Historisch Archief 1877-1940
No. 1650
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD YOOR NEDERLAND.
3
spel, en meestal zonder inzet" van eenige
bednidenia, is toch maar ons litteraire leven l
wat beteekent dat vergeleken bij de cynische
veilheid van krantenschrijvers in de groote
landen, waar een gunstige recensie dikwijls
een niet gering materieel fortuintje is voor
een schrijver of zijn uitgever. De hollandsche
critiek, waarachtig zy lykt mij,im groszen(l)
und ganzen, eerlijk en respectabel. Ia niet
juist dat elkaar allemaal tegenspreken"
zoo begrijpelijk in een periode zonder eenige
vastheid van cultuur, en by onze duizenderlei
opvoedingen, ontwikkelingsgangen, geestelijke
m'lieus is ook niet die hartstochtelijke
felheid een bewijs voor, of, zoo u dat te sterk
is, een' aanwijzing op, de, vaak zoo naïeve,
oprechtheid der critiseerende dames en
heeren? Suojectief, o zeker, een persoonlijk oordeel
of beter! karakteristiek, mér houdt
inderdaad geen enkele recensie in zij het
dan dat de basis van dat oordeel bij den
een u wel heel wat steviger en waardevoller
voorkomt dan bij den ander.
In die stevigheid en waarde zult ge u zelden
sterk bedriegen Ook al zegt de naam van den
criticus u niet veel, er zijn van die verschillen
van styl en woordenkeus, nuances van toon
en accent, van die onwillekeurige uitingen,
waaruit ge in den regel zonder veel moeite
uw conclusies trekken zult omtrent de diepte
van zyn artistiek inzicht, zijn karakter en de
bezonnenheid van zijn oordeel.
Het is aangenaam dit eens te mogen zeggen
naar aanleiding ven M. H. van Campen's
verzamelde boekkritieken, het smuklooze
gry'ie deeltje Opstellen", dat hier voor me
ligt. Mi H. ran Campen ziedaar een der
innemendste voorbeelden van den
deugdely'ken, immers hartstochtelijk-oprechten,
rechtachapenen en conscientieusen recensent,
die spreekt alleen als hij wat te zeggen heeft
en over 't geen tot zyn competentie behoort
hij zelf een litterair kunstenaar van bet ee
kenis; als zyn novellenbundel Bikoerim" er
niet was om het te bewijzen, zouden deze
opstellen dat ook wel alleen af kunnen, want
ze zyn voortreflijk geschreven, precies met
die bijzondere soort volzinnen", indertijd al
door Henri Hartog in van Campen's werk
opgemerkt, opwekkend, meesleepend, ver
voerend-weisprekend", en die hun beste
diensten bewijzen in het driftige,overtuigende,
pakkende betoog." Dat alles hangt natuurlijk
samen. De heer van Campen echryft zoo goed
omdat hij alleen schrijft als hij er zich toe
gedrongen voelt en omdat bij het zoo van
ganscher harte meent wat hij schrijft. Daardoor
althans ontstaan die gang, die gloed, dat
heilige vuur in zy'n proza. Deze criticus
heeft daarenboven een eigenschap die meer
van den mensch dan van den litterator, als
men dit zoo kan onderscheiden hem een
eigen bekoring, een sterke aantrekkelijkheid
verleent. Hij heelt de bosse" der bewondering,
hy' schrijft gaarne en met een diepe warmte
als hy in geestdrift is over een kunstwerk.
En bij maar weinigen zal men zulk een edel
enthousiasme voor de litteratuur in het
algemeen aantreffen. Het is duidelijk, dat Lij
althans niet behoort tot hen die zorglijk
twijfelen aan de mogelijkheid van groote
knnst in dezen tijd. Van Campen is een
idealist, een geloovige, in den ruimsten en
tevens diepsten zin.
Dit bundeltje, dat in warme, echt van
Campeneche, bijna dweepende vereering opge
dragen is aan P. L. Tak redacteur van het
Weekblad, waarin de meeste der opstellen"
vóór het eerst verschenen bevat recensies
over twee boeken van Teirlinck, een van
Hartog, een van Adama van Scheltema, een
van maar wat doet het er eigenlijk toe l
Niet het wat" maar het hoe" is hier de
hoofdzaak. Over anderen sprekend gaf de
schrijver zichzelf, met een aandoenlijke op
rechtheid vaak. Het laatste opstel, Een
Vondst" getiteld, alleen, is niet over een
boek." Het werd geschreven voor het week
blad van den Diamantbewerkersbond, nr. van
den eersten Mei 1908, ter viering dus van dezen
Meidag.'1 De vorm daarvoor door den auteur
gekozen" (bier schijnt het woord correct) lijkt
my meer geestig, meer vernuftig dan gelukkig.
Hij vertelt vsn een vondst door hem gedaan
onder zijn papieren, een schriftuur" heeft
hij ontdekt, een stuk dat vervaardigd moet
zyn door den geest van Potgieter" en dat
een voortzetting van het bekende Jan,
lllllllltlllllllllllintlltUIIIIIIIIIIHIIIIIIlllllllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIMIItl
vrouw Carter. O, 't is toch vreeselijk. Geef
me toch wat, of ik val flauw."
Blijf zitten waar je ben," fluisterde
Mr. Carter. Of nee, misschien is 'e beter
ons beneje' erges'te verstoppe."
Het schuldbewuste paar sloop naar de
half duistere voorkajnit en ging in een donker
hoekje zitten, terwjjl een paar hofmeesters
hen achterdochtig in 't oog hield.
Zij bleven in de voorkajuittotzy de passa
giers het wandelhoofd te Kyde zagen ver
laten. Toen slopen ze naar het dek en ver
lieten de boot onder de niet al te beleefde
opmerkingen der ongeduldige beambten.
Carter zag den heer en mevrouw Harris het
wandelhoofd alloopen en hu ging met zyn
vrouw het station binnen en nam kaartjes
naar Ventnor.
John, ik wordt er nog mager van, as dat
nog lang zoo moet dure," kermde mevrouw
Carter.
Mr. Carter keek zyn vrouw, die een goede
tweehonderd pond woog, eens aan. Dan
kunne we eerst de aarde nog wel om,"
gromde hy.
Terwy'l de trein zich voortspoedde (wat
alleen zoo nu en dan het geval was) over
het schilderachtig mooie eiland, vroeg mevr.
Carter plotseling waar hy kaartjes heen ge
nomen had.
Ventnor".
Daar kunne we niet heen, want daar is
mevrouw Worst in pesjon."
Maar wat bl... l waar kunne we dan
wél heen ?" riep Carter wanhopig uit. We
kunne niet terug via Ryde ook, want anders
ziet Harris ons."
Hij deed navraag en bevond dat ze via
Cowes en Southampton terug konden.
Geruirnen tijd later kwamen ze dus in deze
laatste havenplaats aan en brachten den
nacht in een hotel door.
Ik vin', dat we hier maar moeste^blijve,"
zei mr. Carter, terwyl hij den volgenden
morgen met zyn vrouw naar de baai stond
te ky'ken vanuit hun slaapkamer.
Bah! Dan kun je evengoed op de
Theemskaai gaan zitte," antwoorde mevr. Carter.
Nou, Bournemonth dan? Weet je
misBchien of daar ook mensche die we kenne
heen zyn?"
Mevr. Carter schudde het hoofd en het
gelukkige paar reisde naar Bournemouth.
Jannetje en hun jongste kind" bevat: De
Verjaardag van Jan en Jantjes kleinzoon."
Dit op l Mei de bedoeling ie duidelijk;
die Absicht" hoe merkbaar dan ook, interes
seert u terstond, maar... de lezing bevredigt
niet volkomen. Potgieters geestdrift was dan
ook van zulk een gansch andere soort dan
? die van Van Campen, zooveel westelijk-koeler,
ingehoudener, verst andelij ker, en deze
"hoezeer by' er blijkbaar z'n best op deed
aardige Potgieteriaansche wendingen te vin
den den echten toon van den
rustigvoornamen burger-dichter kreeg hij niet te
pakken. Schrijvende voelde Van Campen zich
blijkbaar u! warmer worden voor zyn onder
werp de gloriflcatie der bewuste arbeiders
klasse en.... al onverschilliger voor Pot
gieter en diens gesmeede elegantie.
Goede critiek, litteratuur over litteratuur,
de ontboezemingen van een werkelijk schrijver
over werk van zijn tijdgenooten een boekje
als dit is om aan te kluiven voor een recensent!
Want zoo ge wellicht meenen zoudt, dat de
ondergeteekende, meegesleept,vervoerd"door
Van Campen's pakkend betoog" hot overal
met den talentvollen betooger eens geworden
was, dan ja dan hebt ge 't begin van dit
artikeltje gewis overgeslagen. Wij spreken
elkaar immers altijd allemaal tegen! Uit
moedwil, uit betweterij of uit louter lust tot
tegenspraak. En zonder er om te denken
zooals ik laatst ook ergens las dat al dat
litteraire geheibel en getwist het groote
publiek (! tatarata! de koning koratlj maar
bitter weinig interesseert.
Stel u gerust, o groot publiek, ik zal my
beperken ditmaal. Daar is maar n punt,
waarover ik even wil twisten met den
gevoeligencriticus, den fijnen denker en deflnieerder
van litteraire begrippen Van Campen. Dit punt
staat in een noot, en die noot op blz. 4 en 5
van zyn boekje. De schrijver brengt daar het
oude vraagstuk te berde, ot liefde van den
kunstenaar voor zijn onderwerp een vereischte
is voor het ontstaan van kunst. Hy citeert
Van Deyssel's Ghetto-kritiek en gaat dan voort:
De heer van Deyasel meent dan ook, dat de
heer Heyermans zich vergist, indien hij denkt
van 't leven, gelijk dat door hem is afgebeeld
(in Ghetto) af keerig te zijn. (?H ij vergist
zich. Men kan niet op deze w ij ze
afbeelden, dat waarvan men a
fkeerig i p.") Toch zal, tegenover deze uit
spraken van den grooten artiest en criticus,
de heer Heijermans, en naar ik geloof met 't
go«d recht der waarheid, blijven volhouden,
dat hij wel afkeer van het door hem in
Ghetto" afgebeelde leven heeft. Maar het is
tevens onwedersprekelijk waar, dat de kunst
beschouwer duidelyk ziet, dat de schrijver van
dit werk bij 't scheppen verrukt was over iets
moois, dat hij gezien heeft, en dat hij dat
zeer heeft lief gehad. Indien wij nu aannemen,
dat de heer Heyermans zich niet vergist,
hoe is deze tegenstrijdigheid dan op te lossen ?
My dunkt aldus: Het mooie, dat hij heeft
gezien en liefgehad, was niet 't leven, dat
hij afbeeldde, maar zijn eigen fraaie ziels
beweging, waarmede hij dit leven zoo doorvoelde,
dat hij 't kon hericheppen in zijne kunst. Een
kunstenaarsziel aanschouwt het leven en
dóórschouwt het, niet omdat zij dat leven
liefheeft, maar omdat het haar nu eenmaal
ingeboren is het leven te kunnen en te
moeten doorvoelen. Komt zij tot bewustzijn
van deze capaciteit, dan raakt zij in verrukking
en schept, en heeft zichzelve om eigen schoon
heid zeer lief. Dit schoonheid-zien en deze
liefde leven in hare schepping, maar het zijn
dus riet de liefde tot en de schoonheid van
het afgebeelde leven, dat zij dus zeer wel
haten en leelijk vinden kan, maar alleen de
schoonheid harer eigen wonderbare kracht,
die zij zag, en de liefde daartoe, die zij ge
voelde. Daarom dan ook is een kunstenaar
vaak zoo uiterst zelf-bewust en zoo prachtig
hoogmoedig".
Zie, dit lijkt mij nu toch waarlyk een
onnoodig spitsvondige oplossing. Is de zaak
niet eenvoudiger? Men kan niet op deze
wijze afbeelden dat waarvan men afkeerig
is", schreef van Deysse). Zoekend naar de
oorzaak van de schoonheid der afbeelding
vond hy de liefde voor het afgebeelde. Mis,
zegt van Campen, het afgebeelde heeft er
niets mee te maken, het is de liefde van
den kunstenaar voor zijn eigen fraaie ziels
beweging" en wonderbare kracht" die hem
Hier schenen ze eindelijk een rustplaats ge
vonden te hebben ; want hoewel ze langzaam
en behoedzaam voortliepen en zenuwachtig
om zich heen keken, zagen ze niemand die
ze kenden.
Maar het lot was hnn niet gunstig. Op
zekeren morgen, toen ze ongeveer een week
te Bournemonth waren, gingen ze een hotel
binnen, omdat mevr. Carter zei, dat ze zich
een beetje flauw voelde. De directeur van
het hotel kwam toevallig zelf even achter
het buffet. Hy keek eenige oogenblikken
naar een bepaald punt en ging toen naar
de plaats waar de Carters zaten.
Wel allemachtig l" riep hij uit. Ik laat
me hangen als dat Jack Carter niet is! Wel,
wel. Herinner je je Bob Walker niet meer
die vroeger in 't Gouden Kruis was?"
U vergist u," zeide Carter, zichtbaar
ontsteld en met het klamme zweet op zijn
voorhoofd. Ik heet Wilkinson."
Is 't toch waar! Nou, u lijkt anders spre
kend op iemand die ik vroeger kende en die
Jack Carter heette. Maar enfijn," ging de
hoteleigenaar voort, 't is maar gelukkig voor
u (lat u Jack Carter niet bent, want dat was
'n verkeerde."
Zoo ?" mompelde mr. Carter. Toen wendde
hij zich tot zyn vrouw en zei, 't wordt tijd
dat we opstappe', Jane."
Ik ben nog niet klaar," zei mevr. Carter
ijskoud. Dus die meneer
Hoe-heet-ie-ookweer was 'n verkeerde, zooals u daarnet zei,
meneer?"
Dat was ie, mevrouw," antwoordde de
eigenaar. Hy bracht menigen avond in het
Gouden Kruis door. Dan zei hij, dat hij zijn
vrouw wijs had gemaakt, dat hij nog laat
moest werken, 'n Slimme drommel, die
Carter."
Ja, dat was zeker niet veel zaaks," zei
mevr. Carter, met een beteekenisvollen,
vee!belovenden blik op haar man.
Maar nou moete' we toch weg," mom
pelde Carter flauwtjes.
Gelukkig werd de eigenaar nu weggeroepen
en mevr. Carter leidde haar ongelukkigen
echtvriend naar buiten.
Er ging een veertien dagen voorbij en nog
steeds amuseerden de heer en mevr, Carter
zich min of meer te Bournemonth. Gedurende
dien tijd had de heer Jauies Hogers miss
Carter weten over te halen een dag met
ontroert en schoonheid scheppen doet. Maar
van waar dan weer die fraaie
zielsbaweging? Wil van Campen volhouden, dat een
waarachtig kunstenaar ilile dingen, concreet
of abstract, in schoonheid afbeelden, over
alle onderwerpen" ter wereld iets moois
schrijven zou kunnen? Wij weten dat dit niet
zoo is: Kunstenaars beelden af en schrijven
over speciale dingen", die hen tot dat schrij
ven inspireeren, die zekere ontroeringen in
hen wekken, waarvan zij gevoelen iet s moois
te kunnen maken. Of zij nu al meer of min
lufle gevoelen voor die eigen ontroering1,
en voor hun macht die tot schoonheid te
verwerken, daarmee is de ontroering zelf
nog niet verklaard. Neen, neen, van Campen,
zoo komen wij er niet. Er is een vaato be
trekking tuaschen den kunstenaar en de hem
omringende wereld. Mij althans lijkt het
overal en altijd op te gaan, dat een schrijver
beschrijft, een schilder schildert, dat rat hein
het hevigst interesseert, aangrijpt, bezighoudt,
hetzij door liefde, hetzij door haat, hetzij
door zijn geestdrift, zijn afkeer, zijn spotlust
of zijn verontwaardiging op te wekken. Het
is de diepe belangstelling, ontstaan door het
zoer intense beleven, wat de inspiratie geeft.
Het is om van zich af te zetten, te objecti veeren,
en zoodoende ie beheersscJun dat wat liefde
en haat hem hebben aangedaan, dat de
kunstenaar schept. Een mensen voelt zich
door zekere aandoeningen bevangen, beiast,
onvrij, hij zit neer of loopt rusteloos rond,
denkend, droomend, juichend of morrend,
hij voelt zich overheerscht als door een demon.
Nu gaat hij dien demon te lijf! Nu tracht
hij een vorm, neen, dévorm te vinden van
wat in zijn ziel beweegt. Met ademlooze
aandacht speurt hij dat vreemd bewegende
na, betrapt, pakt het, zet het neer. Nu staat
het daar naast hem en is hij er vrij van....
Zóó, heb ik altijd gedacht, wordt kunst
gemaakt..,.
Ik vond het de moeite waard om den heer
van Campen op dit punt tegen te spreken,
omdat ja, och, ziet ge als alle artiesten
zóó zelf-bewuet" en op zijn wijze
prachtighoogmoedig" waren, als deze «tille, bescheiden
werker, het leven zou aangenamer zijn dan
tegenwoordig, nu er zoovelen rondlóopen
zelfbewust, o zeker I en prachtig-hoogmoedig,
nou en óf! die men vooral niet te veel
over hun mooie zielsbe wegingen"en hun won
derbare kracht" moet spreken, of zij worden
nog ocgenietbaarder, ja onuitstaanbaarder,
dan ze al zijn!
HEBMAN ROBBERS.
Realisme (n
Wat is de afzonderlijke werkelijkheid die
een tegenwoordige, afstervende kunstrichting
zich als eigen roemt? Wat is de werkelijkheid
in een kuastwerk, in een vers, in die sonate,
die ge niet genoeg kunt hooren, in dat schil
derij dat nieuw bezien en aanzien telkens
lokt? Wat is de werklijkheid? Zjn het
de zeven plooitjee, een eind recht en dan
zich buigend, twee malkander gemoetend
en n wordend, zijn het de kleine
schaduwvolle diepten daar tusschen, kleinste ravijnen;
is ze het hoogste licht op het eene bol zy'nde
vouwtje, is ze de grootste kracht in eea der
diepten tusschen die plooien zijn deze uw
werklijkheid? Is 'c zij, die al de kleine
teeIceningen op een gezicht weer gaf die het
leven daarop neer schreef, en waardoor bij
sommigen het vleeech, vol fijne riupelingen,
lykt op een craqueléaardewerk; is dit craquek'
van 't leven de werkelijkheid die ge u eigen
roemt? Is zij die meid met de twee zwarte,
gewrongen, platte, lokken op haar voorhoofd,
met de roode boufl'ante om, een bont schori,
aan, een zwart jak en met de grove zinne
lijke handen en den op-jachtendcn mond?
of is ze: de genoteerde vlugge bewegingen
van een bordurend of zoomend naaistertje,
of van een passende modiste? Is zij gegeven
in dien enkel zuiver geconstateerden lichtval
die een stuk lint, boven een hoed uit-stekend,
doorschijnend maakte; in de zeeschuimacbtige
transparence van een kleed; in een vochtig
oog dat gedekt werd door een boven ooglid,
week verwelkt bloemblad niet on-eender?
Is dat uw werkelyks? .... Dit alles kan van
de werklijkheid een deel zijn, die meiden,
die licht-val, dat levens-craquelékan het zyn.
De groote gudaende kleuren van uw wild en
welig landschap zijn soms een werklijkheid.
hem aan de zeekust door te brengen. Natuur
lijk hadden ze Bournemonth uitgekozen.
En zoo gebeurde het, dat op zekeren mor
gen, toen mijnheer en mevr. Carter op de
wandelpier liepen, met de ellende op 't gelaat,
en voortdurend om zich heen ziend of er ook
bekenden in 't zicht waren ook de heer
Rogers met hunne dochter daar
promeneerde.
We hadden dit al eerder moeten doen,"
zei James. Nu dat je oude lui zoo ver weg
zijn, hebben we niets te vreezen."
Op dit oogenblik stonden de beide par
tijen tegenover elkander.
Mr. en mevr. Carter waren stom van ver
bazing; Nellie Carter zou gevallen zijn als
haar beminde zijn arm niet om haar heen
geslagen had, maar Jim Rogers behield zijn
zelf beheersc hing.
Hé, dat is merkwaardig," zei hij luid. Als
ik niet wist dat je ouders op 't vasteland
waren, zou ik er op gezworen hebben dat
die menschen die we daar voorbij gingen, je
oude lui waren. Eenvoudig dubbelgangers!"
Het jonge paar was nu al verscheidene
meters ver van de oude lui verwijderd. Zij
begonnen sneller te loopen en toen mijnheer
en mevr. Carter zich van den schrik hersteld
hadden, en in staat waren zich om te keeren,
waren Jim en Nellie verdwenen.
Zoo'n schooier!" zei mr. Carter.
Die slechte meid l" hijgde mevr. Carter.
As we weor thuis zijn, zal ik 't mijne d'r
over zegge'."
Uat kun je niet, Jane. We zulle' moete'
zegge' dat wij 't niet geweest zijn. Maar an
de andere kant, Kogers dacht dat we 't niet
ware'. Hoorde je niet wat ie zei?"
Ik zal zegge', dat iemand ze te Bourne
month gezien heeft."
Haal nou geen gekheid uit. Jane," gromde
Carter. Zij zulle' natuurlijk denke' dat wij
't geweest zijn en dan komt alles uit, en dan
slaan we 'n figuur as 'n onderdeur."
,.0, John, ik kan 't niet langer uithoue'.
Ik krijg er no^een zenuwziekte van," kermde
mevr. Carter. Ik ben beslist al vijf en twin
tig pond afgevalle. Je moet die brief kaarte'lui
telegrafeere', dat ze opbouwt"
Carter was maar al te bereid om de con
tinentale reis te beëindigen. Hij eiiide en
kreeg bericht dat de laatste ansicht van
Ostende binnen twee dagen afgezonden zou
De strakgespannen omtrekken van een
figuur die ge teekendet, zijn het soms, en dat
adieu-achtige waarmee ge uw kleur-geheel
tot zyn eenheid bracht kan het wezen...
'Dit alles kan het zijn. Werkelijkheid is ont
roerd zijn, en door de ontroering de stoffen
tot geest maken; zijn deze stoffen, die
geest, geordend, zoo dat ze den kijkenden
aan bepaalde wetten voldoen, tevens aange
naam zijn zoo wierden ze tot schoonheid.
Schoonheid kan dus in alles zijn dat rustig
is, tot rust gezette ontroering. Het
straatgezicht kan gehoon zijn; het kan werkelijk
zijn zoo het tot hartstocht wierd. De
phantaisie met de spelende nymphen kan een
rijke werkelijkheid zijn; hoe de eene die
zich boog, drinkt van de bron, en de tweede
het mat geachte naar den einder wendt,
ziend langs een derde die wel te slapen
lijkt, zoo vloeiend-edel liggen haar leden in
het gras, het kan werkelijkheid worden.
Want Ie werkelijkheid is een voldragen zijn
van de ontroering, en uit dit voldragen zijn
komt de plastische vorm als weergave naar
buiten, naar alle kanten n en dit is de
werkelijkheid in ieder kunstwerk: na
voldragenheid, plastische vorm gaaf naar alle
kanten. Deze bepaling geldt voor ieder werk,
en voor iedere richting. Deze bepaling geldt
voor realisme, romantiek, en voor de schoon
ste uiting. Deze bepaling eischt een tastbaar
maken vau de ontroering. Ze eischt dat wat
de zinnen zien, hooren, voelen volledig
te zien, volledig te hooren, volledig te voelen.
Werd aan deze bepaling voldaan, dan is er
veel gewonnen dan kan de sonate, die ge
zoo gaarne hoordet, u blijvend van klank
blijken; dan kan het sonnet waarin uw eigen
fijnheid beeft, een ander mee doen lijden
om die smait, fijnlippig bij het spreken
dan kan het portret dat tot altijd beziens
lokt, daaruit geprezen worden...
Het schoone is nog meer.,.
II. Romantiek is te dtfiaieeren als: een
zwoelte in getcel, een gaarne personifieeren
(levend zien) der dingen en een weemoedvol
gemis; een die juist om dien weemoed en dat
gejoel van gemis zich gaarne wendt en niet
onwillig zich teert naar wat voorbijging
omdat dat lichter haar eedier lijkt en door
dat omdat het eedier lijkt, zij vrijer haar
geestelijk wezen, haar neigingen tot geestvol
zijn en phantastisch zich vertoonen daarin
kan geven. Ik geloof dat in deze bepaling
veel van de kenmerken dier romantiek aan
gegeven zijn geworden. In deze definitie zit
haar zucht tot staatsie, haar gevoel voor
nobele redenen, haar gevaar voor weekheid,
haar zucht tot alles in n adem laat leven.
In die zwoe.te van gevoel en in haar neiging
tot schoon3 staticusheid is haar gevaar tevens.
In het impressionisme is een gevaar van
onbelangrijkheid in de romantiek is,een
gevaar van vormeloosheid. Haar gevoel kan
zoo zwoel worden dat de gedachten niet
levend daaruit meer opkomen. Haar gevoel
kan zoo mat worden dat zij dingen maakt
zonder n ruggemerg. Haar kan 't gevoel
in vaagheden zoo uitglijden", verglijden,
verzweenaen, verwolken, verdagen, dat ze niet
meer voldoet aan dien eersten eifich zonder
wien elk kunstwerk niets beduidt: wat ik
werklijkheid heet. Ze kan dan niet meer zich
prijzen met te roemen en te zeggen: dat
wenschte ik, dat wou ik, dat zou is, dat mocht
ik, dat hoopte ik. Het is niet voldoende. De
eeuwigheid, de schoonheid, wil verwerkelijking,
tastbaar worden in schoonheid. Oogen moeten
open staan voor wat geschilderd wordt, ooren
moeten hooren op de klanken als een hert,
voortdurend, hoort om't gevaar en vingers
moeten de zoete vloeiingen in het brons of
het speelseh leven vaa het marmer in het
licht kunnen tasten, tasten, tasten. In kunst
helpt geen: ik wou... de ziel en de zinnen,
ze zyn als Thomas de ongeloovige: ze willen
de vingers op de schoonheid leggen.
III. Een andre kunstuiting is het .Realisme,
met haar gaans-genoot, het Naturalisme. Ook
deze uiting kwam op den tijd die haar paste.
Niets is zonder reden, in het rijkgeweven
kleed der kunstbewegingen. Niets komt zon
der een drang, niets komt zonder dat een
gedeelte van onzen geest, als een geest van
een massa gedacht, er om dwingt, het ver
krijgt, zich er in uit, en zich uitend er rust
in vindt en nadat by er rust in vond,
een ty'd zoetjes leeft, en dan weer onrustig
wordt, en weer dwingt om iets nieuws. Het
nieuwe is niet altijd het bet're. Dit te erken
nen, en dit te zien en dit te vinden, is het
werk van den kritikus. Dit te definieeren is
zyn werk. De uiting te zoeken waarin de
geest het rijkst, het volledigst, en het meest
in evenwicht is, is zijn werk. Hij is een
speurhond om het schoone; een vogel die
hoog vliegt om de overzichten; een del ver
ten diepste om de waarheid. Hy is de meest
eerbiedige, en de meest oneerbiedige (eer
biedige jegens het schoon alleen); hij is een
hoogst vliegende om het overzicht en de
diepst delvende om te zien van waaruit het
leven in zyn wendingen steeg, hoe de kron
kel in den loop-opwaarts steeg, langs welke
lagen de schoonheid, die als een lichtst gas
altijd het hoogst wil, langs welke lagen zij
streek.
Hy omtast alles, om het zuiver te weten,
en zuiver rondom te hebben gekend.
40
BOUWT te NTJNSPEET
op de VELUWE.
Inlichtingen bij Ar t i", doorloopende
schilderyen-tentoonstelling aldaar.
Piano-, Orgel- en Muziekhandel
Meyroos *V Halstioven,
ARNHEM KONINGSPLEIN.
VLEUGELS en PIANO'S
in Koop en in Huur.
REPAREEREN STEMMEN RUILEN.
Koopt UITSLUITEND BOTER ONDER RIJKSCONTROLE.
De STAAT GARANDEERT r een ONTERVALSCHT product.
Boterhandel ZIJ ID L, AREN", REGULIERSGRACHT 27. TELEFOON 8935.
worden en dat zij den derden dag naar huis
kotden teru^keeren.
Eindelij s zaten ze dan veilig en wel werr
in hnn villa in Clapham. Nooit hadden de
vergulde, opzichtige meubelen mevr. Carter
weldadiger aangedaan. Doch toen zij de
ansichten-uitsiaüicg zagen en van Ne'lie ver
namen hoe jaloersth de buren geweest waren,
kwamen zij toch tot de cotclusie, dat 't de
moeite wel waard geweest was.
Een tijd later ging de deur open en Nellie,
met verhoogde khur, leidde mr. Rogers
binnen. Deze laatste was volmaakt kalm en
schudde zijn gastheer en gastvrouw geest
driftig de hand.
't Doet mij werkelijk pleirier u weer te
zien," zei hij. Ik heb dikwijls aan u gedacht
en aan de gevaren die u op uw lange reis
zult hebben moeten trotseeren. Heeft u zich
anders nog al geamuseerd?"
Mr. Carter gromde iets.
Natuurlijk, niet waar," riep Rogers. Ik
herinner me nog heel goed hoe ik mij ver
leden jaar in Parijs amuseerde. U heeft na
tuurlijk alles gezien wat er te zien was?"
Mr. Carter was aan de grootste ellende
ten prooi, doch voelend dat hij diplomatiek
moest te werk gaan, glimlachte en knip
oogde hij.
Is u ook naar de Notre Dame geweest?"
vroeg Hogers zijn gastheer op
tooneel-fluigtertoon.
Sul!' fluisterde mr. Carter, probeerend
een zondige gelaatsuitdrukking aan te nemen.
Toen mompelde bij van achter zijn hand:
ik heb daar een allemachtig lollige avond
doorgebracht, meer praat t'r niet over, want
m'n oudje weet niet da', ik er hetn ge
weest ben."
En de Tuileriën?' vroeg Kogers zachtjes.
f1 ou en of! Fijne wijn, en 'tdanse' was
ook niet mis, hu?" Hij probeerde te doen
alsof hij eeii alleenspaak hield over de uren
van wereld-ch genot die hij in de Tuileriën
had doorgebracht. Heeft u Les Invalides"
ook gezien?" vroeg Jim luider, hoewel zijn
gtetn schor werd van 't onderdrukte iachen.
Mr. Carter hoorde 't woord invtliden", en
voelde dat hij nu op veilig terrein was.
,, Allemaal", zei hij. Wat zage' die kerels
d'r berotrd uit. Ik kan j-j zegge' dat we
medelijn' met ze hadde'. niewaar, Jane?'
Ja, dat is zoo John.'' antwoorde mevr.
Carter plichtmatig. Even later kondigde de
goede dame aan dat ze niet erg lekker"
was en pufte de kamer uit met Nellie achter
haar aan.
Zoodra de beide mannen alleen waren,
boog Rogers zich naar Carter toe en tikte
hem op de knie.
Weet u wel," zei hij geheimzinnig, dat u
een dubbelganger hebt?"
,,'n wat?'
Een dubbelganger. Iemand, die in postuur,
en in zyn manier van loopen en spreken,
precies op u lijkt, weet u."
Kom," mompe'de Mr. Carter flauwtjes.
,,'t Is een feit," ging Mr. Rogers voort.
En zal ik u es vertellen waar ik hem zag ?"
Mr. Carter toonde zich riet bijzonder be
langstellend, maar Mr. Rogers behoefde niet
aangemoedigd te worden.
,,'k Zag hem te Bournemonth," zei hij.
Toen gaf hij mr. Carter 'n knipoogje.
Mr. Carter staarde hem verwezen aan en
liet zich achterover in zijn stoel vallen met
zijn mond wijd open en een weemoedige
uitdrukking in de oogen.
,,'k Zag 'm in Bournemonth, weet u, niet
op 't vasteland," ging Rogers voort.
Er volgden eenige oogenblikken van stilte.
Mr. Carter veegde zich voortdurend het voor
hoofd af met zijn zakdoek.
U moet eigenlijk een beschermer hebben,"
merkte Rogers op. Die dubbelganger zal u
nog eens leelijk te pakken nemen, als u niet
oppast. Natuurlijk zou 't veel beter zijn als
uw beschermer tot de familie behoorde,"
ging hij voort. Ik zal u eens iets zeggen
ik wil Neilie trouwen, dan kan ik uw
begchermer zijn."
Mr. Carter keek zijn gast twijfelachtig aan.
Ik denk dat we dan onze wittebroods weken
te Bournemonth doorbrengen," mompelde
mr. Rogers droomerig voor zich heen. Dat
is net zoo goed als een reis op 't vasteland,
zeggen ze. Als je daar bent kun je heel ge
makkelijk vandaar naar Parijs komen en zoo
naar Lyons, Marseilles, Nizza, Monte Carlo
enz. en "
Schei maar uit!" riep Carter. Ie zult
Nelly hebben, als je 't niet verder breng'."
Afgesproken," zei mr. Rogers en de beide
mannen gaven elkaar de hand erop.