De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 14 februari pagina 10

14 februari 1909 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

10 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1651 nemingen het verloren terrein zullen hebben herwonnen? Beide steden waren de hoofdpunten van handel en verkeer der beide provinciën en vooral in de latere jaren was men erin ge slaagd, nieuwe industriën in het Ie yen te roepen, die door de natuurlijke hulpbronnen van de streek zelve een veelbelovende toe komst hadden. O.a. behoorden daartoe de maatschappijen voor export van zuidvruchten, waarvoor Messina de voornaamste plaats van geheel Italiëwas, van waar meer dan 60 pCt. van Italie's citroenen-opbrengst werd uitge voerd, De jaarlijksche uitvoer-waarde van Messina was in den laatsten tijd ongeveer 45 millioen lire, de invoer 22 millioen. Al a maatstaf van hare nijverheid, kan het jaarlgkeche kolenverbruik van ruim -90,000 ton gelden. Het aantal schepen, dat jaarlijks de haven aan deed, naderde de 4000, waarvan meer dan 2500 stoombooten, met bijna '2% millioen ton lading. Wat Messina voor oostelijk Sicili beteekende, was Reggio voor Calabrië, met hare zuidvruchten en belangrijke olijventeelt, waarvoor twee maatschappijen met 10 mill. lire kapitaal waren opgericht. Te Canitello, nabij Reggio, waren twee zijde-spinnerijen. De uitvoer bedroeg jaarlijks ongeveer 8H millioen, de invoer ruim 2% millioen lire. Voor de industrie van noordelijk Italiëis door deze ramp tijdelijk een markt verloren gegaan, die op een afname van 50 millioen lire per jaar kan worden geschat. Ten deele behoorden de afnemers echter tot de bewoners der streken, achter de verwoeste steden ge legen, zoodat de mogelijkheid bestaat met deze consumenten de handelsrelatiën te hervatten. Waar het in Italiëgebruikelijk it, op 6 maanden krediet te verkoopen, nebben de leveranciers van het noorden thans ongeveer 26 miilioen lire in het geteisterd gebied uit staan, die echter niet geheel verloren zijn, daar een gedeelte is gedekt door accepten van goede firma's te Messina, van welke eenigen eigen schepen op zee hebben en die, ook na de ramp, kredietwaardig zijn gebleken. Naar verhouding, werden de te Messina en te Reggio gevestigde bank-instellingen het minst zwaar getroffen. Wel werden ook hare gebouwen verwoest, maar hare waarden wer den grootendeels gered en, wat de kredieten betreft, zijn zij in de meeste gevallen even eens door deugdelijke accepten voor verdere verliezen gewaarborgd. Maar de staking in het verkeer en het bedryf en de tyd, die er zal verloopen, al vorens de verwoeste steden weer zijn herBehapen in centra van bloeienden handel en nijverheid, zal onder cijfers gebracht een enorm economisch verlies aantoonen. 12/2?09. V. D. 8. iiliiiHNHlMimiimiiHtlilllNliiiiiiiiiNllMliiMHMiMiliiimiHmnMiiiiini Qrwin nirpp HPTI ffoikiiipnct LJdlnlil UVul lluli pUSuiulliHi Francis Darwin zegt in The Life and letters of Charles Danvin, dat zjjn vader op het punt van den godsdienst zeer terughoudend was en sterk voelde, dat iemands geloof iets was, dat alleen hem zelven aanging. Toch drongen de menschen in brieven er meermalen sterk op aan, dat Darwin zijn meeningen omtrent ge loof en ongeloof zou uiteenzetten, en zoo is er ten slotte door de uitgave der brieven menige uiting van hem bewaard gebleven, die ons een inzicht geeft in wat hij o ver de quaestie dacht. Veel is er later gestreden over de vreag, of Darwin een ongeloovige is geweest in den gewonen zin van het woord, of hij atheïst of agnosticus moest heeten, en of zijn theorie bestaanbaar is met bet geloof in een per soonlijk God. Van de menschec, die in dien strijd vooraan stonden, zijn velen nu reeds gestorven ; andere richtingen en opvattingen omtrent de metaphysische dingen hebben zich baan gebroken in de wereld, en de tijdgeest heeft al weer heel wat wijzigingen ondergaan, sedert de geleerde van Down zich uitliet over wat bij dacht en voelde in zake de onzienlijke dingen. Daarom kan het op dezen gedenkdag mis schien geen kwaad, nog eens eenvoudig te herhalen, wat er in de levensgeschiedenis en in de brieven te vinden is. In een brief van 1879 aan dr. Abbott, die hem om zijn medewerking had gevraagd aan de Index, een blad, waarin theologische en eedekundige strijdvragen werden besproken, zegt hij: Wat ik zelf denk is eige*iyk iets, wat alleen mij zelf aangaat, maar daar gij er mij naar vraagt, kan ik wel zeggen, dat ik in myn oordeel dikwijls weifel... Ik ga niet zoo ver, dat ik mij atheïst wil noemen in dien zin, dat ik het bestaan van Gcd ontken. Ik denk wel, en meer en meer nu ik ouder word, dat ik een agnosticus ben, dat door dien naam tenminste mijn geestestoestand nog het best wordt aangeduid." Hij was van nature bang, de gevoeligheden van anderen te kwetsen in godsdienstige aangelegenheden, en hij had sterk de bewust heid, dat men heeft te zwijgen over dingen, die men niet rijpelijk en ernstig en aanhou dend heeft overdacht. Uit veel brieven blijkt, dat hij zich in dien zin op het stuk van den godsdienst onbevoegd achtte. In een schrij /en aan dienzeifden dr. Abbott van acht jaren te voren, 1871, lezen we: Ik kan in volkomen oprechtheid zeggen, dat ik mij vereerd voel door uw verzoek om mijn medewerking, en ik onderschrijf ook ten volle, dat het ieders plicht is, ona te verspreiden wat hjj denkt, dat waarheid is. Ik vereer u, omdat u het met zooveel toewijding en ijver doet; maar ik kan aan uw verzoek niet voldoen om de volgende redenen, die ik u rueedee!, omdat het mij zeer zou spijten, in uw oo«en onwel willend te schijnen. Mijn gezondheid is zeer zwak, en eiken dag verlies ik vele uren, doordat ik mij niet wel voel. Tengevolge van die zwakheid <=n om-Ia; ik dikwijls duhelig ben, kan ik mij niet bezighouden inet nieuwe onderwerpen, die veel uadenken vorderen. Ik ben nooit een vlugge denker of schrijver geweest, en wat ik in de wetenschap heb tot | Stand gebracht, is alleen bereikt door lang j nadenken, geduld en vlijt. Xu heb ik mij riooit j stelselmatig bezig gehouden met den gods- j dienst in verband met natuurwetenschap of met zedenkunde in verband met het maat schappelijk leven, en zonder ernstig en aan houdend mjjn geest met die dingen bezig te houden, ben ik inderdaad niet in staat, iets te scbryven, dat waard zou zijn, voo, uw blad te worden gezonden " In antwoord aan een Nederlandsen geleerde, (naar wij meenen. N. D. Doedes, later leeraar aan de Hoogere Burgerschool tt> Leeuwarden, voor een paar jaar gestorven) schreef hy op 2 ipril 1873: TT zal mfl wel willen veront schuldigen, als ik u niet uitvoerig antwoord, wanneer ik u zeg, dat ik lang ziek ben ge weest en dat ik nu van huis ben, om rust te nemen. Maar ik wil wel zeggen, dat de on mogelijkheid, om te denken, dat dit grootsche en heerlijke heelal met onze bewmte per soonlijkheden door een toeval zou zijn ont staan, mij bet voornaamste argument echynt voor het bestaan van God; maar of het een argument van wezenlijke waarde is, heb ik nooit kunnen uitmaken. Ik gevoel, dat als wij een eerste oorzaak aannemen, dat de geest dan toch geen rust heeft, eer hij weet, waar die van daan kwam en hoe ze ontstond. Ook kan ik niet voorbijzien, hoe moeilijk de verklaring wordt van de onmetelijke massa lijden in de wereld. En eveneens moet ik toegeven, dat er veel bekwame mannen ten volle aan God hebben geloofd, maar dit komt mij toch voor als een weinig beteekenend argument. Het veiligst schijnt het mij, te besluiten, dat het heele onderwerp buiten het bereik van het menschelijk verstand ligt. Intusschen kan een mensch zijn plicht doen." In 1879 wendde zich een Duitsch geleerde met een dergelijke vraag tot hem. De brief werd beantwoord door een lid van de familie, die schreef: De heer Darwin verzoekt my, u te zeggen, dat hij zooveel brieven ontvangt, dat hij ze niet alle kan beantwoorden. Hij meent, dat de theorie van evolutie volkomen beataanbaar is met het geloof in God; maar dat u moet bedenken, dat verschillende per sonen verschillende omschrijvingen geven van wat ze onder God verstaan." Daarmee was de Duitsche jonge man echter niet tevreden, en weer schreef hij, waarna het volgende antwoord kwam: Ik heb het druk, ben oud en ongesteld, en ik heb geen tijd, om uw vragen uitvoerig te beantwoorden. De wetenschap heeft niets met Christus uit te staan, behalve in zoo ver, dat de gewoonte van wetenschappelijk on derzoek een man voorzichtig maakt in het aannemen van waarheden. Wat mijzelven aangaat, ik geloof niet, dat er ooit eenige openbaring is geweest. Wat betreft het toe komstig leven, ieder moet voor ziehzelven kiezen tuaschen tegenstrijdige, vage waar schijnlijkheden." In de aanteekeningen over zijn leven laat Darwin zich in 1876 ook uit over zijn gods dienstige inzichten: In de jaren na de Beaglereis dacht ik veel over den godsdienst na. A.an boord was ik bepaald orthodox, maar was toch al tot het inzicht gekomen, dat het Oude Testament niet beter te vertrouwen was dan de heilige boeken der Hindoes. De vraag kwam telkens bij mij op en wilde niet wijken, of het aan te nemen was, dat als God nu een openbaring aan de Hindoes wilde geven, of hy die dan zou willen verbonden zien met het geloof in Vishnoe, Siva enz. zooals het Christendom verbonden wordt met het Oude Testament. Dat scheen mij vol komen ongeloofelijk. Door verder te bedenken, dat de duide lijkste bewijzen noodig zouden wezen, om iemand met gezond verstand geloof te doen hechten aan de wonderen, die het christelijk geloof steunen; dat, hoe meer we weten van de vaste natuurwetten, de wonderen des te ongeloofelijker worden; dat de menschen in dien tijd onwetend en by'geloovig waren in een mate, die nu zoo goed als onbegrijpelijk is voor ons; dat uit de Evangeliën niet kan bewezen worden, dit ze gelijktijdig met de gebeurtenissen zijn geschreven; dat zij in veel gewichtige bijzonderheden van elkaar verschillen, veel te belangrijk, dan dat men de afwijkingen zou kunnen toeschrijven aan de gewone vergissingen van ooggetuigen; door overdenkingen van dien aard, die in het minst niet nieuw of belangrijk zijn, maar die ik geef, .zooals ze zich aan mij voordeden, verloor ik langzamerhand mijn geloof in het Christendom als een goddelijke openbaring. Het feit, dat veel valsche godsdiensten zich over groote gedeelten van de aarde hebben verspreid als een loopend vuur, legde bij mij eenig gewicht in de schaal. Maar het kostte mij moeite, mijn geloof op te ge-ren. Dat kan ik daaruit afleiden dat ik dikwijls mij verbeeldde, dat er nog eens oude brieven zouden worden gevonden van voorname Romeinen of manuscripten in Pompeji of elders zouden worden ontdekt, die op de meest treffende manier alles zouden bevestigen, wat er in de Evangeliën was ge schreven. Maar het werd mij al bezwaarlijker, om, als ik mijn verbeelding den vrijen loop liet, bewijzen te bedenken, voldoende, om mijzelven te overtuigen. Zoo maakte zich het ongeloof van mij meester met langzame schreden, maar het was ten plotte volledig Het ging zoo langzaam, dat ik er geen ver driet o f er voelde. Ofschoon ik mij niet veel in gedachten bezighield met het bestaan van een persoon lijken God, wil ik hier toch zeggen, tot welke besluiten ik ten slotte werd gedreven. He! onde argument van een bewust plan in Je natuur, zooals Paley het geeft, dat vroeger mij zoo beslissend leek, houdt geen stand. nu de wet der natuurlijke teeltkeus ont dekt is. Wij kunnen niet larger beweren, dat bijvoorbeeld de mooie sluiting van oen tweekleppige schelp gemaakt moet zijn door een intelligent wezen, zooals de scharnieren van een deur door den menecb. Er schijnt niet meer plan en beloeling in de varia biliteit van organische wezens on in de natuurlijke teeltkeus dan in de richting van den wind. Toch, als we lettei; op de talloos vele mooie, doelmatige ir,richtingec, die we overal in de natuur ontmoeten, moeten we wel vragen, hoe kan er een verklaring worden gegeven van de over het algemeen heilzame inrichting l der were'u? Er zijn fi-hrijve.rs, die joozeer j onder den indruk zijn gekomen van de hoe veelheid Jped, dat ZP. twijfelen, of er voor alle WPZ-UT;!., ::iyt gevo:-! meer püend" of meer gel-ik bestaat-, of ue wetv'rl j n h r. a r gr-heei j een coede of een «luch'R is. j ..Naar mijn oordeel heeft het geluk bn?list j de overhand, ofschoon het zeer moeiï'jk te | bewijzen zou zijn. Ma:ir al.-; :nwi deze waarheid toegeeft, komt ze womierw-l overeen int-1 de. proces kmitifc vyr-Aai.'h'eii. A's n!ie in'!iri<!nf*n van eer.'i;p soort altijd leden, zouder. ;:e de instandhouding hunner soort verwaarioozen; maar *e hebban t'Hen re len, om atin te nemen, dat dit ooit-, of ten ininstp h«rhaa''dt'li,ik is vooraf komen Ouk andere overwegingen leiden er toe, daüalle voelende wezens gevormd zijn tot het ondervinden van geluk. Op den duur hebben ze zich in hun ontwikkeling laten leiden door Itet streven naar aangename gevoelens. Dat e:r voe' lijden 'n de wereld is, wordt door niemand bestreden. Enkelen hebben beproefd, het met betrekking tot den mensch te verklaren doer het voor te stellen als die nende tot zijn zedelijke verbetering. Maar het aantal menschen op aarde is gelijk nul, ver geleken bij dat van alle andere voelende wezens, en zij lijden soms veel zonder eenige zedelijke verbetering. Dat zeer oude argument van het bestaan van leed tegen het bestaan van een intelligente Eerste Oorzaak, komt mij een krachtig argument voor, terwijl het bestaan van veel leed volkomen past bij het inzicht, dat alle organische wezens ontwikkeld zijn onder den invloed van veranderlijkheid en natuurlijke teeltkeus. Tegenwoordig is het meest gewone argu ment vóór het bestaan van een persoonlijk God de diep innerlijke overtuiging van de meeste menschen. Maar dan moet ik eerlijk zeggen, dat ik ben als een kleurenblinde, en het algemeene geloof aan het bestaan van de roode kleur maakt mijn verlies van het vermogen, om ze waar te nemen, volkomen waardeloos als bewijsgrond. Trouwens het argument zou van beteekenis wezen, als menschen van alle rassen dezelfde innerlijke overtuiging hadden omtrent het bestaan van n God, maar wij weten, dat dit lang niet het geval is. Daarom kan ik niet inzien, dat zulke innerlijke overtuigingen en gevoelens van eenig gewicht zijn als be wijzen van wat werkelijk bestaat. En dan rijst tevens de twijfel, of de geest vanden meoscli, die, naar ik vast geloof, ontwikkeld is uit een geest, zoo aag als die van de laagste dieren, vertrouwd mag worden, als zij zulke groote besluiten trekt? Ik maak er geen aanspraak op, eenig licht te laten vallen op zulke abstracte problemen. Het geheim van het begin aller dingen kan door ons niet worden opgelost, en ik ten minste zal mij tevreden stellen met agnoaticus, (een, die niet weet.) te blijven." FREDERIKE J. v. UILHEIKS. Nienwe Uitgaven, Catalogue de la Sibliothègue de l' Utrecht, (Tome second.) Utrecht, J. v. Boekhoven. De Toekomst van het Concertgebouw-orkest. Amsterdam, A. M. de Liffde. Nedertandsche Post- en Telegraaf bo'id. J. W. LANDEIÓ, Behandeling der Wasch. Almelo, W. Hilarius Wzn. SYLVAXUS STALL, Wat een jongen behoort te weten. Baarn, H. J. de Boer. MARIE WOOD ALLEN, Wat een jong meitje behoort te weten. Baarn, H. J. de Boer. De Man en de Vrouw, afl. XXIX. Amster dam, H. Meulenhoff. Pro en Contra", No. l, Serie 5, Hypnolisme in de Geneeskunde. Baarn, Hollandia-Drukkerij. Uit onzen Bloeitija", No, 2, Spel en tipehn, door dr. G. J. Do/y. Baarn, Hollandia-Drukkerij. HE1TSJE1S Hel ontwalen m iisterdam door J. EVEHTS Jr, Als ik 's morgena om half zes de deur uitstap, slaapt heel de stad nosr, een vaste rustige slaap na een langen werkzamen dag. Wel ongewoon ziet Amsterdam, de drukke vroolijke stad eruit op dit uur; en zoo 't waar is, dat de kieeren den man maken, dan maken de menschen met hun geluiden en hun bewegelijkiieid de stad. Er is iets overweldigend naargeestigs in een nachtelijke slapende stad. Zij is als een mensch, die in den slaap zijn verborgen wezen vertoont: de zenuwen zijn afgespannen, het mom van vroolijkheid is verdwenen en de sporen van het vermoeiende, verterende leven leekenen zich onloochenbaar af op zijn gelaat. Niets is er om mij heen, dan de sombere lichtlooie opstand van huizen, met voor de vensters blak-hangt nde goidijnen. Niets om mij heen in de betrekkelijü-nieuwere buurt. waar ik eerst door moet, dan n wijde verlatenheid van breede straten, waarin de lantaarns met haar groenig-witte gloei pitten eindeloos voort-rijen, eindeloos, eindeloos, tot fijnestippen, sterren in de verte. Vreemd er schijnbaar nutteloos staan al die lantaarns daar de leegte te verlichten. Geheel in rust echter is een groote stad nooit; ook op dit in den winter toch tame lijk ontijdige uur nier. Reeds zijn de eerste teekenen van het ontwakend leven merk baar. Eenige werklieden stappen al naar bun fabriek of anderen arbeid. Kleurloos en zwijgend als ze daar gaan, hebben ze iets uniform met hun plompe werk-lichamen en deri traditioneelen katoenen broodzak en het blikken koftiekruikJB bungelend op rug of heup. Opvallend tusschen hen. kuiert op zijn dooie gemak dicht langs de huizen een diender met aanmatigend geglimmer in het koper van zijn helm. Zwaar klinken zijn stappen, clandestien ginui^t hij aan zijn sigaar nu 't op het eind vau do wach' loopt en de inspecteur hem niet meer ontmoe ten zal. Een werkster, hartig vooroverloopoad, de handen kouwelijk onder hc.ar blauw boezelaar saamgevouvveri. steekt schichtig schuin de brec.de O-'ertoo-i over, op pad al naar een verreu dienst. Op het trottoir scharrelt, zacbtkens voor zich heen mompe lend, ten meneer, zeer onvast van gang: op eeLS slingert hij als ge h t el toevallig op een deur toe. en blijkt daar tot rijn (igen vage verwondering misix-inei; ? - ivaariijk thuis te wezen. Ook het Leidsche pM:\ H^f n r. 201; oe,1 ver laten in den stillen, rozen «.leed der electrische booglampen, vfaarbove-mm <le stompe obelisk-toren van het A'^rir.'.b!-hovl /iel; hel donker inboort. ' ID i.".-1 hok'-; ro;<d i-.c t j ! 't I * ' \ <-' "* -*'" met moe-bleeke katterge. i'e-«ct:tt:i, <.i" hoeden \ (l.itest fashion) schuin, wandelstc'j" in de [ hand. Ze, spreken zacht met elkaar, schijnen j over ie-ts te debatteer*:-:.] ; r,, overmoe- ! dk-, buigt aiith op z:j c: mept met een i blageercnde knakHtem nuar een voorbij- ? ganger: ! Kn zijt tcjrer, het vrouwmi-kiep'-cotit ?" ! Maar de ander, niet ontvankelijk voor j grappen op dit vroeg!-- morden uur, loop: l dour, uorsch, /.onder to :,nt-,vcG;d;-T. i.'e drie lachen luid op in den stillen nacht. Op den brug van het KoningspUin is stillekeus een meneer, in keurige, covercoat, komen aanzetten. Onverwac us .-t-.-.at hy daar stil, schijnt wel verdwaald, weifelt, staart verwezen sn hant uif, tot eeu nauratelende bakkerswagen hem weor tot bezinning brengt, 't Lijkt, of hij de Heilige weg zal ingaan; doe i langs een wijden boog sukkelt hij de Singel op. Tegelijkertijd speelt het carillon van de Munt zijn vroolyk ouwerwetsch wijsje. 't Is zes uur. Er gaat een wonderlijke bekooring uit van deze eenvoudige, koel-znivere, brok kelige klanken, die ver doorklinken over de rustende stad; ze zijn als een troep dartele kinderen, die huppelen en springen over, langs en tegen elkaar in een schijnbaarwanordely'be ommedans hoog rond den ouden eerwaardigen Munttoren. Langzamerhand komt er meer leven in de straten. Een vroeg-tram, met bleek violet vlammetje vonken-knetterend boven aan den beugel, snort gierend aan en brengt voor even eenige avondstemming in het verlaten stads gezicht. Kloeng-kloeng" klinkt de waar schuwende bel alweer in de verte. Steeds talrijker worden de menschen, men weet niet van waar ze komen, men weet niet waarheen ze- gaan. Van alle kanten doemen ze op, in alle richtingen verdwijnen ze weer. zwijgend lusteloos donker, den slaap als 't ware nog in hun kieeren; en ze zijn als figuren in een hangen droom, die vreemd gelaten den weg gaan, hun door het noodlot voorgeschreven. Het meest reëel, en deze vizioenaire waan verstorend, zijn de bakkers wagens met een troebel olie-lichtje voorop ; in vol bedrijf al ratelen ze af en aan, op weg naar de buiten-wijken. Middelerwiji nadert gestadig de dag. Hoog aan den hemel is 't, of de maan zal gaan doorbreken. Een matte blauwigwitte vlek drijft als een vreemd-belichte wolken-vlok in het dikke rosse nachthemeldonker. Al grooter wordt die blank-lichtende vlek, en even is heel vaag dun wolkgeader te zien. Er is inderdaad iets beklemmends in dien stillen monatrueuzen strijd daar hoog in de wolken : de strijd tusschen dag en nacht. Bij instinct voelt men vaag, tegenwoordig te zijn bij een gioote gebeurtenis in de natuur: de geboorte van een nieuwen dag. Al sterker wordt het dage-glooren, en in gelijke mate hiermee worden al armelijker groenig-wit de n« straal-looze Jantaarnpitten. Een violet schijnsel zet zich uit tusschen de huizen. In een stille straat, met hier en daar een warm-verlicht venster, trekt plotseling een meid met dan-snetterend lawaai een jalouzie op. Een bakkerswagen klapt dicht in de verte, en 't lijkt wel of dit < en sein is, dat de een van den ander overneemt. Telkens opnieuw pangt een wagen dicht: eerst dichtbij, dan verder op, en nog ten en nog n. Soms twee drie tegelijk, tot 't een geregelde kanonnade wordt in de holle resonneerende straten. Pang, pang, pang" blijft 't aan gaan, de een den ander overtreffend, en 't s of de oolijke bakkers er zeil schik in hebben, hun wagens om het hardst dicht te smijten en de luie burgers op deze wijze te wekken. Zonderling en geheel overbodig staan nu in het sterke nuchtere morgenlicht de lar> taarns te gloeien, tot er een oud mannetje komt aangedaan in langen grijzen jas, een groote stok in ds rechterhand. Met haastige dribbelpapjes gaat hij langs de lantaarns, en n voor n nijpt hij de lichten uit. Kantoorheeren reppen zich naar het cen trum der stad, dienstmeiden verlevendigen de ptraat met het friofche lichte blauw harer jurken en het vjoolijke wit der mutsen. Het jouge licht glundeit in de groote geel koperen kannen der melkvïagens. litt leven is in vollen gang. In het zenith, hoog in het teeie luchteblauw drijven etherische roze wolkjes, 't Be looft een scboone das. »5e Jaargang. 14 Februari 190'). Ee '.: C. H. BUOEKKAMP, Damrak 59 Arust. Verzoeke alïe mededeelingen, de je rubriek betreffende, te richten aan bovenstaand adres. Probleem No. 13i. van den auteur A. D. Qusrido, Amsterdam, uit den wedstrijd 1S)U7, onder devies De Veroveraar". Zwart (7 schijven en l dam). £ miï(.' m-'er wor-t. :iaijff i:evn; et ; kft'i <-v(-uvx'-. ir: <it : :j der u;rrei'( p: ?_ bi gfpl.i>U-'t wor-it'2. JL>. ,: >'* \ t C'. /, ::>.:>?? 1). ,. i.;.-, i >_? K. ?. -. ;:, l', 'i, i ' , G. '!. ''?'?'. a 7. i-j : ~ De DE DAMKUNST". In no. 6 van De Damkunst" staat een parlij, welke vóór bijna 60 jaren inFraukrijk is gespeeld. Wij vinden dit te meer vermel denswaard, omdat deze partij volgens een bij ons niet- of hoogst zelden toegepast systeem is afgewerkt. Hoewel dit systeem onze goed keuring niet wegdraagt (de zoogenaamde hekstelling) en wij het krachtige positie-spel van tegenwoordig er ver boven stellen, komen er toch interessante momenten in voor, en trachten de spelers Marchand de Bois"( wit) en Mentor" (zwart) pseudoniemen elkander af en toe op serieuse wijze te ver schalken. De partij is met veel studie geana lyseerd en vooral de analyse bij den 'Juen zet van wit munt bijzonder uit. Jam nier echter, dat de redactie van Damknnsi" zich nog bij die min of aaeer verbasterde methode van noteeren heeft bepaald. Wij vreezen dan ook, dat de meeste amateurs deze ovensuns echoone analy-eniet-of zeer moeielijk kunnen ontcijferen, terwijl verschillende aangestipte letters (varianten) vergeten zijn, hetgeen meestal bij die ondeugdelijke notatie plaats vindt. Stelt men daar onze methode tegen over, zooalswij die ginds jaren toepassen en in De Damspeler" ook duidelijk aangeven, dan springt het goede er van onmiddellijk in 't oog. Hierin toch is het vrijwel onmogelijk slechts n variant te vergeten, terwijl de uitgebreidste ontledingen van eindspelen enz., gemakkelijk kunnen gevolgd worden. Zelfs de door one ontworpen party de qui perd gagne, opgenomen in De Damspeler", waarin meer dan 135 varianten volledig zijn uitge werkt, kan door een pas beginnend dammer nog met het grootste gemak doorgespeeld woideu. Een beter bewijs van het dtugdelijke er van is dus niet te geven. Waarom dan niet algemeen deze ook toegepast? Partij No. 88, gespeeld tufgchende heeren W. J. A. Matla, v/d. HaarlemecheT>amclub", met wit en G. P. Heek, v/d. Damclub Haar lem", met zwart Dec. 1908. Wit. Zwart. Wit. Zwart. 1.3328 1823 26.25:23 1110*) 2.3127 2024 27. 38:*7 2430 3 3430 1721 28. 3524 1319 4. 3933 1218 29. 24:13 9.40 5. 3731 1420 1) 30. 45:34 11) 1520 6. 31 20 2025 2) 31. 4237 2024 7. 2017 11:31 32. 3731? 4 9 8. 3G:27 25-34 33. 4843 9141 9. 40:20 15:24 34 3933 712 10.4439! 10143)35.4339 12:18 11. 4540 510 36. 3429? 1420 12) 12. 5045 7 12! 37. 2721 16:27 13. 4034 611! 38. 31:13 8:19 14.3400 3015 4) 39. 3934 2 7 15. 4137! 11 171 40. 20 21 3 8 16.4641 1721 41.2117 2025 17.4136 1420 42.29:20 25.14 18 4944 21 26 5) 43. 3430 813 19.3731! 2637 44.3329 1420 20. 42:31 l 6 45. 3631 712! 21. 3126? 6) 611 7) 46. 17:8 13:2 22 4742 8) 1217?? 47. 3025 1924 23. 27 21? 9) 16:27 48. 25 14 24:33 24. 32:12 ' 187 49. 3410 3339 25. 3025 10) 23:32 50. 10 5 3934 remise' *) Stand na den 26en zet van zwart. Z. 2/4, 7/9, 13, 15/16, 24, 32. W. 23, 26, 33, 35/30, 38/39, 42/45, 48. ]) Meermalen hebben wij er op gewezen, dat 7-12 de vuojkeur verdient, hoewel 1420 ook mag gespeeld worden. Leest verder hier over de Jonge Dammer", bl. 134, 2e k. 2) Nu is 20 25 het beste antwoord, om te voorkomen dat wit zich ty'delijk bij zy'n korten vleugel laat opsluiten, b. ?.: z 7-12, w 26:17, 7, 11:31, w 20:37. z 20-25, w 4034 enz. Deze voortsetling is reeds eenige malen door ons met succes toegepast. Echter, met 20-25 ala antwoord op 31-26 van uit, voorkomt men dit gevaar en voltooit men de korte Cen trum-opening" in haar geneel; hetgeen beslist 'goed is. 3) Beter is, den zet 7-12 vooraf te laten gaan, om het centrum krachtig te hebben, bij eventueel afwijken van wit. 4) Minder goed. 11-17 en 17-21 sluit den korten vleugel af en dit is op dit moment beslist noodig. 5) Deïe schijf moet zoolang mogelijk op het veld 21 blijven staan, l , 2-7 en 7-11 is sterk en biengt een goed middenspel vooit, terwijl zwart hierna gemoedelijk een aanval kan af wachten. 6) Oe schijf op 31 laten staan, brengt meer voordeel aan. Daartegenover is 47-42 een beste ztt, waardoor zwart aanstond} een gedwongen r-pel krijgt bij zijn korten vleugel, ter oorzake van zijn te vroeg gespeelden zet 21 26. 7) beslist fout, hetgeen zich zelf straft bij goed tegenspel. 2-7 en 7-11 is den weg welke l moest ingeslagen worden, om den korten ! vleugel zooveel mogelijk te dekken. l 8) Xu niet meer zoo krachtig als bij den ! 2! en zet. l U) Niet goed. terwijl hierdoor teven3 het j behaalde voordeel verloren gaat. 4Ü-37 in dt j ':el, waarmede zwart gedrongen wordt met j S-'2 aan te sluiten, wijl op elke andere zet i zijn spel verloren i?. Óp 8-12 evenwel, volgt | w Ai -31. met een geweldige attaque op zwart's i korten vleugel. Tevens aanschouwt mt-n hinr i he.t sk-chte van de open ruit , waarop wij ' bij den 21 en zet reeds wezen. 10} Nog was beter 'M 'Al en 38:27. hoewel deze voortzetting de vorige niet tueer goed maakt. li) Bij goed spe! is op dit moment de partij vrijwel remise. l-J) 24-3M is nog min of meer gevaarlijk. wegens net dreigen van 27 21. 31:13, 29-24 enz ilo^wcl de,:e partij vrij goed is afgeweikt, is f r niet genoeg geprofiteerd van de zwakke ttüt u-zetten. Vooral bet epel van wit haa m^er voordeel kunnen behalen na den 2!e;i zet. Het eindspei is verder zeer goed aftreV\'i;i'Sl KI.) I). de ds ':eeien M, de I.v<.-iv,v, Alkr-ut/ii'; J Li!'»:jn. Gi-^'e; W. J. A., Ma'ia. l iap.'\''n\ : '. !Viy, Amsterdam ; L. !.-; Portf, Go?-; A.' f> QaerMc. A:-;-teidam Verschenen: De Damspeler. Theoretische en prnctiscbe Handleiding voor het dammen, DOOR C.. S. mtOEKKAÜIP. Opgehelderd door 857 diagrammen. Een werk van pi.m. 430 pagina's Prijs ing. ?2.50, fraai gebonden ? 2.90. Uitgave van VAN" HOI.KEMA & WAKENDOKF te Amsterdam.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl