Historisch Archief 1877-1940
No. 1G43
DE AMSTERDAMMER W E E K B I, A D VOOR NEDERLAND.
gemald ter Gou.de van den outgane", biz.
342): er is geen nieuws onder de zon! Maar
bij dit laatste gebruike men een korrel
zouts; de lectuur van dit bwk leert ook
dit, dat het nieuwe in veel opzichten
beter is.
Het lag niet op des Bchrijvers weg van
het huiselijk, het zedelijk, het godsdienstig
leven der arbeiders te spreken, maar als
het blijkt niet hoog te staan (ik heb er
lang geleden van verteld in de Uandd. en
Heded. van de Mij. der Nederl. Letterk.
1904/1905) dan liggen de verontschuldigende
oorzaken voor de hand. Inderdaad wij
oordeelen zacht over menschen, die een ambacht
hebben, zeer haettel ende versmaechdich
Toor alle lieden ende tsijn oock vrouch oude
mannen"; menschen van wie in 1530 een bur
gemeester getuigde hoedat dieneriugeder
draperije deser stede zeer sober is, dairdoer
zware armoede, grote honger ende commer
alhier bij de miserabele personen dagelicx
geleden worde ende dat doerdien enige van
dezelve» personen dagelicx zeggen: och
Lieve Heere en gaet ons niet verbij mit u
gave der heete ziecte (de pest) want wij
liprer sterren dan langer leven" (biz. 362).
Hier is een ellende, waaraan allerlei omstan
digheden en niet alleen hardvochtige
drapeniers schuld hadden, maar die (zooals altijd)
veel begrijpen en veel vergeven doet.
De lezer wil zich berinneren, dat ik geen
ander plan had dan uit het lijvig boek van
dr. P. iets te vertellen. Moge dit enkele
woord velen tot het boek-zelf brengen. Zij
zullen zien welk eene uitnemende bijdrage
het is voor onze kennis van het
laat-middeleeuwsche sociale en oeconomische leven.
Van iemand die met zulk een proefschrift
aanvangt heeft de wetenschap veel te
wachten.
Leiden, 17Nov. 1908. L, KNAPPERT.
Atmut Stmper als Jongeling, door OTTO
EKNHT, uit het Duitsch vertaald door
Dr. C. D. SAX. Van Holkema &
Warendorf, Amsterdam.
Aemus Semper l Hoe hebben we den kleinen
jongen liefgehad, die in wonderen de wereld
doorging. Had in de woning van de Sempers
niet bij zyn wieg de goede fee gestaan, die
hem de gave schonk dat alles wat zijn oogen
zagen schoonheid werd 1 EQ was de werk
plaats van zyn vader, waar dagelijks de een
tonige arbeid van het sigarenmaken voort
ging, hem niet hal van een oud ridderkasteel,
waar barden bun liederen zongen?
EQ nn wordt Asmus jongeling, man. Vroeger
ontving hy' zy'ne heerlijkheden direct van
z;jne omgeving, de natuur, de schoone,
dichterlijke geest in zijn huia. Nu wordt het
dieper zoeken en worstelen. Mooi zet het
boek in door nog eens Asmus heelemaal
thuis te geven in een echt Seaiper'd tafreeltje,
waar moeder Semper het aardappelmes zwaait,
en Lodewijk Semper's s'.ille glimlach over
Asmus gaat.
Maar Asmus bly'ft dezelfde Asmus, dezelfde
schoonheid zoekende en blijdschap levende
ziel. En bovenal, dezelfde eenvoud en onbe
wustheid van zichzelf. Asmus werk is oneindig
beter dan dat van zijn mede kweekelingen,
maar nooit is in hem verheffing. Want hij
werkt niet om zich zelf, maar om de dingen,
om hun wezec, te kennen; zijn ziel leeft
in de bewondering, die hoog boven het
eigen weten alleen de schoonheid van het
ge weten e wil.
Het is dikwijls een angstig en zwaar worste
len om tot dat we*.en te kunnen doordringen.
Asmus met al zijn fantasie is zoo reël, hij
moet de dingen zien, begrijpen, liefhebben,
dan eerst is zijn ziel, die altijd klaarheid
zoekt, tevreden. En Asmua vraigt altijd op
nieuw wat zijn ziel wil. Zijn verstand werkt
en zwoegt, maar de ziel is niet tevreden als
niet de diepste gronden zijn bereikt. Dan is er
de stille glimlach van het zalige weten, het
verre uitzicht over de bergen, de ure van rust.
Wel is die rust, die klaarheid dikwijls kort;
Maar het is niet alleen de geestelijke strijd die
Asmus te voeren heeft. De geestelijke worste
ling, die had Asmua wel aangekund, die was
hem lust, maar er kwamen materieele zorgen.
Asmug begint den druk te gevoelen zoo lang
zijn ouders tot last te wezen, bovenal daar
de verdiensten in het sigarenvak al minder
worden. Op de kweekschool etudeerende voor
onderwijzer, moet Asmus nu in zijn vrije
uren privaatlessen geven om zooveel mogelijk
in zy'n eigen onderhoud te kunnen voorzien.
Dat was hard, niet om de moeite, niet om
de verveling van het werk, maar omdat Asmus
gevoelde dat zijn studie er onder leed.
Dit is een aangrijpend hooflstuk, waar de
moeilijke strijd wordt gegeven, de schoone
wil te studeeren, zooah Asmus studeeren
begreep en het moede lichaam, daarbij nog
slecht gevoed, dat den geest niet meer draagt,
Ze meenen van verre muziek te hooren;
willen niet langer blijven, en voor zoover
het kleinen zijn die niet in zeven slooten
gelijk loopen, vliegen ze weg, zoo snel
mogelijk.
Maar de kleinste der kleinen?
Ach, zelfs niet de grootste limpion, die
aan deii stok boven hunne hoofden bengelt,
kan hen tot wegsnellen bewegen. Zij wagen
eenige schreden en dan hebben ze ingezien,
zonder moeders hegeleiding zelfs bij het
grootste licht voor hen de diepste duisternis
heerscht. In het heen- en weer zwenken
hunner fakkel uiten zij hun ongeduld deze
kleinen, die niet op den avond kunnen
wachten, doch hem te gemoet willen gaan,
om hem toe te roepen, snel nader te komen.
Zy zijn niet te houden, immers die anderen
zijn reeds weg en stellig is de optocht reeds
begonnen de rondte te doen.
Van alle zijden komen ze. Kindereu met
lichten, en lichten met kinderen en die zich
te groot vindt, om met een lampion te gaan,
en toch zijn spijt, het feest niet te hebben
medegemaakt, nooit zou kunnen verkroppen,
draagt een miniatuurlampje bij zich aan een
stok van driedubbele lengte.
Uit de duisternis duiken ze op, van verre
ontelbare gloeiwormen, dichterbij prachtige
voorstellingen op allerlei gebied.
Oorlogechepen, Japaneezen, ballons. Naast Bülows
Pudel,deKöpernickerHauptmann,?maskierte"
lichtjes, die politicussen in wording onder
voogdijschap van volwassenen dito's rond
voeren. Een bijzonder hoog huis, op een
baar gedragen, mist de voor dezen avond zoo
onmisbare verlichting. Iemand, die zich
niet om Politiek bekommert, meent daarin
het hooge witte huis te herkennen dat
de Actiën-Gesellschaft Tietz op de
Alleestraese heeft laten bouwen en dat op dezen
lichten avond door zijne duisternis in het
maar belemmert. Er is angst en pijn in dit
hoofdstuk, angst om wat aan schoonheid
dreigt verloren te gaan, en pijn, dat dit
zoo moet wezen. De klacht van Asmus als
hij voelt Dat was geen studeeren meer wat
Lij in den laatsten- tijd deed. Dat was niets
dan een ophappen en weer loopen laten, te
hooi en te gras. Met al die privaatleesen kan
hij slechts het allernoodzakelijkste pompen",
kan hij eigenlijk slecnts voor den schijn
werken". Wel is zijn werk naar de uiterlijke
eisch meer dan voldoende, maar Asmua ziel,
de fijne, gewetensvolle ziel vraagt, welke
waarde dit oppervlakkige weten" heeft".
En als hy' door zijn examen komt, met lof er
doorkomt, dan gevoelt hij het nog scherper.
Hy' wordt geëerd en geprezen, waarvoor ?
Om wat oppervlakkige kennis. Hij had zich
die studiejaren zoo schoon voargesteld, hoe
zou hij toenemen in kennis en wijsheid! En
hoe bitter, bitter weinig had hij geprofiteerd I
Hij had heelemaal niet 't gevoel, dat hy' in
geestelijken zin gegroeid was. Weder had hij,
gelijk zoo vaak reeds, 't gevoel dat de menschen
merkwaardig weinig van hem eischteo, vsel
minder dan hij gewoonlijk van zich zelf
verJangde".
Dit is een aanklacht van Asmus tegen het
onderwijs, maar een gereehtvaardigde aan
klacht. Veel oppervlakkige kennis maar geen
dieper bewustwording van het geleerde.
Een wonderschoon hoofdstuk in dezen
kweekelingentijd is het hoofdstuk waarin
niets, heelemaal niets gebeurd en dat de
gewone lezer woedend zal overslaan".
Meester Bruhn moet de kweekelingen de
volkeliederen leeren, die ze later in de school
met de kinderen zullen zingen.
Asmus en het volkslied en de heerlijke
oude meester Bruhn, ach die vinden elkaar
dadelijk. Ja, dan is 't weer heelemaal de
kleine Asmus, die Zondag in de weiden zag,
en die innerlijk even sterk leeft al vecht de
groote Asmus om Kant onder de knie te
kry'gen. Eéa enkele vioolstreek, een oude,
welbekende klank en Asmus is in het won
derland, waar wind en zon en sterren en
avondlicht en ochtendschemer met eiaen
stemmen tot hem spreken. Die oude liederen,
dat is realiteit, dat is het wezen der dingen.
Ea nu zal Asmus zelf gaan onderwyzen.
Ja, als hy' nu zijn Pestalozzi had gevonden,
dan was alles wel goed gegaan, maar de heer
Diögemüller, het hoofd van Asmus' school,
was heelemaal geen Pestalozji, ja, had zeker
een schriklijke af kaer van dien afschu welijken
man. Asmus liep rond met de gedachte dat
een onderwijzer kunstenaar moest zijn, en
in dien geest gaf hy zijn onderwijs. En wat
een liefde, wat een moed is er in dat on
derwijs. Dat is de mensch, die de rnensch
zoekt en hem tot heerlijkheid wil brengen.
Maar met de heer Drügemüller brengt zulk
onderwijs tot conilicten! Donkere tijden gaan
over Asmus heen, tyden van bitterheid, van
cynisme; moeder Rebekka gejaagd en ?ol
onrust, bezweert Lodewijs Semper zijn zoon
van de nachtelijke tochten terug te houden,
als hij eenzaam, gansch alleen, in een kroeg
drinkt en... filosofeert in ontboezemingen,
als: Een goudstuk viel in 't water en zonk.
Dat komt er van als men niet den
voortdurenden drang naar boven in zich heeft,
zooals ik l riep een dryvende kurk." Maar
Lodewijk Semper is gerust, hij heeft enkel
een fijn lachje over voor Kebekka's ser
moenen. Aamus, wie is nu over Asmus on
gerust l
En dan komt de ty'd van Asmus liefde,
waarin heel zyn heerlyke, onschuldige ziel
in al zyn schuchterheid en naieviteit te
voorschijn kout. Vooral de hoofdstukken
vóór de schriklijke verklaring" zijn vol
humor; ach wat maakte Asmus die zoo be
slist en resoluut de moeilijkste filosofische
vraagstukken aanvat, een omwegen en moei
lijke gangen om die andre ziel te durven
naderen, die al zoo lang verlangend naar
hem uitziet. Maar wat een schoonheid in
deze schuchterheid. Want het is de bewon
dering, de vereering die Asmus zoo schuchter
maakt; en als hy dan mag liefhebben, zijne
liefde mag uitzeggen, dan is hij als dronken
van schoonheid en geluk, dan gaat Asmus'
ziel «oo stralend open in die andre ziel, dat
er een glans en gloed over de wereld gaat,
die hun oogen schier verblindt.
Misschien, dat sommigen de liefde scènes
tusschen Asmus en Hilde wat ouderwetsch,
wat kinderachtig vinden, 't Kan wel zijn,
Asmus met al zijne diepzinnige filosofische
studies, met zijn schoone fantasieën is een
door en door gezonde ziel, die het volle leven
durft leven en vol durft genieten. En dat
die liefdesbetuigingen nu niet zoo heel opper
vlakkig zijn, maar dat er in i.-j de ontroering
van de schoonheid en de liefde, zegt deze
wondere openbaring van Asmus' gedachten.
Samen zitten zij aan de Klbe, waar hij als
kind zooveel heeft gedroomd en ala HilJe
oog valt, doch Politik- Veranlagttn zijn slecht
genoeg, om daarin het Rijksdaggebou *' te
zien, dat sedert eenigen ty'd van aile licht
beroofd schijnt. Waarom zetelt ook in de
hersenen van esn bsschaafd burger dikwijls
meer verstand dan in die van.,.. Fosi.'
Men bedenkt gelukkig nog bijtijds, dat uien
zich bezondigen zou tegen de hooge regeering
van het vereenigde Duitschland. Zoo'n uiting
is gevaarlijk onder meuschen die reeds vau
MajeEteitschennis spreken, als ieman i dan
moed heeft te zeggen, dat de jongste \an
den kroonprins een opmerkelijk breeden
neus heeft.
Of het in het duister rondtastendn ver
tegenwoordigers van den Rijksdag of een
opmerkelijk breed kroouprinfelijk-reukorgaan
betreft, een gevaarlijken klip moet men
trachten te ontzeilen. Daarom niet geluisterd.
doch gezwegen en gekekfn.
De optocht schijnt hoofdzakelijk een hulde
aan Zeppelin. Overal het luchtschip, ver
menigvuldig! eu in verschillende silua'ie;
hoog in de wolken als eenvoudig
tienpenninglampion, in lagere luchtlagen als prachtstukje
uit een eerste werkplaats, en laag bij den
grond, gedragen door zes mannen, als een
voudige schepping, door een Zeppelin-ver
eerder uit teenen en wit papier kunstig
gebouwd.
Een als luchtschip maskiert" licht, zegt
ons, dat er maar n Zeppelin is. Commentaar
is hier niet overbodig, doch met een beetje
goeden wil, komt men er toch wel uit of
in. Dat Duitschlands toekomst in de lucht
ligt, wordt ons op verschillende wijze in
volle verwachting voorgehouden, en als men
door de verdorvenheid van onzen tijd, reeds
niet zoo verdorven was, wantrouwig te zijn,
zou men het gelooven, zoo spookachtig blikt
het ons uit de duisternis tegen.
Ter verduidelijking der herinnering aan
stilletjes aan kwam sluipen, haar gezicht
zachtkens over het zy'ne boog en hem kuste, als
dan al het geluk der kindsheidherinnering
met het tegenwoordig geluk in Asmus' hart
samensmolt, dan moest hij hardop of zwij
gend een woord van dank spreken. Hij, in
wien in zware en droeve tijden nooit de
gedachte aan een persoonlijk, vaderlijk be
stierend God opkwam, hij voelde in
oogenblikken van overweldigend geluk behoefte
aan een wezen, dat hij kon danken, en onder
een lach en een traan riep hij zwijgend of
luid jubelend met ten hemel geslagen oogen:
Heere God, Gij verwent ons! Goede God,
laat ons niet stikken in ons geluk!"
Maar wat ik het schoonste in dit boek
vind is zijn alledaagechheid": dat er zoo
heerlijk wordt stilgestaan bij de alledaagsche
dingen. Is dat nu noodig, is dat nu niet
omslachtig en lang, dat we dit allemaal be
schreven krijgen, de verschillende meesters,
de verschillende vrienden, lessen, ja zslfs
zijn diensttijd. Ik heb dit hooren vragen.
Noodig? wie denkt aan noodig, wie gaat nu
afwegen wat gewichtig of niet gewichtig is,
de moeite waard in zoo'n leven, wien s diepe
ziel alles tot ernst maakt, voor wie geen
kleine of groote dingen bestaan. Het volle,
volle leven; dat is voor mij de schoonheid en
de waarde van dit boek dat we hier leven
krijgen. En dat gansche leven gedragen door
den kostelijken humor van den schry'ver. Er
ia zulk een vaderlijkheid in dien humor,
zulk een goede glimlach. Zouden we om den
humor alleen niet elk tafreeltje telkens
opnieuw willen lezen en om de schat van
dien humor er geen enkele willen missen?
En nu hoop ik maar dat men met het
lezen van dit boek niet zal wachten tot het
eens in de portefeuille" komt. Zoo'n porte
feuille heeft zijn kwade zy'de, men verleert
er door boeken te koopen. 't Wordt ons al
weer te gemakkelijk gemaakt. Zulk een boek
moet gekocht worden, moet bezit zijn, het
is een boek om telkens weer eens op te
nemen en zich aan den geest ervan te ver
kwikken. Ik verwonder er mij altijd over
hoe spoedig menscheu geneigd zijn uitgaven
voor concert of tooneel te maken en zoo
moeilijk zich een boek aanschaffen. We weten
wel de opmerking van Ruskin hoe men zich
getroost uren, uren te antichambreeren om
een enkel oogenblik een koning of hoog
geplaatste even in het gelaat te mogen zien
en een hoogst onbeduidend woordje van hem
te hooren, terwijl de koningen van den geest
altoos by ons kunnen wezen en we ieder
oogenblik de hoogste wijsheid van hen kunnen
hooren. Welnu een koning balen we met
dit boek in huia, een hooge edele geeat.
TK. KEUYT?HUGEK/EIL.
De oürssiw aii.,, wat fcrümftn onzin,
Haal op, haal neer in 't knekelhuis,
Waar I/sbeth vlooit de deken,
Met rommelen, stommelen en gedruisch,
Gelyk het is gebleken.
Zij vliegen op elkander aan
De een op d'ander.
Een varkensstaart krult om de maan
Aristoteles, Alexander.
Hoe dom waren wij toch, in onze dwaze
jongensdagen, toen wij dit vers, waarvan de
dichter ons onbekend bleef, en dat wij in
vlagen van speelschheid wel eens decla
meerden, voor vermakelijken onzin versleten".
Zoo begon eens J. van den Oude (C. van
Nievelt) een zy'ner kritieken, toen hy een
boek onder handen kreeg, dat hern niet
bijzonder mooi en helder voorkwam (later in
zijn Litterarische Interluliën I, 199).
En toch, kan de lezer gedacht hebben bij
dit vers waarvan de dichter onbekend bleef",
ik heb dat moois al eens mér gelezen. En
als zijn geheugen hem op streek geholpen
had en hij bladerde in Wolft' en Deken's
Willem Leevend", dan vond hij daar inder
daad (deel III, 51) in den brief van Alida
Rijzig:
Heis op, heis neer, in 't knekelhuis,
Daar Elsje vlooit den deken,
Met homlend-stomlend vreugdgebruisch,
Gelijk ons is gebleken;
Zij vallen op elkander aan,
Den eenen en den ander,
De winden met hem speelen gaan,
Aristoot, Alexander!
Toch was ook Betje Wolff gelukkig voor
haar! niet de oorspronkelijke dichteres. Zij
had het ongetwijfeld van Justus van Eft'en,
in wiens X XI Vste vertoog in den Hollandsche
?Spectator wij lezen kunnen :
Hijs op, hijs neer in 't knekelhuis,
Daar Lysbet vlooit den deken,
Met hom'len, stom'len en gedruis
(lelijk 't ons is gebleken.
de katastrophen bij Echterdingen ware de
volgende zang niet overbodig geweest.
O Zeppelin, o Zeppelin, wo ist denn deine
Lufimaschin ?
Sle ia: verbrannt lm SchwabeuJa d.
Doch dit is een "-cbwabisch lied en liederen
uit Schwabenland worden in Rijnland -tkt
gekend en dus ook niet gezorgen.
Eu nog hteeds komen er kinderen met
lichten en lichten met kinderen. Opgeschoten
bengels, ilie wüd door de massa dringen en
de eenheid van den stoet voor eeuige
cogenblikken verbreken ; a-b-c-f>cliüLi:n, die in
teoJcre bezorgdheid geen oog afwenden van
hunne zwevende lichten; la:hende kindsren,
die m<'t glanronde oogen het i'fe.-'l ile.s lichtd
te gemoit snellen, en schreiende kleinen, die
angstig oplichten naar al dat licht.
En die allen weten niet, dat dat licht in
zijn Triomftocht het kind draagt.
Het onderscheidt tusschen het St.
Nicolaasfeest e 11 hel S!. Martinsleest zit in de wijze
VE.II vcre-rinsr. St. Nicolaas wordt gewoonlijk
in huis en St. Martin op een openbartn weg
vereerd tn gevierd. Ook is St. Martinfl barm
hartigheid met Poëzie vereenigd, en zonder
het y.inien dezer hem gewijde liederen, ging
de aantrekkelijkheid van het feest verloren.
I>aar klinkt
Sankt Martin ritt dnrch ScVinee und Wind,
Sein Rosz, das trug ihn fo:t geschwind.
Sankt Mariin net mit leichteia Mut,
Sein Mantel deckt ion warm umi gut.
Zoo gaat het vier coupletten voort, en
dan is men tot de wetenschap gekomen, dat
St. Martin de helft van zijn mantel heeft
weggegeven, en den dank des armen niet
als een dief unlrlrchs, doch als een ridder
oiitïn.lïn is.
Door dit aanhooren van zooveel edele
De een valt op den ander aan,
Zij volgen op malkander;
De winden met hem spelen gaan.
Ar'stot'les, Alexander.
Hy zegt in zyn jeugd gekend te hebben
een man, die in zeker dolhuis opgesloten zat
en die ket vermogen" had duizend vloei
ende dichtregels achtereen uit te galmen,"
waarvan de bovenstaande bewaard bleven.
Maar we durven bijna te zeggen, dat onze
Jus!us hier 'n'beetje aan 't opscheppen" is.
Dien man heeft hij niet gekend, want de
ongelukkige leefde anderhalve of twee eeuwen
vroeger. Hij heette (volgens Viverius, die hem
als geneesheer bezocht zal hebben: zie zijn
Wintersche avonden", biz. 157) Hans Jansz.
van Ryswyck en was een krankzinnige in
't Dolhuis te Utrecht. Zijn oorspronkelijke'
gedicht luidde:
Eisch van 't geswetz in 't Knikker-huys
Daar Lysbet h vlooit de Deken,
Met bomlen, stomlen en gedruys:
Al 't geen men daar hoort spreken,
Dat 's: Tucht, gesponnen en geleent:
Hijg-op, hijg neer, den Aazetn steent,
Niet geklik l so geleken.
't Is elk in 't zijn: wie gaat en staat;
De weer-spraak door eik-ander.
Al 't geen men eischt is overdaad:
Baat-zoeking, 't een als 't ander.
? Vaar wel: God schrijft op rainer blaan
De winden met hem spelen gaan.
Aristootlus, Alexander.
Dus, natuurlyk, moesten we de kraamkamer
van het gedicht" zoeken in een gekkenhuis.
Men ziet hoe er in dan loop der eeuwen aan
het vers" geschaafd en verfraaid" is en hoe
vooral de fantasie er hier en daar op is ver
beterd. Maar men zal ook hier weer met
bevreemding opmerken, hoe onbegrypelyke
en oniinnige volkstaal en volksgebruiken
(denk hier meteen aan Hartjesdag, April
grappen, Luilak e. d.) in 't Ie s en gehouden
en met zorg voortgekweekt worden, terwijl
zooveel waarlijk schoons voorgoed in 't
vergeetboek schijnt geraakt te zijn.
Veel mooi en kernachtig werk uit de zeven
tiende eeuw ging te loor, maar het prulpro
duct van den Utrechtschen dolle leeft nog!
Amsterdam. COBK. J. GIMPEL.
Bericliten.
HEUENDAAGSCIIE SCHRIJVERS- HONORARIA.
Das hohe Lied", de nieuwe roman van
Hermann Sudermann, brengt den schrijver
BO.OOO mark aan honorarium op; Bruno
Wille ontving voor zijn roman Die
Abendburg,' 30.000 Mark. Zeker geen onbelangrijke
salarissen, die ech'er nog niet halen bij dat
wat Die lustige Wittwe" haar auteur doet
toevloeien. De recette daarvan wordt op
't oogenblik op zeventien millioen Mark
geraamd.
W. HKIMHUP.G De jaargang 1909 van de
Gartenlaube zal beginnen met een nieuwen
roman van W. lleimburg, Der Stürkere"
FIU':DKRIC Lai.iK'c wiens levensbeschrijving
van Keizerin Eugéi'e enkele weken geleden
verscheen, heeft nu era biographie gereed
van den Hertog de Mori,v, welke in het be
gin van het volgr.nd voorjaar zal verschijnen.
e Hertog de Morny. was een zoon van
Koningin Horterise en da graaf de Flahault
en alzoo ds half broeder van Napoléon III.
De lezers van Daudei's Nabab" zullen
zich herinneren op welke minachtende en
cynische wijze daarin over de persoon van
den hertog wordt gesproken. Loliée's werk,
dat is gebaseerd op familie-papieren en brie
ven uit geheime archieven, belooft een inte
ressant kijkje te geven op verschillende ge
beurtenissen uit het Tweede Keizerrijk.
PKINH KEOTOTKIS' heeft een nieuw werk
gereed, dat onder den titel The great
Revciution of 178Ü17Ü3" in het begin van het
vo'gend jaar te Londen zal verschijnen. In dit
werk worden minder de daden van de groote
figuren uit de Fransche Revolutie behandeld
dan wel de volksbeweging, waaraan, volgens
den auteur door vroegere geschiedschrijvers,
te weinig aandacht is geschonken.
HALL CAINE'S nieuwe roman, getiteld The
Prophet" verschijnt in The Strand Magazine".
Het verhaal speelt in Egypte, waardeschryver
de wintermaanden doorbrengt.
JUSTUS VAN MAUEIK. Den 2en Januari zal
bij de uitgevers van dit blad verschijnen:
Joris Komijn op de tentoonstelling. Onuit
gegeven humoristische novelle van Justus
van Maurik. Deze novelle, gevonden onder de
papieren van den betreurden auteur, behoort
tot het meest typische, vroolijkste dat Van
Maurik geschreven heeft, zij t>evat de lotge
vallen van den vader van den bekenden Klaas
Komijn.
CYEAKO DE BEEGEKAC. Het origineele ma
nuscript van Cyrano de Bergerac's Voyage
a la lune" is dezer dagen in de Koninklijke
Bibliotheek te Münch9n ontdekt. Van het in
1858 te Equiral gevonden, thans in de
Bibliotbèque Nationale te Parijs aanwezige,
manuscript van dat werk, had men tot nogtoe
aangenomen dat de romance was ge&chreven
in de jaren 1649 en 1650; uit het te M
nchen ontdekte handschrift blijkt dat het
dateert van 1641?1643.
DE CRISIS ix DE GROOTE OPERA TE PARIJS.
Volgens Ls Journal" wordt naar aanleiding
vau de :n de Groote Opera ontstane directie
crisis, door de regeering overwogen de
exploitatie van die Opera aan particulieren
over te laten, waardoor een jaarlijksche be
zuiniging van 800,000 francs op de
etaatsuitgaven zou worden verkregen.
DE BEWEGING. De uitgave van het maand
schrift de Beweging" gaat met 4 Januari
1909 over naar de N. V. Ama'.erdamsche
Boekhandel te Amsterdam. In de redactie
komt geen verandering-,
40 cents f«t regel,
BOUWT te NUNSPEET
op de VELUWE.
Inlichtingen by A r t i", doorloopende
schilderyen-tentoonstelling aldaar.
Nu is het tyd U te abonneeren op
ELSEVIER'*
G cïllustreerd Maandschrift.
Dit mooiste Nederl. Geïll. Tijdschrift be
spreekt geen gebeurtenissen van voorbijgaand
belang, maar geeft per jaar voor /12.50 in
bijna 1000 bladz. artikelen en platen van
blijvende waarde; het is daarom iets om te
bezitten en te bewaren.'
Uitg.-M. ELSEVIER" teA'dam en bd.Boekh
Vraag 14 daajsch Bulletin van nieuwe
Huil.. Fransche, Eng. en Duitsche boeken.
Geregelde toezending gratis.
Normaal-OnderMBEilin
van
ProfDrG.
Eenige
Fabrikanten
W.BengerSdhne
Stutfrgart
Hoofddepöt te AMSTERDAM: Kalverstr. 157
K. F. DEÜSCHLE-BENGER.
Werken van L. E.
SILHOUETTEN, 3e druk.
Onder de Republiek.
Pry's ?2.90, gebonden ?3.50.
Uitgaven van VAN HOLKEM 4. &
WARENDORF, Amsterdam.
Koopt UITSLUITEN» BOTER ONDER KIJKSCONTROLK.
De ST.4AT GARANDEERT U ceii ON VER VAL§HT product.
Botcrhaiidel KUID I, AREN", REGULIERSGRACHT 27. TELEFOON 8935.
naastenliefde, is de behoefte ontstaan wat
muziek te hooren, en de rnuziekkapellen
vallen vereenigd in. Als deze zwijgen, komt
men tot de overtuiging, dat al het licht,
dat daar boven tevreden en ontevreden,
blijde en treurige physionomiën zweeft, in
vereeniginc der barmhartigheid St. Martins,
p hu de blaask'racht der rnuziekkapellen tot
vroolijkheiil verplicht en daarom stemmen
allen in met:
].T=S uns f.-oh und munter sein
Uud uns heute kindlich freun!
Dat in acht coupletten wordt voortgezet, met
eeii s'süds U.ruj:keereni refrein:
l.usti.', lustig, Uallprallera
N u u ist Miirtins-Abtnd da,
N au i,-t .Martius-Abend da!
op ds kape'.len weder afzonderlijk of in
eendracht sterk invallen.
Dat zich kinderlijk vyrhtugen, laten wij
ons traiunc, tourcn, het komt bier zoo zelden
voor, ca d.iaroii kijken wij de op'ocht nog
na, nis de laatste lichten, on-i rteds vooibij
getrokken zijn, en Si. Martin te paard reeds
lans? uit het ong verdwenen is.
Xa ailoop <l<jr optochten «.aan de kleine
der welgeatelden naar huis om hunne ge
schenken in ontvangst te nemen, en boemelen
de groote met hune MartinBlichten aan den
stok met tweeën of drieën of in troepjes
langs de voornaamste straten. Vooral de
Alleestrasse wordt door die Martinusvierders
beiderlei genus overeind gezet; vele kennis
makingen bevordert zij en om haar en den
St. Martinuaavond heeft menig paartje zijn
geluk of ongeluk te danken.
Die twee brengen de menschen echter te
jong te samen, om een rechtmatige klacht,
tegen hem in te leveren wezens koppelarij,
anders ware deze klacht in het land der
Klage reeds lang bij de rechtbank ingeko
men. Heer Podzus, de hoofdredacteur van
een te Berlijn verschijnende
huwelijkscourant, die zich in hoogst eigen persoon
tijdelijk in de steden van het Duitsche rijk
ophoudt, waar hij denkt, dat voor hem iets
te verdienen valt, schijnt in een dergelijk
proces niets te zien, en getroost zich deze
concurrentie, evenals zijne fijn beschaafde
collega en stadgenoote, die uiterst discreet
huwelijken in de eerste kringen tot stand
brengt onder de anoniemiteit VMU een adver
tentie-nummer.
De kinderen van minder met aardsche
goederen gezegenden, gaan, zoodra zij genoeg
van de optochten genoten hebben, met
mandjes en ledige meelzakjes lange de huizen
der welgestelden, onder het zingen van
Hier wohnt ein reicher Mann,
der uns vieles geben kann
Lang' soll er leben.
selig soll er sterben,
das Ilimmelrelch erwerben!
Laat men die kleine zangers wat al te lang
voor de gesloten deur staan, dan beginnen
zij met akelisi-eentonige melodie in
DusseldorfBthe plat te dreigen niet de koekepan.
Kriege mer niks von Maertesmann
dan schian mer in de Ivokespann.
Ea als hun de deur ook dan nog niet ge
opend is, beginnen hun de voetzolen te jeu
ken, en begint het hun in de keel te krie
belen en met luide stemmen wordt de be
woner op de volgende wijze uitgescholden
Dat hus dat steht op eenen pin
De Gitzhalz der sits middendrin.
Gi'zhalz ; Gitzhalz; Gitzhalz; Gitzhalz en
het klinkt in oneindige herhaling.