Historisch Archief 1877-1940
F. 1651
DE AMSTERDAMMER
A°. 1909.
WEEKBLAD VOOK NEDERLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
redactie -van. IMIr. ZEI. IP, L. "WIDESSHsTQ-.
Uitgevers; VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad A'o. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar, büvooruitbetaling, mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/a
Zondag 14 Februari.
Advertentiën van 1?5 regels / 1.25. elke regel meer. . . , . . f 0.25
Advertentiën op de finanüeele- en kunstpagina per regel . . . . , 0.30
Reclames per regel 0.40
INHOUD:
VAN VERRE ES VAN NABIJ: Krachtig.
er en eerlijker politiek. De winstgevende
advertentie. Omspringen met 'a Lands
geld, door G. Het plaatsgebrek in de
krankzinnigengestichten, door dr. H.
Pinkhof. FEUILLETON: Erfgenamen, door
W. M. Ebbink. KUNST EN LETTEREN:
Van huseen en tranen, Frans Remoar,
Haagache roman, door Jan Wz. Andenne,
toeoord, door Frans Coenen. Nagelaten
studiën, door dr. H. J. Polak, beoord. door prof.
dr. K. Kuiper. Handelsgeschiedenis, I, door
dr. H. E. van Gelder. INGEZONDEN.
Berichten. VOOR DAMES: Lektunr voor
herstellende zieken, door N. y. Hichtum.
De ziel van een kind, door Heinrich Lhotzky,
beoord. door N. v. Hichtum. Allerlei,
door Caprice UIT DE NATUUR, door
E. Heimans. Charles Darwin met afb.
Esther de Boer-van Rijk, met afb., door W.
Prof. dr. W. Hecker, met portr., door prof. dr.
P.J. Blok. Schilderkunst, door Plasachaert.
Hoiern-aardewerk van C. J. Lanooy te
Haarlem, door R. W. P. de Vries Jr.
Portret van Abraham Lincoln.
Modemgod^ dienstige stroomingeo, V, door J. J.
Me\jer. Een nationale plicht (ingez.) door H.
Kieiücb. FIN. EN OECONOM. KRONIEK,
door V. d. M. en V. d. S. Darwin over den
godsdienst, door F. J. v U. SCHETSJE.
DA.M-RUBRIEK. SCHAAKSPEL.
ADVERTE TIEN.
«HlllllllllllMIIIIMIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIirillllllllllMMHIIIIIIMIllllllllllllllIII
Krachtiger en eerlijker politiek.
De veranderingen op politiek gebied
komen volgens de natuurlijke orde van
zaken in den regel langzaam tot stand.
Ze kennen haar periodes van stilstand,
haar teruggaande bewegingen zelfs.
Er ?was in 't begin van 1908 een stre
ven merkbaar van toenadering tusschen
de conservatieven van alle geding. Er
is thans,' officieel, geen sprake meer van.
Paganistiscb- en clericaal-conservatief
gunt elkander, na zooveel ooglonkjes,
het licht in de oogen niet. Heemskerk
kijkt stroef naar Stork, Lohman waakt.
Tydeman waakt ook. Men verdoezelt
niet meer de verschillen, men dikt ze aan!
Er moeten overigens momenten van
aarzeling geweest zijn! De twee groepen
conservatieven hebben elkaar gemonsterd:
Zou men samen, eensgezind, zonder te
veel beginselverloochening, een overwin
ning kunnen bevechten op de wassende
democratie? Of was het voorloopigmaar
best, met een dat later!" op de lippen,
elkander te lijf te gaan om de
oogenblikkelijke winst?
Het laatste werd gekozen. En we
hooren weer de toeter van de antithese
klinken. De oud-liberalen en menigeen,
die zich enkel liberaal" noemt, spreken
weer van theocratie".
Eer het een maand of twee verder is,
schijnt vrouw Politiek haar nuchterheid
te hebben verloren; weldra gedraagt die
trouwe, onsen- en pondjes-wegende
winkelierster zich extatisch christelijk of
extatisch vrijzinnig, om en om; en wil
de anders zoo zelfvoldane, cententellende
juffrouw ons haar verheven afkomst en
geestelijke beteekenis wederom op den
mouw spelden
Juffrouw Politiek is een kwakzalfster!
Met de antithese heeft ze immers ternau
wernood van doen:
Tel zorgvuldig de weinige quaesties
op, waarin rechts in de Kamer verschilde
van links: hoe vaak gaan dan thans niet
reeds in de praktijk,voor die toch al luttele
gevallen, de twee groepen samen! Voor
bizondere scholen voelen ze, min of meer,
beide reeds. De absolute gezagstheorie
wordt, getuige de zaak van
hetAmsterdamsche ontslag, van beide zijden ge
huldigd. In het sollen met de zedelijkheid
vormen de liberalen der hoofdstad nog
slechts hulptroepen van een clericalen
wethouder, door hen zelf trouwens, nota
bene, benoemd! Practisch is er, in de
politiek, tusschen de verschillende heeren
weinig of geen verschil.
Wat zijn er ook, als men het dan over de
antithese wil hebben,een aantal antitheses!
Alsof er b.v. geen leefde tusschen Roomsen
en Protestant! Met welk een moeite heeft
men de opkomende oude veete gesmoord,
naar aanleiding van de bekende gods
vrucht van Willem den Zwijger! En dan
Mr. Aalberse, die in een onbewaakt
oogenblik buiten de katholieke Kerk geen
christendom had gezien! Dat alles
verneemt men dan nog maar van de zoo
voorzichtige pers, de schoone Vestaalsche
maagd, die over 't vuur der coalitie moet
waken; maar ga eens onder de menschen
zelf, hoor Protestant en Roomsen... ge
zult merken of er een antithese is !...
Toch is ze, in politicis, verzoend, en ze
kan het daar zijn. Want ze beteekent daar
niets! "Ware de politiek werkelijk een
fibied, waar het op de gelooven en de
erken aankwam, wie zou Rome en
Dordt arm in arm zien gaan??
't Is jammer, dat het openbare bedrog
zoo de overhand houdt! Er is geen ernstig
man, 't is meer dan eens ten duidelijkste
gebleken, die in de Kamer het over
wegend belang van de antithese kan
blijven bepleiten in zaken van staat en
maatschappij. Overweldigend is daaren
tegen het aantal onderwerpen, waarbij
enkel Behoud en Democratie de beslissing
hebben. Overweldigend hun aantal, in
drukwekkend hun beteekenis. De ellende,
die onder de oogen van welstand en van
weelde geleden wordt; de onverzorgde
oude dag; het hongerend schoolkind;
het gebrek, waaraan bij de minste schok"
op de Beurs in onze waarlijk niet
óverordelijke samenleving duizenden ten prooi
zijn en talrijken ten onder gaan,'de ver
minderende en weer aanzwellende werk
loosheid, met al haar lichamelijke en
zedelijke gevolgen, bij na even onaandoen
lijk geconstateerd als de eb en vloed
van de zee, het zijn onderwerpen,
voor politieke belangstelling van eenige
grootere beteekenis dan vuile
prentjesetaleering of echtscheidingsproces.
Laten daarop dan toch op de her
vormingen alle krachten worden gecon
centreerd !
Na neiging gevoeld te hebben, onder
den prikkel van Heemskerk, de antithese
weer au sérieux te nemen, schijnt
Borgesius, die als hij maar dóór wil tasten een
groote hefboom zijn kan voor de demo
cratie, den nadruk op de hervormingen
te willen leggen: algemeen kiesrecht,
ouderdomspensioen. "Welk ouderdoms
pensioen, mocht er bij staan... Waarom,
nu Engeland en Denemarken vóórgingen,
nu de sympathie voor het Engelsche
voorbeeld groot is en nog steeds wassende,
niet royaal-weg die echt-Engelsch royale
manier gekozen en de Pruissischen omhaal
direct verloochend ? Waarom niet gezegd
tot het volk: Engeland deed het, in een
zestal maanden en met een dozijn artikels;
als wij aan 't bewind komen, geven wij
u het pensioen in denzelfden tijd en op
dezelfde wijze." Algemeen kiesrecht"
heeft een duidelijke beteekenis, in Ouder
domspensioen" moet dezelfde klare klank
komen.
Welk een schoone campagne zou dat
kunnen zijn: campagne tegen de leugen
van de antithese, die onze politiek vast
onkenbaar heeft verknoeid; campagne
voor hervormingen, waar een
sterkwordende democratie steeds meer naar
haakt; campagne, die desnoods, voor
loopig, met een nederlaag eindigt,...
maar die de schoonste overwinning geeft
binnenkort.
Wanneer liberalen en vrijzinnigdemo
craten in dezen zin een kloek besluit
nemen, (kloeker b.v. dan het daar net ver
schenen Vrijz. Dem. Program!) en de
socialisten hun krachten niet verlammen
door een schervengericht, dat op scheuring
uitloopt, wanneer de eersten zich ver
mannen tot wézenlijke democratie, en
de laatsten hun democratie sterk houden
door in eigen kring wat vrijzinnigheid!
kan er vél worden gedaan van 't zomer,
en wordt er al niet dadelijk gebouwd
hoewel ook dat niet is uitgesloten!
zoo kan er een breeden grondslag worden
gelegd, waarvoor te werken het de moeite
waard
is.
De winstgevende advertentie.
Onlangs wezen wij erop, hoe een groot
aantal dagbladen, de gezaghebbende"
pers voorop, een zeer winstgevende adver
tentie plaatsten van, niet min of meer
bet wijfelbare, maar van absoluut
nbetwijfelbare financieele oplichterij. Wij
noemden in een voetnoot de namen van
de geachte organen, die volgens opgave
van de Trust" zelve heele of kwart
pagina's voor de fraaie onderneming
hadden opengezet. Wij kon den onmogelijk,
waar het o. a. zooveel provinciale bladen
gold, die opgave geheel controleeren.
Thans blijkt, tot ons genoegen, dat een
der genoemde bladen, de Limburger
Koerier, ten onrechte op het lijstje voor
komt. De redactie van dit dagblad maakt
ons de opmerking (nr. van 8 Pebr.), dat
de Limburger Koerier de plaatsing van
de bewuste advertentie niet gedaan,
maar integendeel geweigerd heeft."
Deze daad strekt onzen collega natuurlij k
tot eer. Zij steekt ook gunstig af bij het
gedrag van de andere organen, die,
hoewel op de openbare oplichting door
ons speciaal nog eens attent gemaakt,
een week nadien in grooter getal van
denzelfden financier" nog grooter adver
tenties plaatsten!
En dat zonder in 't redactioneel ge
deelte een kik te geven, zonder een schijn
zelfs van verdediging der eigen eer,.'_..
Omspringen met 's Lands geld.
Het onlangs verschenen belangrijk
verslag van de Algemeene Rekenkamer
over het jaar 1907, geeft weder door
slaande bewijzen voor_ de gegrondheid
van de meermalen geüitte bewering, dat
in Nederland in menig geval, vreemd
met 's lands geld wordt omgesprongen.
Het wil ons daarom niet ondienstig
toeschijnen daarop de aandacht van het
groote publiek te vestigen. We zullen
ons kortheidshalve bepalen tot slechts
n der vele punten, welke stof tot
opmerkingen geven en wel tot eene door
de Algemeene Rekenkamer betwiste
uitgave ten laste van het Rijk, in verband
met den brand van het
Rijks-Universiteitsgebouw te Groningen.
Omtrent dezen braad was de lands
advocaat van meening dat, zoo de brand
was ontstaan bij het verven, de schuld
eigenlijk was bij het toezicht. Het toe
zicht toch gaf verlof tot het afbranden
der oude verf met de spirituslamp en
voor zooveel het niet uitdrukkelijk was
toegestaan, werd het oogluikend geduld.
Onder die omstandigheden was er geen
vordering tot schadevergoeding op den
aannemer, omdat schuld ontbrak. Zelfs
kon hem zijne aanspraak op verfloon
niet worden ontzegd. Hoe ruim de be
paling van art. 1643 Burgerl. Wetboek
ook gesteld mocht zijn, zij gold niet
wanneer de zaak door schuld van den
aanbesteder of van hen voor wie hij
aansprakelijk is gesteld, verloren ging.
Dit nu was hier het geval, waar de brand
ten slotte zijn oorzaak vond in het doen
en laten van het toezicht.
De Algemeene Rekenkamer deed daar
omtrent opmerken, dfrt, zelfs al mocht
in de gegeven omstandigheden geen grond
bestaan voor eene actie tot schadever
goeding tegeii den aannemer, van een
recht op loon voor het verrichte werk
geen sprake kon zijn, daar art. 1643 B. W.,
ook waar geen plichtsverzuim aan de zijde
van den werkman bestaat, deze alleen
aanspraak geeft op loon wanneer de zaak
verloren is gegaan door een gebrek in
de stof, een geval dat zich thans niet
had voorgedaan. Dat de brand zijn oor
zaak zou hebben gevonden in het doen
of laten van het toezicht, scheen hoogst
betwistbaar, daar het afbranden der verf
niet was bevolen, maar alleen vergund,
daargelaten nog of dit op geheel regel
matige wijze was geschied.
De Algemeene Rekenkamer wees nog
op de volgende omstandigheden. Terwijl
aan de Staten-Generaal was medegedeeld
dat door de toezichthebbende ambtenaren
geen ontheffing van de verbodsbepaling
tot afbranden was gegeven, bleek uit de
nader overgelegde stukken, dat de hoofd
opzichter had erkend, althans eenmaal
zoodanige toestemming te hebben ver
leend.
Verder maakte het een vreemden indruk,
dat niettegenstaande die toestemming
den aannemer toch boete was opgelegd
voor overtreding van het verbod.
Werpt het vorenstaande een zeer eigen
aardig licht op de oorzaak van den brand,
welke het Rijk op tonnen gouds komt te
staan, onverantwoordelijk was het van
den betrokken Minister, dat hij zich zelfs
niet verwaardigde op de nadere degelijke
betoogingen van de Algemeene Reken
kamer te antwoorden en eenvoudig den
Ssten Februari 1908 een Koninklijk
Besluit uit te lokken, waarbij op het
eenig artikel van het Xllde hoofdstuk der
Staatsbegrooting voor dat jaar aange
wezen en beschikbaar gesteld een bedrag
van ?9255.975, overeenstemmende met dat
der aannemingspenningen, om te worden
betaald aan den betaalmeester te Gro
ningen, als vergoeding wegens eene voor
's lands dienst gedane betaling en waarvan
de verevening zou geschieden ZONDER
OVERLEGGING VAN BEWIJSSTUKKEN.
Aangeteekend zij hier nog dat de beta
lingen uit Hoofdstuk XII buiten elke
controle van de Algemeene Rekenkamer
staan.
Het is o.i. dringend noodig dat de Volks
vertegenwoordiging over dit belangrijk
onderwerp het noodige licht doe opgaan.
G.
Het plaatsgebrek in de krank
zinnigengestichten.
Aanhoudend ziet men in ons land nieuwe,
voor een deel prachtig ingerichte krank
zinnigengestichten verrijzen. En toch weet
bijna ieder bij ondervinding, dat er steeds
ruimte te kort komt, zoodat men zich met
zorg afvraagt: waar gaat dat heen ? en:
hoe komt dat? Op de laatste vraag is
onlangs (23 December, avondzitting) een
zeer lichtvaardig antwoord gegeven; een
antwoord, dat niet voor het eerst in ons
parlement was gehoord, nl. dat er onder de
geneeskundigen een neiging bestond om al
te vlug iemand krankzinnig te verklaren.
Deze meening, wij weten het, is hier en
daar onder het publiek verspreid. Het zou
te wenschen zijn, dat haar geen voedsel
werd gegeven door lieden, die beter moesten
weten, of hun onwetendheid moesten be
seffen.
Dan zou drieërlei voordeel worden be
reikt ; een ongegrond en grievend wantrou
wen in de geneeskundigen zou ophouden
te bestaan; de betrekkingen van zielelijders
zouden niet langer uit vrees aan de
ongelukkigen de verpleging onthouden, die dik
wijls onontbeerlijk is voor hun herstel
en eindelijk: men zou niet langer behoeven
te vreezen, dat over de dingen, waarvan
wij geen verstand hebben, en die in het
parlement worden besproken, ook maar
wat malligheid wordt verteld. "Want wat
men in de Handelingen" leest omtrent de
krankzinnigenverpleging, bevat voor ieder,
die slechts een weinig daarvan weet, slechts
ergelijken onzin.
De heer de Stuers dan vroeg, waarom
?wél \% millioen voor een krankzinnigen
gesticht moest worden uitgegeven, terwijl
150.000 gulden voor verbeteringen aan het
etnographisch museum niet te krijgen was.
Men ziet het, zeide hij de gekken komen
vooraan en de wijzen achteraan".
Voortgaande, zeide de geachte afgevaar
digde, dat het aantal krankzinnigen vol
gens de statistiek stijgende is: Er is eer
lang bijna niemand meer of er is een steek
aan los". Vroeger had men onrustige
krankzinigeD, die werden opgesloten, en
rustigen, die men over de straat zag wandelen".
Nu worden ook deze in de gestichten ge
borgen. Ook de inspecteurs van het krank
zinnigenwezen zijn door een soort mania
aangetast. De geachte afgevaardigde loopt
een straatje om, als hij zulk een inspecteur
ontmoet. Er is geen voldoende localiteit om
al de lieden, die 't een beetje schemert, op
te bergen".
De heer Goeman Borgeeius onthield zich
van smakelooze grappen. Hij zeide, dat hij
als Minister bijzondere studie had gemaakt
van de verschillende krankzinnigengestich
ten in ons land en dan ook herhaaldelijk
gestichten heeft bezocht, en meer en meer
is versterkt in zijn overtuiging, dat
als men op denzelfden weg voortgaat,
die sinds vele jaren is ingeslagen,
de graphische lijn, waarvan de heer de
Stuers een schets heeft gegeven, steeds
ongunstiger zal worden. Vast is hij over
tuigd, dat er veel meer personen in de ge
stichten zitten, dan werkelijk noodig zal
blijken.
Verder wijst deze afgevaardigde er op,
dat de tegenwoordige minister in overleg
is getreden niet alleen met de inspecteurs
van het krankzinnigenwezen, maar ook met
deskundigen op dit gebied en professoren,
om te trachten tot een regeling te komen,
die ten gevolge zal hebben, dat de krank
zinnigen korter dan tegenwoordig in die
gestichten zullen behoeven te verblijven.
Het is inderdaad te hopen, dat dit over
leg de gewenschte gevolgen zal hebben. Op
de maatregelen, die zullen worden voorge
steld, kan niet worden vooruitgeloopen.
Indien vorige ministers zulk overleg had
den gepleegd, zou men nu reeds er over
kunnen oordeelen. Het is mogelijk, dat
zekere vormen van krankzinnigheid n doel
matiger on goedkooper, buiten de gestichten,
in daartoe geschikte gezinnen of in koloniën
kunnen worden verpleegd. Maar zoolang
zulk een gelegenheid tot verpleging in ons
land vergeleken met het aantal lijders
zoo goed als geheel ontbreekt, moet men
de krankzinnigen wel in bestaande gestich
ten opnemen, en staat het noch aan kamer
leden, noch aan ministers te beoordealen,
of zij ook daarbuiten hadden kunnen
blijven, in hun eigen omgeving. Ook het
bezoeken van verschillende gestichten is niet
voldoende, om daaromtrent een oordeel te
verkrijgen, zeker niet voor een leek. Stel
u voor, dat een dokter beweerde, aa ver
schillende gevangenissen te hebben bezocht,
dat daarin veel meer personen zitten, dan
werkelijk noodig is! Als de geneeskundigen,
volgens de heeren de Stuers en Goeman
Borgesius al niet weten, wie in een gesticht
thuis behooren, hoe zullen die heeren het
dan weten?
Op dit gebied heerscht bij overigens ont
wikkelde lieden een laakbare onwetendheid.
De heer Vening Meinesz, destijds burge
meester der hoofdstad, heeft ook al in de
Eerste Kamer verteld, dat de doktoren te
gauw menschen in krankzinnigengestichten
doen opsluiten. En tijdens zijn burgemees
terschap, waarschijnlijk ook vroeger, werd
toch een uitstekende controle toegepast:
van tijd tot tijd nl. werd een politieagent
bij de lijders thuis gestuurd, om te kijken
of de dokter wel gelijk had. "Welke auto
riteit voor deze beleedigende domheid ver
antwoordelijk was, is mij niet bekend.
Laten wij nu de klacht eens onderzoeken.
Als er veel verpleegden in en candidaten
voor de gestichten zijn, kan dit in de eerste
plaats daaraan liggen, dat er meer krank
zinnigheid onder de bevolking voorkomt.
En dit schijnt helaas zoo te zijn, in alle
beschaafde landen. In de tweede plaats
kan het plaatsgebrek het gevolg daarvan
zijn, dat het bijbouwen van krankzinnigen
gestichten den aanwas van het aantal lijders
niet bijhoudt. In de derde plaats is het zeker,
dat de betere zorg voor de gezondheid, even
als in de groote maatschappij, den levens
duur verlengt, zoodat de ongeneeslijke krank
zinnigen niet zoo spoedig als vroeger plaats
maken voor nieuwe patiënten. Maar in de
vierde plaats komt er iets anders by, in
verband met wat in de tweede plaats werd
genoemd. De patiënten, die in gestichten
moeten worden opgenomen, moeten soms
maanden en maanden wachten totdat er
plaats voor hen is. Die maanden, doorge
bracht in hun eigen, schadelijke omgeving,
bij gemis aan doelmatige verpleging, zijn
dikwijls beslissend voor hun lot. Zouden zij
terstond zijn opgenomen, dan zouden velen
hunner in weinige maanden zijn genezen.
Thans zijn velen reeds in een niet of moeilijk
te genezen toestaid geraakt, als zij in het
gesticht komen. Zij moeten er langen tijd
verblijven en vermeerderen daardoor het
plaatsgebrek.
Dit is duidelijk aangetoond in een statistiek
van dr. D. Schermers, in het Nederl. Tijdschr.
v. Geneesk. 1904, dl. II, blz. 1070.
Sedert een aantal jaren wordt gesticht bij
gesticht gebouwd, maar het tekort is niet
bij te houden. Een tek>rt, waaraan schuldig
staan eenerzijds de vroegere overheden*
die te lang hebben getalmd met het ver
schaffen van meer
yerplegingegelegenheid voor de krankzinnigen en meen
den, al heel wat te doen, als zij de
doktoren voor zondebok gebruikten, hun
een diender als controleur achterna zonden
en hun soms op niet te beschrijven wijze
hinderend in den weg traden als zij den
moeilijken en treurigen plicht vervulden
om een geesteszieke te verwijzen naar een
gesticht.
Maar aan de andere zijde ligt de schuld
aan de geneeekundigen, die dit alles zonder
openlijk protest verdroegen. Gewend, met
zieken om te gaan, van wie men veel moet
verdragen, hebben z\j dikwijls die verdraag
zaamheid ook getoond, waar zij niet dienstig
was, integendeel: schadelijk vo ir hun eigen
goeden naam en invloed, schadelijk vooral
voor de belangen, die hun waren toever
trouwd, gelijk hier ook blijkt.
En nu een eenvoudige vraag: Zouden
de directeuren der gestichten en de inspec
teurs van het krankzinnigenwezen, bij het
groote aantal lijders, dat op opneming wacht,
niet spoedig ontslaan al die patiënten, die
zonder voldoenden grond door de doktoren
in de gestichten worden geborgen"? Zij
toch weten, dat er onder de wachtenden
lijders zijn, die al wachtende hun genezing
verzuimen, die hun gezin n rust n arbeid
beletten, ja, geheele woonkazernes van angst
en onrust vervullen, het ontstaan van nieuwe
gevallen van krankzinnigheid veroorzaken;
zij weten, dat van tijd tot tijd de opname
overbodig wordt door strop of revolver t
Zij zouden dus wel plaats maken, als er
veel meer" verpleegden waren dan werkelijk
noodig is.
Dit bewijst dunkt mij, voldoende, dat d»
doktoren niet te snel krankzinnigen naar
gestichten verwijzen. Ik vrees integendeel,
dat het vaak met te veel aarzeling en daar
door te laat gebeurt, onder don invloed van
het tegen hen verwekte wantrouwen en van
het vooroordeel en de vrees onder het pu
bliek.
Daarom is de richting, die men nu in
Engeland op wil, een betere. De beginnende
krankzinnigheid moet kunnen worden ver
pleegd in inrichtingen, waartoe niet een
rechterlijk vonnis toegang behoeft te geven,
maar waar de lijdar, die de droevige ver
andering over zich voelt komen, of de om
geving die deze waarneemt, slechts om toe
gang behoeft te vragen. Dr. Maudsley heeft
kort geleden voor zulk een inrichting per
soonlijk 360.000 gulden bestemd. Een bewijs,
dat hij, die beter kan weten dan vele
oudministers en kamerleden te zamen, een over
tuiging heeft pp dit gebied.
Deze overtuiging wordt ook gedeeld door
de Regeering van Baden, die kortelings
heeft besloten, gelegenheid te geven tot
vrijwillige opneming van krankzinnigen.
Maar onze volksvertegenwoordiging kan
gerust zijn omtrent de overdadige" krank
zinnigenverpleging in ons land. Er waren
hier op 31 Dec. 1903 8958
gestichtsverjpleegden.
Van de Londensche bevolking, te ver
gelijken in aantal met de Nederlandsche,
werden 24.000 zielen verpleegd.
In N. 8. "Wales werden in 1900 opge
nomen 859 krankzinnigen; in Nederland in
1899, met een vier maal grootere bevol
king, 1670. In Frankrijk waren in 1909
ongeveer 70.000 gestichtsverpleegden, dus
ook naar evenredigheid veel meer dan in
ons land (8139 in 1899).
Zoo is het ook in andere landen, en men
kan moeilijk aannemen, dat naar evenredig
heid onze bevolking zooveel minder onder
hevig is aan geestesziekten.
Toch bestaat ook in de genoemde landen
een voortdurend te kort aan plaats, en ook
daar wordt daarop gereageerd door woorden,
soms ook door maatregelen van wantrouwen
jegens de geneeskundigen.
Het Journal de Neurologie beijvert zich
daarom sinds jaren, om aan te toonen, niet
hoeveel personen en te veel, maar hoeveel
er te weinig in krankzinnigengestichten
vertoeven. Daartoe maakt het staten op
van wat er wordt verricht door krankzin
nigen buiten de gestichten, voorzoover men
dit uit de couranten kon te weten komen.
In Frankrijk zijn van 1898?1902 door
krankzinnigen vermoord 110 personen, ver
minkt 189, 111 hebben zelfmoord gepleegd,
waarvan 59 na vrouw en kinderen te hebben
vermoord, in 1907 hebben 96 krankzinnigen
35 moorden en 32 zelfmoorden begaan, 28