De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 31 januari pagina 1

31 januari 1909 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

1649 DE AMSTERDAMMER AV1909. WEEKBLAD VOOR NEDEELAND On.der redactie -VSLTL Dit nummer bevat een bijvoegsel. . HC. IF. L. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden T*or Indiëper jaar, bjj vooruitbetaling, . , AfconderUjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar , 0.12'/i f 1.50, fr. p. post f 1.65 . . » B mail , 10. Zondag 31 Januari Advertentiën van 1?5 regels f 1.25, elke regel meer f 0.25 Reclames per regel 0.40 Annonces nit Duiteckland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLP MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel U 40 Pfennig. INHOUD: - BERICHT.- VAN VERRE ES VAN NABIJ: De troonsopvolging, II, door d. K. Werkloozen-misvatting, door mr. J. A. Levy. Een Botterdamsch voorbeeld, door 8. FEUILLETON: Het vieschersbrnidje, door G. J. K. KUNST EN LETTEREN: Bjj Jozef laraëls in den Haag, door W. Achter de Wereld, door Jeanne Reyneke van Stuwe. beoord. door Frans Coenen. Jnlie Slot, roman uit het verpleegstersleven, door Rud. Beguin, beoord. door dr. P. H. van Moer?? kerken Jr. Over opvoeding; paedagogische opstellen, door Jan Ligthart, beoord. door J. Eleefatra. Berichten. VOOR DAMES: Betrekkingen voor vrouwen, III, door J. H. Botsing. De nieuwe dageraad voor de Turksche vrouw, door C. C. De vrouw in Bosni en Herzegowina, door C. C. Allerlei, door Caprice UIT DE NATUUR, door E. Heimans. By den vyf-en-tachtigsten verjaardag van Jozef Israëls, met af b., door Jan Veth Jozef Israëls in zyn omgang, door F. Erens. Jozef Igraëls: JoodscheBruiloft", door J.H. E. Eenzelfde kompozitie by Jozef Israëls en bij Millet, door Jan Veth. Eenige kritieken van omtrent een halve eenw geleden over schilderyen van Jozef Israëls. Liebermann over Israëlp. Tragi-komedie. Teekening van H. 6. Ibels. Portret van mr. B. C. J. Loder. - FIN. EN OECONOM. KRONIEK, door V. d. M. en V. d S. Ten toonstelling C. Spoor, Piet Mondriaan, Jan Sluyters, in het Stedelijk Museum, II, door W. Steenboff. Aardbeving te Messina 5 Februari 1783, door R. INGEZONDEN. DlM-RUBRIEK. SCHAAKSPEL. AD VERTENTIËN. BERICHT. Jozef Israëls heeft, op ons verzoek, de welwillendheid gehad, voor dit Weekblad een schets te maken naar zijn laatste, hooggeroemde zelfportret (December 1908). Wy hebben het voorrecht een repro ductie naar die schets als bijvoegsel bjj dit nummer te geven. REDACTIE EN UITGEVERS. iiitiiiiiiiiiiiuiiiimiiiimiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii iiiiiiimiiiiiiimiimii De troonsopvolging. II. De blijde verwachting", waarin Koningin Wilhelmina verkeert, is voor Nederland en het Buitenland van bij zondere beteekenis. Voor Nederland is de mogelijkheid in het verschiet gesteld, dat geen troonsopvolgings-quaestie moeilijkheden zal baren. Meer niet dan de mogelijkheid; maar dit is reeds veel. Leeft er bij den dood van H. M. een zoon of dochter van haar, daar zal geen strijd ontstaan over den regeeringsvorm; de monarchale zal onge twijfeld worden voortgezet, indien er althans bij het leven van H. M. geen fouten worden begaan, die hem op de een of andere wijs in discrediet mochten brengen. De theoretische, en ook de practische, voorstanders eener Republiek, in ons nuchter Vaderland, zullen het de moeite niet w»ard achten, een dergelijke tweespalt te voorschijn te roepen en daaraan hun tijd en kracht te geven. Geheel anders echter zou het zijn, indien H. M. kinderloos kwam te over lijden. Men denke slechts dat onder Duitschen invloed een Duitsche vorst ons werd opgedrongen, of dat, de GrootHertog van Saxen-Weimar-Eisenach, Heinrich XXXII van Reuss-SchleizKoestratz volgens de Bevue de Paris, hier te lande geëerd" als zoetwateraiatroos" of de afstammelingen van Prins Albrecht van Pruissen hun grond wettelijk recht deden gelden. In zulk een geval zou zeer zeker een groot deel van het Nederlandsche volk de Republiek boven het Koningschap ver kiezen, en er een periode van spanning en strijd ontstaan, gevaarlijk voor ons land. Zoo is het duidelijk, dat de hoop, aan dergelijke toekomst niet te zullen worden blootgesteld, een bijzondere beteekenis verleent aan H. M.'s blijde verwachting yoor het Nederlandsche Volk. Maar ook in Frankrijk en Engeland kan de waardeering van dit feit geen andere zijn dan bij ons. In het November-nummer van het zoo bekende en gewaardeerde tijdschrift de Bevue de Paris verscheen, nog vóór de aankondiging van H. M's. zwangerschap, een artikel, onder den titel Succession de Hollande, waarin met bijzondere zorg het onvoldoende van de tegenwoordige regeling der troonsopvolging hier te lande wordt uiteengezet: op de gevaren die daaruit kunnen voortvloeien wordt gewe zen, en daarbij den nadruk gelegd op de onverantwoordelijke nalatigheid door regeering en volk zoo lang reeds in deze betoond. De schrijver geeft ten slotte te verstaan, dat Frankrijk zich hierbij ten zeerste betrokken acht. Or, il nous semble que la question de la succession au tróne de Hollande est de nature a nous créer des ennuis. Et nous ne sommes pas les seuls i penser ainsi. Le moindre des ennuis, dont pourrait nous gratifier cette question si embrouillée, serait d'avoir a intervenir dans un conflit causépar des difficultés d'interprétation de droits ou de textes. Faut-il l'avouer ? de telles perspectives ne nous arrangent" que médiocrement. Et ne serait-ce point pousser l'abnégation un peu loin que de consentir a ce que la Hollande marchat a sa perte, alors que sa politique d'imprévoyance nous ferait courir les plus grands risques ? Elle aurait beau nous dire que son amiti est a ce prix: nous préférerions il son amitiéson estime." Dit laat aan duidelijkheid niets te wenschen over. En waar een zóó toongevend Fransch tijdschrift zich aldus uit laat, bleven, na de blijde boodschap, ook de Engelsche bladen niet achter, om de beteekenis van dat bericht, in verband met de troonsopvolging, te bespreken. De Poll Mail Gazette liet zich o. a. als volgt uit: De regeling der Nederlandsche troons opvolging is een aangelegenheid van het eerste gewicht, niet slechts voor de onder danen van koningin Wilhelmina, maar voor allen, die oprecht den vrede en de politieke rust van Europa wenschen. Dat de vervulling der belofte ditmaal niet moge uitblijven, is een hoop, waarin alle goede Europeanen" zullen doelen." Dat hierbij, in beide landen, gedacht wordt aan een Duitschen invloed bij het bezetten van den troon der Nederlanden, behoeft wel geen betoog. Frankrijk noch Engeland zouden dien kunnen dulden. Misschien gaat men .te ver, met als Bérard en den heer v. Outhoorn, 1) de laatste mede op grond van een gesprek met Clemenceau, aan te nemen, dat de Fransch-Engelsche entente vooral zou zijn gesticht om eenig optreden van Duitschland in onze aangelegenheden te voorkomen. Toen Delcasséverleden jaar in de Fransche Kamer sprak: Interets conomiques, interets coloniaux, interets européens, tout poussait l'Angleterre et la France a une entente, qui devait encore fortifier notre rapprocbement avec l'Italie et l'Espagne"... gaf hij in enkele woor den een veelheid van motieven aan, .die tot het sluiten dier entente hebben geleid; en hierbij blijft het in het onzekere,' in welke mate het toekomstig lot van het havenrijke Nederland tot de interets européens" is gerekend. Maar al gaat het niet aan, bij een te geringe kennis van de daartoe vereischte bescheiden, te dezer zake tot eenige preciseering zich gerechtigd te rekenen, daar zal wel nie mand zijn, die thans zou durven beweren, dat de entente niet óók in verband staat met de bedoelingen, welke de beide Rijken bij Duitschland te onzen opzichte aanwezig of mogelijk achten. En dat er zelfs zonder de entente een bijzondere belangstelling bij hen zich zou openbaren in hetgeen op onze troonsopvolging be trekking heeft, het ligt in den aard der internationale politieke verhoudingen. ?* * * Maar nu doet zich een bijzonder op merkelijk geval voor. Hoe lang is het reeds bekend, dat de regeling der troons opvolging aan zekerheid alles te wenschen overlaat ? Ook bij de grondwetsherziening in 1887 is het niet eens uitgemaakt of de eerst aangewezene, de regeerende Groothertog van Saxen-Weimar-Eisenach tot de aanvaarding; van de kroon be voegd zou zijn. Wij verwijzen hen die van dit geschilpunt kennis willen nemen, naar het degelijk artikel van den heer Berger, in Themis 1908 no. 4, met welk betoog tegenover het Handelsblad van 1887, en Mr. de Beaufort, Dr. Hans von Frisch, e. a. ook wij instemmen. De verschillende quaesties, welke zich verder ten opzichte van de erfopvolging van den Groothertog kunnen voordoen, wijst het Revue-artikel aan, hetwelk tevens een tableau génialogique" van de 41 gegadigden geeft, waarop wij geen enkele aanmerking zouden kunnen ma ken, ware niet, in strijd met art. 14 der Grondwet, aan de afstammelingen van prins Frederik boven die van prinses Marianne den voorrang gegeven. Een ]) Zie diens artikel in de Decemberaflevering 1908 van De Beweging: De Positie van Nederland in de Internationale Politiek." onnauwkeurigheid overigens vergeeflijk genoeg, daar men, ook met het oog op de overige bepalingen der Grondwet, geneigd kon zijn het woordje prinses voor een drukfout te houden. Wie toch heeft prinses Marianne als nader tot den troon dan haar ouderen broeder prins Frederik kunnen beschouwen? Mr. Sybenga noemde dit oneigenaardig", waar schijnlijk vond de Fransche schrijver het te oneigenaardig, om het een grondwet gever te durven toeschrijven?! Welnu, wie zal zeggen, welke moeielijkheden zich kunnen voordoen, ten gevolge van de rangregeling der 41, wanneer binnen- of buitenlandsche invloeden zich doen gelden? Zoo veel is zeker, dat er tot dusver niemand is opgestaan, in Ne derland zelf of daarbuiten, om deze regeling der erfopvolging te verdedigen. Men heeft hier dus te doen met een grondwetsherziening, sedert jaren door iedereen noodig geacht, wijl de bestaande artikelen konden leiden tot binnen- en buitenlandsche verwikkelingen. Hoe menigmaal hebben wij op het speedeischende van zulk een herziening gewezen; regeering, volksvertegenwoor diging en pers aan haar plichten jegens het Vaderland herinnerd! Maar steeds zonder gevolg. Wel bespeurden wij nu en dan enig teeken, waaruit bleek dat men onze opwekking had vernomen; klonk hier en daar een enkel woordje, doch de beweging, op het groote doel gericht, mocht niet komen. Het was alsof een booze geest de natie een sluimerdrank had ingegeven, en zoo er voor een oogenblik een ontwaakte, weldra ging dan in de stilte der rust het kopje weder schuil. Men moest van die erfopvolgingsquaestie bij het kinderloos overlijden der koningin niets weten. En tot welke politieke rich ting men behoorde,het maakte geen onder scheid. Een katholiek, een anti-revolunair, een liberaal, een vrijzinnig-demo cratisch Nederlander, wat ging hem het toekomstig lot van zijn land, bij de in gewikkelde internationale positie, waarin het gesteld was, aan ? Elk hunner had zijn oogenblikkelijke partijbelangen en belangetjes, die hem bezig hielden, en al het kleine was in ons kleine land steeds zoo groot! Laat ons aannemen, opdat nog eenig behoud van eer voor ons volk denkbaar zij, dat deze onaandoenlijkheid meer schijn dan wezen, en die stilte bij zoo groot plichtsverzuim een gedwongen stilte was, maar dan mogen wij niet nalaten aan twee perioden te herinneren, waar uit ten klaarste blijkt, hoe sterk dan wel onze Staatslieden zich gebonden ge voeld hebben. De eerste is die van het kerkelijk be wind van 1901?1905. Tijdens het ministerie-Kuyper werd Koningin Wilhelmina ernstig ongesteld. DJ berichten vermeldden typheuse koorts, en begin Mei 1902 achtte men haar leven in gevaar. Welnu, hoe verpletterend moet deze tijding voor het Kabinet geweest zijn, dat misschien binnen enkele dagen de gebrekkige, de met verwikkelingen dreigende bepalingen der grondwet, zou hebben toe te passen, welke het, even als zijn voorganger, verzuimd had door betere te doen vervangen? Inderhaast, zoo vernamen wij dezer dagen, hebben de Heeren toen een vaste gedragslijn" aangenomen, maar ook zoo toch ontbrak alle zekerheid dat geen schier onoplosbare moeilijkheden zich zouden voordoen". En thans geeft deze zelfde oud-minister te kennen, dat hij het met de Revue de Paris eens is, er kunnen zich vraagstukken voordoen, waarop het antwoord niet vooruit vast staat". Alzoo, volkomen bekend met het gebrek kige, het gevaarlijke van wetsbepalingen, waarvan men heden niet kan weten of zij niet morgen reeds zullen moeten in werking treden, heeft deze monarchist van de bovenste plank, deze van vurige Oranjeliefde blakende man, jaren lang maar stilletjes zijn partij-politiekerij voortgezet, zonder in het belang van zijn Vaderland en van den Europeeschen vrede, de Oranje-erfenis, naar zijn eigen antirevolutionair inzicht, te helpen in veiligheid brengen. Is het niet bijna ongelooflijk ? Niet minder inlichtend is de geschie denis der mislukte grondwetsherziening onder het liberaal ministerie-Rink. Men weet hoe het Ministerie de taak der Commissie van onderzoek niet heeft durven beperken tot een overweging alleen van wat de kiesrecht-hoofdstukken betrof. De Regeering putte zich uit in dubbelzinnigheid. Toch de Commissie bracht ook de troonsopvolging onder hare beschouwingen. Een Commissie trou wens, die den heer de Beaufort, een specialiteit in deze, tot voorzitter had. Het was in 1905. En in 1907 schreef de Minister in zijn Memorie van Toe lichting, ter verklaring, waarom hij thans slechts een grondwetsherziening van hoofdstuk III en IV voorstelde, als volgt: Allerminst omdat ook ten aanzien van andere onderwerpen niet der rype overwe ging waardige denkbeelden door de Staats commissie of door hare individuëele leden zouden ziju opgeworpen het tegendeel is het geval. Of om enkele vraagstukken, by wy'ze van voorbeeld, te noemen de uitlevering van Nederlanders al dan niet ge oorloofd moet zijn, of de voordracht voor den Hoogen Raad aan de Tweede Kamer dient te worden ontnomen, of de bedenkingen, welke het aan den godsdienst gewijde hoofdstuk oproept, kunnen bezworen worden, of eindelijk het wij zigen der Grondwet ware te vergemakkelijken het zy'n alle vraagpunten van onmiskenbaar gewicht". Daar staat nu de man van rijpe overweging" ten voete uit voor ons. Drie jaar heeft hij over de wenschelijkheid van grondwetsherziening nagedacht, en als hij dan ten slotte eens nagaat, welke onderwerpen, behalve het blancoartikel, daarbij behandeld zouden kunnen worden, noemt hij het hierboven aan gehaalde, en de urgentie van een her ziening der troonsopvolging-bepalingen komt zelfs niet bij hem op. Het is als had hij er nooit van gehoord! Aange nomen nu, dat de heer Rink een zeer middelmatig begaafd politicus was, en de dagen waarin hij de portefeuille droeg, tot de dufste behoorden door het libera lisme beleefd, men kan hem toch niet zóó misdeeld van kennis der fouten onzer grondwet achten, dat hij zelfs niet geweten zou hebben, hoe de erfopvolging voor de nadenkenden hier te lande als een schrikbeeld, en in 't buitenland als een onderwerp van spot, en ook als een van bijzonder groote internationale politieke belangstelling werd beschouwd. Welke is, aldus rijst van zelf de vraag, de macht geweest, die dien raadsman der Kroon, zóó had gegrepen en geknepen, dat hij in 1905 bij een voorgenomen grondwets herziening het woord erfopvolging niet durfde uitspreken, en hij in 1907, nadat er zoo herhaaldelijk, ook door zijn eigen commissie van bij uitstek deskundigen", aan was herinnerd, zijn hoofd naar den anderen kant draaide, om toch maar den schijn aan te nemen, dat hij niet wist, hoe er zoo iets bestond ? En dan, welk soort van donderwolk mag er boven zijn partij en tegenpartij gehangen hebben, dat dezen, op enkele uitzonderingen na, bleven zwij gen, bij de malle positie, waarin de Regeering zich, ten aanschouwe van Europa, had geplaatst? Wie een verklaring zoekt voor een zóóveel-jarigen toestand van gebrek aan moed en plichtsbesef bij de hoogeren; van een volksopvoeding in verslapping van nationalen zin; een dooving, inplaats van opwekking, van den prikkel voor onafhankelijkheids- en vrij heidsliefde, wat zal hij anders vinden dan de vrees voor Duitschlands wil? Natuurlijk heeft men daarbij ook reke ning te houden met zekere eigenschappen van den volksaard, maar een zóó voorbeeldlojze verwaarloozing van recht en belang, door alle politieke partijen, ze kan tot verzachtende omstandigheid niets anders aanvoeren dan den moreelen druk, waaronder Nederland zich door het groote Duitschland geplaatst gevoelde. En nu spreken wij hierbij niet eens van les petites notes perfides, les sollicitations indiscrètes qui, depuis Ie mariage de la reine Wilhelmine, eurent Ie don d'agacer si prodigieusement l'opinion hollandaise", waarvan de Revue de Paris ge waagt; ook niet van mogelijke relaties onder het in buitenlandsche politiek on berekenbare Kuyper-Kabinet beoogd; het feit alleen, dat het bezetten van den Nederlandschen Troon naar Duitsche keus, een groot belang voor Duitschland uitmaakt, het heeft den huiver gewekt de zaak, waarbij onze eer en onze toe komst zoo nauw betrokken zijn, aan de orde te stellen. Maar nu, de omstandigheden zijn ver anderd. De Fransch-Engelsche entente en de stemmen daaruit en daarover opge gaan in de pers der beide landen brengen onzen verslavenden landgenooten als een verlevendiging van het zoolang terneergedrongen onaf hankelijkheidsge voel. Met het tegenwicht der entente wordt voor het eenzijdig gebogen Nederland een toe stand van evenwicht mogelijk. Zijn hori zon, die zich slechts naar 't Oosten scheen uit te strekken, opent zich weder naar het Zuiden en het Westen. Daar komt als verruiming, als een verademing. En al kunnen wij niet het juiste aandeel bepalen, waarmee ons land tot deze samen werking van belangen heeft bijgedragen, de beteekenis dier internationale vriendscbapsuiting is voor Nederland zoo groot. Men denke slechts aan de moreele versterking, waaraan wij, blijkens de voor een vrijheidlievend volk zoo schan delijke erfopvolgingsgeschiedenis, behoefte hebben getoond. En hoe aangenaam is het ons een voorbeeld van dis versterking hieraan te mogen toevoegen. Ook Kuyper, de zoo ontrouwe dienst knecht van Oranje en het vaderland, kreeg moed. Laat ons toch de Grondwet herzien, is zijn woord. Het doet er niet toe of door de geboorte van een prins alle 41 zouden worden teleurgesteld. Al waren er verscheiden prinsen, de regeling der erfopvolging blijft aan de orde". En zijn moed groeit nog aan. Bijna wordt hij brutaal! Ieder erkent dat we hiertoe de macht hebben. Dat we de erfopvolging als een vrij volk kunnen regelen GELIJK wu WILLEN". Ah, de Entente! En hij schrijft nu zoo, naar aanleiding van het artikel Succession de Hollande" in de Revue de Paris. Een artikel dat algemeen de aandacht heeft getrokken; ook in de Kamer gememoreerd werd, en waarvoor wij Nederlanders, dien be kwamen Franschman dankbaar mogen zijn; al wist dan ook onze Exc. de Marees, met zijn gewone gemakkelijkheid moeten wij ook zeggen, met zijn gewone oppervlakkigheid? het buiten de sfeer van Nederlandsche diplomatieke belang rijkheid te stellen, door het tendentieus" en anonyme te noemen. (Slot volgt). D. K. Werk loozen-misvatting. (Ingezonden.) Er heeft, in onze stad, een gelukkig zeldzaam verschijnsel zich voorgedaan : eene staking namelijk van werkloozen, op grond van, naar hunne bewering, ongenoegzaamheid van loon, voor den arbeid hun verschaft. Op het publiek, dat, liefdadig gezind, zich opmaakte tot het bieden van geldelijken steun, is deze houding van, in de allereerste plaats, belanghebbenden niet zonder invloed gebleven. Men aarzelt nopens de vraag: wie in het gelijk moet worden gesteld, de stakende arbeiders, of de weerstand biedende Commissie, ter bestrijding der werkeloosheid. Houdt die weiieling aan, het laat zich voorzien, dat, alras, de hoog noodige bron van vrijgevigheid minder mild vloeien, wel licht opdroegen zal. Deswege, moge eene eenvoudige uit eenzetting van het wederzijdsche stand punt er toe bijdragen, het punt in geschil, in het juiste licht te plaatsen, kan het zijn, een eind te maken, aan veler weife ling. Wordt daarbij gevoegd, dat de schrijver dezer regelen, nopens de vraag, zich vrij weet van iederen zweem van partijdigheid, dan is de hoop geoorloofd, dat, ook bij de stakers zelf, zijn betoog eenige weerklank vinden moge. Tot juist verstand der zaak, is het, vóór alles, noodig, eenige eenvoudige economische beginselen in herinnering ts brengen. Loon is vergoeding voor betoonden dienst. In economischen zin, wordt die ver goeding bepaald, door de verhouding tusschen vraag en aanbod. Sommige economisten nemen aan, dat er, in de samenleving, is een loonfonds, d. w. z. een zeker bedrag, waaruit, tot uitkeering van loon, wordt geput en dat niet overschreden wordt. Op deze theorie is gebouwd de ijzeren loonwet" d. w. z. de z.g. wet, die mede brengt, dat nooit het loon zich verheffen kan, boven het bedrag dat tot bloot levens onderhoud van den arbeider dient. Zoowel deze z.g. wet, als de daarmede verband houdende loonfondstheorie, is ten grave gedaald, door de bemoeiing van die richting in de staathuishoudkunde, welke men pleegt aan te duiden als de ethischhistorische. Aan haar zijn wij de wetenschap ver schuldigd, dat op vraag en aanbod, binnen zekere grenzen, invloed, ter gunste van den loonstandaard, kan worden geoefend. Een hulpmiddel daartoe is de associatie van personen, die, met betrekking tot de verhouding van arbeid en kapitaal, dezelfde rol speelt, als op het gebied der productie: de associatie van kapitaal. Het bedrijfskapitaal van n persoon, derhalve van nature beperkt, kan, door de Naamlooze Vennootschap, vermenig vuldigd, alzoo aan schier onbegrensde onderneming dienstbaar gemaakt worden. Evenzoo, is de individuëele arbeids

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl