De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 3 januari pagina 3

3 januari 1909 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

^^^^WBjü^ Np. DE A M S T E R D A M M K U W E E K B L A D V O O II NEDERLAND. schonken boeken, taooen aan, hoe, onder de zorgzame leiding *jm een bibliothecaris, den heer ©. vaa Rija, «tace stichting gaandeweg aan vaarde wist. Er opa JSum- en andere particuliere lees zalen, die Kr«ot«r x$a, en wellicht op menig gebied rijker voorzien. Doch ik leg er den nadruk op, dat dit gaat van gemeentewege, en de gemeente, eenmaal dezen weg betreden, er op door zal moeten gaan, en meerdere dez«r stichtingen tal moeten vestigen, indien de behoefte der bevolking er naar vraagt. Uit het verslag blfc'kt, dat het aantal hou ders van leeekaartea op 3-1 December 1907 tot 4976 gestegen was. Ouder deze houders van leeekaanen waren 913 werklieden, die dus in scbaarecben vrnen tijd den weg naar de gemeentebibliotheek beter en beter weten te vinden; verder 815 kantoor- en winkelbedienden, 436 van het onderwijs personeel der lagere echooi, 188 modtsten en 8trijkgt«r8, 56 dienstboden, 142 gehuwde vrouwen, 89 winkeljuffrouwenen 26studenten. Hier dit Wijkt, dat inderdaad de bibliotheek beantwoordt aan het doel, daaraan gesteld: te zyn een stichting voor de weetgierigen onder de mingegoeden. En uit de opgave der gevraagde boeken blijkt wel, dat ook voor ben, die niet louter uit tijdverdrijf, door het lesen van romans, maar veel meer met het doei om kennis en wetenschap te verzamelen, de stichting ge zocht k>. De lijst der geschenken bevat waardevolle werken. Door n der gegoede bewoners van de etad werd b. v. meer dan n der kostbare werken op textiel-gebied van Fischbach ter beschikking gesteld, terwijl door de welwil lendheid van een ander Opzoomer'» Bargetljjt Wetboek" in het bezit dn bibliotheek kwam. Van andere zijde kreeg de bibliotheek het Album Historique" van Parmentier en Levisee; een onschatbaar werk voor de zeden » gewoonten uit verschillende eeuwen en landen. Zoo ontving zjj dit jaar van de com missie, die zich met de uitgaaf belastte, de wrste afleveringen vaa den Rembraadtb$jbel", die binnenkort zal worden tentoonge steld. En onder de aankoopen vinden we even«eer belangrijke werken: Kuyper's Wereld zee", Quack's Socialisten", het ooek van Ellen Key: De eeuw van het kind", enz. Rotterdam is op dit punt veel eted«n voor uit. De Rotterdammers mogen deze stichting waardeeren. S. iiiiiiiiiimmimmninniiiminmilimtiitniitiiiumimituuutiHuuiiiu Zwerftochten, door JAN FBITH. Amsterdam, Schellens de Giltay (1908). Zulke bundels als deze waren niet langer dan een twintig jaar geleden nog onbekende zaken, geloof ik. En de manier van schrijven n de uitgave. 'Toentertijd bundelde men hoogstens deftige en gewichtige of zelfs poëtische artikelen van den hoofdredacteur en schreef men heel niet over de onder werpen, waarvan Jan Feith zijn specialiteit maakt, dat wil zeggen: ongeveer het gansche leven, maar vooral de uiterfcte, zeldzaamste, vreemdste kanten er van. De journalistiek, de Hollandsche, was toen zoo ver nog niet en bleef dichter bij honk. Maar sedert zijn zoo veel sterker Engelsche en Franaehe invloeden over ons vaardig ge worden en hebben wij begrepen dat de reporter wel ver van alleen voor branden en vergaderingen bruikbaar te zijn eigenlijk de krantenman was, in hem de journalistiek haar hoogtepunt of apotheose bereikte. En, waarachtig! het naturalisme evenzeer. Want wordt niet door den reporter het Leven, nog beet en lil.'end als 'c ware, in de courant gekwakt, waar't ligt te kronkelen als een gevilde aal in een pan I Die Engelschen en Franechen bezitten inderdaad een duivelech talent, een sinistere vaardigheid in het gloeiend heet gepeperd opdisBchen van deze spijs, zoodat het is of men zelf bijwoont, met eigen oo-?en ziet het afüchuwlijke, schriklyke, schande!jjke, dat zij eiken dag uit alle hoeken der samenleving van aangenamen lach; de lord stond achter hem en klopte hem, toen hij opzag, vrij hardhandig op den schouder. Wel", zeide hij, wat zegt gij van de manier waarop de zwaartekracht ons hier in den steek laat ?" Het waa den professor bekend, dat de lord uitging van de stelling, dat naarmate men zich van de aarde verwijderde, de ver schijnselen welke men op den beganen grond of vlak daarboven waarnam. In kracLt afnamen en dat hij daarmede niet geheel en al ongelijk had, was in de laatste dagen gebleken. Doch dat hij deze theorie nu óók ging toepassen op de wet der zwaartekracht, leek hem toch wel wat al te kras. Ik denk zoo", antwoordde hij dus, dat het meer de invloed is uwer uitstekende recepten welken ik hier constateer, dan wel eene verzwakking der natuurkrachten waarop gij schijnt te doekn''. Ook deze woorden vergezelde de professor weer van hetzelfde glimlachje en sprak ze uit op denzelfden toon waarmede hij en zijne collega's steeds over den lord en «ijne theoriën spraken. Doch ditmaal liet deze zich zijne respectueuze minachting aan leunen ; hij voelde zich dan pok tézeker van zijn triomph op wat hij noemde de ouderwetsehheden van zijn hooghartige collega's en hij had zich voorgenomen, dit den professor, den vertegenwoordiger dezer voor hem gesloten kaate, zoo onbarmhartig mogelijk te doen gevoelen. Ge denkt zeker dat ik die dingen met gas vul om hen te doen drijven!", zeide hij scherp. Maar dan zoudt ge mij toch eens moeten uitleggen, hoe ik er mee aan moest om dat te doen met het stuk hout dat ge me zooeven naar buiten hebt «ien gooien, zelfs al was het hol, zooals gij misschien denkt!'' O ja," ging hij voort, toen de professor, die niet had opgehouden te glimlachen, deze woorden met een veelzeggend schouder ophalen beantwoordde, ik begrijp wel dat ge meent de feiten welke ge hier voor o ogen ziet met een ongaloovig gebaar van de baan te kunnen schuiven, maar dan zult ge dit maal toch zeer veel gebaren dienen te maken, voor ons hebben opgeenord. Het is twijfel achtig doch ik wil over deze zaak niet veel meer zeggen of dit wel zedelijk werkt, daarentegen waarschijnlijk, dat het onderscheid tossohea het zelf beleven of altijd maar lezen van avonturen o.m. daarin bestaat, dat het eerste ons allicht wilskrachtiger en energieker maakt, het laatste echter ons ver zwakt door te vele overprikkelende voor stellingen en tevens leege nieuwsgierigheid, gevoelaafsljjting en leveneonrust niet weinig bevordert. Het naturalisme, de kunstrichting, die het leven por et simple wilde opnemen in literatuur en schilderkunst, kwam aan dat zich uitbreidend journalisme wonderwel in 't gevlei hier te lande en waarschijnlijk ook in Frankrijk. Wij hebben zoo tnsschen 1885 en '95 belötfd, dat bijna alle grootere kranten literair waren ingericht en het opbresen van een riool al stemminggkunsi" veroorzaakte, terwijl anderzijds mei-ige roman of novelle juurnalistiek wou zijn door het rauwe, onbehouwen, ongecomponeerde overbrengen der werkelijkheid, zonder verdieping of veralgemeening. Vandaar een doorgaande verwarring van literaire kunst en jour nalistiek, die^voor geen van beide voordeelig waa, maar het ergst voor de literatuur. Want de j jurualistiek had op den duur toch geen tijd om zeer literair" te blijven en ook de lezers verzetten zich al te zeer. De literatuur echter had, en heef c nog, alle gelegenheid en neiging, om de uiterlijke verachijnüjgen af te schrijven", zonder meer, zelfs mér neiging naarmate stijl en taal bedenkelijk minder verzorgd worden. Indien ik zeg, dat de journalistiek minder literair" werd, is daarmee bedoeld, dat de kaast van tiet woord, de verzorging van het wooid, spoedig verminderde in de haastig geeehreven kolommen. Doch de neiging om naturalistisch, (dat beteekent bier vrijwel cynisch) het heele leven, de ganache maat schappij te bekijken en binnenst-buiten te keeren als een handschoen, in all a vieze hoeken en gaten te snuffelen, alle excessen te vertoonen, die strekking kon niet meer verminderen, nu de menschen er eens aan gewtnd waren in'ban krant alle zeldzaamheden van 't leven, 't mooiste en 't afschuwe lijüHte, als op een presenteerblad, uitgestald te krijgen. En 'zoo kennen wij nu ook onze jourralisten, die. uitviiegen als nijvere bijen op zoek naar de honing... van het fait divers, om er vervolgens feuilletons van te maken, die concurreeren met den griezeligsten, spanneudaten roman. De heer Jan Feith is een dier nijvere bijen, en eenmaal aanvaardend het feit van zijn journalistenvak, kan men acbting en bewondering nebben voor zijn werk. Want, sapperJoot l bij schrijven alleen blijft net niet in dit vak, e a menig lezer zou niet gaarne zijn metgezel geweest zijn op het dievenpad" of in die boot onder water op de Weatergchel Ie. Of zelfs op die groote reis om de weietd, waarvan hij zoo boeiend en toch luchtig verslag wist töge f en in beschrij vingen, die dikwijle gevoelig en fijn karakieiistiek genoeg waren om kunst ge noemd te worden. Zijn taal was lenig en levendig en, in't voorbijgaan, even zuiver beelder.d ... hetgeen van deze opstellen in 't gemeen niet getuigd kan worden. Het is jammer. Zoo'n opstel als De E j Friesche Kleden zou oneindig meer genieibaar zijn als'o beter verzord ware. Het gebeurt ongetwijfeld vaak dat de haast, het schrijven onder hoogen druk", zekere bekoring van spoiitaneïteit en levendigheid verleent aan een stijl, maar hier bemerkt uien enkel de bezwaren van dat beschrijven il la ininute. In de, Ondtrzeesche Boot klinkt al beter, raaar hier is 't ooK de groote aantrekke lijkheid van het onderwerp, dat ons veel doet verduren. En zoo is het min of meer met alle opstellen in zulk een bundel: het onderwerp allereerst moet 't .,hern" doen. Er is geen tijd of gelegenheid voor stem mingskunst", met zuiver nagevoelde woorden. Ea dat ia maar goed ook ten slotte. Want journalistiek en kunst zijn twee en moeten dat liever blijven. Een krant, en een roman heb oen hun bijzondere verscheidene eischen en die vernissende, krijgt men een zonderlinge ragout. Dan geraken er allerlei bijkoiiidtigheden, zooa's vereischte coinpl mentjesaan autoriteiten en dergelijke, preuiese opgaven van namen en adrts-en, die toch wel zeer van 't oogenblik zijn, in een bewilt ge gelo:)f voor uwe beweringen vinden." De lord wond zich onder het spreken al met r en meer op. Weet ge wel," zeide hij, dat wij ons op een duizelingwekkenda hoogte bevinden en dat wij nog ma ir achtentwintig milli meter druk, dus tennaastebij 1,50 van den dampkring boven ons hebben? Ik sta er zelf versteld van dat wij nu reeds zulke resultaten konden bereiken, want zooals gij weet was het mijn plan om (J5,ÜOi) meter of 99/100 van den dampkring te stijgen. En ge hebt toch immers wel neen, natuurlijk hebt ge immers gezien dat het licht ons reeds verlaten heeft, althans buiten,en met de duisternis van het Heelal voor oogen zoudt ge willen beweren dat we het met die aardsche machten, zooals b.v. de zwaarte kracht, ook niet klaar zouden spelen:' Och kom, mijnheer de professor, hoe durft gij, die een wetenschappelijk man zijt, zooiets te zeggen met do feiten voor oogen! (_!a ziet toch die plank drijven:" (re ziet toch dio doozen, dat stuk touw drijven:' En denkt ge dat zij dit /.ouden doen, dat zij zouden drijven inplaats van naar beneden te vallen, als de zwaartekracht hier even sterk was als bor eden op de aarde? Geen kwestie van, meneer! Wo hebben 4950 van den dampkring boneden ons, we bobben ook maar 49 5'.) van het licht dat de anderen op aarde hebben en we ondergaan i ier ook nog maar 49 50 van de zwaartekracht zooa!s die beneden ons heerscht. Eu woet ge wat dat zoggen wil, 49 50 van de zwaartekracht:' Dat zult gij, die een geleerde zijt, toch wel weten! Dat beteekent en spreek het 1110 tegen als ge kunt dat op deze hoogte alles ook nog maar 49 50 heeft van zijn aardsche gewicht, 49 50 van ziju zwaarte dus, om het duidelijk te zeggen, want wat betoekent zwaartekracht anders dan gewicht'?! Kn wilt ge nu nog beweren dat ik recepten gebruik, nu ge in al die voorwerpen, die op aarde, als ge ze uit een venster wierpt, naar bo.neden zouden vallen, maar die hier drijven, de bewijzen ziet voor wat ik u nu zeg: dat er niets, hoegenaamd niets overblijft van uwe zoogenaamde zwaartekracht en sehrijving, die niet enkel bedoelt voor kennis geving te worden genomen, doch zich zeer bepaaldelijk en ccquet tot gevoel en ver beelding richt. Gelukkig dat we daar tenminste vanaf zijn geraakt. Ook de heer Jan Feith doat er niet aan mee in zij a losse, nooit ver velende, soms geestige relazen van ongewoon avontuur. Maar... een beetje meer taal en stijlverzorging, in navolging zijner uitnemende Fransche confrères, ware hem toch zeker niet euvel te duiden.... Leed. Oorspronkelijke roman door B. VALK. Rotterdam. D. Bolle (1908). Hy grimlacht en staart met droeven blik voor zich. Uit dien biik spreekt eindeloos leed; een aanklacht tegen de harde wereld, die hem na een leven van zwoegen en ont bering overlevert aan de genade van een onwelwillende schoondochter," ... Of aunu,ja herhaaldelijk, een sieepende ziekte en vreeswijk pijnlijke dood, of een afgrijselijke kwaal met enerpende smarten 't ge?olg... wak" enz. Een hoestbui overvalt baar,'n bloedstroom kleurt haar wit gewaad en golf' in zijn gezicht.'' Jan, gilt ze nu duidelijk weer, blijf 'n vader voor m'n kicd en ... geen wraak.... Hij zal komen... hier <oel 'k het.... Wees gezegend ... Jan. En zoo in zijn armen, aan zijn bonzend hart geleund 'i gekwetste hart stierf zh". Zie hier drie betninlijke citaten, geko'.en, niet zorgvuldig, in 't begin, 't midden en 't einde van dit dikke hoek, dat een oorspronkelijke roman" schijnt te zijn. De rest is ongeveer 2.00. Meel t iemand willen beweren, dat in dit werk etn veelbelovend jong auteur aan 't woord ia, d<in zou ik toch volhouden hier met zijn allir eerste Bchrijiproeven van doen te hebben: louter hanepooten en nulleijes. 't Kan mi-schien later mooi worden, maar men weet 'c niet. Vcorloopig kan men dezen, wellicht jeugdigen, schrijver beter beschouwen als ook etn offer can het naturalisme, doch een gecompliceerd offer. Immers, zijn naturalisme is il base de romantisme, een zér slap, zér drakerig romantiekjc, dat men, huiselijker, ook wel semimenteele ?naltentigheid" kon noemen. De heer B. Valk zet een verhaal op van allerlei menschelijke ellende en 't is heeiemaal niet akelig. Men gevoelt er getn werke lijkheid achter, men ziet er geen menschen, uoch leert er karakters kennen. Maar aan sommige bijzonderhtden, die tot het geheel niets atdoen, ia toch merkoaar, dat de auteur personen en toestanden vrij wel gesend heeft, waarover bij schrijft. Hij zegt het trouwene zelf. la deze romau getieel de vrucht mijner pbantasie? Neen". Des te erger, zou ik zegger. De verbeel ding kan een mensch al rare parten spelen, maai wie de werkelijkheid voor oogen had, behoorde er niet zulk malle dingen van te zeggen in den quasi-satirischen trant van 't jaar '70 ... of nul. Inmiddels getuigt het van zelfkennis en eerlijkheid die malligheden oorspronkelijk te noemen. FRANS COENEX. Een mm Door drie voormannen op 't gebifd van de nieuwere taaistudie, de heren Talen, Kollewijn en Buitenrust Hettema, is geschreven 'n Proeve van een Nederlands Spraakleer", zodat we nu eindelijk een spraakkunst van ie Vereenvoudigers bezitten. Er is een groot verschil tussen deze spraak kunst en vroegere. Het kenmerken Je is wel dit: Vroegere schrijvers van grammatica's bv. Terwey en Den Hertog gingen bij hun beschouwingen uit van de schrijftaal; Talen c. s. van de beschaafde orn g art g staal. Tejwey leest de voornaamste schrijvers uit het begin en midden van de 19e eeuw na: Geel, Potgieter, Bakhuizen, Van Lennep, Schimmel, Mevrouw Bos boom Toussaint, haalt daaruit zijn voor beelden, rangschikt die en zegt dan: zo is dus de regel. Kas enkele keer - - lang niet altijd volgt er ten slotte een opmerking, waarin gezegd wordt dat het in de spreek taal heel anders is. Maar die spreektaal heeft het natuunit mis en de leerlingen moeten trachten zó te tchrijveu als ia de regels, dat alles, wat het ook is, drijft, vliegt, of hoe ^e het noemen wilt, zoodra men zich slechts ver genoeg van de bron dier kracht, de aarde, verwijdert !" De professor maakte een gebaar en wilde iets zeggen, doch de lord voorkwam hern. O, ik weet al wat ge vertellen wilt!", riep hij, maar wij zijn er ook nog niet. Ge wilt natuurlijk zeggen, dat, als het ge wicht op deze hougte met 411;50 vermindert, dit voor de lucht even goed geldt als voor dat stuk hout, voor die doozcn en voor de rest, zoodat m. a. w. de verhoudingen de zelfde zijn gebleven en alles wat op de aarde zwaarder was dan de lucht, het nu nog is. Als ge dat wilt zeggen hebt ge natuurlijk gelijk, maar dan blijft er toch nog iets over waarmede ge geen rekening hebt gehouden. -,,Waaroni, om een voorbeeld te nemen, valt de maan niet op de aarde neer, inplaats van om haar heen te draaien? Omdat de aarde haar afstoot, zult ge zeggen nietwaar 'i Kn dat is zoo, alles wat de aarde niet aan trekt wij noemen dat zwaartekracht stoot zij af. Maar hebt ge u wel eens afge vraagd, waar dat al'stooten begint'/ ^S'een, nietwaar:' Waarom zoudt ge dat ook ge daan höbbou '. Maar //,? zeg u en betwist het ine als ge durft' dat die afstooting begint, waar de aantrekkingskracht ver mindert en in de/ell'de mate als Je laatste afneemt, neenit de eerste toe. In duidelijke woorden, mijnheer de professor: op deze hoogte trekt do aarde ons aan met l 50 van ons normale, aardsche gewicht, doch stoot zij ons tegelijkertijd af met 4'J 50 van het gewicht dat wij hier hebben. Kr blijft dus in een rond getal 1,'2.;00 van ons eigenlijke gewicht over en zoudt ge n.u donken dat het veel verschil uitmaakt of dat ] 2cOi) deel van een pond ot' van een ons, van het gewicht van een kubieken meter lucht of van een kubieken meter hout is? ge zwegen nog van den toestand zooals die zal zijn als wij op D9/KX) van den damp kring, onze hoogste hoogte, zijn gekomen en al deze getallen nog tweemaal zoo klein worden. Och kom, dat zou toch te bespot telijk wezen! Wat maken 10, wat maken gedistilleerd uit de schrijftaal, gedekreteerd wordt. Als typerend voorbeeld nemen we uit Terwey de behandeling van de aanvoegende wijs. In l 208 zegt de schrüver dat de vormen van de aanvoegende w|js in vele gevallen door die van de aantonende zijn vervangen en laat dan deze zin volgen: Daarom is 't nocdig te weten, wanneer men zich thans nog van die wijs bedient". De leerling zal nattiurlik denken: als ik nu't volgende goed bestudeer, weet ik wanneer bij 't schrijven een vorm van de aanvoelende wijs gebruikt moet worden. In 'c daarop volgend gedeelte worden dan acht verschillende gevallen op gesomd . enkelvoudige hoofdzinnen, onderwerps zinnen, voorwerpszinnen, bijvoeglike bijzinnen, tijdbepalende bijzinnen, doe/aanwijzende bijzi"nen, voorwaardelike bijzinnen en toegevende bijzinnen, waarin, onder bepaalde omstandig heden, de aanvoegende wijs voorkomt. Al deze gevallen worden toegelicht met vergcbilleude voorbeelden ontleend aan bekende schrijvers. Geen enkele zin uit de spreektaal; natuurlik niet, want in de omgangstaal komt de aan voegende wijs, behalve in enkele hoofd zinnen, nooit voor. Schrijft een leerling nu zoals ie regels hem aangeven, dan ontataat een alleronmogelikat taaltje: de doodge woonste dingen zullen op een vermakelik deftige wijze uitgedrukt worden bv.: Ik kom niet weer bij js, eer onze twist bijgelegd zij. 'c Zal ieder wel duidelik zijn dat dergehk taalonderwijs allesbehalve ontwikkelend ge noemd kan worden en dat het een gevaar is voor de atjjl van de leerlingen. Daar tegenover staat de eenvoudige, na*-uurlike wijze van voorstellen in de spraakkunst van de Vereenvouiigeis. In \ 223 lezen we: Slechts in enkele vaststaande wens- en berustingszinnen (uitroepen !) komen vormen voor in de zgn. aanvoegende wys: Leve de koniiigin! Hei ga je wel! God help me! Je doe maar". Als opmerking staat er met kleine letters nog bij: Ook in zgn. handels-, redenaars-, litterair*- en wetensehappelike taal. komen voorbeelden van de aanvoegende wijs voor; bv. Geilere rr.ij morgen, die waren te zenctn Moge de hemd u 10 .r dat verdriet spar/V'. Ten elotte als waarschuwing: Buiten de genoemde gevallen zou de aanvoegende wija onnatuurlik, stijf of belachelik klinken, en wordt dan ook niet gebruikt". De behandeling is dua net omgekeerd: bjj Terwey de fchrijftial almachtig, de apreektaalvormen van geen belang; bij de Vereenvondigera de beschaafde omgangstaal als maatstaf genomen en daarnaast, ter verklaring van vormen die de leerlingen bij 't lezen onder de ogen krijgen, gewezen op de achryftaalvormen die eoms veel afwijken. De schrijvers van deze nieuwe apraakkunst komen zodoende tot htel andere konkluaies als die van vioegere. Dit blijkt vooral uit de hoofdstukken geslacht" en naamval", die tot de beste van 't hele boek behoren. Bij vroegere fcbrij «era een reeks geslachte regele die Uch niet veel gaven, omdat ta.1 van woorden er niet onder te brengen wa en, bij deze auteurs aansluiting bij de beschaafde omgangstaal, waar men geen regela nodig heeft ; bij Terwey e. a. de onder scheiding van vier naamvallen en allerlei regels voor 't gebruik daarraa. hier weer in aansluiting met de spreektaal de sttl ing dat als re^el geen naamvallen in onze taal zijn". Uit dtze voorbeelden blijkt duidelik hoe belangrijk deze nieuwe spraakkunst is. Niemand die belang stelt in goed taalonder wijs mag dit wei k dan ook ongelezen laten. A's schoolboek is bet minder ge-chikt, vooral ook omdat verschillende hoofdstusken die men met de leerlingen behandelen moet, er niet in aangetroflen worden. Maar het zou al heel wat gewoncen zijn, a's voorlopig de leermeesters het werk aanschafien. Het onder wijs in onze ruoelertaal zou er «el bij varen. Kampen. E. RMTJIA. Bericliten, EEN NOirsM.vnscn WERK VAN DEN KOSIKG VAX ITAI.IK. Het door alle rnuntverzamelaars en muntkenners mei bizondere belangstelling verwachte numismatische vak boek van den koning van Italië, is onder den titel Corpus, Nummorum ItaUcorum thans verschenen. Tien jaren lang heeft de koning aan dit be langrijk werk gearbeid. Het bevat in't geheel ruim 12000 photographische afbeeldingen van zeldzame munten, zoodanig gerangschikt dat de inhoud gemakkelijk is te overzien. De mnntenverzameling van koning Vicsor Emanuel is waarschijnlijk de grootste der wereld en overtreft aan belangrijkheid zelfs de beroemde verzameling in het Vaticaan en die van den italiaanechen gezant te Lissabon, Markies Paulusi di Calboli. De koning heeft aan verschillende taatghoofJen eet exemplaar van zijn werk doen overhandigen. EEUWFEESTEN, tweebonderdjarige gedenk dagen enz zijn bijna even in de mode als Olympische spelen, en uienigschiijver wordt meer bekend door honderdjarige gedenkdagen dan door al het wtik dat hy heeft voortge bracht. Voor lief hebbers van j ubileeren laten we hieronder etn lijstje volgen van personen die zich in onze letterkunde meer of minder naam hebben gemaakt, en die, voor zoover reeds niet beroemd, voor een meer of minder officiëele hulde" in aanmerking zonden kun nen komen. Het zijn: H. A. A. v, Berckel, rechtsgel. goh. 9 Ang. 1809 M. D. de Hruyu, Uie.ilüoJ, S Jan. 1809 Mr. J. v. Doorniock, historicus, 10 Si-pt. 1809 W. Kekhoff. 2 Maart 1809 J. J. A. (ioeverneur, letterkundige 14 !V>r. 1809 P. J. Harrebomée, on ieruijxer, 26 Juni 1808 J. P. Hrye, gene. skund. l Maart 1809 Jan van Hout, d-chtc-r overl.12 I)e<\ 1609 J. R. E. Korh, predikant, geb. 25 Juni 1809 Mr. H. J. Koenen, historicus, 11 1809 IIIIIIIIIIIHHMIIIIIII MiiiiiiimiJiiiiiiuiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinii t O ten Vs p«T r «g tl, BOUWT te NUNSPEET op de VELUWE Inlichtingen bij A. r t i", doorloopende schilderyen-tentoonstelling aldaar. Nu is het tyd U te abonneeren op ELSEVIER'" Geïllustreerd Maandschrift. Dit mooiste Nederl. Geil). Tijdschrift be spreekt geen gebeurtecissf n van voorbijgaand belang, maar geeft per jaar voor f 12.50 in bima 1000 bladz. artikelen en platen van blijvende waarde; het is daarom iets oin te bezitten en te bewaren. Ui t g. M. ELSEVIER"teA'damenbd.Boekb. Noraaal-Onderkleedin van Prof.DrG. Eenige Fabrikanten V/.BengerSöhne Stuttgart Hoofdüepó'. i« AMSTERDAM: Kaiver-tr. 167 K. F. DEDSCHLE-BENGEK. Werken van L. E. SILIÜIUETTEN, 3« druk. Onder de Republiek. Prijs ?2.90, gebonden ?3.50. Uitgaan van VAN HOLKEM i & WARENOORF, Amsterdam. Koopt UITSLUITEND BOTEK OXDER RIJ KSCONT KOLK. De STAAT CJAUANDUERT U een ONVKRVALS?HT product. Boterhaudel ZU J DL, A REA", REGULIERSGRACHT 27. TELEFOON 8935. £0, wat maken 100 milligram uit, als ze een kracht in het Heelal moeten vormen ? Daarbij verdwijnen zulke kleinigheden en zinken in het niet en mét hen uwe onaan tastbare zwaartekracht. We zijn hier in een indifferente zone des hemels; de aarde trekt ons nauwelijks aan en stoot ons bijna evenveel ai'! We ziju aan ons lot overge laten en kunnen doen wat wij willen.' Wo zijn los va:i alles, los van de aarde, los van den hemel...!" ..Maar aan dat óérie vijfent wintighonderdste deel der zwaartekracht zit ge vast", riep de professor. Daar komt ge niet van afT' Niet?" zeide de lord droogjes. Do professor had deze opmerking alleen in het midden gebracht orn den lord te ergeren en hem in zijn geestdrift te remmen. In den toon waarop deze hem antwoord ie voelde hij echter, dat hij hierin niet geslaagd was en dat hij bij deze kleine, vinnige herinnering aan do beperktheid der meiischelijke macht zich in de uitwerking ervan vergist had. Hij keek dan ook eerst vrij vreemd op 'jij dit lakoriieko antwoord, doch spooiig daarop begon hij grof' te lachen. ..Xijt ge sorns van plan om a la Miinchhausen uw schip aan een touw in (ie hoogte te trekken, totdat het buiten bereik der aardsche invloeden H?" riep hij. Doch ook de/o spotternij trof geen doel. Do lord stuk tenminste iloolbetlaard zijne | handen in do broekzakken, glimlachte even i en draaide zich onbekommerd op de hak ken om. ,.Xeen". zeide hij, ..ik denk mij daarbij van andere krachten te bedienen, of' kent gij geen andere dan de aiirdscho !?'' Ken oogenhlik zag de professor den lord aan, alsof hij dacht met een krankzinnige te doen te hebben; het was dan ook oen zeer vreemd antwoord dat deze hem gege ven had. Daarop scheen de spot echter weer de overhand bij hem te zullen krijgen, doch plotseliug hief hij nadenkend het hoofd op,l'ronsde de wenkbrauwen en keek zoekend in het rond; er welde blijkbaar bij hem een idee op, dat hij niet dadelijk geheel kon vatten. Kensklaps scheen hij zich echter iets te herinneren; pijlsnel zochten zijne blikken langa de wanden naar den kalender en toen hij dezen vond schrikte hij geweldig. Wat!', riep hij, terwijl hij met uitgestrekten vinger naar een blauw kruis, waar mede op den kalender een datum aange streept was, wees. Onderwijl deze gewaar wordingen zich op het gelaat van den professor afspieürelden, waren de oogen van den lord gaan fonkelen. Hij zag riet- ander strak aan, toen deze nog aarzelde, alsof hij de sluimerende idee bij hem wakker had willen schudden en toen de oogen van den professor zeiden dat hij het gevonden had en zijn vinger naar den kalender wees, vloog een lach van voldoening over zijn gelaat. Juist, juist!", riep hij opgewonden uit. Wel natuurlijk zijn er immers nog andere krachten tot onze beschikking dan de aard sche alleen! Zij komen van all-i kanten uit het Pleélal t)t ons en het is alleen maar de kwestie om ze onder ons bereik te brengen en haar goed te benutten. 5Iaar van die van morgen zijn wij zeker, want hoe de baan der komeet ook wezen moge, den weg der Helium" kruist zij zeker. Maanden van te voren heb ik berekend op welke plaats in het luchtruim wij ons moesten bevinden om de beste kans te hebben het hemellichaam te ontmoeten en er door te worden meegesleept.?en op die plaats zijn wij thans. En morgen worden wij met ons schip dus zelf een hemellichaam, dat vrij van de aarde, zijn eigen baan be schrijft om de komeet heen l" Met een schaterend gelach besloot de lord deze waanzinnig klinkende woorden. De professor waa hem, terwijl hij sprak, sprakeloos blijven aanstaren: verscheidene malen poogde hij iets te zeggen, doch tel kenmale, met een gebaar alsof iets dat op hem drukte en dat hij niet kon verwijderen hem dit belette, zweeg hij weer. Maar ge zijt krankzinnig!", riep hij eindelijk wanhopig, toen de lord uitgespro ken had. Doch het eigenlijke antwoord op diens woorden kwam ditmaal van een geheel andere, onverwachte zijde. (Slot volgt.)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl