De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 14 februari pagina 1

14 februari 1909 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

F. 1651 DE AMSTERDAMMER A°. 1909. WEEKBLAD VOOK NEDERLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. redactie -van. IMIr. ZEI. IP, L. "WIDESSHsTQ-. Uitgevers; VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad A'o. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar, büvooruitbetaling, mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/a Zondag 14 Februari. Advertentiën van 1?5 regels / 1.25. elke regel meer. . . , . . f 0.25 Advertentiën op de finanüeele- en kunstpagina per regel . . . . , 0.30 Reclames per regel 0.40 INHOUD: VAN VERRE ES VAN NABIJ: Krachtig. er en eerlijker politiek. De winstgevende advertentie. Omspringen met 'a Lands geld, door G. Het plaatsgebrek in de krankzinnigengestichten, door dr. H. Pinkhof. FEUILLETON: Erfgenamen, door W. M. Ebbink. KUNST EN LETTEREN: Van huseen en tranen, Frans Remoar, Haagache roman, door Jan Wz. Andenne, toeoord, door Frans Coenen. Nagelaten studiën, door dr. H. J. Polak, beoord. door prof. dr. K. Kuiper. Handelsgeschiedenis, I, door dr. H. E. van Gelder. INGEZONDEN. Berichten. VOOR DAMES: Lektunr voor herstellende zieken, door N. y. Hichtum. De ziel van een kind, door Heinrich Lhotzky, beoord. door N. v. Hichtum. Allerlei, door Caprice UIT DE NATUUR, door E. Heimans. Charles Darwin met afb. Esther de Boer-van Rijk, met afb., door W. Prof. dr. W. Hecker, met portr., door prof. dr. P.J. Blok. Schilderkunst, door Plasachaert. Hoiern-aardewerk van C. J. Lanooy te Haarlem, door R. W. P. de Vries Jr. Portret van Abraham Lincoln. Modemgod^ dienstige stroomingeo, V, door J. J. Me\jer. Een nationale plicht (ingez.) door H. Kieiücb. FIN. EN OECONOM. KRONIEK, door V. d. M. en V. d. S. Darwin over den godsdienst, door F. J. v U. SCHETSJE. DA.M-RUBRIEK. SCHAAKSPEL. ADVERTE TIEN. «HlllllllllllMIIIIMIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIirillllllllllMMHIIIIIIMIllllllllllllllIII Krachtiger en eerlijker politiek. De veranderingen op politiek gebied komen volgens de natuurlijke orde van zaken in den regel langzaam tot stand. Ze kennen haar periodes van stilstand, haar teruggaande bewegingen zelfs. Er ?was in 't begin van 1908 een stre ven merkbaar van toenadering tusschen de conservatieven van alle geding. Er is thans,' officieel, geen sprake meer van. Paganistiscb- en clericaal-conservatief gunt elkander, na zooveel ooglonkjes, het licht in de oogen niet. Heemskerk kijkt stroef naar Stork, Lohman waakt. Tydeman waakt ook. Men verdoezelt niet meer de verschillen, men dikt ze aan! Er moeten overigens momenten van aarzeling geweest zijn! De twee groepen conservatieven hebben elkaar gemonsterd: Zou men samen, eensgezind, zonder te veel beginselverloochening, een overwin ning kunnen bevechten op de wassende democratie? Of was het voorloopigmaar best, met een dat later!" op de lippen, elkander te lijf te gaan om de oogenblikkelijke winst? Het laatste werd gekozen. En we hooren weer de toeter van de antithese klinken. De oud-liberalen en menigeen, die zich enkel liberaal" noemt, spreken weer van theocratie". Eer het een maand of twee verder is, schijnt vrouw Politiek haar nuchterheid te hebben verloren; weldra gedraagt die trouwe, onsen- en pondjes-wegende winkelierster zich extatisch christelijk of extatisch vrijzinnig, om en om; en wil de anders zoo zelfvoldane, cententellende juffrouw ons haar verheven afkomst en geestelijke beteekenis wederom op den mouw spelden Juffrouw Politiek is een kwakzalfster! Met de antithese heeft ze immers ternau wernood van doen: Tel zorgvuldig de weinige quaesties op, waarin rechts in de Kamer verschilde van links: hoe vaak gaan dan thans niet reeds in de praktijk,voor die toch al luttele gevallen, de twee groepen samen! Voor bizondere scholen voelen ze, min of meer, beide reeds. De absolute gezagstheorie wordt, getuige de zaak van hetAmsterdamsche ontslag, van beide zijden ge huldigd. In het sollen met de zedelijkheid vormen de liberalen der hoofdstad nog slechts hulptroepen van een clericalen wethouder, door hen zelf trouwens, nota bene, benoemd! Practisch is er, in de politiek, tusschen de verschillende heeren weinig of geen verschil. Wat zijn er ook, als men het dan over de antithese wil hebben,een aantal antitheses! Alsof er b.v. geen leefde tusschen Roomsen en Protestant! Met welk een moeite heeft men de opkomende oude veete gesmoord, naar aanleiding van de bekende gods vrucht van Willem den Zwijger! En dan Mr. Aalberse, die in een onbewaakt oogenblik buiten de katholieke Kerk geen christendom had gezien! Dat alles verneemt men dan nog maar van de zoo voorzichtige pers, de schoone Vestaalsche maagd, die over 't vuur der coalitie moet waken; maar ga eens onder de menschen zelf, hoor Protestant en Roomsen... ge zult merken of er een antithese is !... Toch is ze, in politicis, verzoend, en ze kan het daar zijn. Want ze beteekent daar niets! "Ware de politiek werkelijk een fibied, waar het op de gelooven en de erken aankwam, wie zou Rome en Dordt arm in arm zien gaan?? 't Is jammer, dat het openbare bedrog zoo de overhand houdt! Er is geen ernstig man, 't is meer dan eens ten duidelijkste gebleken, die in de Kamer het over wegend belang van de antithese kan blijven bepleiten in zaken van staat en maatschappij. Overweldigend is daaren tegen het aantal onderwerpen, waarbij enkel Behoud en Democratie de beslissing hebben. Overweldigend hun aantal, in drukwekkend hun beteekenis. De ellende, die onder de oogen van welstand en van weelde geleden wordt; de onverzorgde oude dag; het hongerend schoolkind; het gebrek, waaraan bij de minste schok" op de Beurs in onze waarlijk niet óverordelijke samenleving duizenden ten prooi zijn en talrijken ten onder gaan,'de ver minderende en weer aanzwellende werk loosheid, met al haar lichamelijke en zedelijke gevolgen, bij na even onaandoen lijk geconstateerd als de eb en vloed van de zee, het zijn onderwerpen, voor politieke belangstelling van eenige grootere beteekenis dan vuile prentjesetaleering of echtscheidingsproces. Laten daarop dan toch op de her vormingen alle krachten worden gecon centreerd ! Na neiging gevoeld te hebben, onder den prikkel van Heemskerk, de antithese weer au sérieux te nemen, schijnt Borgesius, die als hij maar dóór wil tasten een groote hefboom zijn kan voor de demo cratie, den nadruk op de hervormingen te willen leggen: algemeen kiesrecht, ouderdomspensioen. "Welk ouderdoms pensioen, mocht er bij staan... Waarom, nu Engeland en Denemarken vóórgingen, nu de sympathie voor het Engelsche voorbeeld groot is en nog steeds wassende, niet royaal-weg die echt-Engelsch royale manier gekozen en de Pruissischen omhaal direct verloochend ? Waarom niet gezegd tot het volk: Engeland deed het, in een zestal maanden en met een dozijn artikels; als wij aan 't bewind komen, geven wij u het pensioen in denzelfden tijd en op dezelfde wijze." Algemeen kiesrecht" heeft een duidelijke beteekenis, in Ouder domspensioen" moet dezelfde klare klank komen. Welk een schoone campagne zou dat kunnen zijn: campagne tegen de leugen van de antithese, die onze politiek vast onkenbaar heeft verknoeid; campagne voor hervormingen, waar een sterkwordende democratie steeds meer naar haakt; campagne, die desnoods, voor loopig, met een nederlaag eindigt,... maar die de schoonste overwinning geeft binnenkort. Wanneer liberalen en vrijzinnigdemo craten in dezen zin een kloek besluit nemen, (kloeker b.v. dan het daar net ver schenen Vrijz. Dem. Program!) en de socialisten hun krachten niet verlammen door een schervengericht, dat op scheuring uitloopt, wanneer de eersten zich ver mannen tot wézenlijke democratie, en de laatsten hun democratie sterk houden door in eigen kring wat vrijzinnigheid! kan er vél worden gedaan van 't zomer, en wordt er al niet dadelijk gebouwd hoewel ook dat niet is uitgesloten! zoo kan er een breeden grondslag worden gelegd, waarvoor te werken het de moeite waard is. De winstgevende advertentie. Onlangs wezen wij erop, hoe een groot aantal dagbladen, de gezaghebbende" pers voorop, een zeer winstgevende adver tentie plaatsten van, niet min of meer bet wijfelbare, maar van absoluut nbetwijfelbare financieele oplichterij. Wij noemden in een voetnoot de namen van de geachte organen, die volgens opgave van de Trust" zelve heele of kwart pagina's voor de fraaie onderneming hadden opengezet. Wij kon den onmogelijk, waar het o. a. zooveel provinciale bladen gold, die opgave geheel controleeren. Thans blijkt, tot ons genoegen, dat een der genoemde bladen, de Limburger Koerier, ten onrechte op het lijstje voor komt. De redactie van dit dagblad maakt ons de opmerking (nr. van 8 Pebr.), dat de Limburger Koerier de plaatsing van de bewuste advertentie niet gedaan, maar integendeel geweigerd heeft." Deze daad strekt onzen collega natuurlij k tot eer. Zij steekt ook gunstig af bij het gedrag van de andere organen, die, hoewel op de openbare oplichting door ons speciaal nog eens attent gemaakt, een week nadien in grooter getal van denzelfden financier" nog grooter adver tenties plaatsten! En dat zonder in 't redactioneel ge deelte een kik te geven, zonder een schijn zelfs van verdediging der eigen eer,.'_.. Omspringen met 's Lands geld. Het onlangs verschenen belangrijk verslag van de Algemeene Rekenkamer over het jaar 1907, geeft weder door slaande bewijzen voor_ de gegrondheid van de meermalen geüitte bewering, dat in Nederland in menig geval, vreemd met 's lands geld wordt omgesprongen. Het wil ons daarom niet ondienstig toeschijnen daarop de aandacht van het groote publiek te vestigen. We zullen ons kortheidshalve bepalen tot slechts n der vele punten, welke stof tot opmerkingen geven en wel tot eene door de Algemeene Rekenkamer betwiste uitgave ten laste van het Rijk, in verband met den brand van het Rijks-Universiteitsgebouw te Groningen. Omtrent dezen braad was de lands advocaat van meening dat, zoo de brand was ontstaan bij het verven, de schuld eigenlijk was bij het toezicht. Het toe zicht toch gaf verlof tot het afbranden der oude verf met de spirituslamp en voor zooveel het niet uitdrukkelijk was toegestaan, werd het oogluikend geduld. Onder die omstandigheden was er geen vordering tot schadevergoeding op den aannemer, omdat schuld ontbrak. Zelfs kon hem zijne aanspraak op verfloon niet worden ontzegd. Hoe ruim de be paling van art. 1643 Burgerl. Wetboek ook gesteld mocht zijn, zij gold niet wanneer de zaak door schuld van den aanbesteder of van hen voor wie hij aansprakelijk is gesteld, verloren ging. Dit nu was hier het geval, waar de brand ten slotte zijn oorzaak vond in het doen en laten van het toezicht. De Algemeene Rekenkamer deed daar omtrent opmerken, dfrt, zelfs al mocht in de gegeven omstandigheden geen grond bestaan voor eene actie tot schadever goeding tegeii den aannemer, van een recht op loon voor het verrichte werk geen sprake kon zijn, daar art. 1643 B. W., ook waar geen plichtsverzuim aan de zijde van den werkman bestaat, deze alleen aanspraak geeft op loon wanneer de zaak verloren is gegaan door een gebrek in de stof, een geval dat zich thans niet had voorgedaan. Dat de brand zijn oor zaak zou hebben gevonden in het doen of laten van het toezicht, scheen hoogst betwistbaar, daar het afbranden der verf niet was bevolen, maar alleen vergund, daargelaten nog of dit op geheel regel matige wijze was geschied. De Algemeene Rekenkamer wees nog op de volgende omstandigheden. Terwijl aan de Staten-Generaal was medegedeeld dat door de toezichthebbende ambtenaren geen ontheffing van de verbodsbepaling tot afbranden was gegeven, bleek uit de nader overgelegde stukken, dat de hoofd opzichter had erkend, althans eenmaal zoodanige toestemming te hebben ver leend. Verder maakte het een vreemden indruk, dat niettegenstaande die toestemming den aannemer toch boete was opgelegd voor overtreding van het verbod. Werpt het vorenstaande een zeer eigen aardig licht op de oorzaak van den brand, welke het Rijk op tonnen gouds komt te staan, onverantwoordelijk was het van den betrokken Minister, dat hij zich zelfs niet verwaardigde op de nadere degelijke betoogingen van de Algemeene Reken kamer te antwoorden en eenvoudig den Ssten Februari 1908 een Koninklijk Besluit uit te lokken, waarbij op het eenig artikel van het Xllde hoofdstuk der Staatsbegrooting voor dat jaar aange wezen en beschikbaar gesteld een bedrag van ?9255.975, overeenstemmende met dat der aannemingspenningen, om te worden betaald aan den betaalmeester te Gro ningen, als vergoeding wegens eene voor 's lands dienst gedane betaling en waarvan de verevening zou geschieden ZONDER OVERLEGGING VAN BEWIJSSTUKKEN. Aangeteekend zij hier nog dat de beta lingen uit Hoofdstuk XII buiten elke controle van de Algemeene Rekenkamer staan. Het is o.i. dringend noodig dat de Volks vertegenwoordiging over dit belangrijk onderwerp het noodige licht doe opgaan. G. Het plaatsgebrek in de krank zinnigengestichten. Aanhoudend ziet men in ons land nieuwe, voor een deel prachtig ingerichte krank zinnigengestichten verrijzen. En toch weet bijna ieder bij ondervinding, dat er steeds ruimte te kort komt, zoodat men zich met zorg afvraagt: waar gaat dat heen ? en: hoe komt dat? Op de laatste vraag is onlangs (23 December, avondzitting) een zeer lichtvaardig antwoord gegeven; een antwoord, dat niet voor het eerst in ons parlement was gehoord, nl. dat er onder de geneeskundigen een neiging bestond om al te vlug iemand krankzinnig te verklaren. Deze meening, wij weten het, is hier en daar onder het publiek verspreid. Het zou te wenschen zijn, dat haar geen voedsel werd gegeven door lieden, die beter moesten weten, of hun onwetendheid moesten be seffen. Dan zou drieërlei voordeel worden be reikt ; een ongegrond en grievend wantrou wen in de geneeskundigen zou ophouden te bestaan; de betrekkingen van zielelijders zouden niet langer uit vrees aan de ongelukkigen de verpleging onthouden, die dik wijls onontbeerlijk is voor hun herstel en eindelijk: men zou niet langer behoeven te vreezen, dat over de dingen, waarvan wij geen verstand hebben, en die in het parlement worden besproken, ook maar wat malligheid wordt verteld. "Want wat men in de Handelingen" leest omtrent de krankzinnigenverpleging, bevat voor ieder, die slechts een weinig daarvan weet, slechts ergelijken onzin. De heer de Stuers dan vroeg, waarom ?wél \% millioen voor een krankzinnigen gesticht moest worden uitgegeven, terwijl 150.000 gulden voor verbeteringen aan het etnographisch museum niet te krijgen was. Men ziet het, zeide hij de gekken komen vooraan en de wijzen achteraan". Voortgaande, zeide de geachte afgevaar digde, dat het aantal krankzinnigen vol gens de statistiek stijgende is: Er is eer lang bijna niemand meer of er is een steek aan los". Vroeger had men onrustige krankzinigeD, die werden opgesloten, en rustigen, die men over de straat zag wandelen". Nu worden ook deze in de gestichten ge borgen. Ook de inspecteurs van het krank zinnigenwezen zijn door een soort mania aangetast. De geachte afgevaardigde loopt een straatje om, als hij zulk een inspecteur ontmoet. Er is geen voldoende localiteit om al de lieden, die 't een beetje schemert, op te bergen". De heer Goeman Borgeeius onthield zich van smakelooze grappen. Hij zeide, dat hij als Minister bijzondere studie had gemaakt van de verschillende krankzinnigengestich ten in ons land en dan ook herhaaldelijk gestichten heeft bezocht, en meer en meer is versterkt in zijn overtuiging, dat als men op denzelfden weg voortgaat, die sinds vele jaren is ingeslagen, de graphische lijn, waarvan de heer de Stuers een schets heeft gegeven, steeds ongunstiger zal worden. Vast is hij over tuigd, dat er veel meer personen in de ge stichten zitten, dan werkelijk noodig zal blijken. Verder wijst deze afgevaardigde er op, dat de tegenwoordige minister in overleg is getreden niet alleen met de inspecteurs van het krankzinnigenwezen, maar ook met deskundigen op dit gebied en professoren, om te trachten tot een regeling te komen, die ten gevolge zal hebben, dat de krank zinnigen korter dan tegenwoordig in die gestichten zullen behoeven te verblijven. Het is inderdaad te hopen, dat dit over leg de gewenschte gevolgen zal hebben. Op de maatregelen, die zullen worden voorge steld, kan niet worden vooruitgeloopen. Indien vorige ministers zulk overleg had den gepleegd, zou men nu reeds er over kunnen oordeelen. Het is mogelijk, dat zekere vormen van krankzinnigheid n doel matiger on goedkooper, buiten de gestichten, in daartoe geschikte gezinnen of in koloniën kunnen worden verpleegd. Maar zoolang zulk een gelegenheid tot verpleging in ons land vergeleken met het aantal lijders zoo goed als geheel ontbreekt, moet men de krankzinnigen wel in bestaande gestich ten opnemen, en staat het noch aan kamer leden, noch aan ministers te beoordealen, of zij ook daarbuiten hadden kunnen blijven, in hun eigen omgeving. Ook het bezoeken van verschillende gestichten is niet voldoende, om daaromtrent een oordeel te verkrijgen, zeker niet voor een leek. Stel u voor, dat een dokter beweerde, aa ver schillende gevangenissen te hebben bezocht, dat daarin veel meer personen zitten, dan werkelijk noodig is! Als de geneeskundigen, volgens de heeren de Stuers en Goeman Borgesius al niet weten, wie in een gesticht thuis behooren, hoe zullen die heeren het dan weten? Op dit gebied heerscht bij overigens ont wikkelde lieden een laakbare onwetendheid. De heer Vening Meinesz, destijds burge meester der hoofdstad, heeft ook al in de Eerste Kamer verteld, dat de doktoren te gauw menschen in krankzinnigengestichten doen opsluiten. En tijdens zijn burgemees terschap, waarschijnlijk ook vroeger, werd toch een uitstekende controle toegepast: van tijd tot tijd nl. werd een politieagent bij de lijders thuis gestuurd, om te kijken of de dokter wel gelijk had. "Welke auto riteit voor deze beleedigende domheid ver antwoordelijk was, is mij niet bekend. Laten wij nu de klacht eens onderzoeken. Als er veel verpleegden in en candidaten voor de gestichten zijn, kan dit in de eerste plaats daaraan liggen, dat er meer krank zinnigheid onder de bevolking voorkomt. En dit schijnt helaas zoo te zijn, in alle beschaafde landen. In de tweede plaats kan het plaatsgebrek het gevolg daarvan zijn, dat het bijbouwen van krankzinnigen gestichten den aanwas van het aantal lijders niet bijhoudt. In de derde plaats is het zeker, dat de betere zorg voor de gezondheid, even als in de groote maatschappij, den levens duur verlengt, zoodat de ongeneeslijke krank zinnigen niet zoo spoedig als vroeger plaats maken voor nieuwe patiënten. Maar in de vierde plaats komt er iets anders by, in verband met wat in de tweede plaats werd genoemd. De patiënten, die in gestichten moeten worden opgenomen, moeten soms maanden en maanden wachten totdat er plaats voor hen is. Die maanden, doorge bracht in hun eigen, schadelijke omgeving, bij gemis aan doelmatige verpleging, zijn dikwijls beslissend voor hun lot. Zouden zij terstond zijn opgenomen, dan zouden velen hunner in weinige maanden zijn genezen. Thans zijn velen reeds in een niet of moeilijk te genezen toestaid geraakt, als zij in het gesticht komen. Zij moeten er langen tijd verblijven en vermeerderen daardoor het plaatsgebrek. Dit is duidelijk aangetoond in een statistiek van dr. D. Schermers, in het Nederl. Tijdschr. v. Geneesk. 1904, dl. II, blz. 1070. Sedert een aantal jaren wordt gesticht bij gesticht gebouwd, maar het tekort is niet bij te houden. Een tek>rt, waaraan schuldig staan eenerzijds de vroegere overheden* die te lang hebben getalmd met het ver schaffen van meer yerplegingegelegenheid voor de krankzinnigen en meen den, al heel wat te doen, als zij de doktoren voor zondebok gebruikten, hun een diender als controleur achterna zonden en hun soms op niet te beschrijven wijze hinderend in den weg traden als zij den moeilijken en treurigen plicht vervulden om een geesteszieke te verwijzen naar een gesticht. Maar aan de andere zijde ligt de schuld aan de geneeekundigen, die dit alles zonder openlijk protest verdroegen. Gewend, met zieken om te gaan, van wie men veel moet verdragen, hebben z\j dikwijls die verdraag zaamheid ook getoond, waar zij niet dienstig was, integendeel: schadelijk vo ir hun eigen goeden naam en invloed, schadelijk vooral voor de belangen, die hun waren toever trouwd, gelijk hier ook blijkt. En nu een eenvoudige vraag: Zouden de directeuren der gestichten en de inspec teurs van het krankzinnigenwezen, bij het groote aantal lijders, dat op opneming wacht, niet spoedig ontslaan al die patiënten, die zonder voldoenden grond door de doktoren in de gestichten worden geborgen"? Zij toch weten, dat er onder de wachtenden lijders zijn, die al wachtende hun genezing verzuimen, die hun gezin n rust n arbeid beletten, ja, geheele woonkazernes van angst en onrust vervullen, het ontstaan van nieuwe gevallen van krankzinnigheid veroorzaken; zij weten, dat van tijd tot tijd de opname overbodig wordt door strop of revolver t Zij zouden dus wel plaats maken, als er veel meer" verpleegden waren dan werkelijk noodig is. Dit bewijst dunkt mij, voldoende, dat d» doktoren niet te snel krankzinnigen naar gestichten verwijzen. Ik vrees integendeel, dat het vaak met te veel aarzeling en daar door te laat gebeurt, onder don invloed van het tegen hen verwekte wantrouwen en van het vooroordeel en de vrees onder het pu bliek. Daarom is de richting, die men nu in Engeland op wil, een betere. De beginnende krankzinnigheid moet kunnen worden ver pleegd in inrichtingen, waartoe niet een rechterlijk vonnis toegang behoeft te geven, maar waar de lijdar, die de droevige ver andering over zich voelt komen, of de om geving die deze waarneemt, slechts om toe gang behoeft te vragen. Dr. Maudsley heeft kort geleden voor zulk een inrichting per soonlijk 360.000 gulden bestemd. Een bewijs, dat hij, die beter kan weten dan vele oudministers en kamerleden te zamen, een over tuiging heeft pp dit gebied. Deze overtuiging wordt ook gedeeld door de Regeering van Baden, die kortelings heeft besloten, gelegenheid te geven tot vrijwillige opneming van krankzinnigen. Maar onze volksvertegenwoordiging kan gerust zijn omtrent de overdadige" krank zinnigenverpleging in ons land. Er waren hier op 31 Dec. 1903 8958 gestichtsverjpleegden. Van de Londensche bevolking, te ver gelijken in aantal met de Nederlandsche, werden 24.000 zielen verpleegd. In N. 8. "Wales werden in 1900 opge nomen 859 krankzinnigen; in Nederland in 1899, met een vier maal grootere bevol king, 1670. In Frankrijk waren in 1909 ongeveer 70.000 gestichtsverpleegden, dus ook naar evenredigheid veel meer dan in ons land (8139 in 1899). Zoo is het ook in andere landen, en men kan moeilijk aannemen, dat naar evenredig heid onze bevolking zooveel minder onder hevig is aan geestesziekten. Toch bestaat ook in de genoemde landen een voortdurend te kort aan plaats, en ook daar wordt daarop gereageerd door woorden, soms ook door maatregelen van wantrouwen jegens de geneeskundigen. Het Journal de Neurologie beijvert zich daarom sinds jaren, om aan te toonen, niet hoeveel personen en te veel, maar hoeveel er te weinig in krankzinnigengestichten vertoeven. Daartoe maakt het staten op van wat er wordt verricht door krankzin nigen buiten de gestichten, voorzoover men dit uit de couranten kon te weten komen. In Frankrijk zijn van 1898?1902 door krankzinnigen vermoord 110 personen, ver minkt 189, 111 hebben zelfmoord gepleegd, waarvan 59 na vrouw en kinderen te hebben vermoord, in 1907 hebben 96 krankzinnigen 35 moorden en 32 zelfmoorden begaan, 28

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl