De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 10 januari pagina 1

10 januari 1909 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

$?? 1646 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD YOOB NEDEBLAND On.c3.er red-actie L. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden ? 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar, bij vooruitbetaling, .... Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar mail 10. . . , 0.12V» Zondag 10 Januari Advertentiën van 1?5 regels ? 1.25, elke regel meer f 0.25 Reclames per regel 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLP MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 40 Pfennig. INHOUD: VAN VERRE EN VAN NABIJ: Siciliëen Galabrië. Errata. De Belgische leger ontwikkeling, door Thomson, I. FEUIL LETON: De Helium", II, door Peet Boetver. KUNST EN LETTEREN: Anna de Savornin Lohman, Uit de sfeer gerukt, beoord. door Satnnel Goudsmit. Berichten. VOOR DAMES: Kantwerk, met af h., door H.|H. Allerlei, door Caprioe. UIT DE NATUUR/door E. Heimans. Aardbevingen, 'mét afb., door A. D. Hagedoorn?Meaeina'a ramp, door mr. J. A. Levy. De laatste vor deringen van de seismologische wetenschap, d. w. c. van de leer der aardbevingen, door M. Faaasen. Portret van baron Molleras van Weetkerke. In memoriam mr. J. G. 8. Bevers, met portret, door R. A. van Sandick. Tentoonstelling J. C. Poortenaar, m hyt gebouw T. Bouwkunst, Marnizetraat 402, door W. Steenhoff.?FIN. EN OECONOM. KRONIEK, door V. d. M. en V. d. S. Brie'en van Oom Jodocus, XXXIII, DiMRUBRIEK. SCHAAKSPEL. AD VERTENTIËN. lllllllllllllllllllllllllMIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIilllllllMIIIIIIIKIIIIIIIMIIIIIIIII Siciliëen Calabrië. Nu door een enkelen schok op een zeker punt van onze aarde duizenden menschen het leven hebben gelaten, en voortbreng selen van 't beste wat de mensch heeft, van zijn verbeelding, zijn weten, zijn vereering, zijn medegevoel met n slag vernietigd .zijn nu raken de meesten vooral ook die het zelden doen! aan het filosofeeren "Wat zijn wij nietig!" Wij wisten dit eigenlijk, nietwaar, sinds zoo lang Wij wisten van ouds zoo drommelsgoed, dat we bitter zwak zjjn, met de dood gedurig als zwarte gezel achter ons aan, en met de dood als einde, onvermijdelijk. Wij wisten, dat onze medemenschen op aarde sterven bjj vele millioenen elk jaar. Wij tellen onze vrienden, maar de ziekten, die ons ieder oogenblik kunnen besluipen, tellen wij niet. Wij weten, dat een wat slaperige baker een kind door een onhan digheid het leven kan onthouden of be nemen, dat eens een naam had kunnen hebben, onder ons menschen van onbere kenbare beteekenis. Een haastig jachtmeester, door een toevalligen dronk wat verhit, had Shakespeare, toen hij naar men verhaalt stroopte, kunnen dooden vóór hij iets wrochtte. Hoeveel kan Bét hebben gescheeld, dat een balk, die naast den spelenden Aristoteles mag zijn gevallen, of n draaikolk in de beek, waarin hij baadde, de oudheid beroofd had van haar grootsten wijsgeer, den heidenschen openaar van de christen-aera ? Wij zijn immers, tot in onze edelste vertegenwoordigers, tot in hen, die als halfgoden in de herinnering voortleven, tegenover de wilde natuurkrachten en het toeval, als een stroo bij het vuur! En dan voor diegenen voor die velen onder ons, die geen reden hebben kunnen vinden tot het medeaanvaarden van de opvatting, dat er eenig verschil zou bestaan tusschen het donkere niet der oneindigheid vóór de geboorte en een even donker niet van de oneindigheid na den dood, voor die velen is immers hun eigen afsterven de ontzaggelijke in eenstorting van alle mogelijke realiteit, een volstrekte vernietiging van het beeld der wereld, voor hun persoon dus: van de wereld zelf. Voor die velen, met erkenning van wat t ij d e l ij k e voort zetting in kroost of werk, is hun dood immers een catastrophe.., letterlijk: van het heelal. Hoe kan dan toch zoo'n ramp als in Zuid-Italiëeen zóó diepen indruk maken op allen, van iedere denkwijs? Wij schijnen toch óók te zijn als de bijen, en, individueel denkend, en prat vaak op onze individualiteit, een zeker instinct van gemeenschap te hebben behouden! Bij een verschil van tijd: honderdduizend menschen verzwolgen door water, verbrand door het vuur, voelen wij niets, of bijna niets. Bij een verschil van plaats: honderdduizend gedood door eea aardbeving, die ons in ons lager land wel niet zal overkomen, voelen wij zér diep mee. Het zijn trouwens niet individuen alleen, die in Calabriëen op Siciliëver nietigd werden, het was een stuk m a a tschappij. Het zijn niet slechts honderd duizend enkelingen, welke uit het leven verdwenen, het was een samenleving, die als met n veeg werd weggebezemd: niet alleen een heden werd vernietigd, maar tegelijk daarmee een verleden zelfs, en een toekomst! Ons instinct van voort zetting van het ras wist zich gewond. En in die omstandigheden krijgen sommige houdingen een grootsch aan zien. Heeft men van dien bisschop ge lezen, die temidden van de verwoesting van zijn stad in vol ornaat gestoken zonder ophouden van 's morgens tot 's avonds bad ? In vol ornaat. Als wilde hij den Hemel zeggen: Vergis u niet! die hier bidt, is geen man als ieder ander, hij is het hoofd en de levende vertegen woordiger van een vernielde gemeenschap! In de Scheveningsche boschjes liepen dezer dagen in 't zwart gekleede heeren en stemmige dames traktaatjes te ver spreiden, waarin op de Calabrische en Siciliaansche rampen gewezen werd als op waarschuwingen Gods. Zonder de zonde (van de eerste men schen) zouden er geen rampen zijn." Bekeert u dus, zoo klonk het trak taatje, want in het heerlijk paradijs" van Italiëkwamen hal vesteden om. Kent gij het land", staat er woordelijk, waar de citroenen bloeien ? Zoo bezong de dichter Heine...." 't Is jammer, dat die dichter Heine" dit traktaatje niet heeft mogen lezen! En 't is jammer, dat zulke goedbedoe lende en heelemaal geen schrik aanja gende heeren de arme bewoners van Calabrië, bekend om zijn nood druft, bespotten komen door hen te noemen bewoners van een paradijs. Maar dat was noodig voor de tegen stelling ! De Homeinsche correspondent van het Centrum maakt het erger. Die weet met volmaakte zekerheid te vertellen hoe het zoo is gekomen, dat Messina naar den grond ging. Een zeer bizondere reden was daarvoor. JSTiet, dat de stad sedert eenigen tijd in handen was van de anticlericalen, die j uist op den laatsten Zondag, voor de aardbeving plaats had, eeu verga dering hielden, waarin voor de verschrik kelijkste plannen tegen den godsdienst gestemd werd. Dit behoeft", wij zijn steeds aan 't citeeren ons voorzeker nog niet tot een gevolgtrekking te doen be sluiten...." Neen, inderdaad, sombere Romein! Maar wat dan toch wel? Waarom, om welke nog veel ver schrikkelijker'1 geschiedenis heeft een aardbeving de menschen en de onnoozele kindschheid" toch vernietigd? Een humo ristisch blad" licht onze makabere humorist ons in, II Teleforie, dat te Messina gedrukt werd en geregeld een sterk antigodsdienstigen tint had, behelsde in het Kerstnummer een brutale parodie op de noveen aan het kindje Jezus . ..." En daarom vielen...Réggio enCatania in puin? Dat zegt deze grappige doodbidder van het Centrum niet, maar dat had hij moeten zeggen, want dat ware nog aardiger geweest. Neen hij vertelt, dat er in dat rijmpje van II Tclefone stond zend aan allen een aardbeving." Mogen wij dezen confrère van zoo fijnen smaak en zoo helder oordeel een voor spelling van de catastrophe zèl ve (minder doen wij het niet!) aan de hand geven? Wij hopen, dat onze vriende lijkheid op prijs mag worden gesteld. Wij lazen in reis-schetsen van den ook bij 't Centrum gezienen letterkundige Paul Bourget deze merkwaardige, deze indrukwekkende, deze hyper-prophetische woorden... Men houde even zijn hart vast Adieu blancheMessine et roseReggio!" Dat Adieu!" geeft het niet te den ken? Nou? Wij weten te goed, dat menschen als de schrijvers van het traktaatje en van den Romeinschen brief oprecht meenen wat ze zeggen. Slechts een geringe aan val van bekrompenheid bakt hun die poets. Gelukkig. Welke afschuwelijke lieden waren het anders! Bij dergelijke rampen, waarbij onze menschelijke machteloosheid en kleinheid weer eens duidelijk aan het licht komt, en wij allen zien, dat de wetenschap en de techniek, die steeds verder voortgaan de natuurkrachten te beheerschen, zoo on noemelijk weinig nog vermogen tegen de physische gevaren van ons bestaan en nooit iets zullen vermogen tegen het grootste: den dood waar een twintig millioen van onze gelijken jaar in jaar uit op alle, ook de gruwelijkste ma nieren, van het leven scheiden daar, tegenover die enorme werkelijk heid ? met zulke halve politieverhalen en bakerpraatjes propaganda te maken voor de verschillende menschelijke op vattingen over de oneindigheid en het hiernamaals is immers des te schan delijker naarmate die opvattingen hoog zijn! Rampen als die hebben plaats gehad doen ons herinneren het indrukwekkend dualisme van onzen geest, die werelden omspant, en ons lichamelijk bestaan, dat bros is en onmetelijk klein. Brengen ons, overigens op een jam merlijke manier, aan 't verstand wat we al wisten! Errata. Tengevolge van een niet tijdig terug ontvangen der proef, veroorzaakt door de nieuwjaarsdrukte bij de posterijen, zijn er in het artikel Onbedachtzame Staatkunde van den heer d. K., enkele zinstorende drukfouten blijven staan. Zoo, Ie kolom, bovenaan: een Westersche mogendheid van middeneeuwsche beschaving." Men leze: van eeuwenoude beschaving. 3e kolom, bovenaan: daar het... onmogelijk was gemaakt." Men leze: dien het onmogelijk was gemaakt. 3e kolom, middenin: een paar sigaren van een ander." Men leze: van den ander. 4e kolom, tweede helft: ...de Nederl. Regeering had het als haar vaderplicht moeten beschouwen." Men leze: als haar duren plicht. 4e kolom, onderaan: Onze scheepjes kwamen heelhuids weer thuis." Men leze: komen heelhuids weer thuis. De Belgische legerontwikkeling. i. Kortelings diende eene bijzondere com missie 1), door de .Federatie ter Verdediging der Belgische Belangen in den Vreemde" ingesteld, baar verslag in nopens het vraag stuk eener Nederlandsch-Belgische verstand houding. Daarin was slechts aan de economische zijde aandacht gewijd; de Commissie meende dat de oud-militaire vereenigiEgen, zoo talrijk en zoo bevoegd, al hunne patriotische werkzaamheid behooien te wijden aan de studie der militaire toehaling." Niettemin betoogt zij verder in enkele zinsneden het nut dier toehaling" en be sluit dan: komt dus de militaire samen werking werkelijk als nuttig voor, dan moet, zooveel als mogelijk, het legerstelsel in beide landen, zoo wat de aanwerving be treft, als het beleid, de uitrusting en het materieel, tot nheid gebracht." Eene mededeeling, welke wellicht ver bluffend klinkt voor hen, die van de serie reclame-artikelen over een militair bond genootschap tusschen Belgiëen Nederland indertijd geen kennis hebben genomen. Al zijn dit er velen geweest, al hebben zich ten onzent zeer luttelen laten bekoren door die militaire beweging2), het neemt niet weg, dat er den laatsten tijd eenige meerdere belangstelling valt waar te nemen voor de legerontwikkeling bij onze zuidelijke buren. Daarom voldoe ik gaarne aan het verzoek om dienaangaande het een en ander mede te deelen, voornamelijk in verband met de interpellatie-Snoy, die J,4 November en volgende dagen in de Belgische Kamer aan de orde is geweest. Bij die behandeling is het Nederlandsen weerstelsel verscheidene malen ter sprake gebracht, en we mogen dankbaar erkennen, dat velen ginds van inzicht zijn, hoever wij op het gebied eener democratische legerontwikkeling hen vooruit zijn. Het tot nheid brengen" van beide systemen van weermachtvorming is dus ah wensch op zichzelf reeds begrijpelijk, in zooverre daarin ligt besloten de begeerte om de stappen te doen, welke Nederland in 1893 3), in 1898 4) en 1901 5) onder liberaal bewind gezet heeft. Een verlangen, dat wij weder tot het yolontariaat zouden terugvallen, kan toch immers geen oogenblik in ernst zijn ver wacht. Wél is waar toonen de plannen van onzen tegenwoordigen Minister van Oorlog in dat opzicht eene bedenkelijke reactie hij begon met zijn 2200 milicienvrijwilligers en stelde allerlei maatregelen in uitzicht om de werving van beroeps militairen te bevorderen ik koester echter alle hoop, dat die voornemens op mislukking zullen uitloopen. Geheel deel ik de meening van den generaal van Vlijmen, die in Dec. 1905 opzettelijk als katholiek afgevaardigde door den man van la Flandre libéral'' uitgehoord, op de vraag: Is men in Holland voorstander van het vrijwilligerschap" ant woordde: Neen. Men wil dat stelsel niet." En van onzen toenmaligen Eerste Minister dr. A. Kuyper, die in de Réforme" zich aldus uitliet: ,,De persoonlijke dienst plicht geeft alle reden tot tevredenheid." Op de vraag u bent niet voor het vrij willigerschap ?" Nederland is er niet voor, Wij zouden nauwelijks op 1200 vrij willigers kunnen rekennen"... (Januari 1904.) Voor wie het verband der dingen zien, is de beroepsidee van het leger niet te rijmen met het wezen der democratie. Afgescheiden van de omstandigheid dat een groote orga nisatie gelijk een leger op den weg der evolutie meestal achter is geraakt, kan men in het algemeen zeggen, dat er eene ver houding bestaat tusschen den aard van een volk en zijne gewapende macht. Bij de discussiën waarop ik daareven doelde, kwam zij o, a. uit in de rede van den heer Lorand, die zeide dat in Holland, waarvan we ons in 1830 losmaakten, omdat het ons te achterlijk was, de vrijzinnige ministeries gegeven hebben uitbreiding van kiesrecht, korter kazerne rerbljjf met hooger contingent, leerplicht 6) die door alle godsdienstige gezindten kon worden aanvaard, inkomsten belasting te gader hervormingen die wij (vooruitstrevende liberalen) te vergeefs reeds twintig jaren in het landsbelang vragen." (blz. 180 der Handelingen.) Teekenend is in dit opzicht ook het per soonlijk optreden van den koning en meer nog misschien de grage aanvaarding daarvan; in de geschiedenis der laatst verloopen jaren is hiervan menig voorbeeld bij te brengen. Daar heeft men allereerst in 1904 dien merkwaardigen brief gehad aan den Minister van Oorlog, welke door de Regeering in een clericaal partijblad werd openbaar gemaakt, een schrijven, waarin de Koning zijn inzichten over den persoonlijken dienst plicht deed kennen. 7) De interpellatie Huysman, welke 6 Dec. van dat jaar ge houden werd is ook heden nog van gewicht, omdat zij een der knooppunten is in de geschiedenis der legerontwikkeling. Bij die gelegenheid bleek dat de wet van 1902 (hierover straks nader) gevolg is geweest van een onder clericale groepen gesloten transactie. Güspreekt van transactie bij het belangrijke vraagstuk der landsver dediging had de welsprekende Brusselsche afgevaardigde den Minister-Prasident toe gevoegd als gold het een koop op de veemarkt. Het belang uwer partij en van de kerk gaat u boven het landsbelang." Inderdaad, zoo weinig wordt de taak der landsverdeding daar waar het renpla r. anten stelsel heerscht als een nationale zaak be schouwd. Heel natuurlijk trouwens. Heel natuurlijk, waar het begrip om voor het vaderland te sterven hél mooi gevonden wordt... voor een ander! Ook bij de nieuwi-fortenbouwerij om Antwerpen heeft de koning zijn ge wicht in de schaal gelegd. Niet, dat men in het al gemeen van die forten niet weten wilde. Het is toch een bekend verschijnsel, dat volkeren, die onwillig zijn persoonlijke offers voor de weerbaarl eid te geven meestal voldoende geneigdheid bezitten om door den aanleg van doode weermiddelen zichzelf een schijn van kracht te verleenen. Zoo is het ook ten onzent lange jaren geweest; de eindelcoze geschiedenis met onze vestingwet is daar om het te bewijzen. En indien niet politieke overwegingen (in slechten zin) geleid hebben tot het afstem men van het voorgestelde Fonds tot spoe dig afwerken der Amsterdamsche Stelling zou men daaruit de gevolgtrekking mogen maken dat Nederland zich bewust begint te worden niet geheel machteloos meer te zijn. Zoover is men in Belgiënog in het geheel niet. Met koortsige haast heeft men er zijn Antwerpen afgebouwd, en zijn Sambre- en Maaslinie; en nu weer wordt Ant werpen van nieuwe verdedigingswerken voorzkn. Alsof een land, hoe deugdelijk bevestigd ook, zonder krachtig, zich-zelftrouwend leger zal worden geëerbiedigd ! Men was nochtans bereid om deze millioenen te offeren, edoch reeds Brialmont had ge zegd - de heer Neujean herinnerde er in de Kamer aan dat zonder uitbreiding van het leger, men aan de ontworpen vestingwerken niets zoude hebben. Toen is Zijne Majesteit weder gekomen en heeft het was bij de Onafhankelijkheidsfeesten verklaard, dat het ontwerp het nuttigste was, dat sedert 1834 was aan geboden : Het geeft een moderne basis aan onzen handelsvoorspoed 8) en waarborgt de zekerheid ervan zonder de belastingen met n centime te verhoogen of het contingent met n man te vermeerderen". Het Handelsblad van Antwerpen verze kerde daarop, dat die redevoering des Konings heel het land door een geweldigen indruk te weeg zou brengen en legde na druk op de ktelliije belofte van zijn konink lijk woord, dat het contingent met geen man zou worden verhoogd. Toen kon men, gerust van hart, de 108 millioen voteeren, welke geen centiem meer belasting zouden vorderen. Belgiëheeft weinig geschiedenis. Krachtig besef van eenheid, krachtig gevoel van nationaliteit, krachtige volkszin zal er eerst langzamerhand kunnen ontstaan. Het land zag voortdurend vreemde legers strijden op zijn grond, om zijn grond meermalen. Laten vechten" werd er in zekeren zin, als men het zoo noemen wil, een historisch begrip. Dat begrip bestaat voort in de ge legenheid tot plaatsvervanging in zijn leger, óók nu dat begonnen is, een Belgisch leger te worden. De grondwet zegt, dat de mili tie (het leger in zijn geheel) zooveel mo gelijk gevormd wordt door vrijwillige ver bintenis op de wijze door de wet bepaald; bij gebrek aan voldoonde vrijwilligers wordt zij aangevuld door middel van loting. De Militiewet van 3 Juni 1870 (gew. 13 Sept. 1873) bepaalde dienovereenkomstig dat de recruteering plaats heeft door vrij willige verbintenissen en jaarlijksche lich tingen. De laatste wet, die van 21 Maart 1902 welke nu nog van kracht is, deed een schrede terug door voor te schrijven: De recruteering geschiedt door vrijwillige ver bintenissen. Jaarlijksche lichtingen hebben plaats indien die verbintenissen ontoerei kend zijn. Met de wijziging van 1902 beoogde men, hetzelfde vredeseffectief (van 42.800 man) te behouden bij bekorting van den dienst tijd der miliciens. «4 o C2 fH « ?< S « pq £ C V5 .<. E* 03 H O H M a 15 H O ^3 S H pj O O WAPESS ? (M O 00 9 T) .g 1 1 03 a 0 N S" CO 03 ?s S 0) XI 73 .3 aanden ( S 00 CSI CO S) "?» .~ .2 "5 'S i ..-i a ** OS .« 'S* ««-» 0 CO ?s J=l 73 a S S ^. 03 ?S, /B M" ^i .d a 73 a 03 S , a G> 73 CO 1) 2 a> (D 73 d 73 a es 03 a «D CO '3 13 2 M Grenad. en S" CO 09 OQ 1 73 _d g 73 03 a <£> CO " ? ? a n3 a OS B3 g 00 TC <D 'S !£ M 03 73 '^ a o o" CO c £ *_z p 00 CN * ? ? J., 00 * t .2 *»-, s 73 "£ 5~ C-1 s E ^ R M W " * ' ? jj O CO * <D i Vesting-artil -^ R E ^ J; eq CXI * ? . £ CO CO " f 0 '3 OJ o c 0 0 C ^^ «D CQ O) e s v o 73 0 CO * g 'S H ^ 0 s r .v' = 0 ^ a ?2, <s> ^j 0) d 73 s t-H ... ?^ (M * ? ? . d 73 a CO CO A o Administrati S 73 a CO C} * ? . 73 i a CO CO " ? Gemiddeld Daarvoor was het noodig de vrijwillige verbintenissen uit te breiden. De werfvoorschriften werden aanmerkelijk gewijzigd. Vóór het 17e jaar kan men zich voor 5, vóór 't l Se jaar voor 4, na het 18e jaar voor 3 jaren verbinden (gemiddeld 4 jaar tegenover 5i/j jaar vroeger). Re ngageraenten voor 2 jaar. Vergoedingen van 25 tot 50 francs per maand werden tot alle cate gorieën uitgestrekt. Burperbetrekkingen werden reeds na betrekkelijk korten dienst in uitzicht gesteld (capitulatenstelsel). Door al deze bepalingen", bovenal door hooge geldpremiën (1600 a 1800 francs) trachtte men de vrijwillige dienstneming in ver schillende vormen aanlokkend te maken zoowel voor den beroepsmilitair als voor den milicien-plaatsvervanger (op denmilitieplichtigen leeftijd); en men stelde de vredessterkte als volgt vast: Ie miliciens en plaatsverv. 23,600 (vr. 32,319) 2e vrijwilligers eerste verb. 7,200 (?4592) 3s idem gereëngageerd 4e andere gereëngageerden f e pupillen ? 6e voor herhalingsoefening. 7e burger geëmployeerden 6,900 ( !,000 400 900 1,800 3237) 42,800 Daar het contingent tengevolge der dienstbekorting van 32,319 op 23,600, d.i. met 30 pCt. verminderen zou, werd het noodig de overige rubrieken van 8829 op 17,900 te verhoogen, alzoo bijkans te verdubbelen. Met andere woorden, de leger-organisatie werd voor een zeer belangrijk deel op de zoo twijfelachtige basis van de vrijwillige dienstneming (het volontariaat) gevestigd. Aanvankelijk leek het, of men er komen zou, en was de toeloop zelfs zoo groot dat men de te oefenen miliciens met verlof moest sturen om het eindcijfer niet te over schrijden. Doch het vleugje was spoedig voorbij en meer en meer verbreidde zich de meening, dat men er met het vrij willigerremplarautenstelsel op den duur niet zou komen. Langzamerhand begon de dienstvervanging als een sociaal onrecht gevoeld te worden. En langzamerhand begon het leger zelf ook te erkennen, dat het zich bij 1) Bestaande uit de heeren Hennebicq, Keber, Marcq en Soudan. 2) Ik zal my hier over de kwestie van dat defensief verbond tuggchen Belgiëen Neder land niet uitlaten; ik acht die beweging een ongezonde, ontstaan uit een gevoel van zwakte, dat noodzakelijk gevolg is van een gebrekkig weerstelsel. Gelukkig, dat Nederland op het denkbeeld niet is willen ingaan, dat ons trou wens bijna in alle gevallen in nadeeliger toe stand zou verplaateen. S) Oprichting van het reservekader. 4) Afschaffing der plaatsvervanging. 5) Contingentsuitbreiding en verkorting van kazerne ?erblyf. 6) In 1903 waren er onder de Vlamingen nog 13.06 pCt. analphabeten, onder de Franschen 9.57 pCt. 7) Je persiste & croire que Ie service personnel eerait utile la défense nationale, mais il ne faudrait pas que ce fut avec une nouvelle réduction du temps de service, car on arriïerait vite, sans Ie vouloir peut-être, . la nation armee, c'est-è.-dire . l'abolition de toute aruée sérieuse." Onnoodig, tot toe lichting te zeggen, dat een vorst, die zich met het leger bemoeit, niet licht geneigd zal zijn, van het kazerneverblijf iets te laten val len, omdat alleen door lange aanwezigheid in de aparte militaire samenleving het kasteleger, nabestaande van de traditioneelekoninklyke persoonlijke krijgsmacht, kan ontstaan. 8) Het was samengekoppeld aan een uit breiding der havenwerken.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl