De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 3 januari pagina 1

3 januari 1909 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

1645 WEEK DE AMSTERDAMMER A°. 1909, YOOR NEDEBLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. redactie -va.n. IMIr. IEE. IP. L. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden / 1.50,-fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar, by vooruitbetaling, ...... mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2 Zondag 3 Januari Advertentiën van l?5 regels ? 1.25, elke regel meer / 0.J25 Reclames per regel 0.40 Annonces uit Dnitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma Kt'DOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel 40 Pfennig. INHOUD: VAN VEERE EN VAN NABIJ: On bedachtzame staatkunde. Kantteekeningen op mr. Van Houten'g Raadgevingen aan Huisvrouwen, met Modelcontract, in zake de Wet op de Arbeidsovereenkomst", door mr B.Hes Faites votre jen! door A. SOCI ALE AANGELEGENHEDEN: Da gemeente bibliotheek te Rotterdam, door S FEUIL LETON: De Helium", I, door Peet Boetser. KUNST EN LETTEREN: Zwerftochten, door Jan Feith, en Leed, oorspr. roman, door B. Valk, beoord. door Frans Coenen. Een uien we spraakkunst, door E. Rypma. Berichten. VOOR DAMES: Maiie Jungins, t, door Nell:e. Allerlei, door Caprice. UIT DE NATUUR, door E. Heimans. Een Winter-tentoonstelling, met afb., door J. H. R. Francois Auguste Gevaert, f, met portret, door Ant. Averka.mp. Een interview met de schrijfster van Een Paladijn", door D. Traai-komedie, door Een N oord-Brabander Boerenhuizen in Nederland, (Ingez.), door J. B. v. Loenen. Beeldspraak. De vier gelegenheden" voor Kameroen. Opmerk ngen, naar Albert Guinon. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door V d. M. en V. d. 8. SCHETSJE. INGEZONDEN. DAMRUBRIEK. SCHAAK SPEL. ADVERTENTIËN. ?millllMIIIUIIIIIIIHIMIIIIIIIIIIIIIIflIIIIIHIIMMlIIIIIIIMIIIIMMUIIIIinMIlM Onbedachtzame staatkunde. "Wat zag er dat donker uit! Een aaneenschakeling van misslagen ; anders niet. Allereerst dat dolle begin, alsof men werkelijk van streek was. Daar was het bericht gekomen, dat Gastro den minister resident" de Reus een verder verblijf te Caracas verboden ha i, omdat deze den President, hij wien hij door Nederland, tot het onderhouden en bevorderen van vriendschapsbetrekkingen, was aangesteld, beleedigd had en op eens werd door de Regeeriug besloten tot het zenden van een eskader naar de Cardbische Zee. En nu, in plaats van op te treden als de Regeering van een Westersche mogend heid van middeneeuwsche beschaving, die geen smet op haar diplomatie, langer dan volstrekt onvermijdelijk was, zou willen laten rusten, nam men te 's-Hage de, houding aan, alsof er eerst nog een onderzoek noodig was terwijl men het bewijsstuk het beleedigend schrijven van de Reus, in handen had. Een bewijs stuk, dat niet onder verzachtende, maar onder bezwarende, omstandigheden door den Nederlandschen zaakgelastigde was opgesteld, daar dit geschiedde vóór dj uitvaardiging derVenezolaansche decreten van 14 Mei. Zoo verzuimde dus de Regeering, vóór zij etn eskader uitrustte, haar moreelen plicht, om dadelijk ten opzichte van de Reus haar leedwezen aan Venezuela te betuigen, en aldus te pogen onder gun stiger omstandigheden onderhandelingen over andere geschilpunten te openen. Een proefneming, die een bezadigde en beleidvolle regeering, wier hoogste streven het behoorde te zijn langs vredelievenden weg geschillen te beëindigen, niet had mogen nalaten. Nu waagde zij eenvoudi» 's lands geld zonder nog daartoe genood zaakt te zijn en gaf arme kleine die zelf eiken dag op deze wijs door de frooten kan behandeld worden, een vooreeld van lichtvaardige bedreiging met dwang. En deze misslag was, o. i., des te minder vergeeflijk, nu Gastro, in zijn gevoel van beleedigd te zijn, door den vertegenwoordiger van onze Regeering, ten duidelijkste de verklaring had afge legd, prijs te stellen op een voortzetting der relaties en gaarne een anderen zaak gelastigde te zullen ontvangen. Later nog herhaald, maar dat, gemakshalve, voor een brutaliteit werd uitgegeven. "Wij herinneren hieraan slechts om te doen zien, hoe het streven naar een oplossing zonder oorlogsschepen geenszins als in strijd met onze eer zou zijn geweest. De misslag van zonder de ernstigste voorbereiding tot een eskaderuitzending te besluiten, was nog te meer in het oog loopend, nu de diplomatie tot toen in gebreke was gebleven, nopens de decreten van 14 Mei in den toestand van Curagao, het uiterste te beproeven. Door een protest-schrijven, kort na de uitvaardiging der decreten, door den minister-resident aan den president gericht, was de toorn van Gastro gewekt, wijl hij, tengevolge van een onjuiste vertaling, zich als in zijn eer aangetast moest beschouwen. En met zulk een volslagen gebrek aan ernst en energie handelde, in dit g wichtig geval, de Nederlandsche diplomatie, dat twee maanden later, zelfs bij het vertrek van de Reus, dat misverstand niet was opgeheven! De heer de Marees heeft in zijn fameus onderhoud met den reporter van de New- York Herald, dit geval komiek" genoemd, maar in zijn opgewekten praatlust vergat hij daarbij te bedenken welk een licht hij op de activiteit van onzen minister-resident wierp, die nog 't was helaas te laat! een telegram noodig had, om te begrijpen, dat hij een audiëntie behoorde aan te vragen, ten einde Gastro van dit foutieve der vertaling te onder richten; en ook dus hoe weinig men by Buitenlandsche Zaken op de hoogte en vervuld was van den toestand ten opzichte van Curagao. "Wij hebben dit vroeger meer breedvoerig aangetoond. Wij wijzen thans even er op, om te doen uitkomen, dat de eskader-politiek allerminst een noodwendig gevolg van mislukte krachtige en onverpoosde onder handelingen over Curajao was, maar uitsluitend gekozen was als een middel tot een ietwat lawaaierig eerherstel, nadat onze diplomatie in den persoon van den heer De Reus, ten aanschouwe van de geheele wereld, zich gecompritteerd had, zoodat er zelfs voor de vrienden van den Minister geen verdedigen aan was. En geheel in dezen geest van geringschatting van zelfbewuste nationale waardigheid, van waarheid en recht, van ernst en zelf beheersching, zag men dan ook Z. Exc. den heer De Reus, die zich als diplo maat, zoowel door zijn schrijven in Hou'' en Trouw, als door zijn slappe houding te Curacao zelf, en zijn in strijd met de meest elementaire eischen van diploma tiek beleid, gevoerde praatjes nog voor hij den Minister had gesproken, die hem ter verantwoording had geroepen! als diplomaat aan het diner ter eere van H. M. de Koningin noodigen, en hem zelfs eervol ontslaan, en op non-actief" stellen, als ware deze ambtenaar nog wel eens in gelijksoortige positie te ge bruiken. Intusschen, op de boven omschreven wijs was tot de eskader-uitzending be sloten, en aan een luidruchtige voorbe reiding daarvan ontbrak het geenszins. Heel Europa had het er over: dat kleine Holland zou nu de groote mogendheden eens beschamen, die n voor n het beueden hun waardigheid hadden ge vonden de kat de bel aan te binden of de mogelijke gevaren of nadeelen te groot achtten, om er hun geld en sol daten aan te wagen. Maar toejuichingen van de belanghebbenden, die een tuch tiging van Venezuela «onder dat het hun iets kostte, zoo gaarne zouden zien, van links en van rechts. En om zulk een opzienbarende tuchtiging was het de Marees te doen. Hen herinnere zich nog maar wat hij den reporter van de N.- York Herald liet rondbazuinen. Venezuela, zoo heette het, zou in elk opzicht moeten toegeven, en anders hij zou er zich in zijn hoogen diplomatieken zin niet tot in bijzonderheden over uitlaten... maar zoo gaf hij dan toch te verstaan, de Koningin, de ministers en de heele natie waren het met hem eens, dat en hoe er dan gehandeld zou worden. Na deze, in ieder geval hoogst on voorzichtige gewelds-reclame, als ware zij er op berekend Gastro tot de uiterste onverzettelijkheid te prikkelen bleek het echter ten duidelijkste, dat het Nederlandsche volk van zulk een bravoure-stukje niets gediend zou zijn. De buitenlandsche pers bevatte tal van be schouwingen, waaruit de overtuiging sprak, dat Nederland een gevaarlijk werk ging ondernemen, te zwaar wellicht voor zijn kracht; dat blokkade en bombarde ment, om van landing niet te spreken, tot ernstige verwikkelingen zouden kun nen leiden, en, zoo zij zonder afdoend resultaat mochten blijven, voor Neder land tot een langdurige, veel te kostbare actie zouden voeren. Maar ook gelijk soortige opmerkingen werden in onze pers zelve gemaakt. Men drong er op aan, al het mogelijke te beproeven, om langs minnelijken weg de geschillen tot een oplossing te brengen; verzette zich ten sterkste tegen de aanhitsing van velerlei zijden om de kastanjes voor anderen uit het vuur te halen, en, blijk baar vreezende, dat de Marees er nog eens toe zou kunnen komen, zijn on doordachte en opgeschroefde taal tot den -A7.- Y. //.-correspondent in een daad om te zetten, kwamen ook, van de met het Kabinet bevriende zijde, herhaaldelijk de vurigste waarschuwingen om toch niet met het eskader tot tuchtigingsdaden over te gaan. Zooiat, indien men nu spreekt van de kalmte en het beleid van de Marees van Swinderen daar het onder den druk van de pers en van het Kabinet onmogelijk was gemaakt zijn aanvankelijk plan, met zooveel gekef aangekondigd, uit te voeren mea hem den lof toekent, waarop anderen aanspraak mogen maken. Wij bedoelen hier in de eerste plaats den heer Den Beer Poortugael en den Standaardredacteur, waarschijnlijk Dr. Kuyper, welke laatste uit den treure tegen drei gende eskader-operaties is opgekomen. Gelukkig zijn we nu alle gevaren te boven. Castro's ziek zijn, Castro's ver trek uit Venezuela, Castro's vervanging door Gomez, naar het schijnt, onder goedkeuring van geheel het volk, en het daarop beloofde herstel van de vriend schapsbetrekkingen met alle naties die geschillen met Venezuela te vereffenen hebben, maken het verblijf van ons eska der in de Caraïbische zee overbodig, zoo het dit al ooit niet mocht geweest zijn. Jammer echter dac wij nu juist even voor het scheiden van de markt, er niet geheel zonder kleerscheuren afkomen. Wij denken hierbij aan het volstrekt onnoodig inrekenen van een paar gouvernements-kustvaartuigen, op de wijs van iemand, die na een niet aan het doel beantwoordend bezoek, om dan toch iets thuis te kunnen brengen, gauw een paar sigaren van een ander in zijn zak steekt. Nietwaar, waartoe moest dit staaltje van operette-k rij g dienen ? Was het tegen Gastro, die ree.d'i de plaat had gepoetst, gericht; welnu dan kan het niet anders beteekenen dan dat, na het af breken der relaties, Nederland zich gerechtigd achtte, het verbod van uitvoer van wapenen in te trekken, een onbetwistbaar recht! maar dit niet alleen, dat het zich ook gerechtigd achtte den invoer van die wapenen in Venezuela te bevorderen, door dien Staat van de middelen tot uit oefening van de kustpolitie te berooven, wat inderdaad wil zeggen, rechtstreeks mede te werken ttot revolutioneering van dat land. Waarlijk een fraaie rol voor het Konink rijk der Nederlanden zich verhpovaardigen op het bezit eener beschaving van prima kwaliteit Maar wij hechten zulk een beteekenis niet aan de onnutte oorlogsdaad. Gastro had het veld geruimd en kon voor eerst niet terugkeeren. Sedert verleden jaar September hoorde men met steeds sterker nadruk een aanstaanden opstand in Venezuela voorspellen. De berichten volgens welke zoo goed als de geheele natie tegenover Gastro stond, men vernam ze schier dagelijks. Dat de zieke oproerige Gastro onder deze omstandigheden nog iets met zijn kustvaartuiejes zou kunnen doen tegen Nederland, of tot reddinr van zijn bij de geheele natie ondermijnde positie, niemand kon het denken. Waarom dan, vragen wij nog eens, deze haast bij het beslagleagen op de scheepjes zonder waarschuwing, zonder oorlogsverklaring, alsof er een hoog belaug bij dit vrijbuiterswerk betrokken was, een zóó hoog belang, dat het tegen over Venezuela groote, maar tegenover de wapendragende wereld zoo extra kleine Nederland, het voorbeeld moest geven van een daad, welke, werd zij op ons zelf toegepast, als roof door ons zou wor den uitgekreten. Dat in beslag nemen zonder icaarschnu-'intj of oorlogsverklaring heeft natuurlijk ook in het buitenland de aandacht ge trokken, als een bedenkelijk feit, en een soort van verdediging is ni»-t uitgebleven. Professor Westlake, lid van het Haagsche Hof van Arbitrage, schreef een brief over deze aangelegenheid aan de Times, waarvan het Handelsblad de volgende samenvatting gaf: waarin hij de vraag stelt, of de Nederlardsche regeering de bepaling geschonden heeft, door de Haagsche conferentie aangecomen tegen de opening der vijandelijk t eden zonder voorafgaande waarschuwing. Hij zet uiteen, dat het optreden van Nederland kan worden verklaard op een andere wijze, na melijk als het nemen van represaillemaat regelen, welk optreden niet in stryd kan worden geacht met het nieuwe recht. Hij meent dat Nederland volgens die opvatting handelde en haalt autoriteiten aan, om het bestaan dier opvatting te bewijzen; naar zijn meening mag men niet veronderstellen, dat de Haagsche conferentie de bedoeling heeft gehad dit middel af te schallen, evenmin als zij bet toepassen der vreedzame blokkade heeft willen verbieden." Dat wil dus zeggen, dat de handelwijs van Nederland kan verklaard worden als het nemen van represaillemaatregelen; naar Westlake's en anderer meening, niet verboden door de Haagsche conferentie, m. a. w. dat een oorlogspolitie hierom, naar Westlake's meening, Nederland nog niet bij zijn kladden zou kunnen pakken. Doch hoe onschuldig de toepassing van het beginsel van dit nieuwe recht" (sic) ook naar Westlake's meening is, geeft hij dan ook maar dadelijk te verstaan door teze toevoeging: Hij wijst pp de gevaren, die het zeer geprezen .nieuwe recht op zulk een wijze dreigen te onder mijnen, dat geen volk ooit kan worden ter verantwoording geroepen wegens het op onwettige wijze beginnen van vijande lijkheden, zonder oorlogsverklaring." Alzoo een dieven- en moordenaarsrecht, waarbij niemand tegen overval ofonverhoedschen aanval beveiligd zou zijn. De Haagsche Conferentie" moge zich verheugen, daar het nog maar een meening van Prof. Westlake en anderen is, als zou zij een nieuw recht" hebben ge schapen ; er schijnt nog eenige kans te bestaan, dat zij dit monsterachtige zich van den hals kan schuiven! Nu zullen we, al noodigt het woord represaille-maatregelen, tot het tegen overgestelde uit, maar niet op het Chris telijke als het levensbeginsel van dit Kabinet, of op het Christelijk-Historische, als dat van den Minister, letten, wetende hoe de zonden, en ook de oorlogs zonden, almede onder de Christenen haar Historie hebben, maar gelukkig leeft er nog een hoogere rechts-autoriteit dan de Haagsche Conferentie en haar uitleggers; en Westlake noch iemand anders zal kunnen aantoonen, dat, naar den eisch van eenig eergevoel, bij het nemen van represaille"-maatregelen het optreden met open vizier, de ridderlijk heid, mag worden vergeten. Het feit van Neerlands aanval zonder waarschuwing of oorlogsverklaring werd dan ook als iets zeer opmerkelijks aanstonds ge memoreerd. Welnu dit beginsel als kleine mogendheid nogal, zonder eenig ernstig doel, eenvoudig om aan de onnoodig ge bleken eskader-politiek dan toch maar een schijn van redelijkheid te geven geschonden te hebben, het moge voor den Minister, in zijn gematigde onver schilligheid ten opzichte van het principieele, van geen beduidenis zijn, wij houden het voor zeker, dat het rechtsche" Kabinet zich onbehagelijk zal gevoelen bij de gedachte aan deze daad, waarvoor het mede de verantwoordelijkheid heeft te dragen. Want de uitgevonden scheepsmacht keert terug, zonder eenige glorie en dat zal wel niemand haar kwalijk nemen maar, in stede van glorie, met een vlek op haar vlag. En wie eer dan de Nederlandsche Regeering, had het als haar vaderplicht moeten beschouwen zoo cor rect mogelijk zich te gedragen, al ver toonde dan ook de tegenpartij nog minder dan Gastro van ... een engel! Ons landje immers, van nabij en van verre omringd door de machtigste Staten, die, onder wie weet welke omstandigheden, tegen over ons zelf zich weieens op ons eigen voorbeeld konden beroepen. Zeker, dat gevaar dreigt niet aanstonds, maar het beginnen van vijandelijkheden, zonder oorlogsverklaring" mocht toch niet den steun ontvangen van een bedachtzame Regeering, die weet in welk midden zij leeft. Zij had iets beter zorg moeten dragen voor de eer onzer vlag. Ter gerustheid der natie zijn de ver wikkelingen met Venezuela thans ge indigd, zonder dat er, onder Amerika's hoede, voorloopig nieuwe gevaren schij nen te zullen dreigen. Curarao is ge holpen en onze scheepjes kwamen heel huids weer thuis. Alleen rest de rekening nog, die zeker, zij ze ook hoog, veel hooger had kunnen zijn, gezwegen nog van mogelijk verlies van rnenschenlevens. Laat ons dus dankbaar zijn, en de hoop uitspreken, dat wij nog lang bewaard mogen blijven voor nieuwe verwikkelin gen van dezen of der^elijken aard, en, zoo zij toch mochten komen, dat er een man aan het roer zal staan iets kalmer, nadenkender en degelijker dan die, waar onder wij deze periode hebben doorge maakt. _=_ D. K. Kantteekeningen op mr. Van Houten's ,,Raadgevingen aan Huisvrouwen, met Modelcontract, in zake de wet op de Arbeidsovereenkomst". Ondor den naam Raadgevingen aan huisvrouwen naar aanleiding der op l Februari 1909 in werking tredende wet op de arbeidsovereenkomst, met modelcontract", heeft mr. S. van Houten eenige bladzijden druks in het licht gezonden. Het is jammer dat het beter-ik van den genialen, in den parlementairen arbeid vergrijsden staatsman hem niet van die publicatie heeft terug gehouden. Wie deze Raadgevingen" met kennis van zaken leest, vraagt zich af, wat toch wel het eigenlijke dool van den schrij ver moet geweest zijn. Beoogde hij den huisvrouwen een schrik op het lijf te jagen, een caricatuur van de nieuwe wet te maken, middeltjes aan de hand te doen om aan de werking der bepalingen te ontkomen, boos heid te luchten over de aanstaande inwer kingtreding der wet, ondanks zijn tot het laatste oogenblik toe herhaalde verma ningen, een naar zijne meening hoognoodig wapen te verschaffen aan de. huisvrouwen, die op l Februari 1909 overgeleverd zullen zijn aan de dienstboden? Ik vraag en blijf vragen, want ik moet eerlijk bekennen, dat ik de ware strekking dezer uitgave niet kan vatten. De schrijver doet het voorkomen alsof zonder een schriftelijk contract naar zijn model, de huisvrouwen de teugels" niet meer in handen zullen kunnen houden" en de goede verstandhouding in de huis gezinnen" bedreigd zal worden. Eilieve, alsof een stuk papier waarop eenige bepa lingen en een paar handteekeningen ge schreven, de goede dienstboden zouden prikkelen om goed te blijven en de ver keerde goed zouden maken. Is het nog noodig te betoogen, dat zulk een contract volstrekt zonder eenige beteekenis is met het oog op de bevordering van de goede verstandhouding in de gezinnen" ? Zal mevrouw, die haar dienstmeisje verzoekt om buitengewone redenen op haar uitgaansavond' thuis te blijven en een weigerend antwoord ontvangt, eensklaps daarmee accoord gaan, wanneer het dienstmeisje haar schriftelijk contract komt aandragen en aantoont dat zij het recht" heeft uit te gaan? En zal het dienstmeisje, dat op een anderen avond dan haar bij contract is toe gestaan, niet in de gelegenheid gesteld wordt, even uit te gaan, dadelijk erkennen dat mevrouw volkomen in haar recht" is? Wie zou het gelooven? Mr. van Houten evenmin als ik. Ik wil op enkele punten die mij bij de lezing bijzonder troffen, even nadar ingaan. Op de eerste bladzijde lees ik dat mon delinge inhuring van dienstboden voortaan ongeraden zal zijn, omdat de meesters en huisvrouwen zich voortaan niet meer als tot dusver (kunnen) verlaten op de billijk heid van de wet". Dat schrijft Mr. S. van Houten. In 1874 zou hij van verontwaar diging getrild hebben, wanneer iemand hem had willen wijsmaken, dat de wet op dit stuk bUhjk was. De bepaling die de schrij ver eenige regels verder niet te rij men acht met het beginsel der rechtsgelijkheid en daarom terecht afgeschaft acht, luidende: de meester wordt op zijn woord, desnoods met eede gesterkt gelooi'd ten aanzien van het bedrag en de betaling van het loon, het op voorschot verstrekte bedrag en den duur der dienstbetrekking", belet den schr. niet te spreken van het zich tot dusver verla ten op de billijkheid der wet". En de be paling dat de meester ieder oogenblik wil lekeurig de dienstbode mocht wegzenden mits hij slechts zes weken loon als scha devergoeding befaalde, terwijl de dienst bode die willlekeurig den dienst ver liet, haar geheele verdiende loon ver beurde, die bepaling waarborgde tot dus ver het huisrecht des meesters." De schro melijke rechtsongelijkheid dier bepaling nu een oogenblik daargelaten, schijnt Mr. van Houten niet in te zien, dat het huisrecht" des meesters in het vervolg evenmin als tot dusverre aangerand zal worden. De dienstbode kan natuurlijk ook na l Februari ieder oogenblik weggezonden worden, doch de wetgever stempelt nu tot recht, dat de meester in dat geval volledige schadever goeding moet betalen, indien hij geen dringende reden tot wegzending had. Dat eischt de goede trouw. Ik ontdek in de redeneering van Mr. van Houten precies dezelfde onrechtvaardigheid als il het des tijds door Mr. Troelstra verdedigde stelsel over werkstaking, met dit verschil dat de willekeur die Mr. Troelstra als een stil zwijgend door den arbeider gemaakte reserve bij elke indiensttreding kwalificeerde n.l. ondanks een bestaande overeenkomst weg te loopen als hij betere voorwaarden kon bedingen, Mr. van Houten onder het huis recht" des meesters gelieft te rangschikken, n.l. ondanks een bestaande overeenkomst de dienstbole weg te zenden als het hem goeddunkt. Zoo ziet gij, lezer, waar men blijft, als men de beginselen van recht over boord werpt, rechtsgelijkheid als een overbodige luxe beschouwt, en decreteert, dat de eene partij de overeenkomst moet gestand doen, doch de andere partij met een beroep op stilzwijgend gemaakte reserves (Troelstra) of op huisrecht" (van H juten) die eigen machtig mag te niet doen, zonder volledige schadevergoeding te betalen. Een schriftelijk contract is noodig, zegt mr. van Houten, omdat wanneer straks die ook z. i. onbillijke bepaling over den meester die op zijn woord geloofd wordt, niet meer bestaat de meester zich andere bewijs middelen moet verschaffen, wil hij niet op zijn beurt in menig geval, bijv. als een dienstbode een betaling ontkent, als eenig verweer aangewezen zijn op een aan haar op te dragen decisoiren eed". Hoe is het mogelijk, vraag ik, dat mr. van Houten zoo iets durft neerschrijven. M. a. w. het schrif telijk contract is noodig omdat meesters een bewijsmiddel moeten hebben, dat zij voor zeker loon gecontracteerd hebben. Dienstboden hebben het contract niet noodig, want meesters liegen nooit en vergiseen zich nooit! Maar nog sterker, een dienstbode den beslissenden eed op te dragen, een bewijsmiddel, dat ieder oogen

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl