Historisch Archief 1877-1940
1645
WEEK
DE AMSTERDAMMER
A°. 1909,
YOOR NEDEBLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
redactie -va.n. IMIr. IEE. IP. L.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden / 1.50,-fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar, by vooruitbetaling, ...... mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2
Zondag 3 Januari
Advertentiën van l?5 regels ? 1.25, elke regel meer / 0.J25
Reclames per regel 0.40
Annonces uit Dnitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma
Kt'DOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel 40 Pfennig.
INHOUD:
VAN VEERE EN VAN NABIJ: On
bedachtzame staatkunde.
Kantteekeningen op mr. Van Houten'g Raadgevingen aan
Huisvrouwen, met Modelcontract, in zake de
Wet op de Arbeidsovereenkomst", door mr
B.Hes Faites votre jen! door A. SOCI
ALE AANGELEGENHEDEN: Da gemeente
bibliotheek te Rotterdam, door S FEUIL
LETON: De Helium", I, door Peet Boetser.
KUNST EN LETTEREN: Zwerftochten,
door Jan Feith, en Leed, oorspr. roman, door
B. Valk, beoord. door Frans Coenen. Een
uien we spraakkunst, door E. Rypma.
Berichten. VOOR DAMES: Maiie Jungins, t,
door Nell:e. Allerlei, door Caprice. UIT
DE NATUUR, door E. Heimans. Een
Winter-tentoonstelling, met afb., door J. H. R.
Francois Auguste Gevaert, f, met portret,
door Ant. Averka.mp. Een interview met
de schrijfster van Een Paladijn", door D.
Traai-komedie, door Een N oord-Brabander
Boerenhuizen in Nederland, (Ingez.), door
J. B. v. Loenen. Beeldspraak. De vier
gelegenheden" voor Kameroen. Opmerk
ngen, naar Albert Guinon. FINANCIEELE
EN OECONOMISCHE KRONIEK, door V
d. M. en V. d. 8. SCHETSJE.
INGEZONDEN. DAMRUBRIEK. SCHAAK
SPEL. ADVERTENTIËN.
?millllMIIIUIIIIIIIHIMIIIIIIIIIIIIIIflIIIIIHIIMMlIIIIIIIMIIIIMMUIIIIinMIlM
Onbedachtzame staatkunde.
"Wat zag er dat donker uit!
Een aaneenschakeling van misslagen ;
anders niet.
Allereerst dat dolle begin, alsof men
werkelijk van streek was. Daar was het
bericht gekomen, dat Gastro den minister
resident" de Reus een verder verblijf
te Caracas verboden ha i, omdat deze den
President, hij wien hij door Nederland,
tot het onderhouden en bevorderen van
vriendschapsbetrekkingen, was aangesteld,
beleedigd had en op eens werd door
de Regeeriug besloten tot het zenden van
een eskader naar de Cardbische Zee.
En nu, in plaats van op te treden als de
Regeering van een Westersche mogend
heid van middeneeuwsche beschaving,
die geen smet op haar diplomatie, langer
dan volstrekt onvermijdelijk was, zou
willen laten rusten, nam men te 's-Hage
de, houding aan, alsof er eerst nog een
onderzoek noodig was terwijl men het
bewijsstuk het beleedigend schrijven
van de Reus, in handen had. Een bewijs
stuk, dat niet onder verzachtende, maar
onder bezwarende, omstandigheden door
den Nederlandschen zaakgelastigde was
opgesteld, daar dit geschiedde vóór dj
uitvaardiging derVenezolaansche decreten
van 14 Mei.
Zoo verzuimde dus de Regeering, vóór
zij etn eskader uitrustte, haar moreelen
plicht, om dadelijk ten opzichte van de
Reus haar leedwezen aan Venezuela te
betuigen, en aldus te pogen onder gun
stiger omstandigheden onderhandelingen
over andere geschilpunten te openen.
Een proefneming, die een bezadigde en
beleidvolle regeering, wier hoogste streven
het behoorde te zijn langs vredelievenden
weg geschillen te beëindigen, niet had
mogen nalaten. Nu waagde zij eenvoudi»
's lands geld zonder nog daartoe genood
zaakt te zijn en gaf arme kleine
die zelf eiken dag op deze wijs door de
frooten kan behandeld worden, een
vooreeld van lichtvaardige bedreiging met
dwang. En deze misslag was, o. i., des
te minder vergeeflijk, nu Gastro, in zijn
gevoel van beleedigd te zijn, door den
vertegenwoordiger van onze Regeering,
ten duidelijkste de verklaring had afge
legd, prijs te stellen op een voortzetting
der relaties en gaarne een anderen zaak
gelastigde te zullen ontvangen. Later nog
herhaald, maar dat, gemakshalve, voor
een brutaliteit werd uitgegeven. "Wij
herinneren hieraan slechts om te doen
zien, hoe het streven naar een oplossing
zonder oorlogsschepen geenszins als in strijd
met onze eer zou zijn geweest.
De misslag van zonder de ernstigste
voorbereiding tot een eskaderuitzending
te besluiten, was nog te meer in het oog
loopend, nu de diplomatie tot toen in
gebreke was gebleven, nopens de decreten
van 14 Mei in den toestand van Curagao,
het uiterste te beproeven. Door een
protest-schrijven, kort na de uitvaardiging
der decreten, door den minister-resident
aan den president gericht, was de toorn
van Gastro gewekt, wijl hij, tengevolge
van een onjuiste vertaling, zich als in
zijn eer aangetast moest beschouwen.
En met zulk een volslagen gebrek aan
ernst en energie handelde, in dit g wichtig
geval, de Nederlandsche diplomatie, dat
twee maanden later, zelfs bij het vertrek
van de Reus, dat misverstand niet was
opgeheven!
De heer de Marees heeft in zijn
fameus onderhoud met den reporter van
de New- York Herald, dit geval komiek"
genoemd, maar in zijn opgewekten
praatlust vergat hij daarbij te bedenken welk
een licht hij op de activiteit van onzen
minister-resident wierp, die nog 't was
helaas te laat! een telegram noodig
had, om te begrijpen, dat hij een audiëntie
behoorde aan te vragen, ten einde Gastro
van dit foutieve der vertaling te onder
richten; en ook dus hoe weinig men
by Buitenlandsche Zaken op de hoogte
en vervuld was van den toestand ten
opzichte van Curagao. "Wij hebben dit
vroeger meer breedvoerig aangetoond.
Wij wijzen thans even er op, om te
doen uitkomen, dat de eskader-politiek
allerminst een noodwendig gevolg van
mislukte krachtige en onverpoosde onder
handelingen over Curajao was, maar
uitsluitend gekozen was als een middel
tot een ietwat lawaaierig eerherstel, nadat
onze diplomatie in den persoon van den
heer De Reus, ten aanschouwe van de
geheele wereld, zich gecompritteerd had,
zoodat er zelfs voor de vrienden van den
Minister geen verdedigen aan was. En
geheel in dezen geest van geringschatting
van zelfbewuste nationale waardigheid,
van waarheid en recht, van ernst en
zelf beheersching, zag men dan ook Z. Exc.
den heer De Reus, die zich als diplo
maat, zoowel door zijn schrijven in Hou''
en Trouw, als door zijn slappe houding
te Curacao zelf, en zijn in strijd met de
meest elementaire eischen van diploma
tiek beleid, gevoerde praatjes nog voor
hij den Minister had gesproken, die hem
ter verantwoording had geroepen! als
diplomaat aan het diner ter eere van
H. M. de Koningin noodigen, en hem
zelfs eervol ontslaan, en op non-actief"
stellen, als ware deze ambtenaar nog
wel eens in gelijksoortige positie te ge
bruiken.
Intusschen, op de boven omschreven
wijs was tot de eskader-uitzending be
sloten, en aan een luidruchtige voorbe
reiding daarvan ontbrak het geenszins.
Heel Europa had het er over: dat kleine
Holland zou nu de groote mogendheden
eens beschamen, die n voor n het
beueden hun waardigheid hadden ge
vonden de kat de bel aan te binden
of de mogelijke gevaren of nadeelen te
groot achtten, om er hun geld en sol
daten aan te wagen. Maar toejuichingen
van de belanghebbenden, die een tuch
tiging van Venezuela «onder dat het hun
iets kostte, zoo gaarne zouden zien, van
links en van rechts. En om zulk een
opzienbarende tuchtiging was het de
Marees te doen. Hen herinnere zich nog
maar wat hij den reporter van de N.- York
Herald liet rondbazuinen. Venezuela, zoo
heette het, zou in elk opzicht moeten
toegeven, en anders hij zou er zich
in zijn hoogen diplomatieken zin niet tot
in bijzonderheden over uitlaten... maar
zoo gaf hij dan toch te verstaan, de
Koningin, de ministers en de heele natie
waren het met hem eens, dat en hoe er
dan gehandeld zou worden.
Na deze, in ieder geval hoogst on
voorzichtige gewelds-reclame, als ware
zij er op berekend Gastro tot de uiterste
onverzettelijkheid te prikkelen bleek
het echter ten duidelijkste, dat het
Nederlandsche volk van zulk een
bravoure-stukje niets gediend zou zijn. De
buitenlandsche pers bevatte tal van be
schouwingen, waaruit de overtuiging
sprak, dat Nederland een gevaarlijk werk
ging ondernemen, te zwaar wellicht voor
zijn kracht; dat blokkade en bombarde
ment, om van landing niet te spreken,
tot ernstige verwikkelingen zouden kun
nen leiden, en, zoo zij zonder afdoend
resultaat mochten blijven, voor Neder
land tot een langdurige, veel te kostbare
actie zouden voeren. Maar ook gelijk
soortige opmerkingen werden in onze
pers zelve gemaakt. Men drong er op
aan, al het mogelijke te beproeven, om
langs minnelijken weg de geschillen tot
een oplossing te brengen; verzette zich
ten sterkste tegen de aanhitsing van
velerlei zijden om de kastanjes voor
anderen uit het vuur te halen, en, blijk
baar vreezende, dat de Marees er nog
eens toe zou kunnen komen, zijn on
doordachte en opgeschroefde taal tot den
-A7.- Y. //.-correspondent in een daad om
te zetten, kwamen ook, van de met het
Kabinet bevriende zijde, herhaaldelijk
de vurigste waarschuwingen om toch
niet met het eskader tot tuchtigingsdaden
over te gaan. Zooiat, indien men nu
spreekt van de kalmte en het beleid
van de Marees van Swinderen daar
het onder den druk van de pers en van
het Kabinet onmogelijk was gemaakt
zijn aanvankelijk plan, met zooveel
gekef aangekondigd, uit te voeren mea
hem den lof toekent, waarop anderen
aanspraak mogen maken. Wij bedoelen
hier in de eerste plaats den heer Den
Beer Poortugael en den
Standaardredacteur, waarschijnlijk Dr. Kuyper,
welke laatste uit den treure tegen drei
gende eskader-operaties is opgekomen.
Gelukkig zijn we nu alle gevaren te
boven. Castro's ziek zijn, Castro's ver
trek uit Venezuela, Castro's vervanging
door Gomez, naar het schijnt, onder
goedkeuring van geheel het volk, en het
daarop beloofde herstel van de vriend
schapsbetrekkingen met alle naties die
geschillen met Venezuela te vereffenen
hebben, maken het verblijf van ons eska
der in de Caraïbische zee overbodig, zoo
het dit al ooit niet mocht geweest zijn.
Jammer echter dac wij nu juist even
voor het scheiden van de markt, er niet
geheel zonder kleerscheuren afkomen.
Wij denken hierbij aan het volstrekt
onnoodig inrekenen van een paar
gouvernements-kustvaartuigen, op de wijs
van iemand, die na een niet aan het doel
beantwoordend bezoek, om dan toch iets
thuis te kunnen brengen, gauw een paar
sigaren van een ander in zijn zak steekt.
Nietwaar, waartoe moest dit staaltje van
operette-k rij g dienen ? Was het tegen
Gastro, die ree.d'i de plaat had gepoetst,
gericht; welnu dan kan het niet anders
beteekenen dan dat, na het af breken der
relaties, Nederland zich gerechtigd achtte,
het verbod van uitvoer van wapenen in
te trekken, een onbetwistbaar recht!
maar dit niet alleen, dat het zich ook
gerechtigd achtte den invoer van die
wapenen in Venezuela te bevorderen,
door dien Staat van de middelen tot uit
oefening van de kustpolitie te berooven,
wat inderdaad wil zeggen, rechtstreeks
mede te werken ttot revolutioneering van
dat land.
Waarlijk een fraaie rol voor het Konink
rijk der Nederlanden zich
verhpovaardigen op het bezit eener beschaving van
prima kwaliteit
Maar wij hechten zulk een beteekenis
niet aan de onnutte oorlogsdaad. Gastro
had het veld geruimd en kon voor
eerst niet terugkeeren. Sedert verleden
jaar September hoorde men met steeds
sterker nadruk een aanstaanden opstand
in Venezuela voorspellen. De berichten
volgens welke zoo goed als de geheele
natie tegenover Gastro stond, men vernam
ze schier dagelijks. Dat de zieke
oproerige Gastro onder deze omstandigheden
nog iets met zijn kustvaartuiejes zou
kunnen doen tegen Nederland, of tot
reddinr van zijn bij de geheele natie
ondermijnde positie, niemand kon het
denken. Waarom dan, vragen wij nog
eens, deze haast bij het beslagleagen
op de scheepjes zonder waarschuwing,
zonder oorlogsverklaring, alsof er een hoog
belaug bij dit vrijbuiterswerk betrokken
was, een zóó hoog belang, dat het tegen
over Venezuela groote, maar tegenover
de wapendragende wereld zoo extra kleine
Nederland, het voorbeeld moest geven
van een daad, welke, werd zij op ons
zelf toegepast, als roof door ons zou wor
den uitgekreten.
Dat in beslag nemen zonder
icaarschnu-'intj of oorlogsverklaring heeft natuurlijk
ook in het buitenland de aandacht ge
trokken, als een bedenkelijk feit, en een
soort van verdediging is ni»-t uitgebleven.
Professor Westlake, lid van het
Haagsche Hof van Arbitrage, schreef een brief
over deze aangelegenheid aan de Times,
waarvan het Handelsblad de volgende
samenvatting gaf:
waarin hij de vraag stelt, of de
Nederlardsche regeering de bepaling geschonden
heeft, door de Haagsche conferentie
aangecomen tegen de opening der vijandelijk t eden
zonder voorafgaande waarschuwing. Hij zet
uiteen, dat het optreden van Nederland kan
worden verklaard op een andere wijze, na
melijk als het nemen van represaillemaat
regelen, welk optreden niet in stryd kan
worden geacht met het nieuwe recht. Hij
meent dat Nederland volgens die opvatting
handelde en haalt autoriteiten aan, om het
bestaan dier opvatting te bewijzen; naar
zijn meening mag men niet veronderstellen,
dat de Haagsche conferentie de bedoeling
heeft gehad dit middel af te schallen, evenmin
als zij bet toepassen der vreedzame blokkade
heeft willen verbieden."
Dat wil dus zeggen, dat de handelwijs
van Nederland kan verklaard worden
als het nemen van represaillemaatregelen;
naar Westlake's en anderer meening, niet
verboden door de Haagsche conferentie,
m. a. w. dat een oorlogspolitie hierom, naar
Westlake's meening, Nederland nog niet bij
zijn kladden zou kunnen pakken. Doch
hoe onschuldig de toepassing van het
beginsel van dit nieuwe recht" (sic) ook
naar Westlake's meening is, geeft
hij dan ook maar dadelijk te verstaan
door teze toevoeging: Hij wijst pp de
gevaren, die het zeer geprezen .nieuwe
recht op zulk een wijze dreigen te onder
mijnen, dat geen volk ooit kan worden
ter verantwoording geroepen wegens het
op onwettige wijze beginnen van vijande
lijkheden, zonder oorlogsverklaring."
Alzoo een dieven- en moordenaarsrecht,
waarbij niemand tegen overval
ofonverhoedschen aanval beveiligd zou zijn.
De Haagsche Conferentie" moge zich
verheugen, daar het nog maar een meening
van Prof. Westlake en anderen is, als
zou zij een nieuw recht" hebben ge
schapen ; er schijnt nog eenige kans te
bestaan, dat zij dit monsterachtige zich
van den hals kan schuiven!
Nu zullen we, al noodigt het woord
represaille-maatregelen, tot het tegen
overgestelde uit, maar niet op het Chris
telijke als het levensbeginsel van dit
Kabinet, of op het Christelijk-Historische,
als dat van den Minister, letten, wetende
hoe de zonden, en ook de oorlogs
zonden, almede onder de Christenen
haar Historie hebben, maar gelukkig
leeft er nog een hoogere rechts-autoriteit
dan de Haagsche Conferentie en haar
uitleggers; en Westlake noch iemand
anders zal kunnen aantoonen, dat, naar
den eisch van eenig eergevoel, bij het
nemen van represaille"-maatregelen het
optreden met open vizier, de ridderlijk
heid, mag worden vergeten. Het feit van
Neerlands aanval zonder waarschuwing
of oorlogsverklaring werd dan ook als
iets zeer opmerkelijks aanstonds ge
memoreerd.
Welnu dit beginsel als kleine
mogendheid nogal, zonder eenig ernstig
doel, eenvoudig om aan de onnoodig ge
bleken eskader-politiek dan toch maar
een schijn van redelijkheid te geven
geschonden te hebben, het moge voor
den Minister, in zijn gematigde onver
schilligheid ten opzichte van het
principieele, van geen beduidenis zijn, wij
houden het voor zeker, dat het rechtsche"
Kabinet zich onbehagelijk zal gevoelen
bij de gedachte aan deze daad, waarvoor
het mede de verantwoordelijkheid heeft
te dragen. Want de uitgevonden
scheepsmacht keert terug, zonder eenige glorie
en dat zal wel niemand haar kwalijk
nemen maar, in stede van glorie, met een
vlek op haar vlag. En wie eer dan de
Nederlandsche Regeering, had het als haar
vaderplicht moeten beschouwen zoo cor
rect mogelijk zich te gedragen, al ver
toonde dan ook de tegenpartij nog minder
dan Gastro van ... een engel! Ons landje
immers, van nabij en van verre omringd
door de machtigste Staten, die, onder
wie weet welke omstandigheden, tegen
over ons zelf zich weieens op ons eigen
voorbeeld konden beroepen. Zeker, dat
gevaar dreigt niet aanstonds, maar het
beginnen van vijandelijkheden, zonder
oorlogsverklaring" mocht toch niet den
steun ontvangen van een bedachtzame
Regeering, die weet in welk midden zij
leeft. Zij had iets beter zorg moeten
dragen voor de eer onzer vlag.
Ter gerustheid der natie zijn de ver
wikkelingen met Venezuela thans ge
indigd, zonder dat er, onder Amerika's
hoede, voorloopig nieuwe gevaren schij
nen te zullen dreigen. Curarao is ge
holpen en onze scheepjes kwamen heel
huids weer thuis. Alleen rest de rekening
nog, die zeker, zij ze ook hoog, veel
hooger had kunnen zijn, gezwegen nog
van mogelijk verlies van rnenschenlevens.
Laat ons dus dankbaar zijn, en de hoop
uitspreken, dat wij nog lang bewaard
mogen blijven voor nieuwe verwikkelin
gen van dezen of der^elijken aard, en,
zoo zij toch mochten komen, dat er een
man aan het roer zal staan iets kalmer,
nadenkender en degelijker dan die, waar
onder wij deze periode hebben doorge
maakt.
_=_ D. K.
Kantteekeningen op mr. Van Houten's
,,Raadgevingen aan Huisvrouwen,
met Modelcontract, in zake de wet
op de Arbeidsovereenkomst".
Ondor den naam Raadgevingen aan
huisvrouwen naar aanleiding der op l
Februari 1909 in werking tredende wet op
de arbeidsovereenkomst, met modelcontract",
heeft mr. S. van Houten eenige bladzijden
druks in het licht gezonden. Het is jammer
dat het beter-ik van den genialen, in den
parlementairen arbeid vergrijsden staatsman
hem niet van die publicatie heeft terug
gehouden. Wie deze Raadgevingen" met
kennis van zaken leest, vraagt zich af, wat
toch wel het eigenlijke dool van den schrij
ver moet geweest zijn. Beoogde hij den
huisvrouwen een schrik op het lijf te jagen,
een caricatuur van de nieuwe wet te maken,
middeltjes aan de hand te doen om aan de
werking der bepalingen te ontkomen, boos
heid te luchten over de aanstaande inwer
kingtreding der wet, ondanks zijn tot het
laatste oogenblik toe herhaalde verma
ningen, een naar zijne meening hoognoodig
wapen te verschaffen aan de. huisvrouwen,
die op l Februari 1909 overgeleverd zullen
zijn aan de dienstboden? Ik vraag en blijf
vragen, want ik moet eerlijk bekennen, dat
ik de ware strekking dezer uitgave niet
kan vatten.
De schrijver doet het voorkomen alsof
zonder een schriftelijk contract naar zijn
model, de huisvrouwen de teugels" niet
meer in handen zullen kunnen houden"
en de goede verstandhouding in de huis
gezinnen" bedreigd zal worden. Eilieve,
alsof een stuk papier waarop eenige bepa
lingen en een paar handteekeningen ge
schreven, de goede dienstboden zouden
prikkelen om goed te blijven en de ver
keerde goed zouden maken. Is het nog
noodig te betoogen, dat zulk een contract
volstrekt zonder eenige beteekenis is met
het oog op de bevordering van de goede
verstandhouding in de gezinnen" ? Zal
mevrouw, die haar dienstmeisje verzoekt
om buitengewone redenen op haar
uitgaansavond' thuis te blijven en een weigerend
antwoord ontvangt, eensklaps daarmee
accoord gaan, wanneer het dienstmeisje haar
schriftelijk contract komt aandragen en
aantoont dat zij het recht" heeft uit te
gaan? En zal het dienstmeisje, dat op een
anderen avond dan haar bij contract is toe
gestaan, niet in de gelegenheid gesteld
wordt, even uit te gaan, dadelijk erkennen
dat mevrouw volkomen in haar recht" is?
Wie zou het gelooven? Mr. van Houten
evenmin als ik.
Ik wil op enkele punten die mij bij de
lezing bijzonder troffen, even nadar ingaan.
Op de eerste bladzijde lees ik dat mon
delinge inhuring van dienstboden voortaan
ongeraden zal zijn, omdat de meesters en
huisvrouwen zich voortaan niet meer als
tot dusver (kunnen) verlaten op de billijk
heid van de wet". Dat schrijft Mr. S. van
Houten. In 1874 zou hij van verontwaar
diging getrild hebben, wanneer iemand hem
had willen wijsmaken, dat de wet op dit
stuk bUhjk was. De bepaling die de schrij
ver eenige regels verder niet te rij men acht
met het beginsel der rechtsgelijkheid en
daarom terecht afgeschaft acht, luidende:
de meester wordt op zijn woord, desnoods
met eede gesterkt gelooi'd ten aanzien van
het bedrag en de betaling van het loon, het
op voorschot verstrekte bedrag en den duur
der dienstbetrekking", belet den schr. niet
te spreken van het zich tot dusver verla
ten op de billijkheid der wet". En de be
paling dat de meester ieder oogenblik wil
lekeurig de dienstbode mocht wegzenden
mits hij slechts zes weken loon als scha
devergoeding befaalde, terwijl de dienst
bode die willlekeurig den dienst ver
liet, haar geheele verdiende loon ver
beurde, die bepaling waarborgde tot dus
ver het huisrecht des meesters." De schro
melijke rechtsongelijkheid dier bepaling nu
een oogenblik daargelaten, schijnt Mr. van
Houten niet in te zien, dat het huisrecht"
des meesters in het vervolg evenmin als
tot dusverre aangerand zal worden. De
dienstbode kan natuurlijk ook na l Februari
ieder oogenblik weggezonden worden, doch
de wetgever stempelt nu tot recht, dat de
meester in dat geval volledige schadever
goeding moet betalen, indien hij geen
dringende reden tot wegzending had. Dat
eischt de goede trouw. Ik ontdek in de
redeneering van Mr. van Houten precies
dezelfde onrechtvaardigheid als il het des
tijds door Mr. Troelstra verdedigde stelsel
over werkstaking, met dit verschil dat de
willekeur die Mr. Troelstra als een stil
zwijgend door den arbeider gemaakte reserve
bij elke indiensttreding kwalificeerde n.l.
ondanks een bestaande overeenkomst weg
te loopen als hij betere voorwaarden kon
bedingen, Mr. van Houten onder het huis
recht" des meesters gelieft te rangschikken,
n.l. ondanks een bestaande overeenkomst
de dienstbole weg te zenden als het hem
goeddunkt.
Zoo ziet gij, lezer, waar men blijft, als
men de beginselen van recht over boord
werpt, rechtsgelijkheid als een overbodige
luxe beschouwt, en decreteert, dat de eene
partij de overeenkomst moet gestand doen,
doch de andere partij met een beroep op
stilzwijgend gemaakte reserves (Troelstra)
of op huisrecht" (van H juten) die eigen
machtig mag te niet doen, zonder volledige
schadevergoeding te betalen.
Een schriftelijk contract is noodig, zegt
mr. van Houten, omdat wanneer straks die
ook z. i. onbillijke bepaling over den meester
die op zijn woord geloofd wordt, niet meer
bestaat de meester zich andere bewijs
middelen moet verschaffen, wil hij niet op
zijn beurt in menig geval, bijv. als een
dienstbode een betaling ontkent, als eenig
verweer aangewezen zijn op een aan haar
op te dragen decisoiren eed". Hoe is het
mogelijk, vraag ik, dat mr. van Houten zoo
iets durft neerschrijven. M. a. w. het schrif
telijk contract is noodig omdat meesters
een bewijsmiddel moeten hebben, dat zij
voor zeker loon gecontracteerd hebben.
Dienstboden hebben het contract niet
noodig, want meesters liegen nooit en
vergiseen zich nooit! Maar nog sterker, een
dienstbode den beslissenden eed op te
dragen, een bewijsmiddel, dat ieder
oogen