De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 31 januari pagina 6

31 januari 1909 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1649 Jozef Israë'a op vierentachtigjarigen leeftijd. Naar een ichets van Jan Veth. Joodsche Bruiloft. Naar het schilderij van Jozef Itraëls. Jozef israëis. De omstandigheid dat het werkzame en ryke leven van Jozef Israëls een zoo groote spanne tijds bestrijkt, past wonderwel bij den breeden greep zelven zijner kunst. In zijn bereikte schilderijen toch, schijnen op vattingen, welke meer gescheiden, binnen Nederland in minstens twee opeenvolgende periodes overheerschend waren, als vanzelf sprekend te zijn saamgegroeid. De onvermoeide strijd van Israëls' harde jeugd was aan de moeielijkheden van het toentertijd bovendrijvende historieschilderen gewijd, en in dien strijd won hij veel van de kracht, die noodig is tot het voor deze kunstsoort allereerst vereisehte uitdrukken van handelingen en van gemoedsbewegin gen. Toen hij, kort na zijn dertigste jaar, de opgemaakte historie liet varen, om zich aan het schilderen van natuurlijke menschen in hun eenvoudig bedrijf te wijden, toen bracht de reeds veelervarene hiertoe de kracht van uitdrukking mede, welke hij zich in dat eerste streven had mogen verwerven. Een kunstenaar, die ais hij, door Zand vo)rt en de .zee en het leven der visschers sterk werd getroffen, zou niet in staat geweest zijn, daar al dadelijk schilderijen van een zoo sprekende dramatische weiking van te maken, wanneer hij niet pogingen achter den rug had, als welke wij van den jongen historieschilder Israëls kennen. En toch hebben de werken van Israëls uit deze zijn tweede periode voor ons, die zijn rijpere kunst bewonderen, nog iets te vél handeling, de beweging is te zeer onder streept, de uitdrukking ligt er te dik op, het samenstel schijnt niet vanzelf te spre ken, men denkt nog aan een vertooning. Zijn breed en stevig opgezette kunst had inderdaad nog een belangrijke zuivering en verfijning door te maken. Het leidend beginsel nu, dat toen van lieverlede in de hoogere picturale beschaving van onze kunst vooropgesteld werd, was wel geschikt om hem daartoe mede den weg te wijzen. Toen Israëls in 1871 in den Haag kwam wonen, kon hij zich daar in vele dingen aansluiten bij een groep van meest nog jonge kunstenaars, die, hoezeer ook individueel verschillend, toch n groot streven gemeen hadden. Dat streven was vooral om door een welgeor'denden maar eenvoudigen bouw van diepe en fijne tonen, harrnoniën te schilderen van een nog niet gekende innig heid. Er was in de in zichzelf evolueerénde kunst van Israëls toen reeds veel, dat op diezelfde baan was gekomen. Maar men mag wel aannemen, dat het zoeken en bereiken in deze lijn van zijn Haagsche kunstbroeders, ook hem nog tot sterking diende en tot voordeel is geworden. Hoe dit zij, in zijn beste werk vertoont Israëls zich als misschien zelfs de krachtigste en oorspronkelijkste tonalist van heel de Haagsche school. Maar de verlangens zijner jeugd, de wenschen, die reeds den aankomenden kunstenaar hadden vervuld, om iets uit te drukken van wat daar ontroe ren ds achter den schijn der dingen gloeit, zij bleven den schilder van diepere en diskretere toonharmoniën even wezenlijk bezie len. Alleen, zijn schildertaal was eigener, direkter, zuiverder, intiemer geworden, en zoo werd het ook de dracht zelve zijner dieper bewogen kunst. Maar omdat hij meer omspande dan an deren, werd hij dikwijls door hen die min der doorstreden hadden, misverstaan. De oude Thym begreep het werk van Israëls' Haagschen tijd niet, omdat zijn smaak te uitsluitend aan de schilderstaal eener be perkte romantiek bleef hechten. Degenen onder ons die destijds tegenover Thijm ston den, waren zoozeer van de pikturale schoon heid van Israëls' latere kunst vervuld, dat zij toen nog niet konden zien, hoe de historie stukken zijner jeugd immers de natuurlijke inleiding vormden tot zijn latere ontwik keling. En thans zijn er nog velen die de dieper waardij van zijn kunst niet erken nen, omdat zij zich te zeer alleenlijk met het louter visueele bezighielden. Israëls schil dert te veel onderwerp heet het bij hen. Maar dit is niet waar. Het belang van zijn latere schilderijen ligt nooit in het onder werp als zoodanig. Het ligt in de kracht en schoonheid van uitbeelding daarvan. En is het niet de schilderkunst in blind sectarisme jammerlijk kleineeren, wanneer men anders doet dan alle pikturale gevoels expressie in haar domein toe te laten ? Zien en voelen, voelen en zien, zijn bij hem onafscheidelijk n. Niet de werkelijk heid afbeelden in hare wisselende ver schijningen zelve en zonder meer, maar in dieper zin het leven uitbeelden, dat is het dan ook wat de ruime greep van Israëls' kunst in waarheid heeft vermogen te doen. De stil-ademende handeling zijner figuren, de wijze waarop zij in het kader staan ge zet, de diepere harmonie der toonschakeeringen, het verdeelen van de licht- en krachtaccenten, heel de geest van de verf streek zelve, het werkt bij hem alles organiesch samen tot de uitdrukking van het groote geval waar het hem om te doen is. "Want zijn rijp uitgegroeide kunst kent geen bijvochten of loaloopende kwaliteiten, omdat zij, veelomspannend en gekoncentreerd, in heel haar vobtreden pikturale zegging, wel waarlijk nwezig is geworden. JAN VKTII. Jozef Israëls in zijn om, De eminente mannen van onzen tijd hou den van reizen. Vroeger was dat allén bij uitzondering het geval. Shakespeare en liembrandt schijnen den voet nooit buiten hun lani gezet te hebben en hebben toch beiden het hoogste bereikt, wat men in eene richting kan bereiken. Maar de tijden zijn veranderd en de gemakkelijke verkeersmid delen eisehen minder van het lichaam en ook minder van geest en ziel, zoodat wie zijn innerlijk wil verrijken, dit niet beter kan doen dan door nu en dan eens te gaan zien hoe andere menschensoortenhet maken. Andere taalklanken te hooren brengt de fundamenten onzer eigen taal tot vastheid en vorm in ons binnenste. Andere kleuren en bewegingen te zien, geeft vastheid van visie voor het ons dagelijks omringende, waarin wij leven en tieren en waaruit wij onze indrukken scheppen en vervormen en mededeelen, ieder op zijne manier. Maar ook reizen is een kunst en Jozef Israels verstaat buiten de zijne ook nog die. Wat was het een genot met hem en Isaac Israels door Frankrijk en Spanje te gaan! Ik herinner mij nog goed, het is nu al bijna vijftien jaar geleden, dien voor avond van ons vertrek in den Haag. Alles was gepakt; door de goede zorgen van zijne dochter mevr. Cohen Tervaart was niets in zijn reusachtige kotter vergeten. Ik deed het gemakkelijker: mijn klein grijs handkoft'ertje bevatte alles, wat ik noodig had. * * * Onze eerste tape voor de Spaansche reis was Brussel. Bij ons binnenkomen van de eetzaal van het hotel zagen wij eene lange rij gasten. De table d höte was juist be gonnen. Eene der dames hoorde ik zegden : Israels l en toen volgde er een algemeen stilzwijgen. Het waren bijna allen Hol landers, die daar aten. Des avonds zouden wij naar den Wagnerschen Tristan gaan, zeer blij het zoo goed met den schouwburg te treffen. Doch na een paar uur van inspannend aanhooren gingen Isaac Israels en ik een wandeling op den boulevard doen. Jozef Israels bleef zitten luisteren en toen wij na een paar uurterus: kwamen, draaide hij zich naar mij toe en zeide : Ik heb nu gezien en gehoord wat de wilsinspanning van dien Wagner tot stand kan brengen." Misschien wist de schilder zelf niet, dat hij daar de veroordeeling uitsprak van een groot deel der Wagnersche muziek. Zoo waren niet alleen voor de schilder kunst en de muziek zijne opmerkingen meestal zeer juist, soms diepzinnig, maar ook voor alles om hem heen toonde hij zich een zuivere, onbevangen rechter. Hij kon b.v. praten in het spoor met een Spaansch officier over alles en nog wat, zoo troe i dat de Spanjaard zichtbaar onder de bekoring geraakte. Op de boot naar Tanger snelde eene stugge Amerikaansche millardairsdochter den afwaaienden hoed van den schilder achterna en reikte hem aan met veel gratie. Men was algemeen ingenomen door zijne verschijning. * * * Er is niets interessante rs, ik zou haast zeggen mooiers, dan dezen grooten man van nabij gade te slaan, en eene reis biedt daar voor de beste gelegenheid. Dan komen alle behoeften voor den dag en de ziel geeft zich bloot op menig onbewaakt oojeublik. In de intimiteit raken de grootsche in drukken zoek, welke de meeste menschen, die iets bizonders hebben gewrocht, teweeg brachten. Bij Israels niet. Hij wint en groeit in de achting en den eerbied, wanneer men hem van dichtbij bi schouwt. Hij is een compleet en volkomen harmonieus mensch. Een groote eenvoud is er in zijn bewegin gen, ia alle zijne daden, in alle zijne ge zegden. Hij is niet gecompliceerd. Uit dien eenvoud is zijne kracht ontstaan, zijne kracht als artiest, zijne kracht naar ziel en lichaam. Want ook zijn lichaam heeft daar van geprofiteerd, zoo is dat langzaam op gevoerd tot die hoogte van jaren, waaruit hij met patriarchaten blik op ons neerziet. Want hij doet me dikwijls denken aan die oude herderskoningen of patriarchen van het Oude Testament, die goedig en groot stonden tegenover de natuur, en rustig en in evenwicht met de menschen om hen heen. Hij neemt de natuur in haar grootschheid op. De zee en het kind. De dood. De warme damp van het voedsel in de hut bij het naderen van den avond. De oude joodsche uitdrager. Er zijn geen rafh'nementen in zijn ziel, geen finesses in zijn kunst. Daarin ook is hij verwant aan Millet. Zooals Rembrandt aan Shakespeare mij doet denken, zoo heeft Israels in zijn werk met Millet overeenkomst. * ** Maar ik zou te veel afwijken en over Jozef Israels' werk wil ik niet spreken, doch alleen het een en ander over zijn persoon vertellen. Den vooravond voor ons vertrek naar Spanje verscheen nog zeer laat een zijner familieleden met twee groote Spaansche recomraendatie-brieven. Het familielid, een bekend politicus, had die van den Spaanschen consul gevraagd en hij las ze ons met ophef voor, enthous ast over den grooten dienst, welken hij aan den schilder dacht te bewijzen. Deze zag heeletnaal het nut dier documenten niet in en ejn algemeen stilz wijnen overtuigde den voorlezer van het nuttelooze van zijn arbeid. De man maakte dan ook gauw, dat hij wegkwam en stoorde onze nachtrust niet verder. Het is bijna aandoenlijk om te zien, hoe Israels aan alle kanten bloo' staat aan ongevraagde diensten en men is bijna geneigd, telkens te zeggen: Ie pauvre homme! Somtijds heeft /ij»e be roemdheid dan ook grappige gevolgen. Zoo was ik eens in S'heveningen, toen Israels zich tegenover mij beklaagde, dat hij veel last had van een groo'en Duitschen pro fessor in de Nationaloekono-nie, die in het Kurhaus logeerde. De professor liet hem geen rust. Nauw.li'ks was Israels aan het strand of de professor was op zijn hielen en schreeuwde luid zijn vreugde uit. Verschool Israels zich in een badstoel, dan speurde de professor zoolang tusschen de stoelen totdat bij hem had opgespoord. Wat moet ik daartegen doen ? vroeg hij. Na eenig beraad werd besloten den befaamden Duitscber een brief te schrijven, waarin hem werd aangezegd, dat door zijn dokter aan Israels strenge rust was voor geschreven en hij dus van zijne bezoeken wenschte verschoord te blijven. Omdezaak zoo gauw mogelijk hare uitwerkinir te doen hebben, brachten wij den brief zelf' bij den portier van het Kurhaus. Maar toen wij daar stonden te praten, verscheen plotseling de reusachtige professor en juichte luid met een vloed van woorden zulk een groot geluk te hebben den beminnelijken schilder zoo toevallig weer te ziea. Het was een pijnlijk oogenblik. Wij voelden het allen. De professor, zijne vrouw, Israels, diens zoon en ik. Toen trok Israels met een manmoedig gebaar den brief uit zijn zak en overhandigde hem aan den hoojleeraar en wij gingen heen met beleefde groeten en voelden ons allen buitengewoon verlicht. # * * Wat misschien niet algemeen bekend is' is dat Jozef Israels een der zeldzaamste causeurs mag heeten. Zooals weinigen weet hij voor den geest het aandoenlijke, het buitengewone te geven, zonder de geringste moeite. Zijne taal is even pittoresk in hare wendingen, als de wendingen van zijn penseel op het doek. Hij boeit u met, zijn woord uitermate Zoo vertelde hij mij uit tijdverdrijf, (Ie aanleirling heb ik vergeten) in het spoor tusschen Cordoba en Sevilla de geschiedenis van Esther en Mardochaeus uit den Bijbel. Dat alles geschiedde zeer uitvoerig, geene bizon ierheid werd er ver geten en het duurde meer dan een half .mr, bijna een uur misschien. Zijne vertelling was een meesterstuk. Oprecht is zijn bewondering voor het zooveel van het zijne verschillend talent van zijn zoon Isaac, maar wanneer in sommige gevallen, zooals wel eens gebeurd is, hem het werk 'an zijn zoon niet bevalt, zegt hij bet ronduit en meestal geeft zijn zoon hem gelijk. Sommige mannen hebben niet noodig, dat zij groot zijn van lichaam, omgeven als zij zijn door een atmosfeer van zielegrootheid. Terwijl ik eens zat te lezen in een hoek bij het raam in het atelier, kwamen Jo«ef Israels en l aac binnen en toen zeide Isaac tot zijn vader: Zoo moest u Erens eens teekenen". Waarop de vader in zijn zak greep naar het schetsboek en begon te teekenen. Maar er was in de forschr|eid van zijn bewegingen, in zijn doen plotseling een geweld Bekomen, dat ik nooit een grootere impressie van zijn kracht heb gek'egen. Zijn doen contrasteerde zoo zeer m-it zijne gewone zachtheid, dat de realiteit nooit scherper voor mij is duidelijk ge worden. Hij scheen opeens een ander mensch. Uit zijn gewonen dagelijkschen omgang sprong hij voor mijne oogen als in zijne eigene grootheid, eene grootheid die ik slechts middellijk uit zijn werk kende, maar nu zelf zag uit immediate aanschouwing. E. EHKXS. iTcèl^ Joote Bruiloft." Jacques. Srqu^ira, die, in xijn jeugd de teeken- en schilderkunst beoefende toen Maurits Calisch, een tien jaar jongere tijd genoot van Jozef Israës, leeraar aan d« teeken academie te Amsterdam was, en zich ia de latere jaren vermeit me" het hord en tesjelsctulderen iu den trant van 't oud-Delf.sch, bij voorkeur kiezende tot onderwerp Oranje. vorsten en Xederlaudsche zeehelden, heefi uit hoogacht mg voor J<c,e,f Israëls diens portret iu oud-üeifi»chen geest op een bord geconteifeit en het ten tcou gestald in den kristal- en porceleinivinkel van Fokken en Meltzer in de K.&\ verstraat te Amsterdam, omgeven met een lauwerkrans als hulde aan den grootea meester op zijn 85ülen veijaardag. D-ize d weeper met kunst, met die van Israëls in 't bizonder, komt nu en dan door wederzijdsche familie met den grooten man in aanraking, en keert steeds ops:e:ogen van hem tuuia. Dan is hoofd en hart van hem boordevol en moet hij vertellen. Zoo heeft hij mij vaak verteld, dat Joz- f Israëls het onderwerp van zijn Toodsche Bruiloh" opge daan had hij het huwelijt van dijns neef Mr. Herman Louis Israëis, den bekeuden adjocaat-journalis', met juffrouw Estella Bessie, nu een twintig jaar geii-den. Het huwelijk" vertelde hij werd voltrokken in de woning van bruidsouders in de Barteljoriastraat to Haarlem. Na de plechtigie,i l atoud ik met Jozef in de voor kamer. Er viel in de lange kamer er achter mooi geheimzinnig licht, en in dat licht stond een Kabijn. Jo'.ef zag dat en zei : wat een mooie stemming in die kamer en welk een mooie kop hei ft die Ribijn. Jacques. kijk eens, hoe sraakebk hij een kiks e" eet. Ik moet dat eens fchi.tleren" En Jozef eindigde S-qu.iira ? heeft het ge schilderd, eeri praont! Zoo was het af, zoo heeft Drucker in Londen het gekocht. Zoo goed als niemanj heeft het gezien." Ik kreeg den indruk, dat dit schildery de huwelijkspleehtigheid van Mr. Louis Israels te aanschouwen gaf. Bij het bezichtigen der reproductie van het schilderij in het groote werk van Dr. J. Veth, uitgegeven bij E. en M. Cohen. ontwaarde ik, dat de jonge man allerminst Mr. Louis Israëls was, «el, dat een oud heertje ter zijde van hem gelijkenis toonde met Jozef Israëls zelf. Om zekerheid te hebben verstoutte ik mij den schilder zelf inlichting te vragen. Deze had de vootkomenheid mjj spoedig te dienen van antwoord, belangrijk genoeg om, mat toestemming, bijna geheel, openbaar te maken. Vooraf ga echter wat Dr. Jan Veth over deze JOODSCHE BRUILOFT, eigendom van den heer J. C. J. Drucker te Londen, op blz. 29 hei-ft geschreven: Na lang onderhanden te zijn geweest, en vele toestanden van zmotere en kleinere composities te heihen doorgemaakt, werd deze schilderij eindelijk tot een levensgroot kniestuk gebracht en in 1903 voltooid. Het werd toen het eerst op de tentoonstelling van Nedertand*che schilderkunst in d-nGuidhall te Londen tentoongesteld, waar het schrijver dezes, na herhaald bezien, bleef voorkomen, een werk van groote kra 'ht te zijn en van meer frischheid dan van een der andere werken van den meester, die daar te ?ien waren. Later werd het in den salon d'au'omne te Parijs geëxposeerd, waar het le?endi^en byval vond." Wat Jozef Israëls mij schreef, is van dezen inhoud: Dejoodsche bruilofc heb ik in 1902 geschilderd en is gecomponeerd naar allerlei joodsche bruiloft en die ik zoo dikwijls heb bijgewoond, niet bizonder naar eene enkele, want dat is meestal liet doenlyk. Ik heo er eer<-t eene groote compositie van gemaakt, maar die my te veel op prenten of illustraties gele ken, het waren kleine Sturen ter voeteuit met de bruilofs^aal enz. enz. Veth heeft ze by mij gezien, want het onderwerp heeft mij lang bezig gehouden. Toen voelde ik dat het mooier was er een levensgroot kniestuk van te maken, doch ik vreesde wel ten beetje voor de Qooge cylinder hoeden, die bij die gelegenheid altijd op het hoofd moeten bly»en. Intus"chen heb ik mij er doorgeslagen en het komt mij voor, dat ze (er zijn er di ie op) niet hinderlyk zijn, * zooals u op de. reproductie zien kunt. Het oogenblik U gekomen, dat de bruidegom zijn bruid den ring aan den voorvinger stak »n daarbij in het Hehreeuwsch zegt, dat zij, door deze daad zijn echte vrouw geworden is De modellen daarvoor waren kennissen van mij en hoewel de valer met de stok in de hand naast de bruid wel wat van mij heeft, zoo is het toch zoo niet bedoeld. De ny' fleuren eenige nicmjeg en verdere familie, vor men den tweeden grond, links is eei tafel met twee waskaarsen, zooals dat steeds d^iarbij gebruikelijk is. Het doek dat de bru d*gom en de bruid omhult, is het gym hooi van Vereeriigii s. Over het kopje van de bruid heh ik acht dagen geschilderd. Het was in 1903 in Gni dhall tentoongesteld en Veth vond het daar zeer goed." *) Ik maakte er eerst een groot carton van, en toen ik dat heen e.n vce-r in harmonie gebracht had ging ik het naar de levende menschen schilderen. Toch begiijjt u dat hier en daar de phantasie wat aanbrengen moest en zoo is het klaar gespeeld. Den heer Jacques Sequeira gaf ik kennis van het schrijven. Naar aanleiding daarvan merkte hij op : de Bruiloft ?an Mr Herman Louis Israëls beo ik niet bedoeld, maar wél, d«t ook op Herman's Bruiloft, het idee voor 't schilderen van een joodsche bruiloft" by Jozef is opaekomen. Deze verk<a'ing is ?eker niet in strij ! met Jozef Israëls' schrijven, dat hij ?ijn schilderij, in het bezit van J. C. J. Drucker te Londen, gecomposeerd heeft naar verschillende joodtche bruiloften. Kn zoo is Jacques S'queira ook weder in het gelijk gesteld en Tuut est pour lemienx dans Ie meilleur des mondesl" J. H. K.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl