Historisch Archief 1877-1940
No. 1644
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
lafoy, de weduwe van Alphonse Dandet e. a.)
werd gepreaen «la de beste roman in 't
afgeloopen jaar door een vrouw geschreven,
en, die met deze I eervolle vermelding een
gratificatie van 5000 francs genoot, is niet
onder dan 34 jaar.
Zg werd in 1874, te Segré, geboren en
atamt uit een adelyk Bretonsch geslacht.
Antoinette de Bergerin, gehuwd met den
heer Huzard, brengt 't grootste gedeelte van
't jaar door, in 't stadje Cléder in Bretagne.
Zaj is een voorbeeldige echtgenoote voor haar
ziekel^fcen man, dien ijj met veel zorgen en
liefde omringt.
Op letterkundig gebied, debuteerde zjj als
schrijfster voor jonge meisjes. Uit die periode,
dateert haar La Pension dn Sphinx" dat in
1900, bg Armand Colin, verscheen.
Ik acht het een voorrecht voor
Nederlandsche vrouwen, kennis te maken met de wer
ken dezer ernstige romancière.
Van Colette Yver's Les Ceryelines"
Verstandsvronwen", dat in 1903 uitkwam, zal de
Hollandsche vertaling van de hand van
Annie de Graaflf, weldra in boekvorm
verschynen.
Vertalen van 't Fransen in 't Nederlandsen
lijkt veel gemakkelijker dan het is.
Busken Etnet heeft verklaard, dat dit het
moeilijkste werk is, dat men zich bedenken
kan. Iedereen, die door volledige kennis der
Fransche en Hollandsche talen, in haar ge
heimen, in haar volkomen verschil, in haar
mjjlen ver van elkander afstaan, door geheel
af wijkenden zinsbouw en zegging, voldoende is
doorgedrongen, zal er een gewetenszaak van
maken, degelijke Fransche boeken in onze
taal over te brengen.
Colette Yver, door haar ernstigen zin aan
ons verwant, kordaat aan rattend de vraag
stukken van 't feminisme, bedeeld met forse h
schrijverstalent, heeft recht, op kieskeurige,
kundige, nauwgezette behandeling, wil men
?door de Nederlandsche vertaling van haar
werken, propaganda maken voor haar kloeke,
gezonde denkbeelden.
ANNB SMIT KLEINE?FASTRÉ.
Hoe komt het toch ? Er zijn er vele, die
grooter opgaven aanvaarden, wier vernuft
feilloozer werkt, wier hand meer dan kan,
en toch blijft op de overladen markt van
teeken werk voor kinderen de waar van
Nelly Bodenheim iets bizonders, 'iets
uitgelezens, iets dat cachet heeft. Wy behoeven
elkaar over enkele beminnelijke zwakheden
van deze artiste als teekenares niets te ver
tellen, want er is daarbij geen, die opweegt
tegen deze ne groote belaas te zeldzame
deugd van haar talent, het persoonlijke
karakter dat nooit verloochend wordt. Ik
meen dat onder de bekwame en verdienstelijke
illustratoren, wier boeken dit j ur de revue
passeerden, er geen enkele is, die zoo zuiver
en alleen zich zelf durft te zijn als de
maakster van deze knusse gekleurde prent
jes, ik meen dat er geen enkele is, wiens
voorstelling en trant zoo weinig worden
beheerscht door formules, teekenwij zen, crea
ties van anderen. De een heeft deze Fransche
celebriteit bestudeerd, de ander genen
Engelschen modeman. Of als dit niet zoo is, dan
heeft althans geen zich vrij kunnen houden
van bevangenheid door illustre voorbeelden
als Crane, Greenaway of Boutet de Monvel,
en het is fataal, dat zulk een bevangenheid
bijna steeds leidt tot nabootsing van uiter
lijkheden, die het voorbeeld voegden, doch
den volger mal staan. Zoo kwamen allen tot
het illustreeren van meer of minder goeden
tekst volgens deze of gene methode, in een
van die manieren vlak gekleurd en met
harde lijnen, of losjes chic en week getint,
nuffig of harkerig tot een illustreeren,
zou-ik willen zeggen, met de pen of het
krijt en niet met het hart. En er is misschien
wel geen nij verheidsvak in den laatsten
tijd ontstaan, dat algemeener beoefend wordt
dan dit soort van illustreeren, dat niets is
dan een karakterlooze afwerking van een
boek, een correcte completeering van de
uitgave, die zonder platen immers niet
mogelijk is. Er is misschien geen loopbaan
die gemakkelijker tot dit soort van gedachte
loos woekeren met technische vaardigheid
leidt, dan de grafische journalistiek, en het
LEVQEJTLJEDJE
Toerv fk laarsr in .Lomoarcme Kwam
Raadf eens waf rk daar vernam
De koe rat on den Kaard en spon
Hef kaïf la^ J n de, wreg er\ zon^
Hef Kafje Karnde oorer
He-r Koncfje wasonfe ae scKorcls
De zwarfe. muis ore veegde f Kui
De zvv.&mw droe^ de mof er uff
Op z^jrv vergulde vleugel f jes
Zftrv dr f «£een dikke
urs
12 Sprookjes en Rijmpjes. Illustratie*
van NELLY BODENHEIM. Uitgave van
S. L. van Looy, Amsterdam.
Hoe komt het toch, vraag ik mij af, dat wij,
nu wij na jaren want mejuffrouw Boden
heim is in tegenstelling met den Sint, karig
met hare goede gaven, weer eens een boekje
van deze kunstenares onder de oogen krij?en,
alweer die zelfde behagelijke
gewaarwor'ding hebben als vroeger? De stroom van
prentenboeken is in dien tijd rijkelijker
gaan vloeien; ja, het is een ware zondvloed
geworden: elk teekenaar op zijn beurt brengt
zijn bijdrage aan, onder hen zijn handige,
knappe en vindingrijke illustratoren, han
diger, knapper en vindingrijker da* Nelly
Bodenheim, en toch laat hun werk ons
koud. En alweer is onder de massa veel
soortige illustratiewerken voor kinderen
veel, dat vlotter, rijker en zelfs fraaier is,
maar niets dat ons verheugt zooals dit be
scheiden werkje met de luttele plaatjes.
is de grafische journalistiek, die ons
prentenboekteekenaars en illustratoren van dit slag
levert.
Nelly Bodenheim is onaangetast gebleven
door dealgemeeneexploitatiezueht. Onaan
getast ook door de virtuoseneerzucht om
te teekenen als Crane, als Forain, als de
Monvel, Busch of reenaway. Zij is gebleven
als het vogeltje, dat zingt zooals het gebekt
is, en gaarne ontvluchten wij de vele kun
stige gramofonen met hun rijk repertoire,
om te luisteren naar haar eigen kunsteloos,
toonzuiver liedje.
Deze prentjes zijn geen experimenten in
het feeërieke, het pathetische of het komische,
het zijn geen krachtmetingen in
figuurteekening, in versieringakunst, in karikatuur, maar
tafreeltjes, frisch bedacht en naïef weg ver
toond, door iemand die geen ander streven
had dan om het beeld, dat zij voor oogen
hal, weer te geven. En bier is het ver
schil met al de teekenaars, de menschen
van de lijnen" en van de figuren" die
illustreeren' zij had altijd een beeld
voor oogen. Z\j heeft weinig geteekend,
maar niets geteekend. dat zij niet eerst in
gedachten had beleefd. Op dien kostelij ken
band van dit boekje staan vele tafreeltjes, op
ongezochte wijze geestig saamgevoegd, elk
daarvan was een compleet gedachte-beeld,
is een creatie..En het wordt volkomen bijzaak,
of in de détails zulke zaken meer of minder
correct, zelfs of zij meer of minder pittig
geteekend zijn, ze zijn er. De gemoedelijk
heid is een element in de kunst, en zeker
in dit genre, -waaraan in de theorie te weinig
wordt gehecht en dat in de praktijk enorm
veel waarde heeft.
Ik geef gaarne toe, dat vele lieden beter
teekenen dan mej. Bodenheim, mits men
dan ook toegeeft, dat zij iets beters doet
dan teekenen. Als zij een muis,een vogeltje
en een braad worst aan den disch plaatst,
wordt uit die zonderlinge groep een ge
beurtenis. De naïeve hemel-scène is niet
verzonnen zoozeer als gezien met de oogen
eener onbedorven verbeelding. En die fan
tastische historie in zee schijnt evenmin be
dacht, doch eveneens de directe afbeelding
van een gezien evenement. Dat al die prent
jes het voorkomen hebben of ze uit een
potje met enkele verf jes zoo maar voor de
meerdere gezelligheid even met de hand
gekleurd zijn, maakt ze nog vriendelijker
en warmer van karakter.
In sommige prentjes heeft Nelly Boden
heim, vooral wat vindingrijkheid en geest
betreft, zichzelf overtroffen; zulk een toch
genoegelijk praalbedje als van de prinses
in Koning Kikkert" en zulk een vorstelijke
groep aan tafel als daaronder staat, de tocht
met de statiekoets en het head-piece voor
von Volkmann's mooie sprookje van de
drie zusters met de glazen harten, en de
figuren ,het vogeltje, de braad worst en de
muis" zijn voluit mooi en guitig.
Maar het voornaamste is, dat dit gezellig
en smakelijk boekje in zijn eigen trant zoo
volstrekt eerste-rangs blijft. Op deze kleine
schaal en in dit bescheiden genre van ver
tellend teekenen is de kunstenares Nelly
Bodenheim een persoonlijkheid. En dat is
juist nu iets heel bizonders.
CORNELIS VKTH.
Het geloof van den nieuivtn mentch, door
Dr. M. H. J. SCHOBNMAEKERS. Saarn,
Hollandia-drukkery.
Dat dit blijkbaar nog al gelezen boek een
papiertje bevatte, waarop schrijver, behalve
adres, ook aankondigde dat hij 'n inrichting
of zoo iets geopend had voor zielige" men
schen (zoo was tenminste de indruk die ik
er van kreeg) en daarvoor prospectus op
aanvraag" zond, en dat dit boek verder naar
de pseudo-artistieke wijze onzer dagen slapjes
geschreden is, doet ten gistte aan de
beteekenis van 't geen er in besproken wordt
niets af.
Want wat ter wereld kan voor den mensch
meer beteekenis hebben dan ... de mensch".
Ondanks toch alle waanwijze en voorbarige
meeningen omtrent 't oneindige onvermogen
des menschely ken geestes en ondanks de aan
matiging te meenen zich zelf reeds doorzien
en in zich niets gevonden te hebben wat
aanleiding kon geven aan de vraag : Wat is
waarheid" ? andere dan schampere beteekenis
te hechten, ondanks alle twijfel zucht en z.g.
scepticisme, (niet verlangt of begeert, maar)
wil en vordert de mensch, die niet in zijne
dwaasheid te sterven ligt, de waarheid als
zijn recht, als 't zijne, als dat wat 't hem
werkelijk eigene is en waarin hij weet tot
zich zelf te zullen komen.
In deze hoogste activiteit des menschen, de
waarheid te willen, gehoorzaamt hij tevens
aan 't hoogste gebod des geestes: Ken u
zei re".
En 't is de hoogste kennis, in alles, in al
dat onderscheidene en vele, 't identische en
ne te erkennen, dit eenige te erkennen
als 't óns eigene en als 'c diepste wezen van
dat alles waarvan wjj tevens onderscheiden zijn.
En hierom heeft dit boek beteekenis, niet
als een door dr. Schoenmaekers indenjare
zooveel geschreven" boek misschien, maar
als een boek waarin de mensch" spreekt,
niet de nieuwe", maar de mensen die met
zich zelf geen raad weet, noch mét zich zelf
in 't verleden, noch met zich zelf in de toe
komst, die met alles wel meent afgedaan
te hebben, 't wezen van de aehjjn wél meent
te onderscheiden en nu zich uit de verlegen
heid tracht te redden en zich vernieuwen
wil door ... over zijn eigen hoofd heen, ach
teruit te springen in de duisternis van zijn
zielig bestaan, waar hij (met de woorden vau
den schrijver) als een minnende zal zijn die
zich door de Liefde voelt bezield en weent
en lacht om wat hij niet begrijpt en nooit
begrijpen zal." (blz. 25).
En dat is Leven, daar zal Waarheid zyn,
meent dr, Schoenmakers.
De Mensch spreekt in dit boek, maar de
mensch die slechts" een mensch is en die
in alle zwakheid die lieflijk en bekoorend
zijn kan 't in dit boek echter niet is
onder zich zelf blijft en in 't vage besef
dezer zwakheid zyne nietigheid goed wil
praten en zijn zieltje, wat de aarde wel zou
willen kussen als zyne bruid en waarvoor
blaadjes en bloemetjes en zonnestraaltjes ge
heime teekenen der godheid zyn, hoog ver
heft omdat 't zijn zieltje is, zjjn lieve
ziel, zooals 'n jongeling zijn meisje boven
alle uit verkiest hoewel 't 'n zeer gewoon
wezentje is omdat 't zijn meisje is.
En hoe hatelyk zou 'n jongen zijn die zyn
meisje, in koele en pedante bedachtzaamheid,
eens niet 't voortreffelijkste von l!
Hoe weldadig kunnen de in alle eenvou
digheid des harten gesproken dichterwoorden
zijn, waarmede de kinderlijke mensen 't geloof
in zyne ziel en in de schoonheid die in haar
woont uitspreekt, hoever gaat de dichter in
dit geloof in zijne schoonheid boven zich
zelf uit.
Hoe vriendelyk-verheven is 't onbevangen
en .... onbegrepen geloof van den naïven,
vromen mensch, zoo zeldzaam te vinden
tusschen al die geloovigen die.... hun
belangetje gelooven, van den geloovige die zich
tegenover 't door hem vereerde zoo eindeloos
nietig voelt en niet beseft hoe hy' zich in
dit gevoel verheft boven dat van zich zelf
wat slechts" een mensch is.
Maar noch de dichter, noch de kinderlijk
geloovige spreekt in dit boek en de ziel
die 't verhevene ondergaat hoorde ik er
niet in.
Maar wat ik in dit boek vernam is reactie,
afkeer en ... vlucht, vlucht voor dat wat nooit
veroudert, maar waardoor de twijfelmoed ver
keert tot erkennings-moed, tot die hooge
moed in alle nederigheid zich gewyd te
weten door de onschendbare heiligheid der
waarheid.
En dit is de beteekenis van dit boek, dat
't eene poging is de nauwelijks vernomen
galm van de angstige stem van den ster
venden mensch in woorden vast te leggen,
dat 't eene poging is door klinkende woor
den de angst te stillen, niet de doodsangst
van 'n maatschappelijke klasse, maar de
doodsangst des menschen die niets gedaan
heeft, niets kon doen om zich zelf te over
treffen en nu de ebbe" «n 't beest" vreest
en niet begrijpt wat 't is 'n koningsmensch"
en zin der aarde" te zy'n (naar schrijvers
aanhaling van Nietzsche, blz. 162).
Wat wy' in de wereld vernemen is de
mensch die zich te keer stelt tegen 't oude,"
tegen oude godsdienst en zelen, tegen de
oude maatschappij en hieraan niet ontkomen
kan, want hy' moet tegen zichzelf rëageeren
en boven zich zelf uit gaan.
Wat wy' vernemen is een zucht van waU
ging en uitputting, van verslagenheid in den
nauwelijks begonnen strijd; wat wy vernemen
is 't gedruisch van de vlucht voor de ge
strengheid des geestes en voor de in zijne
kristalyne klaarheid zoo geheimzinnige rede,
die niet (zooals dr. Schoenmaekers meent)
niets van heiligheid weet" en
bloot-verstandely'k goed en kwaad" wil kennen, (blz.
47), maar die boven atle goed en kwaad uit,
't goede wast, en boven alle zielige zaligheid
en onnoozele verbeelding tot waarheid en
werkelijkheid gaat en waarheid en werkelijk
heid is.
Wat wij vernemen is de waan dat 't zin
nelijke en onmiddellijke de ware inhoui, de
gedachte daarentegen slechts 'n abstracte,
onverschillige vorm is (zie blz. 84) ; wat wij
vernemen is de liefde tot beeld en voorstel
ling, in welke genegenheid tot 'tuiterly'ke
men waant met de voorstelling, 't ware eerst
inderdaad te bezitten, hoewel deze slechts
't beeld is hier van, wat (met Plato's woorden)
als maker en vader van dit al moeieljjk te
vinden,maar waarvan 't gevondene aan allen
te zeggen onmogelijk is. (Tim 28).
J. HBSSING.
IV.
Onmiskenbaar is in onzen tijd de ontbinding
der oude symbolen. Ja, met zekeren weemoed
vraagt men zich wel eens af of de oude sym
bolen werkelijk niet hun inhoud hebben
verloren, en of het geen ty'd wordt andere te
zoeken, als we zien hoe het Christus-monogram
U/" "\ met eenige practische" wijziging, als
[\~', gedeponeerd fabrieksmerk benut,
dagelijks in de krant wordt afgedrukt als
reclame van een tandpoederhandelaar. Het
oude wónder-geloof, met zijn lyfely'k
opgestanen en omhoog" gevaren Christus, taant;
maar de overtollige en opgespaarde zucht
naar hst geheime en bovenzinnelijke, niet
op z'n plaats in een sobereii, ernstigen gods
dienst, vond een uitweg in de theosofie, die
met de fluistering van exotische klanken de
geënerveerde zielen verdooft, met de be
goocheling van grillige figuurtjes den
vretenden zucht naar het mystieke" te stillen
zoekt. Teere zielen, des zinnens moede, niet
verdragend het onbarmhartig helle licht des
vollen daags, zoeken achemerziek het gedempte
licht, den zachten kleurenwemel, en de
wierook-omne velde kaars vla urnen der kathedraal.
Was vroeger de meening van vele verstan
dige lieden" dat men over godsdienst en
metafisica" het stilzwijgen bewaarde, het is
thans een merkwaardig teeken des tyds dat in
de literaire kronieken en verzen van hem, die
in z'jn jeugd deze woorden aan zijn pen ontglip
pen liet, Willeen Kloos, godsdienst en
metafyzika zoowel schering als inslag uitmaken. De
honger naar het brood dat uit den hemel neer
daalt, en de dorst naar het levende water
doet de menschen, wee van de lijvige romans
in vervolgen, met veel artistiek wit op de
pagina, gry'pen naar de, opvallend talryke,
uitgaven van middeleeuwsche vromen, waar
onder eene, bezorgd door Kloos, den schrijver
eens van Verleden, Heden en Toekomst." 1)
En zij die zich door alles heen modern
noemen o! wat wordt er tegenwoordig
geschermd met de zoo schoone uitdrukking
nieuwe menschen l" hebben tegenwoordig
ook hun godsdienst: een godsdienst wel is
waar die een aardsche" wordt genoemd, en
die niet meer heeten mag dan 't ietwat
dweeperig genot van de natuur, 't aanbiddëlyk
vinden van de prachten en weelden der aarde.
Maar: ook niet meer dan dat; geen dieper
schoon, geen hooger waarheid dan het
zuivervisueele; want: de landschapschilders (de
moderne, nl.) zijn degenen die het middel
punt der nieuwe aanbidding: de aarde, heb
ben ontdekt. Aldus de voormalige Roomsche
priester Schoenmaekera. 2)
Hiertegen baat hem niet de bewering dat
zijn levensgeloof" mér is dan net zalig
dweepen met de natuur. In geschrifte, in
zijn theorie, komt hij daar getuige de schil
ders niet boven uit, zoodat dese zijne laatste
bewering te beschouwen is als de gedachte die
die in het leven geroepen werd door de wènsch,
in dit geval zoo ons eene woordspeling
vrijstaat een vrome. Want: vroomheid
is het woord dat de nieuwe*mensch" opeigent
tot omschry ring eener aandoening, even
doelloos als onbestemd. Vroom wil ook Seb.
zijn met zijn gebed in den vorm van het Onze
Vader gericht aan de Lieve Aarde", 3) met
zijn geheimzinnige fantasiën over het nuttigen
van Christi lichaam, 4) niet zijn gewrongen
elementen-beschouwing, welke elementen hij,
't kost wat 't kost, terugvinden wil in de
symbolen der Kerke I 3) vroom wil
ja waarly'k-ook zijn Adama van Scheltema,
5), vroom heet ook de mondaine concert
bezoeker die zijn spleen verzet bij 't luisteren
naar de Mattheua-Passion. Maar deze vroom
heid heeft betrekking op een godsdienst die
geen godsdienst, een god die geen God, een
gebed dat geen gebed meer is.
Met een zekere verbazing ziet het Moder
nisme, of, zooals sommigen zeggen : het vrij
zinnig Christendom, dit woelen en wringen,
dit streven naar de rust die een wereld
beschouwing geeft, aan; omdat zij in dit
zoeken, de trekken van het eigen beeld, al
is het vaag en vervormd, herkennen moet.
Zelve zonder omschreven belijdenis, zonder
vast systeem, ziet zy hare geprezen breedheid
van opvatting verworden tot eene slappe
algemeenheid die alle spankracht verloren
heeft. In deze warreling de vastheid weer te
vinden, het licht des Geestes hoog te beuren
zoodat het allen beschynt, is nu haar taak.
Op 'u wy'sgeerigen grondslag, voelt zij, moeten
verrijzen haar Gods- en wereldbeschouwing,
welke 'dichterlek dienen te worden uitgebeeld.
Nieuw-1?Spinozisten. (D/. J. D. Bierens de
Haan), Hegelingen (Dr. H. W. Ph. E. v. d.
Bergh van Eysinga) gingen eigen wegen,
deels het zwaartepunt der religie verleggend
waar het esthetische, deels haar vervluchti
gend in het wysgeerig begrip.
Maar al het gisten en werken, het
barnende leven van thans, hoeveel schuim ook
bovendrrjve, getuigt van een kracht, die eens
een gezuiverde geestelijke godsdienst, als een
klare stroom van levend water, doet ont
springen, waaraan het dorstig menschenhart
zich laven zal.
Wy na l d u m, 9/12 08. J. J. MEIJER.
1) Nieuwere Literatuurgeschiedenis II,
pg. 254.
2) Het Geloof van den Nieuwen Menscb.
3) Natuurkermis van den Nieuwen Mensch,
Bewg. Jan 1908.
4) Meditaties. Bewg. Apr. 1908.
5) Grondslagen eener Nieuwe Poëzie, pg. 63.
Nog een fleye-Huldi£iD£?
fingezonden.}
Toen in 1906 de heer van Renesse,
districtsschoolopziener te Arnhem het plan opvatte,
den honderdsten geboortedag van den dichter
Jan Pieter Heye te huldigen door de oprich
ting van een internaat voor geestelijk min
derwaardige kinderen, mocht hij, en zeer
terecht, de steun en de sympathie van velen
ondervinden. En naar mijn meening was het
vooral niet uitsluitend de dankbare herin
nering aan den beminden volksdichter, die
zoozeer by'val vond, maar zeer speciaal de
waarlijk waardige en praclische wijze van
huldiging. leiereen weet, hoe het met
gedenkteekens en standbeelden gaat. Er ig veel
geld voor noodig, ze worden plechtig onthuld,
de voornaamste hnldebrengers houden rede
voeringen, men besluit met een feegtmaaltij *.
etc., en zij, die er geldelijk toe bijdroegen
gevoelen, dat ze wat gedaan hebben voor de
vaderlandse hèeer, immers is een volk de
eer waard, die het aan zy'n groote kunste
naars gunt. Maar na de plectttigheden der
onthulling van het gedenkteeken komt een
ander een woordje meespreken; en die ander
is niemand minder dan de straatjeugd, het
doet leed, dit te moeten bekennen, die op
hare wijze haar meening o ver het monument
ten beste geeft. De wy'ze, waarop het kost
bare gedenkteeken voor Justus van Maurik
gevandaliseerd werd ligt nog te versch in
het geheugen, om niet ieder te doen besluiten,
zijn bydragen liever voor welk liefdadig doel
dan ook te besteden, dan voor een gedenk
teeken.
Er bestaan in ons land drie belangrijke
vereenigingen van openbare onderwijzers,
te weten:
a. de Bond van Nederlandsche Onder
wijzers, die de emancipatie van den
klasseonderwijzer wenscht; ?
6. daartegenover de Vereeniging van hoofden
van scholen, die juist het tegendeel wenscht,
d. w. z. die oordeelt, dat alle gezag in
schoolzaken dient te berusten by het hoofd der
school; niemand zal zich verwonderen over
de wenachen dier, zy het ook tegenover
elkaar staande vereenigingen, wier goed
recht van bestaan door elk der beide partijen
dan ook graag wordt erkend. Maar dan be
staat er nog een derde vereeniging, het
Nederlandsch Onderwrjzersgenootschap, dat
te zijner tijd wel nut heeft gedaan, door het
oprichten van een levensverzekeringmaat
schappij en dergelijke zaken, maar dat te
onzaliger ure op het denkbeeld kwam, zich
ook eens met dien stryd om gezag te gaan
bemoeien, en zoo waar een gedeelte uit het
programma van den Bond overnam. Dat het
genootschap door het aantrekken van dat
afleggertje er niet zeer gesoigneerd uitzag
laat zich denken, zoodat het N. O. G. leelyk
in het gedrang kwam tusschen de beide loyale
tegenstanders: Bond en Hoofden vereeniging.
Dat het N. O. G. door geen der andere par
tijen meer au sérieux wordt genomen, zal
voor elk, zy het ook staande buiten het
onderwijs, begrijpelijk zy'n.
Nu de heer Van Renesse van alle zijden
medewerking ondervindt bij het voltooien
der plannen tot oprichting van het internaat
voor misdeelde kinderen van onvermogenden
zie;: nu komt het N. O. G. zooals het destijds
deed met den eisch van zelfstandigheid voor
den klasseonderwijzer, en probeert zich meester
ie maken van de nagedachtenis van Heye
en het vraagt medewerking voor het op
richten van een standbeeld. Ik laat nu daar
het niet zeer delicate van de handelwijze,
om den heer Van Renesse op zy'de te duwen]
maar als het N. O. G. naïf genoeg is, op
medewerking te rekenen, dan houdt het
Weinig rekening met onzen practischen aard.
Liever dan een monument, dat het mikpunt
wordt van de straatsteenen van de
volksjeugd, geeft men zooals ik boven zei, een bijdra
ge voor een practisch doel, zooals een school.
En waar nu het doel van den heer Van
Renesse is, een inrichting te openen, waar
het geestelijk misdeelde kind voor het leven
geschikt zal worden gemaakt, en die den
naam zal dragen van Jan Pieter
Heyestichting, daar zou het geld vermorsen zijn,
daarenboven nog een popje of een bank
aan de kleiworpen der straatjeugd over te
leveren. Laten zij, die iets gevoelen voor
een in waarheid passende hulde aan de
nagedachtenis van Jan Pieter Heye een
bijdrage scaenken voor het humane
huldebetoon van den heer Van Renesse, of zich,
tegen een minimum bydrage van ?2 per
jaar alg lid der Vereeniging opgeven. Ware
Heye nog in leven en zou men hem vragen,
hoe hy wenschte, dat men hem huldigde,
hij zou bedanken voor de eer van een pop,
maar hy zou zeggen, zooals hy steeds deed:
besteed het geld voor de kinderen. Het
aloude woord van Horatius: exegi
monumentum aere perennius geldt voor hem, over
wien het hier gaat.
Een geienkteeken, duurzamer dan erts
heeft hij zich gesticht" in de harten van
tijdgenooten en nazaten; PU nog lang nadat een
standbeeld of bank door de straatjeugd ver
nield of door den tija verweerd is, zal de
herinnering aan Heye voortleven onder de
besten van ons volk en een school voor hen,
die door het lot misdeeld ter wereld kwamen,
zal ze«en stichten, lang nadat van een ander
gedenkteeken alleen de plaats over zal zy'n.
De vereeniging, door den heer van Renesse
gesticht, draagt tot naam Vereeniging tot
het verzorgen, opvoeden en onderwijzen van
zwakzinnige kinderen" en is gevestigd te
Utrecht.
Behalve den heer van Renesse vindt