De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 17 januari pagina 7

17 januari 1909 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1647 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Fig. 4. Vliegmachine v»n Wright met toeBtel voor af vliegen. van eene wikkelen. Arbeid ideale vliegmachine moeten ont wordt verkregen uit bepaalde" omzettingsprocessen, te berekenen is, welke maximum arbeid een vogelen lichaam (b.v. postduif gewicht 0.4K.GL, vlucht van 10 uren) in staat is zonder schade te leveren. Een bioloog zou kunnen voorrekenen dat de verrichting der vogel vlucht hoogstens 8 gram duif kan in beslag nemen, en een physicus kan daaruit be wijzen, dat onze methode van vliegen eene krachtsverspilliag van den hoogsten graad blijkt te zijn. Waar wij nu van de vogels leeren hoe weinig arbeid voor het z-weven en vliegen noodig is, hebben wij als hoofdopgave deze vliegtechniek te onderzoeken; uit de studie der vogelvlucht zullen economisch werkende vormen van vliegmachines ont staan, en de beschouwing der vogelvlucht geeft ons recht aan de aviatiek een toe komst te voorspellen. Wij weten nog niets. De aard der luchtweerstanden, de verborgen krachten in bewogen lucht, de werking onzer voortstuwers, de juiste vorm van draagvlakken, de geheele wetenschap, welke den bouw onzer vliegtoestellen moet leiden, zij zijn totaal onbekend en onontgonnen. En toch vliegt men. Er is op los geconstrueerd en gefantaseerd, honderden van aeroplanen zijn in het verloopen jaar ge bouwd en hebben gevlogen, en deze Hadderende menigte inspireerde tot nieuwe Fig. 5. Salon d'Aeronautique te Parijs, 1908. ontwerpen en nieuwe vindingen. De Luchtvairt zal zich opheffen. Wat zij ons brengen zal is niet te voorspellen. Wat wij haar brengen moeten is ons verstand en zeker onze belangstelling. S. VAN HOOGSTRATEN. "l" minimin i liiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiii iiiiiiiiiiiininiiiii umi in nimmiii m i in UMI MMiii mi minimum m nul Ruïnef van Messina en goldatenkamp. Ruïnes van het station te Messina. Ruïnes van een pallazzo te Messina. lllllllinilllllllllllllllMIHIIIIIMIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIItlMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII Recióire reroomatt door de maatscliaDpij, Het getuigt stellig van slechten smaak, critiek op eigen arbeid te critiseeren. Maar het komt mij voor, dat het ernstige bezwaar va^n den heer K. tegen mijn boek 1) (zie Weekblad 29 Nov. '08) de wetenschappelijke quaestie niet geheel juist stelt, en buiten dien: dat zijn uit de practijk geboren conclusies voor de practijk noodlottig zijn. Vandaar mijn sttakkeerende verdediging een attakke met overtuiging. Het betoog van den heer E., voorzjoover in oppositie tegen mijn conclusies, komt in 't kort hierop neer: oorzaak van herhaalde recidive is vooral de ongastvrijheid der maatschappij, die den ontslagen gevangene van allen eerlijken arbeid buitensluit. Dat is z\jn op ervaring gegrondveste meening. En als bewijs voert hy aan plaatsen uit de verslagen van het Genootschap tot zedelijke verbetering, waaruit de moeilijkheden van dit genootschap by de plaatsing van ont slagen gevangenen overtuigend blijken. Op den voorgrond zij nu dit gesteld: dat ik ?deze moeilijkheden in vollen omvang erken ; ik heb ze in mijn boek niet ontkend en heb ze ook bij korten eigen arbeid in het genootschap ervaren. Meer dan dit: in mijn boek heb ik erkend, dat ook den op eigen initiatief aangewezen recidivist, die zich niet met bekentenissen aanbeveelt", her haaldelijk om z\jn straffen werk geweigerd wordt (bl. 456). Voor den recidivist, die in landelijk milieu woont, zyo deze bezwaren van vernietigende kracht voor den groote«tadsrecidivist zijn ze ook dikwijls lastig (bl. 456?460), maar lang niet zoo bezwarend als men veelal denkt. Men ziet bet: de heer E. en ik gaan broederlijk samen in het ?congtateeren dezer moeilijkheden, en onze schatting daarvan verschilt alleen voorden in groote-stad zelf-werkzoekenden recidivist. Maar in deze zuiver feitelijke vragen ligt niet de kern der quaestie. De heer K. veronachtzaamt (en bestrijdt dus geenszins) ?een tweetal van mijn ervaringen, die mij, indien juist, voor deze materie beslissend lijken. lo. Wat is de voornaamste oorzaak waarom de recidivisten zich na hun invrij heidstelling op den duur niet een eerlijk bestaan weten te verschaffen? Ik vond als voornaamste oorzaak hun aanleg. Ze ver liezen de betrekking die ze niet zonder moeite veroverden: soms loopen ze weg uit spoedig gewekte ontevredenheid, in onbeheerscht verlangen naar een oogenblikkelijk voordeel elders, of in heftige reactie op een verdriet dat hen tot bandeloosheid voert; soms worden ze ontslagen om hun ongeregeld of oproeri? gedrag. Heel dikwijls zien we ook dat een uit de gevangenis ontslagen recidivist, totaal ontmoedigd na enkele vergeefsche pogingen om werk te vinden, uit pure moedeloosheid maar zonder voldoende reden zijn pogingen staakt. Diezelfde eigen aardigheden zijn vaak oorzaak dat ze in hun jeugd geen vak leerden : tweede groote moeilijkheid voor den werk zoekenden reci divist. Hun aanleg is voor de zeer ernstige recidivisten zeer dikwijls afdoende beletsel in den strijd om een eerlijk bestaan. Ten bewijze dat de maatschappij zeker schuldig maar in dezen niet de hoofdschuldige is dienen mijn ervaringen omtrent de minder ernstige recidivisten, die, even vaak gestraft maar van minder ongunstigen aanleg, in -diezelfde maatschappij zich wel degelijk eerlijken arbeid weten te veroveren 2) (blz. 458, 459). Leerzaam verschil! 2o. Het tweede cardinale punt schijnt mij dit. Toegegeven dat, uit welke oorzaak dan ook, vele recidivisten er niet in slagen zich vasten eerlijken arbeid te verwerven, dan eerst naderen we de kern der quaestie : is deze werkloosheid nu ook de oorzaak van de recidive die weldra volgt ? We constateeren het feitelijk samengaan der beide verschijnselen. Maar bestaat er ook een oor zakelijk verband? Lang niet altijd. Ik vond ?en vermeldde verschillende voorbeelden waarin dezelfde psychische schok (b.v. liefdeleed) oorzaak was van verbreking van het arbeids r A-band en tevens directe oorzaak van recidive. Maar dikwijls, dat geef ik toe, bestaat er oorzakelijk verband tusschen de werkeloosheid en de in denzelfden tijd val lende recidive. Echter vaak een ander ver band dan de heer K. mij schijnt aan te nemen. Niet de uiterste nood dwingt ge woonlijk tot recidive, maar doorgaans zijn het weer de psychische eigenaardigheden: door aanvankelijke tegenspoed abnormaal spoedig opgewekte onverschilligheid en baloorigheid, die alle weerstandskracht tegen crimineele neiging of verleiding elimineert, of een buitengewone zwakheid van karakter die zich in de lange dagen van lediggang door slechte vrienden tot buiten sporige vermaken met bijna leege beurs laat overhalen doorgaans zijn het deze en dergelijke geestelijke defectjes die de recidive veroorzaken een heelen tijd voordat de nood dwingt. Ik doe den heer K. buitendien nogmaals opmerken dat alleen deze erkenning der psychische verschillen de mogelijkheid geeft het verschil in handelwijze te verklaren tussohen de zeer talrijke eerlijke totaal armen en den gewoonlijk niet in uitersten nood terugvallenden recidivist. Kort. Recidive veroorzaakt door aanleg en omstandigheden; de omstandigheden moeilijk, maar niet zoo moeilijk als veelal gedacht wordt; de recidivist zelf zeer be langrijke oorzaak van eigen moeilijke om standigheden ; recidive voordat de nood dwingt. Mag ik dit alles nader toelichten aan den persoon der eerste biografie, met wien ik ook na de verschijning van mijn boek nauw contact hield en die nu (niet vooral door mijn toedoen) waarschijnlijk definitief ge beterd is. Merkwaardig studieobject, dat uitwijst: l o. de belangrijke recidive-wek kende kracht van een ongunstigen aanleg; 2o. hoe een kleine verbetering in den aanleg definitieve eerlijkheid tengevolge heeft on danks zeer moeilijke maatschappelijke om standigheden. No. l is een zeer typisch geval. Hij was verscheiden jaren zeer berucht beroepsdief. Uit zijn biografie blijkt dat hij was: zeer heftig in zijn reacties, opvliegend en onge durig: daardoor geen vakkennis en later bijna nooit een vaste betrekking. Als oor zaken van zijn 2 recidives vond ik: lp. be hoefte aan geld voor uitspattingen (hij had redelijke inkomsten) en verleiding dooreen vriend. 2o. liefdeleei: gooit zijn goede betrekking neer, loopt in ruzie uit het ouderlijk huis, recidiseert uit pure baloorig heid. De ongastvrijheid der maatschappij, die hij in dien tijd wel enkele malen onder vond, was dus voor No. l geen oorzaak van recidive; beide malen was zijn aanleg, mid dellijk en onmiddellijk, hoofdschuld aan den val. Dan, van zijn 25e tot zijn 30e jaar, een 5-jarige celstraf. Daarna (ik weet niet of het is: daardoor, of desondanks of dat er in het geheel geen verband bestaat), daarna constateerde ik met stelligheid dat de aanleg van den 30-jarigen ontslagen gevangene vrij belangrijk gunstiger is dan van den 25-jarigen recidivist. Hij leidt niet meer een zoo uitspattend leven. Hij blijft geruimen tijd by den zelfden werkgever: loopt slechts bij uitzondering uit eigen beweging weg en gedraagt zich zoo weinig oproerig of brutaal dat hij, ge heel in tegenstelling met vroeger, geen aan ? leiding geeft tot ontslag. Vroeger kon hij het geen 5 minuten thuis uithouden;'' dan dreef zijn onrust hem de straat op Nu heeft hij, levend in de oude goed bekende stad, toch geen omgang met feestvierende vrienden meer en zit rustig heele avon den in de ouderlijke woning te knutse len. Eenige malen wordt hij leelyk be handeld door de meisjes met wie hij ver keering heeft. Vroeger maakte dat hem dol: het was hem reden genoeg om in uiterste baloorigheid uit zijn betrekking te oopen en zich te vergooien in het dievenleven. Nu geheel anders. Eenmaal betrapt Jotansjifcai. JOEAXSJIKAI, e3ns, on gerekend de KeizerinWeduwe, de machtigste persoon in China, thans afgezet en naar het binnenland vertrokken. hij zijn meisje in amoureus gesprek met een anderen man. De kameraad met wie hij wandelt, een oud vriend die de vroegere eigenaardigheden van No. l goed kent, vreest als van ouds een allerheftigste uitbarsting en een woedend gevecht. Maar No. l, merk waardig gekalmeerd bij vroeger vergeleken, vloekt en loopt voorbij. Dus.-zijn ongedurig heid is zeer verminderd, hu is veel minder opvliegend, zijn reacties zijn veel gematigder dan vroeger: zijn verbeterde aanleg stelt hem tot een geregeld economisch leven in staat en geeft ook weinig directe uit lokking tot recidive. Zijn omstandigheden zijn aanvankelijk niet ongunstig. Hoewel vroeger een zeer berucht inbreker en pas ontslagen van een lange gevange nisstraf, ondervindt hij in eigen stad zeer geringe belemmering door zijn verleden dat blijkbaar niet gekend wordt. Maar van de algemeene winterwerkeloosheid wordt hij mede een slachtoffer. En welk uiterst merkwaardig verschijnsel zien we nu? De gewezen beruchte beroepsdief verkeert in vrij dringende nood (geen gevaar voor hongerdood maar wel gebrek). Maar dat draagt zijn verbeterde aanleg met lank moedigheid. Hij is niet moedeloos en blijft pogingen doen om zijn kost te verdienen. Heeft hij totaal geen werk en totaal geen inkomsten, dan zit hij rustig thuis te knutselsn en hoopt op betere tijden. Ongehoord gedrag voor No. 1. Wat leert het leven van No. l ? Het bestaat uit 2 deelen. Het eerste, misdadige deel, waarin een ongunstige aanleg ondanks redelijke economische omstandigheden tot recidive voert. En de historie van No. l na zijn 30 jaar (hij is thans ruim een jaar vrfj en eerlijk) toont hoe ongunstige materieele omstandigheden niet in staat zijn denzelfden maar in aanleg eenigszins gebeterden man te doen recidiveeren, Uit zijn geheele leven blijkt hoe de groote stad moeite heeft de zelfwerkzoekende gewezen misdadigers te herkennen, en dus, niet uit goedigheid maar uit onnoozelheid, dikwijls er niet in slaagt hen te treiteren. Deze mededeelingen uit het leven van No. l zijn natuurlijk geen afdoend bewijs van mijn betoog, maar slechts voorbeeld; voorbeeld dat alleen door uiterst nauw keurige waarneming der practijk tot bewijs kan vermenigvuldigd worden. De quaestie over de schatting van den invloed der omstandigheden en van den aanleg is niet alleen van eminent weten schappelijk belang. De heer K. verdedigt met het gezag zijner lange ervaring de stelling, dat de maatschappij die den ont slagen recidivist uitstoot, hoofdoorzaak is der recidive. Dit schijnt mij een voor de practijk der recidivisten-patronage nood lottige stelling, omdat ze leidt tot het stel sel van den recidivistenpatroon-arbeidsbeurs: de patroon heeft genoeg gedaan als hij zijn recidivist aan een kostwinning geholpen heeft. Dat mag voldoende steun zijn voor den gelegenheidsdief?de ernstige recidivist tegen den eigendom wordt zoo niet eerlijk. Want zijn aanleg is hem zeer voorname oorzaak van recidive. De patroon, wil hij althans iets vermogen, moet dus de ver trouwde zijn die niet alleen het economisch bestaan van zijn pupil verzorgt, maar ook diens geheele persoonlijke leven meeleeft: want zoo alleen kan hij in staat zijn de telkens terugkeerende, steeds gevaar voor recidive opleverende uitbarsting der recidivisten-eigenaardigheden te controleeren en te matigen en haar gevolgen te corrigeeren. N. MULLER. 1) Biografisch-aetiologisch onderzoek over recidive by' misdreven tegen den eigendom. 2) Te onderstellen, zooals de heer K. doet, dat myn recidivisten mjj op dit punt allen onjuist zouden hebben ingelicht, en toevallig juist d ze speciale categorie der niet-beroepmatige recidivisten, is uiterst gewaagd als we bedenken dat hun belang onwaarheid juist in tegengestelde richting zou aanbevelen. Tentoonstelling C. Spor, Piet Monilriaan, JaüSlnyters in net Stedelijk Mnsenm r. Op de uitnoodigingskaart hebben de drie exposanten het noodig geacht zich te introduceeren, verklarende tot den opzet van deze tentoonstelling besloten te zijn uit de over weging dat het ons niet mogelyk is op groote expositie's een juist beeld te geven van onze ontwikkeling en den persoonleken aard van ons werk." Mij dunkt, dat alle afzonderlijke en groepententoonstellingen uit gelijke be weegredenen ontstaan, en dat het hier zoo Eadrukkelyk gezegd wordt, zou men als een bewijs van een niet gering bewustzyn van eigenwaarde kunnen opnemen. Maar ik zal de laatste zijn met een woord van verwy't aan te komen, integendeel, erkennende dat het hier gereleveerde voordeel van dergely'ke tentoonstellingen me bjj deze gelegenheid weer eens zeer duidely'k werd. Een vooral is er, Mondriaan, die met zijn overvloe dige (zeer onbehagelijk ingelijste) inzending een aanmerkelijke wijziging kan brengen in den dunk verkregen uit zijn offlcieele expositie op Arti en de buitensporigheden verleden in Lucas uitgestald. C. Spoor. Het allereerst opmerkenswaar dige bij de inzending van dezen, is de ruime hoeveelheid. Het aantalcijfer zal bij Mon driaan wel even hoog, zoo niet hooger nog zijn, maar lettend op den aard, de door wrochtheid van het werk, blijkt toch Spoor overwegend het zwaarst, het meest onver poosd gearbeid te hebben. De inspanning achter dit werk is inder daad achtenawaardig, maar meer dan dit: verheugend om het kennelijk streven naar wijder ontwikkeling op kwaliteiteiten, die reeds genoegzaam waren, om hem voor de wereld een schilder van eere en aanzien te doen zijn. Slechte weinig schilders hebben den moed tot verloochening van het eigenbelang; liever maken zij de rekening op van het ge win aan capaciteiten, een zoo veilig bezit dat uit te zetten is als een gezameld kapitaaltje en dat een vaate rente afwerpt, waar zij voortaan onbekommerd op teeren kunnen. Een schilder, die gearriveerd is, heeft veelal het type van een rentenier. Spoor heeft dit niet willen zijn; zijn voortvarende geest laat hem niet weivoldaan neerzitten in beschouwing van de saamgegaarde schatten. Hu acht zich niet ge arriveerd, maar wat hem door veel verken is eigen geworden aan praktijk en inzicht, hij wil het dienstbaar maken tot verdere ont wikkeling van zijn gaven. Het is verkwikkelyk hier althans een y ve ren te zien in den dienst van het schoone" onbesme. van mercantiele en roemzuchtige nevenbedoelingen, hier een mensch te hebben, die al wat hem aan levensenergie werd be schikt, op zijn streven te concentreeren tracht. En mocht daar een neiging tot dweepzucht in gezien worden, welaan, een fanatieke in onzen grauwen tijd mag er wel eens zijn, maar... het kunnen dan toch kwalijk luchtkasteelen heeten, die worden gebouwd op de stevige grondslagen van inspannende studie en onafgebroken positieve arbeid. Spoor schilderde tot heden veel portret, voornamelijk kinderportret. Wat hjj daaiin reeds gegeven heeft, is in meer dan een op zicht verdienstelijk te noemen. Hjj vermocht het soms, als hy' zich geheel ontheven voelde aan de eischen van las t ge ver s, een kostelijke aanduiding te geven van de subtiliteiten in in kleurnuancen en rondende vormen, een sereniteit in de uitdrukking te treffen, die hem als schilder van kinderportretten hier te lande een bijzonderen plaats kan doen innemen. Al zijn ze dan ook wel ongelijk, die kinderportret ten, over 't algemeen valt daarby waar te nemen een schuwen van het bejag naar die uitdrukking van zoetelijke aanvalligheid, die de sentimenteele opvatting van het pu bliek zoo zeer in 't gevlei komt. Het portret van het dochtertje van Willem Maris is een der beste. Het kopje mocht wat helderder zijn; toch is bet lenig en delicaat van toets, met teederheid van détail en in de schilde ring van haar en kleedy is er een mooie zwierigheid, in de zilveiachtig gedempte kleur een voornaamheid, die opvallend is. In andere portretten is zeer waardeerbaar wat ik noemen wil de allure van een portret; zoo de kop en trois quarts, van een meisje in opgerichten stand waarin de kwaliteiten van dezen schilder uit een ander gezichtspunt op prijs te stellen zijn. Het portret van zy'n broer is van een by zondere klaarheid, als uit n levendige streek geschilderd. Maar het meest respectable onder deze portretten is wellicht dat van een oude dame met wat rossig haar en een felle uitkijk in de oogen, die donker gloeien in het open blank gelaat. Een zeer expressieve en mooie kop, die men hier herh aal del |jk geschilderd en geteekend terug vindt. Dat, wat het verst is doorgevoerd, met de smaakvol gestoffeerde achtergrond, is een compleet werk met zulke stevige kwali teiten erin van serieuse uitvoerigheid en diepte van kleur, dat hu als portretschilder, hiermee een allergunstigst figuur maakt.Buiten portretten, landschappen en bloemen, ook enkele dierstudies. Hieruit blijkt wel vooral de rechtzinnigheid van streven, een zich voortdurend voor den taak stellen van studeerende oefening, zonder verwy'Ien by de pjesentabele resultaten van een vlotte hand, uit gemakzucht of genoegzaamheid. Een takje met enkele bloemen is hem een uiterst be langrijk motief voor verdiepende studie, het te teekenen met iets van den doordringenden speurzin van Dürer, dan weer schilderend, om te kennen door en door, in vorm en in kleur. Bij de landschappen zij maar eens gelet op het hofje in Haarlem, de oplossing van dit gegeven, volkomen te betrachten, in al zijn waarden van toon en kleur. De ingehouden kracht tot zoo verre uitvoerigheid, tot zoo na drukkelijke aanduiding van alle bijzonderlykheden en de geslotenheid van die twee kras tegenover elkaar gestelde partijen van licht en schaduw, is een hoopvol teeken voor de geest kracht van dezen werker. Van zijn laatsten arbeid enkele proeven: land schap en bloemen en daarmee is een verruimd veld in zicht voor studie tot verdere ontwik keling. Het staat wat vreemd tegenover wat hij voordien deed. Bloemen in buitenlicht hem trof nu hun kleurpracht in luidsten praal, bij ontdekte er de kleurwaarden in de verscholen schaduwpartijen, gestaald van tint door de kaatsing der blauwe lucht. De in tensiteit van het kleurwezen wordt nu nagespenrd, getracht naar uitdrukking van overvloed van licht, die iu het atelier niet gekend is. Ook in het landschap. Het beteekent voor my een verruiming van dit onverflauwde rechtschapen streven,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl