maar dat men met het lezen van dit boek niet zal wachten tot het eens in de portefeuille" komt. Zoo'n porte feuille heeft zijn kwade zy'de, men verleert er door boeken te koopen. 't Wordt ons al weer te gemakkelijk gemaakt. Zulk een boek moet gekocht worden, moet bezit zijn, het is een boek om telkens weer eens op te nemen en zich aan den geest ervan te ver kwikken. Ik verwonder er mij altijd over hoe spoedig menscheu geneigd zijn uitgaven voor concert of tooneel te maken en zoo moeilijk zich een boek aanschaffen. We weten wel de opmerking van Ruskin hoe men zich getroost uren, uren te antichambreeren om een enkel oogenblik een koning of hoog geplaatste even in het gelaat te mogen zien en een hoogst onbeduidend woordje van hem te hooren, terwijl de koningen van den geest altoos by ons kunnen wezen en we ieder oogenblik de hoogste wijsheid van hen kunnen hooren. Welnu een koning balen we met dit boek in huia, een hooge edele geeat. TK. KEUYT?HUGEK/EIL. De oürssiw aii.,, wat fcrümftn onzin, Haal op, haal neer in 't knekelhuis, Waar I/sbeth vlooit de deken, Met rommelen, stommelen en gedruisch, Gelyk het is gebleken. Zij vliegen op elkander aan De een op d'ander. Een varkensstaart krult om de maan Aristoteles, Alexander. Hoe dom waren wij toch, in onze dwaze jongensdagen, toen wij dit vers, waarvan de dichter ons onbekend bleef, en dat wij in vlagen van speelschheid wel eens decla meerden, voor vermakelijken onzin versleten". Zoo begon eens J. van den Oude (C. van Nievelt) een zy'ner kritieken, toen hy een boek onder handen kreeg, dat hern niet bijzonder mooi en helder voorkwam (later in zijn Litterarische Interluliën I, 199). En toch, kan de lezer gedacht hebben bij dit vers waarvan de dichter onbekend bleef", ik heb dat moois al eens mér gelezen. En als zijn geheugen hem op streek geholpen had en hij bladerde in Wolft' en Deken's Willem Leevend", dan vond hij daar inder daad (deel III, 51) in den brief van Alida Rijzig: Heis op, heis neer, in 't knekelhuis, Daar Elsje vlooit den deken, Met homlend-stomlend vreugdgebruisch, Gelijk ons is gebleken; Zij vallen op elkander aan, Den eenen en den ander, De winden met hem speelen gaan, Aristoot, Alexander! Toch was ook Betje Wolff gelukkig voor haar! niet de oorspronkelijke dichteres. Zij had het ongetwijfeld van Justus van Eft'en, in wiens X XI Vste vertoog in den Hollandsche ?Spectator wij lezen kunnen : Hijs op, hijs neer in 't knekelhuis, Daar Lysbet vlooit den deken, Met hom'len, stom'len en gedruis (lelijk 't ons is gebleken. de katastrophen bij Echterdingen ware de volgende zang niet overbodig geweest. O Zeppelin, o Zeppelin, wo ist denn deine Lufimaschin ? Sle ia: verbrannt lm SchwabeuJa d. Doch dit is een "-cbwabisch lied en liederen uit Schwabenland worden in Rijnland -tkt gekend en dus ook niet gezorgen. Eu nog hteeds komen er kinderen met lichten en lichten met kinderen. Opgeschoten bengels, ilie wüd door de massa dringen en de eenheid van den stoet voor eeuige cogenblikken verbreken ; a-b-c-f>cliüLi:n, die in teoJcre bezorgdheid geen oog afwenden van hunne zwevende lichten; la:hende kindsren, die m<'t glanronde oogen het i'fe.-'l ile.s lichtd te gemoit snellen, en schreiende kleinen, die angstig oplichten naar al dat licht. En die allen weten niet, dat dat licht in zijn Triomftocht het kind draagt. Het onderscheidt tusschen het St. Nicolaasfeest e 11 hel S!. Martinsleest zit in de wijze VE.II vcre-rinsr. St. Nicolaas wordt gewoonlijk in huis en St. Martin op een openbartn weg vereerd tn gevierd. Ook is St. Martinfl barm hartigheid met Poëzie vereenigd, en zonder het y.inien dezer hem gewijde liederen, ging de aantrekkelijkheid van het feest verloren. I>aar klinkt Sankt Martin ritt dnrch ScVinee und Wind, Sein Rosz, das trug ihn fo:t geschwind. Sankt Mariin net mit leichteia Mut, Sein Mantel deckt ion warm umi gut. Zoo gaat het vier coupletten voort, en dan is men tot de wetenschap gekomen, dat St. Martin de helft van zijn mantel heeft weggegeven, en den dank des armen niet als een dief unlrlrchs, doch als een ridder oiitïn.lïn is. Door dit aanhooren van zooveel edele De een valt op den ander aan, Zij volgen op malkander; De winden met hem spelen gaan. Ar'stot'les, Alexander. Hy zegt in zyn jeugd gekend te hebben een man, die in zeker dolhuis opgesloten zat en die ket vermogen" had duizend vloei ende dichtregels achtereen uit te galmen," waarvan de bovenstaande bewaard bleven. Maar we durven bijna te zeggen, dat onze Jus!us hier 'n'beetje aan 't opscheppen" is. Dien man heeft hij niet gekend, want de ongelukkige leefde anderhalve of twee eeuwen vroeger. Hij heette (volgens Viverius, die hem als geneesheer bezocht zal hebben: zie zijn Wintersche avonden", biz. 157) Hans Jansz. van Ryswyck en was een krankzinnige in 't Dolhuis te Utrecht. Zijn oorspronkelijke' gedicht luidde: Eisch van 't geswetz in 't Knikker-huys Daar Lysbet h vlooit de Deken, Met bomlen, stomlen en gedruys: Al 't geen men daar hoort spreken, Dat 's: Tucht, gesponnen en geleent: Hijg-op, hijg neer, den Aazetn steent, Niet geklik l so geleken. 't Is elk in 't zijn: wie gaat en staat; De weer-spraak door eik-ander. Al 't geen men eischt is overdaad: Baat-zoeking, 't een als 't ander. ? Vaar wel: God schrijft op rainer blaan De winden met hem spelen gaan. Aristootlus, Alexander. Dus, natuurlyk, moesten we de kraamkamer van het gedicht" zoeken in een gekkenhuis. Men ziet hoe er in dan loop der eeuwen aan het vers" geschaafd en verfraaid" is en hoe vooral de fantasie er hier en daar op is ver beterd. Maar men zal ook hier weer met bevreemding opmerken, hoe onbegrypelyke en oniinnige volkstaal en volksgebruiken (denk hier meteen aan Hartjesdag, April grappen, Luilak e. d.) in 't Ie s en gehouden en met zorg voortgekweekt worden, terwijl zooveel waarlijk schoons voorgoed in 't vergeetboek schijnt geraakt te zijn. Veel mooi en kernachtig werk uit de zeven tiende eeuw ging te loor, maar het prulpro duct van den Utrechtschen dolle leeft nog! Amsterdam. COBK. J. GIMPEL. Bericliten. HEUENDAAGSCIIE SCHRIJVERS- HONORARIA. Das hohe Lied", de nieuwe roman van Hermann Sudermann, brengt den schrijver BO.OOO mark aan honorarium op; Bruno Wille ontving voor zijn roman Die Abendburg,' 30.000 Mark. Zeker geen onbelangrijke salarissen, die ech'er nog niet halen bij dat wat Die lustige Wittwe" haar auteur doet toevloeien. De recette daarvan wordt op 't oogenblik op zeventien millioen Mark geraamd. W. HKIMHUP.G De jaargang 1909 van de Gartenlaube zal beginnen met een nieuwen roman van W. lleimburg, Der Stürkere" FIU':DKRIC Lai.iK'c wiens levensbeschrijving van Keizerin Eugéi'e enkele weken geleden verscheen, heeft nu era biographie gereed van den Hertog de Mori,v, welke in het be gin van het volgr.nd voorjaar zal verschijnen. e Hertog de Morny. was een zoon van Koningin Horterise en da graaf de Flahault en alzoo ds half broeder van Napoléon III. De lezers van Daudei's Nabab" zullen zich herinneren op welke minachtende en cynische wijze daarin over de persoon van den hertog wordt gesproken. Loliée's werk, dat is gebaseerd op familie-papieren en brie ven uit geheime archieven, belooft een inte ressant kijkje te geven op verschillende ge beurtenissen uit het Tweede Keizerrijk. PKINH KEOTOTKIS' heeft een nieuw werk gereed, dat onder den titel The great Revciution of 178Ü17Ü3" in het begin van het vo'gend jaar te Londen zal verschijnen. In dit werk worden minder de daden van de groote figuren uit de Fransche Revolutie behandeld dan wel de volksbeweging, waaraan, volgens den auteur door vroegere geschiedschrijvers, te weinig aandacht is geschonken. HALL CAINE'S nieuwe roman, getiteld The Prophet" verschijnt in The Strand Magazine". Het verhaal speelt in Egypte, waardeschryver de wintermaanden doorbrengt. JUSTUS VAN MAUEIK. Den 2en Januari zal bij de uitgevers van dit blad verschijnen: Joris Komijn op de tentoonstelling. Onuit gegeven humoristische novelle van Justus van Maurik. Deze novelle, gevonden onder de papieren van den betreurden auteur, behoort tot het meest typische, vroolijkste dat Van Maurik geschreven heeft, zij t>evat de lotge vallen van den vader van den bekenden Klaas Komijn. CYEAKO DE BEEGEKAC. Het origineele ma nuscript van Cyrano de Bergerac's Voyage a la lune" is dezer dagen in de Koninklijke Bibliotheek te Münch9n ontdekt. Van het in 1858 te Equiral gevonden, thans in de Bibliotbèque Nationale te Parijs aanwezige, manuscript van dat werk, had men tot nogtoe aangenomen dat de romance was ge&chreven in de jaren 1649 en 1650; uit het te M nchen ontdekte handschrift blijkt dat het dateert van 1641?1643. DE CRISIS ix DE GROOTE OPERA TE PARIJS. Volgens Ls Journal" wordt naar aanleiding vau de :n de Groote Opera ontstane directie crisis, door de regeering overwogen de exploitatie van die Opera aan particulieren over te laten, waardoor een jaarlijksche be zuiniging van 800,000 francs op de etaatsuitgaven zou worden verkregen. DE BEWEGING. De uitgave van het maand schrift de Beweging" gaat met 4 Januari 1909 over naar de N. V. Ama'.erdamsche Boekhandel te Amsterdam. In de redactie komt geen verandering-, 40 cents f«t regel, BOUWT te NUNSPEET op de VELUWE. Inlichtingen by A r t i", doorloopende schilderyen-tentoonstelling aldaar. Nu is het tyd U te abonneeren op ELSEVIER'* G cïllustreerd Maandschrift. Dit mooiste Nederl. Geïll. Tijdschrift be spreekt geen gebeurtenissen van voorbijgaand belang, maar geeft per jaar voor /12.50 in bijna 1000 bladz. artikelen en platen van blijvende waarde; het is daarom iets om te bezitten en te bewaren.' Uitg.-M. ELSEVIER" teA'dam en bd.Boekh Vraag 14 daajsch Bulletin van nieuwe Huil.. Fransche, Eng. en Duitsche boeken. Geregelde toezending gratis. Normaal-OnderMBEilin van ProfDrG. Eenige Fabrikanten W.BengerSdhne Stutfrgart Hoofddepöt te AMSTERDAM: Kalverstr. 157 K. F. DEÜSCHLE-BENGER. Werken van L. E. SILHOUETTEN, 3e druk. Onder de Republiek. Pry's ?2.90, gebonden ?3.50. Uitgaven van VAN HOLKEM 4. & WARENDORF, Amsterdam. Koopt UITSLUITEN» BOTER ONDER KIJKSCONTROLK. De ST.4AT GARANDEERT U ceii ON VER VAL§HT product. Botcrhaiidel KUID I, AREN", REGULIERSGRACHT 27. TELEFOON 8935. naastenliefde, is de behoefte ontstaan wat muziek te hooren, en de rnuziekkapellen vallen vereenigd in. Als deze zwijgen, komt men tot de overtuiging, dat al het licht, dat daar boven tevreden en ontevreden, blijde en treurige physionomiën zweeft, in vereeniginc der barmhartigheid St. Martins, p hu de blaask'racht der rnuziekkapellen tot vroolijkheiil verplicht en daarom stemmen allen in met: ].T=S uns f.-oh und munter sein Uud uns heute kindlich freun! Dat in acht coupletten wordt voortgezet, met eeii s'süds U.ruj:keereni refrein: l.usti.', lustig, Uallprallera N u u ist Miirtins-Abtnd da, N au i,-t .Martius-Abend da! op ds kape'.len weder afzonderlijk of in eendracht sterk invallen. Dat zich kinderlijk vyrhtugen, laten wij ons traiunc, tourcn, het komt bier zoo zelden voor, ca d.iaroii kijken wij de op'ocht nog na, nis de laatste lichten, on-i rteds vooibij getrokken zijn, en Si. Martin te paard reeds lans? uit het ong verdwenen is. Xa ailoop <l<jr optochten «.aan de kleine der welgeatelden naar huis om hunne ge schenken in ontvangst te nemen, en boemelen de groote met hune MartinBlichten aan den stok met tweeën of drieën of in troepjes langs de voornaamste straten. Vooral de Alleestrasse wordt door die Martinusvierders beiderlei genus overeind gezet; vele kennis makingen bevordert zij en om haar en den St. Martinuaavond heeft menig paartje zijn geluk of ongeluk te danken. Die twee brengen de menschen echter te jong te samen, om een rechtmatige klacht, tegen hem in te leveren wezens koppelarij, anders ware deze klacht in het land der Klage reeds lang bij de rechtbank ingeko men. Heer Podzus, de hoofdredacteur van een te Berlijn verschijnende huwelijkscourant, die zich in hoogst eigen persoon tijdelijk in de steden van het Duitsche rijk ophoudt, waar hij denkt, dat voor hem iets te verdienen valt, schijnt in een dergelijk proces niets te zien, en getroost zich deze concurrentie, evenals zijne fijn beschaafde collega en stadgenoote, die uiterst discreet huwelijken in de eerste kringen tot stand brengt onder de anoniemiteit VMU een adver tentie-nummer. De kinderen van minder met aardsche goederen gezegenden, gaan, zoodra zij genoeg van de optochten genoten hebben, met mandjes en ledige meelzakjes lange de huizen der welgestelden, onder het zingen van Hier wohnt ein reicher Mann, der uns vieles geben kann Lang' soll er leben. selig soll er sterben, das Ilimmelrelch erwerben! Laat men die kleine zangers wat al te lang voor de gesloten deur staan, dan beginnen zij met akelisi-eentonige melodie in DusseldorfBthe plat te dreigen niet de koekepan. Kriege mer niks von Maertesmann dan schian mer in de Ivokespann. Ea als hun de deur ook dan nog niet ge opend is, beginnen hun de voetzolen te jeu ken, en begint het hun in de keel te krie belen en met luide stemmen wordt de be woner op de volgende wijze uitgescholden Dat hus dat steht op eenen pin De Gitzhalz der sits middendrin. Gi'zhalz ; Gitzhalz; Gitzhalz; Gitzhalz en het klinkt in oneindige herhaling.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl