Historisch Archief 1877-1940
No. 1650
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
gedacht als direct aansluitend aan den
vluchtheuvel voor de tramreizigers, maar zoodra
men tusschen het gebouw en den
vluchtheuvel het rij- en voertuigverkeer weder
moet toelaten, wordt die grondvorm een
groote fout, zoowel uit het oogpunt van het
verkeer als uit dat der aesthetiek.
De beide avant corps of zijvleugels, zoo
uitstekend passend bij het eerste ontwerp,
worden bij het gewijzigde de grootste
stain-den-wegs, die men zich denken kan. ?
Voor hen geldt, wat ik reeds dadelijk
aangaf als het meest karakteriseerende van
het Forum-plan.
Het geeft een zeer artistieke
Dam-afslui?ting, wanneer men niet let op de
verkeers?eischeii, doet men dit wel dan is het absoluut
?afkeurenswaardig.
Met andere woorden: Het voldoet aan
?aesthetisclie eischen van den tweeden rang.
?Stelt men de eischen zoo, dal liet verkeer ook
tot zijn recht komt, dat dit ook duidelijk
?tiit het plan spreekt dan is het veroordeeld,
ook het gewijzigde plan. Het is met wijzi
gingen niet geschikt te maken.
Want een werkelijk goed plan kan men
alleen verkrijgen door eerst aan de
verieerseisehen t» voldoen en daarna deze
met de aesthetiek in harmonie te brengen.
Dit is de mooie en dankbare taak van
?den architect, steeds overal gevolgd, waar
nieuwe stadsontwerpen moesten worden
vastgesteld.
Hier wordt nu het omgekeerde voorge
steld, worden de paarden achter don wagen
.gespannen, wil men een gevel overnemen
voor andere verkeerseischen ontworpen en
die ter plaatse uitgevoerd geen ander effect
kan geven dan van een misplaatst theater
decors.
Alle andere bekroonde plannen staan
in dit opzicht hoogcr en zij zouden zeker
?eer in aanmerking moeten komen voor uit
voering, ware het niet dat men in het belang
?der tinantiën, na de prijsvraag, de voor
waarden zoodanig had veranderd, dat geen
van allen voor de veranderde eischen is
pasklaar te maken. Door de principieele
wijzigingen, die men uitsluitend door gel
delijke overwegingen gedreven, te elfder
ure heeft aangebracht, hebben alle archi
tecten, die hunne krachten aan het
problMm 'beproefden, in een, voor de
tegen?woordigo omstandigheden,verkeerde richting
gezocht.
Om al deze redenen kan de prijsvraag
rgeen positief resultaat hebben.
Wel een negatief en dat is betrekkelijk
reeds veel. Immers, de ruime onteigening,
die is toegestaan, en die door zeer velen
nog veel ruimer werd opgevat, heeft de
prijsvraag gemaakt tot een z.g. idee
nprijsvraag.
Welnu, geen van al die antwoorden
heeft, eene thans mogelijke, oplossing ge
geven, die beter is, dan een geheel open
Damplein, na amoveering van het
cotnmandantshuis, met behoorlijk verbeterde
bebouwing of met een voorbouw vóór het
blok A van bescheiden afmetingen, niet
grooter dan het tegenwoordige
commandantshuis on aan weerszijden met een paar
boomon geflankeerd Zoo alleen wordt het
groote voordeel verkregen, waarop het
Handelsblad reeds wees, dat men in tijden
"en op oog-enblikken van bijzondere drukte,
bij gedeeltelijke afsluiting van het plein,
de best mogelijke wegen verkrijgt tot om
legging en afleiding van het verkeer.
Het plan spreekt, in dit opzicht, voor
zich zelf.
Men verkrijgt zoo een negatief resultaat
van de prijsvraag in de goede beteekenis
van het woord, d.w.z. dat ze ons leerde
hoe de oplossing niet moet worden gevonden.
Tracht men daarentegen den schijn te
redden, als of een positief resultaat, bij de
veranderde eischen door Piibl. Werken
<jesteld, nog mogelijk ware, dan verkrijgt men
juist een negatief resultaat in de slechte
beteekenis van het woord, door een gebouw
op te richten, dat wel aangenaam van
vorm is, maar dat vloekt tegen de werkelijk
hoogere eisehen der aesthetica, omdat het
steeds maer zal moeten worden een steen
des aanstoots, een sta-in-den-weg.
Wil men het oude Commandantshuis niet
op de nieuwe plaats doen herrijzen, dat
men daar dan een nieuw gebouw plaatse
en de opdracht daartoe geve aan den ar
chitect v d. Mei j.
Zijn talenten zijn een waarborg dat men
dan iets goeds zal verkrijgen.
A m er s f, l Kebr. '09. T.
De dood van Ernst von Wildenbrueh is
noch voor de litteratuur noch, als men dit
zeggen mag voor hem zelven een tragische
geoeurtenis. Hij zelf, die drie-en-zestig-jarige
doofgeworden, bijziende, dikke, ziekelijke man,
was in de laatste jaren ik weet het uit
goede bron verbitterd door de vele teleur
stellingen die zijn dichterloopbaan vergezel
den, en zeer zeker zou hij een herleving van
zijn vroegeren roem niet meer hebben gezien,
ook al hadde hij deze geheele generatie over
leefd. Het tooneel zoekt de vervulling zijner
aspiraties al lang op andere wegen dan die
van Wildenbrueh; nog veel minder hebben
zijn romans, zijn novellen en zijn lyrische
gedichten de kiemen eener komende kunst
in zich.
Hoe was dat alles anders toen voor
zeseu-fwintig jaren de naam van Wildenbrnch
op eens schitterend uit het duister trad l Van
ons jonge studenten te Berlijn vormden ver
scheidenen in 't volle bewustzijn voor een
nieuw tijdperk te strijden, een soort van
academische claque voor Wildenbrueh, wan
neer een nieuw stuk van hem op de planken van
het KöniglicheSchauspielhaus verscheen. Het
was kort voordat de nieuweren optraden, en
men hield zijn knnst voor het te verwach
ten nieuwe. In de Karolingerf, in Harold,
Vüter und Söhne en vooral in den Mennonit
(alle in 18S2 verschenen) zagen wij de edele
jambentragedie van Schiller met moderne
kleuren herrezen, het nieuwe Duitsche rijk
scheen zijn tooneel dichter vol geestdrift voor
.zijn verleden en zijn heden gevonden te
hebben.
Niet lang echter heeft Wildenbrueh do
geestdrift der litteraire jeugd weten te bezie
len, hij toonde geen ontwikkeling in het
intieme der kunst. Zijn taal bleef krachtig,
zijn handelingen vol sterke effecten, maar
hoe langer hoe meer hoorde men in deze taal
alleen het pathos van het tooneel in plaats
van dat der lijdende en strijdende
mermchenziel. En toen het Hohenzollern-bloed, dat in
Ernst von Wildenbrueh.
Wildenbruch's aderen vloeide (zyn vader was
een natuurlyke zoon van'den bekenden prins
Louis Ferdinand van Pruisen) hem er toe
dreef zijn talent in den dienst der
Honenzollerndynasüe te stellen, (Die Qaitzows 1888,
Der Generalfeldoberst 1889, Der neue Herr
1891 en het Festspiel Willehalm 1897) toen
sleurde de grofpatriotiscbe tendenz ook zyne
dichterlijke prestatie omlaag en van zelf
moest hij ook het publiek tot hetwelk hij
zich wendde in andere standen zoeken dan
vroeger; maar dat publiek heeft alleen over
ridderkruisen, niet over lauweren, niet over
de toekomst te beschikken.
Maar al heeft Wildenbrueh het in zijne
tooneelkunst niet verder dan tot tumultuarisch
effectdrama met zwakke psychologie gebracht,
zeker moet nu n bekennen, dat hy in een
geheele rjj van goed in elkander gezette
tooneel fatiige" stukken met een vrijzinnige
geestdrift juist zulke momenten uit de Duit
sche geschiedenis heeft weten voor te stellen,
die het waarlyk waard waren. Zoo b.v. tot
tweemaal toe het conflict tusschen keizer
Heinrich IV en den paus Gregorius den
zevende (?Das neue Gebot" 1886 en Künig
Heinrich" 1896).
Het tragische in het leven van Wildenbrueh
was, dat juist in 't begin van zijn litteraire
overwinnaarsloopbaan de opkomst van het
nieuwe realistische drama viel. In 1889 ver
scheen die Ehre" van Sudermann en Vor
Sonnenaufgang" van Hauptmann, en iedereen
weet wat de volgende jaren voor
Duitschlands tooneel brachten. De kunst van den
ntwat uiterlijken leerling van Schiller, Kleist
en Shakespeare stond tegenover die der
discipelen van Scandinavië, Rusland en Frank
rijk, en al trad hijzelf in 1892 met een
realistich stuk Die Haubenlerche" op, als't ware
om te bewijzen, hoe gemakkelijk het zijns
inziens was om in dezen toon te schrijven
het succes dat dit stuk tot op den hul
digen dag behouden heeft, bewijst bovendien
dat bet ook de moeite waard is deze rich
ting in de tooneelkunst der laatste jaren
moest hij toch als de oorzaak beschouwen
dat hij van het eerste plan op het tweede
gedrongen werd. En hij bezat nie*. genoeg
kracht om in zij n kunst grooterste scheppen,
dan deze nieuwen in hun wankunst".
Wat van Wildenbruch's drama's gezegd is,
geldt misschien in nog hoogere mate van zijn
romans en novellen, (Der Meister von Tanagra
1880, Eifernde Liebe 1893, Das wandernde
Licht 1897, Schwesterseele 1894, Das schwarze
Holz 1905, Lukrezia 1(,)07 e. a.) en zjjn gedich
ten. Een eerlijke geestdrift, een frissche ten
denz, krachtige eft'ecten trekken ons aan, maar
een gebrek aan psychologische fijngevoelig
heid en artistieke ingetogenheid hebben hem
belet een waarachtig kunstwerk te scheppen.
Ook in zijn lyriek begon hij met patriotische
hartstoclnelijkheden (de heldenzangen
Vionville 1874, Sedan 1875) ea sedert dien heeft
hij al de lotgevallen zijner natie die zijn hart
aangrepen met, zijn luiden toon begeleid
(iuf Ricbard Wagner'd Tod, Auf Wilhelm
Scherers Tod enz.) Zijn krachtigst gedicht
Das Hexenlied" is door de muziek van
Schillings in de laatste jaren ook ten onzent
in aller mond gekomen. Daarentegen schijnt hij
met zijn laatste tooncelstukken (Die Lieder
des Euripides 1905, Die Rabensteinerin 1907)
weinig succes te hebben gehad. Hier in
Nederland is hij op het tooceel zoo goed
als onbekend gebleven.
E. v. Wildenbrueh was in 1S45 te Beirut
in Syriëgt boren, waar zijn vader
consulgeneraal was. Spoedig werd deze naar Athene
vervolgens naar Conetantinopei verplaatst.
Naar Pruisen teruggekeerd, werd de jongeling
voor officier opgeleid, en werd in 1S(J3
Initenant bij de garde te Potsdam. eae loop
baan voldeed hem niet en hij ging te Berlijn
in de rechten studeeren; toch maakte hij den
oorlog van 1870 als ofh'cier mede. Daarna was
hij gedurende eenigen tijd assessor te Frankfort
a. O, totdat hij in 1877 in het departement van
buitenlandsche zaken geplaatst werd. Hier
was hij met den titel van Legationsrat tot
1900 werkzaam. Toen nam hij zijn ontslag
en trok zich in Weimar terus*. Zijn Pruisisch
vaderland en geheel Duitschland, die hij zoo
gloeiend lief heeft gehad en die hij ?oo luid
keels heeft bezongen zijn hem tot dank eii
liefde verplicht.
K. . KcissjrANX.
Ccgnelin aiüt
De kunst van den tooneelkunstenaar
vergaat bij zijn sterven. Kr blijft niets van
over"... zegt men.
< >ok Tdlma, tijdgenoot en leermeester iri
welsprekenheid van Keizer Napoleon J, had
dit bewustzijn. Nog op i:\jn sterfbed sprak
hij er met droefheid over.
En Fr. v. Schiller sprak het uit, dat do
nakomelingschap den tooneolkunstenaur
geen kransen vlecht.
Toch is dit zeggen, toch is dit mcenen
en gelooven meer dan betwistbaar.
Iedere eeuw heeft minstens eenen, die den
fakkel van den voorganger overat omt.
Van den tooneelkunsteiaar blijven of
gaan over: de traditie, de stem, de creatie
van groo'e figuren. De lakkei, door de kunst
hem gegeven, bluscht hij bij zijn dood niet
uit; hij geeft dien aan hem, welke na
hem komt, gaande in zijn spoor.
Van den eersten grooten Nederlanischen
tooneelspeler, van hem die in Vondels
werken gespeeld heeft, tot aan Louis Bouw
meester, van de jaren, 1G3S tot l'JO!) kan
men in het treurspel don fakkelloop volgen.
In het Nederlandscho, blijspel is dit even
zeer aan te wijzen als in het treurspel.
De stem, het vermogen van créeeren
duren.
Bij den aanvang van 1909 werd naar
oude en goede gewoonte Gijsbreght van
Aemstel" gespeeld in den Stadsschouwburg.
Het kenmerkendste der geheele vertooning,
het best van al de jongeren, en het tref
elijkste was het spel en het zeggen van den
jongen Adolf Bouwmeester, den zoon van
Frits. In een ondergeschikte rol, in die van
den portier van het klooster sloeg hij allen.
Zijn zeggen en,doen werd een openbaring,
men ontwaarde er de groote kunst in, den
invloed, het overgaan der kunst van zijn
oom Louis Bouwmeester, den goeden treur ?
speltoon en het sobere treurspelgebaar, het
klassieke. Zijne woorden leefden, in zijn
stem lag de stemming van het oogenblik,
het zeggen was breed en staatlijk.
Hij zette de kunst van zijn oom voort,
die in zijne beate creaties de opvolger, de
meerdere, de betere va a Anton Peters is,
welke den fakkel had overgenomen van den
grootste onder allen, van Andries Snoek.
Deze had dien overgenomen van Jan Punt
en tot rustiger, helderder licht gebracht,
tot het licht, dat de fakkel had toen Professor
Francius dien overnam van Adam Karelsz
van Germez, den speler in de treurspelen
van Vondel.
Wiliem Royaards kunst van zeggen gaat
langs dezelfde lijn terug tot denzelfden
speler uit 1638.
Het verscheiden van den Franschen too
neelkunstenaar Coquelin ainéleidt tot deze
gedachten. In zijn leven heeft ook Coquelin
de meening bestreden, dat van de kunst
der spelers niets overblijft. Hij zag in
enkele verschijningen het wezen voortleven.
C'est par la tradition" sprak en schreef
hij que nous survivons, quelquefois
aussi par l'ébranlement qu'un d'entre nous,
plus puissant que les autres, espèce de
coryphée de l'art, imprime a toute une
poque. l"n grand acteur suscite des pièces.
Tel Burbage au temps de Shakespeare, tel
Kréderick ou Boeage. Un autre crée une
cole, fait une révolutipn dans Ie costume,
dans la diction, dans l'interprétation gén
rale des chefs d'oeuvre, et semble ainsi
les renou veler."
* "
Het zal tusschen 1881 en 1887 geweest zijn,
dat Coquelin ainévoor het eerst in ons land .
kwam, toen Talbot ons niet langer zijne
treff'elijke créities van L'avare" deed ge
nieten, en madame Agar weldra ons land
niet meer zou bezoeken.
Coquelin's komst heeft hier te lande
meegeholpen, om voor goed de aandacht te
vestigen op de groote en moeilijke
weizeggenskunst. Met zijn voordracht van
monologen als toegift iia eene voorstelling
verrukte hij allen door de volmaakte kunst
van zeggen, en het spelen in-het-zeggen,
zonder drukte of misbaar. Honderden heeft
hij behaagd met het onnavolgbaar zeggen
van: Les crevisses dans un cabinet
particulier" en van Les prunes", en hen zijn
boekje over de kunst om alleenspraken te
zeggen doen bestudeeren De herinnering
aan zijne creaties van Tartuffe. Le Bour
geois gentilhomme, Le dépit amoureaux,
Les precieuses ridicule», en andere werken
van Molière; Annibal in Augier's
L'avonturière: Don César de Bazan; La joie fait
peur (Louis Bouwmeester overtrof hem in
dat stukje van mevrouw de (iirardin), in
Kdm. lïostand's Cyrano de Bergerac", enz.
De dood van Coquelin is niet alleen voor
Frankrijk een verlies. Zij is het voor alle
beschaafde landen. Hij deed in de hoofd
steden onzer provinciën den echten F ranschen
geest, het ware wezen van zijn volk kennen;
hij leerde ons Molière begrijpen en vele
andere werken, uitgezonderd die als
L'aü'aire des poisons", waarin het Fran
sche wezen zich afgedrukt heeft. Do stem,
de voordracht, het welzeggen bracht het
kenmerkende naar voren. "
Nederland zag gaarne Coquelin en Coque
lin niet minder Nederland. Hij had en het
viel saam met zijn kunst het oude, het
teekenachtige, het geestige onzer steden lief.
Speelde hij te Amsterdam en niet te Haarlem,
toch ging hij or heen om het teekenaehtige
dat de oude stad nog heeft. Hij bezocht onze
musea en was oven groot vereerder van
Krans Hals als van Kembrandt, van Jan
Steen ais van Teniers, maar vooral van
Krans Hals.
Coquelin ainéhad onze steden lief. De heer
S. M. X. Calisch, te 's (ira?enhage, herin
nert zich o.a. nog eene wandeling met
Coquelin door Amsterdam.
,.<>p 'n mooien voorzomeravond, bij volle
maan'' schrijft C. mij wandelde ik
met Cc><|ueliri na eene voorstelling, van de
komedie op het Leidscheplein te Amsterdam,
door do stad, langs de l'rinsengracht, door
de Spiegelstraat, langs do Keizersgracht,
de Vijzelgracht on bracht hem zoo pardoes
op de brug Vijzelstraat--lleorengraeht. l.H;
Bonn nu MAAXI.II UT!" Als baliekluivers
hingen we rechts, links, over do leuning
van do toon nog ouwerwetsche brug,
zwijgond, stil van bewondering."
Jaren later ontmoette S. .\f. X. Oalisch te
Parij-t, na pen Cyrano-voorstelling, Coquelin
weer on diens eerste woorden, hem ziende,
waren: ..L' efr'et de clair do luno..."
Do hoor S. M. N. Calisch heeft ook de
goedheid mij een brief van Coquelin aan
heui ter inzage te zonden, waarin hij don
dank uitspreekt voor de goode woorden over
zijne kunst ou voor de sympathie hom door
het Amsterdamsrh publiek betoond. Dozo
brief, geschreven uit Kopenhagen, eindigt:
.lo vous l'ai dit y> crois, jo tiens a l'opinion
trangère, a cause do sou impai'tialitéet
puis je punse que Ie caractère, ies moeurs
et los habitmles d'un peuplo raisonnable,
i tiavaillour comme lo votro pouvent douner
l aux artistes d'autres paysdesrenseiijnemonts
excellonts. Vous avez on art un mo'.lole
siibümo, Uembraiidt, qui, j'en suis sur. m'a
fait faire pour dos progrè.s utües. Hier
soir j'ai commoncéici (te Kopenhagen; par
(rabriëlle. On a téun pon surpris do
plourer au Hou de me, muis cela a téune
l coquetterio do ma part de raouiller Ie lire
pour en avoir plus aisément raison."
* *
Coquelin debuteerde in 1862 aan hot
Théi'itre FranraU als Kigaro in
Hoaumarchais' ,,L' Miii'/iiijf t/r Fiijiirti''. Hij ver
baasde door opvatting, dictio en spel, door
het frissche en hot eigene, door schittering
van geest, publiek en kritiek. Theophile
(iautier, getuige van dit optreden, schroef
over dit debuut: Au Théntre Francais, un
acteur intelligent, muis qu' tl fallait cheroher
dans l' onibro discrete du second ou du
Coquelin ainéin La Montespan".
troisième plan, vient de Ie mettre en pleine
lumiore et d'y montrer les qualités les plus
rares. Nous voulons parier de Coquelin dans
Le Mariaqe dr Figaro". C'a tépourtout
Ie monde une surprise. Eh quoi! Kigaro,
ce róle si ditlieile, si complexe, qui exige
Ie sangfroid d'un diplomate, I'esprit d'un
demon, la souplesse d'un clown; Figaro, ce
paradoxe tincelant, cette verve endiablée,
cette imagination inépuisable, cette raillerie
a flèches barbilées, cette impertinence
tou jours si'ire d'elle niême, et qui ne
reste jamais a court, tout cela a rendu
Coquehn, un novice, presque un
inconnu! Mais ou ne joue plus Kigaro
qu'on ne joue Alceste, don Juan ou Hamlet;
les comédieng les plus eonsommés n'y
suffiraient pas. Que d'études, que ds reflexions,
que de travaux il faudrait pour cela! Vous
rcvez. Cependant Coquelin, ce jeune
homme a trós-bien joue Figaro. Pourquoi?
Parce qu'il est jeune parce qu'il est spintuel,
parce qu'il est alerte, parce qu'il a envie
de percer, de se faire place au soleil. Voilïi
bien des raisons!"
Ben jaar later kwam Coquelin reeds in
de rollen van Jlonrose, den eminenten
acteur, die aan het hoofd van het uitne
mende Fransche gezelschap van Koning
Willem II te 'sGrayenhage had gestaan,
ja zelfs in die van zijn leermeester Ileignier.
In 1863 werd hun rol van Figaro in l<e
Barbier de Seville aan Coquelin opgedragen.
Th. (iautier, de dichter, dezelfde die het
steeds en tegen velen voor Balzac en zijn
Mercadet heeft opgenomen, oordeelde ook
over deze creatie gunstig: Coquelin a
montrc dans ce röle si brillant et si péril
leux, un entrain merveilleux, une verve
tincelante et cette légéretéde Ia jeunesse
qui prête des ailes a ce type turbulent du
barbier tou.jours actif, toujours alerte,
toujours pret a tout et dont les mots
blouissent I'esprit comme les paillettes de sa
veste blouissent les yeux. San succes a
tédes plus vifs, mais il ne nous a pas
tonné.
Vapercau opperde (l'Année littereraire
1863, Tome VI) eenige bedenkingen. Vol
gens hem had Coquelin zich als Figaro
in Li' Jlnrbier de Sei'Me te jong gemaakt,
en meer den Kigaro van liossini dan dien
van Beaumarchais gegeven. Ook zou
Vapereau gewenscht hebben, dat Coquelin in de
opvatting der rol meer filosofie had gelegd.
De creatie der Figaro's deden Coquelin
verkiezen tot sociétaire der Comédie
Kranraise. Den l Oen November 1863 keurde de
Minister van Staat deze keuze, tegelijk met
die van den bekenden Worms goed.
Van dat oogenblik tot aan zijn dood heeft
Coqueliii iti eon reeks creaties zijn meester
schap getoond. De liefde voor het eigene,
voor het fijngeestige, voor den geest en
den stijl, het voorname in de Kransche
letteren, en waarvan vele eigenschappen
in den Kranschman leven, trokken hem al
aan toen hij als bakkersknaapje bij zijn
vader, meester broodbakker in de provincie,
in de bakkerij werkzaam was of het brood
bij de klanten rondbracht. Coquelin decla
meerde uit do Fransche klassieken, liet
zijn geest fonkelen bij het zeggen van heele
scones uit Molière's blijspelen, al werkende
in do bakkerij. De lust, de drang om de
Kransohe schrijvers uit te beelden, werd
hem te sterk. Hij wilde aan het tooneel.
liet kostte eenige moeite om zijn vader,
die meende dat zijn zoon als bakker een
prachtige toekomst had, te overreden.
Coquelin verliet Boulogne-sur-mer, waar
hij 25 Jannuari 1841 geboren was, ging
naar Parijs aan het Conservatoire (23 Dec.
1859i en studeerde er onder Kegnier, den
voortreiïlijken zegger, die in Nederland het
eerst gespeeld heeft: /.«?<;/«/'«// i>r/i<r" in
de rol onmidlellijk door Jan. Albregt in
hè! Ned'31'landsch overgenomen.
Coqtielin verliet hot Conservatoire reeds
in Juli ISu'O met den tweedon prijs voor
..de coini'lie", iict hoogere blijspel1', zouden
wij zeegen. Iteeds twee jaar later debu
teerde hij n het Thcatre Kranrais.
De kunst van Coquelin bestond
voornamentlijk in het welzeggen, in het levend
maken van het woord, in juiste intonatie,
in soberheid, in het dctailleeren, in het
in-achtnernen van het rythmo, zelfs in het
proza: in hot pointeoren, in hot volhouden
van stijl, in de warmte on gloed van het
woord, in hef geestige, in het even aan
geven, Aan zijn kop deed hij weinig, het
bewegelijke van hot gelaat gaf aan alles
uitdrukking. Knne verstandige conventie
stond hij voor, hij was tegen het naturalisme.
Hij deelde ook niet de meoning, dat de
acteur onder het spelen alles doorleeft. Dan
most hij -- meende Coquelin tegenover
/.ii'h zelf staan en alles boheerschen. Spelende
kan hij, wat men in toonoeltaal noemt
,,or-in-komen', en dan olcctrisecrt hij zijn
gehoor.?Do kunst van Coquelin was eone
voorname. Voornaamheid kenmerkten al
zijne creaties, van zijne eerste tot aan dio
van Cyrano do Bergerac".
Den stand vautooneolspeler heeft (Joqiiolin
niet alleen hoog gehouden, hij heeft dien
verdedigd en tot eer gestrekt. In do
sombere dagen van don Fransoh-Duitschen
oorlog hoeft do Coinedie iVancaiso den
Kransohen geost, de hoogere aspiraties
levende gehouden, de mismoedigden ge
troost, ou in do vertooningen - gelijk
hier te lande in den Franschen tijd in
den stadsschouwburg liet vaderlandse!)
gevoel gesterkt en versterkt. Dit
orertuigde allen, dat het Fransche tooneel iet»
meer was dan tijdverdrijf, en de tooneel
speler een roeping had te vervullen. Aan
die dagen denkende, werd Coquelin warm
en riep uit: Ah! comme les poitrines
battaient! Quels transports! quel unisson!
Tenez, rien qu'au souvenir de ces heures-la,
qtiand om vient dire que Ie comédien est
un tre inutile, inférieur, tout de fantaisie,
vrai, je ne comprends plus!
Et je ne veux me donner, a moi la
conyiction, orgeuilleuse, j'en convicns, mais
justifiée, je crois, que nouspouvons tenir
un rang honorable, non senlement dans
l'art, dont nous sommes les soldats, mais
aussi dans la patrie."
In woord en daad heeft Coquelin kunst
en kunstenaren voorgestaan. Over hun
kunst, over het welzeggen, over de kunst
en den tooneelspeler zoowel als over de
kunst van den tooneelspeler, over het zeggen
van alleenspraken, over Molière, enz. heeft
hij geschreven, en den kunstenaars voor
hun ouden dag een rustig verblijf, een veilig
honk geschonken, ver buiten het woelige
Parijs.
Daar in La liaison des Comédiens", is
hij op een vroegen morgen der vorigen week,
onverwacht verscheiden. Hij was er heen
gegaan om er rustig de titelrol van het
nieuwe stuk Ghantecler van E_dm. Rostand
in te studeeren. Groot was zijne verwach
ting er van, het zou zijn laatste rol zijn
en dan zou hij voorgoed rust nemen. De rust
kwam eerder dan hij dacht, de groote rust.
Betreurd door geheel Frankrijk, en vele
landen buiten Frankrijk, is hij naar zijn
laatste rustplaats geleid. Al wat naam heeft
in Frankrijk, mannen van Staat, Kunst en
Wetenschap, tal van tooneelisten, en velen
die hij door zijn kunst het hoogste genot
had geschonken, eerden door hun tegen
woordigheid zijn uitvaart.
Velen, en onder hen, de directeur der
Comédie Francaise, Jules Claretie en Edmond
liostand, de dichter van ('hantecler, waren
de tolk van allen om te gedenken wat
Coquelin voor Frankrijk en de kunst was
en blijft.
ScMlierlimst
Edzard Koning. (Schüller, den Haag.)
Het werk van Edzard Koning heeft een
fijne aangename zijde, het
sprookjesachtigvertellende, maar het is in de olieverf, zoowel
als in de teekeningen mat, zeer levenloos.
De vraag is of dit niet verbeterd kon worden,
verminderd; de vraag is te stellen of voor
fijne, kleine talenten zooals dit van Ediard
Koning is, een leven buiten de stad, een
leven buiten zooals het het heet het beate
is. Er wordt door de voorstanders,, de
absolute voorstanders van het leven buiten
voor den schilder, altijd een iets vergeten :
dat op den duur de indrukken over een
zelfde zaak een zelfde licht, een zelf Ie boom,
akker verzwakken. Er is hierin ook de
vraag der maxima. Er is hierin ook de waar
heid dat de verworven vertrouwdheid met
alles wat er is, niet altijd voldoende omge
zet kan worden in kunstwerk door een
gebrek aan ontroerd zien. Er wordt door
die voorstanders vergeten dat het meeste
landschap, de meeste landschapschilderijen
in de stad geschilderd zijn, met behulp van
de, in frissche ontroering neergeschreven,
studies buiten. De friachheid der
buitenstudies komt juist door de verandering van stad
en van buiten, deze verandering verlevendigt
den geest. Voor fijne kleine talenten die een
prikkel noodig hebben, willen ze produceeren
is de opjagende intellectualiteit van de stad
boven alles noodig. De verscheidene ont
roeringen die worden ondergaan zetten den
geest rechtop; de muziek die gehoord werd,
het vers dat in de het vers eigen atinospheer
gelezen wordt, de toover-zware verlichting
van een tooneel als in de Hamlet, ze maken
beweeglyk, en houden beweeglijk, wat buiten
misschien rustiger leeft, maar tevens te veel
onontroerd. Ik geloof dat den schilder Edzard
Koning te veel den prikkel ontbrak, te veel
de geestelijke drift der stad. En dat hem
die naar het sprookjesachtig-vertellen
nijgt, dat hem de stad met haar geestelijke
zo asopgang en zonsondergang, met haar
geestelijk bosch van boomen, en haar geeste
lijke vlieten even noodig H als het buiten
juist om de genoemde matheid weg te
nemen en er voor die teedere levendigheid
te geven die in sprookjes natuurlijk lijkt.
Willy Sluiter iSchüller, den Haag).
Het talent van Willy Sluiter, eens gede
finieerd, blijft gedefinieerd: het is illustratief.
Het slaagt gewoonlijk het beste in de wat
gekarikaturiseerde houdingen van hoerenen
anderen, in nog ouderwetsche kleederdracht.
Het houdt de aandacht niet lans?. Er is
soms iets komisch in. Zooals in een werkje
hier: Met vereende krachten een dikke
dame die tegen een duin opgedouwd wordt,
en met waaierige rokken een top bereikt.
Er is soms schijnbaar wat grootsch in,
zooals in de Volendammer die zit, maar dt
grootheid is eer uiterlijkheid in de lijn dan
werkelijk groote vormen vol van een groore
persoonlijkheid. Er is iets aardigs iu een
paar eendjes op p!ankJ3S in het water zittend,
maar er is de eigenaardige fout, hier ook
weer in, dat de voorgrond onder de lij-it
naar beneden valt: een heiu niet alleen
eigen, maar een Hollandsche fout. Het talent
van Willy S uiter heeft veel van den dag
aan zich en weinig van het Eeuwige. Het
is handii, gemakkelijk gedaan,
kariUaturiseerend gaarde, het is oppervlakkig;, illu
stratief. Het houdt den geest niet lam;
bezig. Het is een soort van gezellig talent
zonder innerlijkheid.
Riniieït, een nieuw tolizont.
De Kedaktie verzoekt mij 'i een uiteen
zetting te geven aangaande, het nieuwe,
ijzerhoudende kalijsoutmineraal, dat sedert eenigen
tijd op een punt van het kalizoutdistrikt,
zuidelijk van don Harz, gevonden wordt.
Overal in de anorganische en organische
natuur spelen ijzerzouten een grooten rol.
Zoo komen ook in de Duitsche
kalixoutafzettingen, die zich uit een indrogenden
1) Onze landgenoot Dr. Boeka is de eerste
gefeest, die het nieuwe kaluout, het door
hem Itinneït gedoopte, onderzocht heeft.