Historisch Archief 1877-1940
1649
DE AMSTERDAMMER
AV1909.
WEEKBLAD VOOR NEDEELAND
On.der redactie -VSLTL
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
. HC. IF. L.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden
T*or Indiëper jaar, bjj vooruitbetaling, . ,
AfconderUjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar , 0.12'/i
f 1.50, fr. p. post f 1.65
. . » B mail , 10.
Zondag 31 Januari
Advertentiën van 1?5 regels f 1.25, elke regel meer f 0.25
Reclames per regel 0.40
Annonces nit Duiteckland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma
RUDOLP MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel U 40 Pfennig.
INHOUD:
- BERICHT.- VAN VERRE ES VAN NABIJ:
De troonsopvolging, II, door d. K.
Werkloozen-misvatting, door mr. J. A. Levy.
Een Botterdamsch voorbeeld, door 8.
FEUILLETON: Het vieschersbrnidje, door G.
J. K. KUNST EN LETTEREN: Bjj Jozef
laraëls in den Haag, door W. Achter
de Wereld, door Jeanne Reyneke van Stuwe.
beoord. door Frans Coenen. Jnlie Slot,
roman uit het verpleegstersleven, door Rud.
Beguin, beoord. door dr. P. H. van
Moer?? kerken Jr. Over opvoeding; paedagogische
opstellen, door Jan Ligthart, beoord. door
J. Eleefatra. Berichten. VOOR DAMES:
Betrekkingen voor vrouwen, III, door J. H.
Botsing. De nieuwe dageraad voor de
Turksche vrouw, door C. C. De vrouw in Bosni
en Herzegowina, door C. C. Allerlei, door
Caprice UIT DE NATUUR, door E.
Heimans. By den vyf-en-tachtigsten verjaardag
van Jozef Israëls, met af b., door Jan Veth
Jozef Israëls in zyn omgang, door F. Erens.
Jozef Igraëls: JoodscheBruiloft", door J.H.
E. Eenzelfde kompozitie by Jozef Israëls
en bij Millet, door Jan Veth. Eenige
kritieken van omtrent een halve eenw geleden
over schilderyen van Jozef Israëls.
Liebermann over Israëlp. Tragi-komedie.
Teekening van H. 6. Ibels. Portret van
mr. B. C. J. Loder. - FIN. EN OECONOM.
KRONIEK, door V. d. M. en V. d S. Ten
toonstelling C. Spoor, Piet Mondriaan, Jan
Sluyters, in het Stedelijk Museum, II, door
W. Steenboff. Aardbeving te Messina 5
Februari 1783, door R. INGEZONDEN.
DlM-RUBRIEK. SCHAAKSPEL. AD
VERTENTIËN.
BERICHT.
Jozef Israëls heeft, op ons verzoek,
de welwillendheid gehad, voor dit
Weekblad een schets te maken naar
zijn laatste, hooggeroemde zelfportret
(December 1908).
Wy hebben het voorrecht een repro
ductie naar die schets als bijvoegsel
bjj dit nummer te geven.
REDACTIE EN UITGEVERS.
iiitiiiiiiiiiiiuiiiimiiiimiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
iiiiiiimiiiiiiimiimii
De troonsopvolging.
II.
De blijde verwachting", waarin
Koningin Wilhelmina verkeert, is voor
Nederland en het Buitenland van bij
zondere beteekenis.
Voor Nederland is de mogelijkheid
in het verschiet gesteld, dat geen
troonsopvolgings-quaestie moeilijkheden zal
baren. Meer niet dan de mogelijkheid;
maar dit is reeds veel.
Leeft er bij den dood van H. M. een
zoon of dochter van haar, daar zal
geen strijd ontstaan over den
regeeringsvorm; de monarchale zal onge
twijfeld worden voortgezet, indien er
althans bij het leven van H. M. geen
fouten worden begaan, die hem op de
een of andere wijs in discrediet mochten
brengen. De theoretische, en ook de
practische, voorstanders eener Republiek,
in ons nuchter Vaderland, zullen het de
moeite niet w»ard achten, een dergelijke
tweespalt te voorschijn te roepen en
daaraan hun tijd en kracht te geven.
Geheel anders echter zou het zijn,
indien H. M. kinderloos kwam te over
lijden. Men denke slechts dat onder
Duitschen invloed een Duitsche vorst
ons werd opgedrongen, of dat, de
GrootHertog van Saxen-Weimar-Eisenach,
Heinrich XXXII van
Reuss-SchleizKoestratz volgens de Bevue de Paris,
hier te lande geëerd" als
zoetwateraiatroos" of de afstammelingen van
Prins Albrecht van Pruissen hun grond
wettelijk recht deden gelden. In zulk
een geval zou zeer zeker een groot
deel van het Nederlandsche volk de
Republiek boven het Koningschap ver
kiezen, en er een periode van spanning
en strijd ontstaan, gevaarlijk voor ons land.
Zoo is het duidelijk, dat de hoop, aan
dergelijke toekomst niet te zullen worden
blootgesteld, een bijzondere beteekenis
verleent aan H. M.'s blijde verwachting
yoor het Nederlandsche Volk.
Maar ook in Frankrijk en Engeland
kan de waardeering van dit feit geen
andere zijn dan bij ons.
In het November-nummer van het zoo
bekende en gewaardeerde tijdschrift de
Bevue de Paris verscheen, nog vóór de
aankondiging van H. M's. zwangerschap,
een artikel, onder den titel Succession de
Hollande, waarin met bijzondere zorg het
onvoldoende van de tegenwoordige
regeling der troonsopvolging hier te lande
wordt uiteengezet: op de gevaren die
daaruit kunnen voortvloeien wordt gewe
zen, en daarbij den nadruk gelegd op de
onverantwoordelijke nalatigheid door
regeering en volk zoo lang reeds in deze
betoond. De schrijver geeft ten slotte te
verstaan, dat Frankrijk zich hierbij ten
zeerste betrokken acht.
Or, il nous semble que la question
de la succession au tróne de Hollande
est de nature a nous créer des ennuis.
Et nous ne sommes pas les seuls i
penser ainsi. Le moindre des ennuis, dont
pourrait nous gratifier cette question si
embrouillée, serait d'avoir a intervenir
dans un conflit causépar des difficultés
d'interprétation de droits ou de textes.
Faut-il l'avouer ? de telles perspectives
ne nous arrangent" que médiocrement.
Et ne serait-ce point pousser l'abnégation
un peu loin que de consentir a ce que la
Hollande marchat a sa perte, alors que
sa politique d'imprévoyance nous ferait
courir les plus grands risques ? Elle
aurait beau nous dire que son amiti
est a ce prix: nous préférerions il son
amitiéson estime."
Dit laat aan duidelijkheid niets te
wenschen over. En waar een zóó
toongevend Fransch tijdschrift zich aldus uit
laat, bleven, na de blijde boodschap, ook
de Engelsche bladen niet achter, om de
beteekenis van dat bericht, in verband
met de troonsopvolging, te bespreken.
De Poll Mail Gazette liet zich o. a. als
volgt uit:
De regeling der Nederlandsche troons
opvolging is een aangelegenheid van het
eerste gewicht, niet slechts voor de onder
danen van koningin Wilhelmina, maar
voor allen, die oprecht den vrede en de
politieke rust van Europa wenschen. Dat
de vervulling der belofte ditmaal niet
moge uitblijven, is een hoop, waarin
alle goede Europeanen" zullen doelen."
Dat hierbij, in beide landen, gedacht
wordt aan een Duitschen invloed bij het
bezetten van den troon der Nederlanden,
behoeft wel geen betoog. Frankrijk noch
Engeland zouden dien kunnen dulden.
Misschien gaat men .te ver, met als
Bérard en den heer v. Outhoorn, 1)
de laatste mede op grond van een gesprek
met Clemenceau, aan te nemen, dat
de Fransch-Engelsche entente vooral zou
zijn gesticht om eenig optreden van
Duitschland in onze aangelegenheden te
voorkomen.
Toen Delcasséverleden jaar in de
Fransche Kamer sprak: Interets
conomiques, interets coloniaux, interets
européens, tout poussait l'Angleterre et
la France a une entente, qui devait encore
fortifier notre rapprocbement avec l'Italie
et l'Espagne"... gaf hij in enkele woor
den een veelheid van motieven aan, .die
tot het sluiten dier entente hebben geleid;
en hierbij blijft het in het onzekere,' in
welke mate het toekomstig lot van het
havenrijke Nederland tot de interets
européens" is gerekend. Maar al gaat
het niet aan, bij een te geringe kennis
van de daartoe vereischte bescheiden, te
dezer zake tot eenige preciseering zich
gerechtigd te rekenen, daar zal wel nie
mand zijn, die thans zou durven beweren,
dat de entente niet óók in verband staat
met de bedoelingen, welke de beide
Rijken bij Duitschland te onzen opzichte
aanwezig of mogelijk achten. En dat er
zelfs zonder de entente een bijzondere
belangstelling bij hen zich zou openbaren
in hetgeen op onze troonsopvolging be
trekking heeft, het ligt in den aard der
internationale politieke verhoudingen.
?* *
*
Maar nu doet zich een bijzonder op
merkelijk geval voor. Hoe lang is het
reeds bekend, dat de regeling der troons
opvolging aan zekerheid alles te wenschen
overlaat ? Ook bij de grondwetsherziening
in 1887 is het niet eens uitgemaakt of
de eerst aangewezene, de regeerende
Groothertog van Saxen-Weimar-Eisenach
tot de aanvaarding; van de kroon be
voegd zou zijn. Wij verwijzen hen die
van dit geschilpunt kennis willen
nemen, naar het degelijk artikel van den
heer Berger, in Themis 1908 no. 4, met
welk betoog tegenover het Handelsblad
van 1887, en Mr. de Beaufort, Dr. Hans
von Frisch, e. a. ook wij instemmen.
De verschillende quaesties, welke zich
verder ten opzichte van de erfopvolging
van den Groothertog kunnen voordoen,
wijst het Revue-artikel aan, hetwelk
tevens een tableau génialogique" van
de 41 gegadigden geeft, waarop wij geen
enkele aanmerking zouden kunnen ma
ken, ware niet, in strijd met art. 14 der
Grondwet, aan de afstammelingen van
prins Frederik boven die van prinses
Marianne den voorrang gegeven. Een
]) Zie diens artikel in de
Decemberaflevering 1908 van De Beweging: De Positie
van Nederland in de Internationale Politiek."
onnauwkeurigheid overigens vergeeflijk
genoeg, daar men, ook met het oog op
de overige bepalingen der Grondwet,
geneigd kon zijn het woordje prinses
voor een drukfout te houden. Wie toch
heeft prinses Marianne als nader tot den
troon dan haar ouderen broeder prins
Frederik kunnen beschouwen? Mr.
Sybenga noemde dit oneigenaardig", waar
schijnlijk vond de Fransche schrijver het
te oneigenaardig, om het een grondwet
gever te durven toeschrijven?!
Welnu, wie zal zeggen, welke
moeielijkheden zich kunnen voordoen, ten gevolge
van de rangregeling der 41, wanneer
binnen- of buitenlandsche invloeden zich
doen gelden? Zoo veel is zeker, dat er
tot dusver niemand is opgestaan, in Ne
derland zelf of daarbuiten, om deze
regeling der erfopvolging te verdedigen.
Men heeft hier dus te doen met een
grondwetsherziening, sedert jaren door
iedereen noodig geacht, wijl de bestaande
artikelen konden leiden tot binnen- en
buitenlandsche verwikkelingen.
Hoe menigmaal hebben wij op het
speedeischende van zulk een herziening
gewezen; regeering, volksvertegenwoor
diging en pers aan haar plichten jegens
het Vaderland herinnerd! Maar steeds
zonder gevolg. Wel bespeurden wij nu
en dan enig teeken, waaruit bleek dat
men onze opwekking had vernomen;
klonk hier en daar een enkel woordje,
doch de beweging, op het groote doel
gericht, mocht niet komen. Het was
alsof een booze geest de natie een
sluimerdrank had ingegeven, en zoo er voor
een oogenblik een ontwaakte, weldra
ging dan in de stilte der rust het kopje
weder schuil.
Men moest van die erfopvolgingsquaestie
bij het kinderloos overlijden der koningin
niets weten. En tot welke politieke rich
ting men behoorde,het maakte geen onder
scheid. Een katholiek, een
anti-revolunair, een liberaal, een vrijzinnig-demo
cratisch Nederlander, wat ging hem het
toekomstig lot van zijn land, bij de in
gewikkelde internationale positie, waarin
het gesteld was, aan ? Elk hunner had
zijn oogenblikkelijke partijbelangen en
belangetjes, die hem bezig hielden, en
al het kleine was in ons kleine land steeds
zoo groot!
Laat ons aannemen, opdat nog eenig
behoud van eer voor ons volk denkbaar
zij, dat deze onaandoenlijkheid meer
schijn dan wezen, en die stilte bij zoo
groot plichtsverzuim een gedwongen stilte
was, maar dan mogen wij niet nalaten
aan twee perioden te herinneren, waar
uit ten klaarste blijkt, hoe sterk dan
wel onze Staatslieden zich gebonden ge
voeld hebben.
De eerste is die van het kerkelijk be
wind van 1901?1905.
Tijdens het ministerie-Kuyper werd
Koningin Wilhelmina ernstig ongesteld.
DJ berichten vermeldden typheuse koorts,
en begin Mei 1902 achtte men haar leven
in gevaar. Welnu, hoe verpletterend moet
deze tijding voor het Kabinet geweest
zijn, dat misschien binnen enkele dagen
de gebrekkige, de met verwikkelingen
dreigende bepalingen der grondwet, zou
hebben toe te passen, welke het, even
als zijn voorganger, verzuimd had door
betere te doen vervangen?
Inderhaast, zoo vernamen wij dezer
dagen, hebben de Heeren toen een vaste
gedragslijn" aangenomen, maar ook zoo
toch ontbrak alle zekerheid dat geen
schier onoplosbare moeilijkheden zich
zouden voordoen". En thans geeft deze
zelfde oud-minister te kennen, dat hij
het met de Revue de Paris eens is, er
kunnen zich vraagstukken voordoen,
waarop het antwoord niet vooruit vast
staat".
Alzoo, volkomen bekend met het gebrek
kige, het gevaarlijke van wetsbepalingen,
waarvan men heden niet kan weten of
zij niet morgen reeds zullen moeten in
werking treden, heeft deze monarchist
van de bovenste plank, deze van vurige
Oranjeliefde blakende man, jaren lang
maar stilletjes zijn partij-politiekerij
voortgezet, zonder in het belang van zijn
Vaderland en van den Europeeschen
vrede, de Oranje-erfenis, naar zijn eigen
antirevolutionair inzicht, te helpen in
veiligheid brengen.
Is het niet bijna ongelooflijk ?
Niet minder inlichtend is de geschie
denis der mislukte grondwetsherziening
onder het liberaal ministerie-Rink. Men
weet hoe het Ministerie de taak der
Commissie van onderzoek niet heeft
durven beperken tot een overweging
alleen van wat de kiesrecht-hoofdstukken
betrof. De Regeering putte zich uit in
dubbelzinnigheid. Toch de Commissie
bracht ook de troonsopvolging onder hare
beschouwingen. Een Commissie trou
wens, die den heer de Beaufort, een
specialiteit in deze, tot voorzitter had.
Het was in 1905. En in 1907 schreef
de Minister in zijn Memorie van Toe
lichting, ter verklaring, waarom hij thans
slechts een grondwetsherziening van
hoofdstuk III en IV voorstelde, als volgt:
Allerminst omdat ook ten aanzien van
andere onderwerpen niet der rype overwe
ging waardige denkbeelden door de Staats
commissie of door hare individuëele leden
zouden ziju opgeworpen het tegendeel is
het geval. Of om enkele vraagstukken,
by wy'ze van voorbeeld, te noemen de
uitlevering van Nederlanders al dan niet ge
oorloofd moet zijn, of de voordracht voor den
Hoogen Raad aan de Tweede Kamer dient te
worden ontnomen, of de bedenkingen, welke het
aan den godsdienst gewijde hoofdstuk oproept,
kunnen bezworen worden, of eindelijk het wij
zigen der Grondwet ware te vergemakkelijken
het zy'n alle vraagpunten van onmiskenbaar
gewicht".
Daar staat nu de man van rijpe
overweging" ten voete uit voor ons. Drie
jaar heeft hij over de wenschelijkheid
van grondwetsherziening nagedacht, en
als hij dan ten slotte eens nagaat,
welke onderwerpen, behalve het
blancoartikel, daarbij behandeld zouden kunnen
worden, noemt hij het hierboven aan
gehaalde, en de urgentie van een her
ziening der troonsopvolging-bepalingen
komt zelfs niet bij hem op. Het is als
had hij er nooit van gehoord! Aange
nomen nu, dat de heer Rink een zeer
middelmatig begaafd politicus was, en de
dagen waarin hij de portefeuille droeg,
tot de dufste behoorden door het libera
lisme beleefd, men kan hem toch niet
zóó misdeeld van kennis der fouten onzer
grondwet achten, dat hij zelfs niet
geweten zou hebben, hoe de erfopvolging
voor de nadenkenden hier te lande als een
schrikbeeld, en in 't buitenland als een
onderwerp van spot, en ook als een van
bijzonder groote internationale politieke
belangstelling werd beschouwd. Welke
is, aldus rijst van zelf de vraag, de macht
geweest, die dien raadsman der Kroon,
zóó had gegrepen en geknepen, dat hij
in 1905 bij een voorgenomen grondwets
herziening het woord erfopvolging niet
durfde uitspreken, en hij in 1907, nadat
er zoo herhaaldelijk, ook door zijn eigen
commissie van bij uitstek deskundigen",
aan was herinnerd, zijn hoofd naar den
anderen kant draaide, om toch maar den
schijn aan te nemen, dat hij niet wist, hoe
er zoo iets bestond ? En dan, welk soort
van donderwolk mag er boven zijn partij
en tegenpartij gehangen hebben, dat dezen,
op enkele uitzonderingen na, bleven zwij
gen, bij de malle positie, waarin de
Regeering zich, ten aanschouwe van
Europa, had geplaatst?
Wie een verklaring zoekt voor een
zóóveel-jarigen toestand van gebrek aan
moed en plichtsbesef bij de hoogeren;
van een volksopvoeding in verslapping
van nationalen zin; een dooving, inplaats
van opwekking, van den prikkel voor
onafhankelijkheids- en vrij heidsliefde,
wat zal hij anders vinden dan de vrees
voor Duitschlands wil?
Natuurlijk heeft men daarbij ook reke
ning te houden met zekere eigenschappen
van den volksaard, maar een zóó
voorbeeldlojze verwaarloozing van recht en
belang, door alle politieke partijen, ze
kan tot verzachtende omstandigheid
niets anders aanvoeren dan den moreelen
druk, waaronder Nederland zich door
het groote Duitschland geplaatst gevoelde.
En nu spreken wij hierbij niet eens van
les petites notes perfides, les
sollicitations indiscrètes qui, depuis Ie mariage de
la reine Wilhelmine, eurent Ie don
d'agacer si prodigieusement l'opinion
hollandaise", waarvan de Revue de Paris ge
waagt; ook niet van mogelijke relaties
onder het in buitenlandsche politiek on
berekenbare Kuyper-Kabinet beoogd; het
feit alleen, dat het bezetten van den
Nederlandschen Troon naar Duitsche
keus, een groot belang voor Duitschland
uitmaakt, het heeft den huiver gewekt
de zaak, waarbij onze eer en onze toe
komst zoo nauw betrokken zijn, aan de
orde te stellen.
Maar nu, de omstandigheden zijn ver
anderd. De Fransch-Engelsche entente
en de stemmen daaruit en daarover opge
gaan in de pers der beide landen brengen
onzen verslavenden landgenooten als een
verlevendiging van het zoolang
terneergedrongen onaf hankelijkheidsge voel. Met
het tegenwicht der entente wordt voor
het eenzijdig gebogen Nederland een toe
stand van evenwicht mogelijk. Zijn hori
zon, die zich slechts naar 't Oosten scheen
uit te strekken, opent zich weder naar
het Zuiden en het Westen. Daar komt
als verruiming, als een verademing. En
al kunnen wij niet het juiste aandeel
bepalen, waarmee ons land tot deze samen
werking van belangen heeft bijgedragen,
de beteekenis dier internationale
vriendscbapsuiting is voor Nederland zoo
groot. Men denke slechts aan de moreele
versterking, waaraan wij, blijkens de
voor een vrijheidlievend volk zoo schan
delijke erfopvolgingsgeschiedenis, behoefte
hebben getoond.
En hoe aangenaam is het ons een
voorbeeld van dis versterking hieraan
te mogen toevoegen.
Ook Kuyper, de zoo ontrouwe dienst
knecht van Oranje en het vaderland,
kreeg moed.
Laat ons toch de Grondwet herzien,
is zijn woord. Het doet er niet toe of
door de geboorte van een prins alle 41
zouden worden teleurgesteld. Al waren
er verscheiden prinsen, de regeling der
erfopvolging blijft aan de orde".
En zijn moed groeit nog aan. Bijna
wordt hij brutaal! Ieder erkent dat we
hiertoe de macht hebben. Dat we de
erfopvolging als een vrij volk kunnen
regelen GELIJK wu WILLEN".
Ah, de Entente!
En hij schrijft nu zoo, naar aanleiding
van het artikel Succession de Hollande"
in de Revue de Paris. Een artikel dat
algemeen de aandacht heeft getrokken;
ook in de Kamer gememoreerd werd,
en waarvoor wij Nederlanders, dien be
kwamen Franschman dankbaar mogen
zijn; al wist dan ook onze Exc. de Marees,
met zijn gewone gemakkelijkheid
moeten wij ook zeggen, met zijn gewone
oppervlakkigheid? het buiten de sfeer
van Nederlandsche diplomatieke belang
rijkheid te stellen, door het tendentieus"
en anonyme te noemen.
(Slot volgt). D. K.
Werk loozen-misvatting.
(Ingezonden.)
Er heeft, in onze stad, een gelukkig
zeldzaam verschijnsel zich voorgedaan :
eene staking namelijk van werkloozen,
op grond van, naar hunne bewering,
ongenoegzaamheid van loon, voor den
arbeid hun verschaft.
Op het publiek, dat, liefdadig gezind,
zich opmaakte tot het bieden van
geldelijken steun, is deze houding van, in de
allereerste plaats, belanghebbenden niet
zonder invloed gebleven. Men aarzelt
nopens de vraag: wie in het gelijk moet
worden gesteld, de stakende arbeiders,
of de weerstand biedende Commissie,
ter bestrijding der werkeloosheid. Houdt
die weiieling aan, het laat zich voorzien,
dat, alras, de hoog noodige bron van
vrijgevigheid minder mild vloeien, wel
licht opdroegen zal.
Deswege, moge eene eenvoudige uit
eenzetting van het wederzijdsche stand
punt er toe bijdragen, het punt in geschil,
in het juiste licht te plaatsen, kan het
zijn, een eind te maken, aan veler weife
ling. Wordt daarbij gevoegd, dat de
schrijver dezer regelen, nopens de vraag,
zich vrij weet van iederen zweem van
partijdigheid, dan is de hoop geoorloofd,
dat, ook bij de stakers zelf, zijn betoog
eenige weerklank vinden moge.
Tot juist verstand der zaak, is het,
vóór alles, noodig, eenige eenvoudige
economische beginselen in herinnering
ts brengen.
Loon is vergoeding voor betoonden
dienst.
In economischen zin, wordt die ver
goeding bepaald, door de verhouding
tusschen vraag en aanbod.
Sommige economisten nemen aan, dat
er, in de samenleving, is een loonfonds,
d. w. z. een zeker bedrag, waaruit, tot
uitkeering van loon, wordt geput en dat
niet overschreden wordt.
Op deze theorie is gebouwd de ijzeren
loonwet" d. w. z. de z.g. wet, die mede
brengt, dat nooit het loon zich verheffen
kan, boven het bedrag dat tot bloot levens
onderhoud van den arbeider dient.
Zoowel deze z.g. wet, als de daarmede
verband houdende loonfondstheorie, is ten
grave gedaald, door de bemoeiing van die
richting in de staathuishoudkunde, welke
men pleegt aan te duiden als de
ethischhistorische.
Aan haar zijn wij de wetenschap ver
schuldigd, dat op vraag en aanbod, binnen
zekere grenzen, invloed, ter gunste van
den loonstandaard, kan worden geoefend.
Een hulpmiddel daartoe is de associatie
van personen, die, met betrekking tot de
verhouding van arbeid en kapitaal, dezelfde
rol speelt, als op het gebied der productie:
de associatie van kapitaal.
Het bedrijfskapitaal van n persoon,
derhalve van nature beperkt, kan, door
de Naamlooze Vennootschap, vermenig
vuldigd, alzoo aan schier onbegrensde
onderneming dienstbaar gemaakt worden.
Evenzoo, is de individuëele
arbeids