Historisch Archief 1877-1940
10
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1651
nemingen het verloren terrein zullen hebben
herwonnen?
Beide steden waren de hoofdpunten van
handel en verkeer der beide provinciën en
vooral in de latere jaren was men erin ge
slaagd, nieuwe industriën in het Ie yen te
roepen, die door de natuurlijke hulpbronnen
van de streek zelve een veelbelovende toe
komst hadden. O.a. behoorden daartoe de
maatschappijen voor export van zuidvruchten,
waarvoor Messina de voornaamste plaats van
geheel Italiëwas, van waar meer dan 60 pCt.
van Italie's citroenen-opbrengst werd uitge
voerd,
De jaarlijksche uitvoer-waarde van Messina
was in den laatsten tijd ongeveer 45 millioen
lire, de invoer 22 millioen. Al a maatstaf van
hare nijverheid, kan het jaarlgkeche
kolenverbruik van ruim -90,000 ton gelden. Het
aantal schepen, dat jaarlijks de haven aan
deed, naderde de 4000, waarvan meer dan
2500 stoombooten, met bijna '2% millioen
ton lading.
Wat Messina voor oostelijk Sicili
beteekende, was Reggio voor Calabrië, met hare
zuidvruchten en belangrijke olijventeelt,
waarvoor twee maatschappijen met 10 mill.
lire kapitaal waren opgericht. Te Canitello,
nabij Reggio, waren twee zijde-spinnerijen.
De uitvoer bedroeg jaarlijks ongeveer 8H
millioen, de invoer ruim 2% millioen lire.
Voor de industrie van noordelijk Italiëis
door deze ramp tijdelijk een markt verloren
gegaan, die op een afname van 50 millioen
lire per jaar kan worden geschat. Ten deele
behoorden de afnemers echter tot de bewoners
der streken, achter de verwoeste steden ge
legen, zoodat de mogelijkheid bestaat met
deze consumenten de handelsrelatiën te
hervatten.
Waar het in Italiëgebruikelijk it, op 6
maanden krediet te verkoopen, nebben de
leveranciers van het noorden thans ongeveer
26 miilioen lire in het geteisterd gebied uit
staan, die echter niet geheel verloren zijn,
daar een gedeelte is gedekt door accepten
van goede firma's te Messina, van welke
eenigen eigen schepen op zee hebben en
die, ook na de ramp, kredietwaardig zijn
gebleken.
Naar verhouding, werden de te Messina
en te Reggio gevestigde bank-instellingen het
minst zwaar getroffen. Wel werden ook hare
gebouwen verwoest, maar hare waarden wer
den grootendeels gered en, wat de kredieten
betreft, zijn zij in de meeste gevallen even
eens door deugdelijke accepten voor verdere
verliezen gewaarborgd.
Maar de staking in het verkeer en het
bedryf en de tyd, die er zal verloopen, al
vorens de verwoeste steden weer zijn
herBehapen in centra van bloeienden handel en
nijverheid, zal onder cijfers gebracht
een enorm economisch verlies aantoonen.
12/2?09. V. D. 8.
iiliiiHNHlMimiimiiHtlilllNliiiiiiiiiNllMliiMHMiMiliiimiHmnMiiiiini
Qrwin nirpp HPTI ffoikiiipnct
LJdlnlil UVul lluli pUSuiulliHi
Francis Darwin zegt in The Life and letters
of Charles Danvin, dat zjjn vader op het punt
van den godsdienst zeer terughoudend was en
sterk voelde, dat iemands geloof iets was, dat
alleen hem zelven aanging. Toch drongen de
menschen in brieven er meermalen sterk op
aan, dat Darwin zijn meeningen omtrent ge
loof en ongeloof zou uiteenzetten, en zoo is
er ten slotte door de uitgave der brieven
menige uiting van hem bewaard gebleven,
die ons een inzicht geeft in wat hij o ver de
quaestie dacht.
Veel is er later gestreden over de vreag,
of Darwin een ongeloovige is geweest in den
gewonen zin van het woord, of hij atheïst of
agnosticus moest heeten, en of zijn theorie
bestaanbaar is met bet geloof in een per
soonlijk God. Van de menschec, die in dien
strijd vooraan stonden, zijn velen nu reeds
gestorven ; andere richtingen en opvattingen
omtrent de metaphysische dingen hebben
zich baan gebroken in de wereld, en de
tijdgeest heeft al weer heel wat wijzigingen
ondergaan, sedert de geleerde van Down zich
uitliet over wat bij dacht en voelde in zake
de onzienlijke dingen.
Daarom kan het op dezen gedenkdag mis
schien geen kwaad, nog eens eenvoudig te
herhalen, wat er in de levensgeschiedenis en
in de brieven te vinden is.
In een brief van 1879 aan dr. Abbott, die
hem om zijn medewerking had gevraagd aan
de Index, een blad, waarin theologische en
eedekundige strijdvragen werden besproken,
zegt hij: Wat ik zelf denk is eige*iyk iets,
wat alleen mij zelf aangaat, maar daar gij er
mij naar vraagt, kan ik wel zeggen, dat ik in
myn oordeel dikwijls weifel... Ik ga niet zoo
ver, dat ik mij atheïst wil noemen in dien
zin, dat ik het bestaan van Gcd ontken. Ik
denk wel, en meer en meer nu ik ouder
word, dat ik een agnosticus ben, dat door
dien naam tenminste mijn geestestoestand
nog het best wordt aangeduid."
Hij was van nature bang, de gevoeligheden
van anderen te kwetsen in godsdienstige
aangelegenheden, en hij had sterk de bewust
heid, dat men heeft te zwijgen over dingen,
die men niet rijpelijk en ernstig en aanhou
dend heeft overdacht. Uit veel brieven blijkt,
dat hij zich in dien zin op het stuk van den
godsdienst onbevoegd achtte. In een schrij /en
aan dienzeifden dr. Abbott van acht jaren te
voren, 1871, lezen we: Ik kan in volkomen
oprechtheid zeggen, dat ik mij vereerd voel
door uw verzoek om mijn medewerking, en
ik onderschrijf ook ten volle, dat het ieders
plicht is, ona te verspreiden wat hjj denkt,
dat waarheid is. Ik vereer u, omdat u het
met zooveel toewijding en ijver doet; maar
ik kan aan uw verzoek niet voldoen om de
volgende redenen, die ik u rueedee!, omdat
het mij zeer zou spijten, in uw oo«en onwel
willend te schijnen. Mijn gezondheid is zeer
zwak, en eiken dag verlies ik vele uren,
doordat ik mij niet wel voel. Tengevolge van
die zwakheid <=n om-Ia; ik dikwijls duhelig
ben, kan ik mij niet bezighouden inet nieuwe
onderwerpen, die veel uadenken vorderen.
Ik ben nooit een vlugge denker of schrijver
geweest, en wat ik in de wetenschap heb tot |
Stand gebracht, is alleen bereikt door lang j
nadenken, geduld en vlijt. Xu heb ik mij riooit j
stelselmatig bezig gehouden met den gods- j
dienst in verband met natuurwetenschap of
met zedenkunde in verband met het maat
schappelijk leven, en zonder ernstig en aan
houdend mjjn geest met die dingen bezig te
houden, ben ik inderdaad niet in staat, iets
te scbryven, dat waard zou zijn, voo, uw blad
te worden gezonden "
In antwoord aan een Nederlandsen geleerde,
(naar wij meenen. N. D. Doedes, later leeraar
aan de Hoogere Burgerschool tt> Leeuwarden,
voor een paar jaar gestorven) schreef hy op 2
ipril 1873: TT zal mfl wel willen veront
schuldigen, als ik u niet uitvoerig antwoord,
wanneer ik u zeg, dat ik lang ziek ben ge
weest en dat ik nu van huis ben, om rust te
nemen. Maar ik wil wel zeggen, dat de on
mogelijkheid, om te denken, dat dit grootsche
en heerlijke heelal met onze bewmte per
soonlijkheden door een toeval zou zijn ont
staan, mij bet voornaamste argument echynt
voor het bestaan van God; maar of het een
argument van wezenlijke waarde is, heb ik nooit
kunnen uitmaken. Ik gevoel, dat als wij een
eerste oorzaak aannemen, dat de geest dan toch
geen rust heeft, eer hij weet, waar die van
daan kwam en hoe ze ontstond. Ook kan ik
niet voorbijzien, hoe moeilijk de verklaring
wordt van de onmetelijke massa lijden in de
wereld. En eveneens moet ik toegeven, dat
er veel bekwame mannen ten volle aan God
hebben geloofd, maar dit komt mij toch voor
als een weinig beteekenend argument. Het
veiligst schijnt het mij, te besluiten, dat het
heele onderwerp buiten het bereik van het
menschelijk verstand ligt. Intusschen kan
een mensch zijn plicht doen."
In 1879 wendde zich een Duitsch geleerde
met een dergelijke vraag tot hem. De brief
werd beantwoord door een lid van de familie,
die schreef: De heer Darwin verzoekt my,
u te zeggen, dat hij zooveel brieven ontvangt,
dat hij ze niet alle kan beantwoorden. Hij
meent, dat de theorie van evolutie volkomen
beataanbaar is met het geloof in God; maar
dat u moet bedenken, dat verschillende per
sonen verschillende omschrijvingen geven van
wat ze onder God verstaan."
Daarmee was de Duitsche jonge man echter
niet tevreden, en weer schreef hij, waarna
het volgende antwoord kwam:
Ik heb het druk, ben oud en ongesteld,
en ik heb geen tijd, om uw vragen uitvoerig
te beantwoorden. De wetenschap heeft niets
met Christus uit te staan, behalve in zoo ver,
dat de gewoonte van wetenschappelijk on
derzoek een man voorzichtig maakt in het
aannemen van waarheden. Wat mijzelven
aangaat, ik geloof niet, dat er ooit eenige
openbaring is geweest. Wat betreft het toe
komstig leven, ieder moet voor ziehzelven
kiezen tuaschen tegenstrijdige, vage waar
schijnlijkheden."
In de aanteekeningen over zijn leven laat
Darwin zich in 1876 ook uit over zijn gods
dienstige inzichten: In de jaren na de
Beaglereis dacht ik veel over den godsdienst na.
A.an boord was ik bepaald orthodox, maar
was toch al tot het inzicht gekomen, dat het
Oude Testament niet beter te vertrouwen
was dan de heilige boeken der Hindoes. De
vraag kwam telkens bij mij op en wilde niet
wijken, of het aan te nemen was, dat als
God nu een openbaring aan de Hindoes wilde
geven, of hy die dan zou willen verbonden
zien met het geloof in Vishnoe, Siva enz.
zooals het Christendom verbonden wordt met
het Oude Testament. Dat scheen mij vol
komen ongeloofelijk.
Door verder te bedenken, dat de duide
lijkste bewijzen noodig zouden wezen, om
iemand met gezond verstand geloof te doen
hechten aan de wonderen, die het christelijk
geloof steunen; dat, hoe meer we weten van
de vaste natuurwetten, de wonderen des te
ongeloofelijker worden; dat de menschen in
dien tijd onwetend en by'geloovig waren in
een mate, die nu zoo goed als onbegrijpelijk
is voor ons; dat uit de Evangeliën niet kan
bewezen worden, dit ze gelijktijdig met de
gebeurtenissen zijn geschreven; dat zij in
veel gewichtige bijzonderheden van elkaar
verschillen, veel te belangrijk, dan dat men
de afwijkingen zou kunnen toeschrijven aan
de gewone vergissingen van ooggetuigen; door
overdenkingen van dien aard, die in het
minst niet nieuw of belangrijk zijn, maar die
ik geef, .zooals ze zich aan mij voordeden,
verloor ik langzamerhand mijn geloof in het
Christendom als een goddelijke openbaring.
Het feit, dat veel valsche godsdiensten zich
over groote gedeelten van de aarde hebben
verspreid als een loopend vuur, legde bij mij
eenig gewicht in de schaal.
Maar het kostte mij moeite, mijn geloof
op te ge-ren. Dat kan ik daaruit afleiden dat
ik dikwijls mij verbeeldde, dat er nog eens
oude brieven zouden worden gevonden van
voorname Romeinen of manuscripten in
Pompeji of elders zouden worden ontdekt,
die op de meest treffende manier alles zouden
bevestigen, wat er in de Evangeliën was ge
schreven. Maar het werd mij al bezwaarlijker,
om, als ik mijn verbeelding den vrijen loop
liet, bewijzen te bedenken, voldoende, om
mijzelven te overtuigen. Zoo maakte zich het
ongeloof van mij meester met langzame
schreden, maar het was ten plotte volledig
Het ging zoo langzaam, dat ik er geen ver
driet o f er voelde.
Ofschoon ik mij niet veel in gedachten
bezighield met het bestaan van een persoon
lijken God, wil ik hier toch zeggen, tot welke
besluiten ik ten slotte werd gedreven. He!
onde argument van een bewust plan in Je
natuur, zooals Paley het geeft, dat vroeger
mij zoo beslissend leek, houdt geen stand.
nu de wet der natuurlijke teeltkeus ont
dekt is. Wij kunnen niet larger beweren,
dat bijvoorbeeld de mooie sluiting van oen
tweekleppige schelp gemaakt moet zijn door
een intelligent wezen, zooals de scharnieren
van een deur door den menecb. Er schijnt
niet meer plan en beloeling in de varia
biliteit van organische wezens on in de
natuurlijke teeltkeus dan in de richting van
den wind.
Toch, als we lettei; op de talloos vele mooie,
doelmatige ir,richtingec, die we overal in de
natuur ontmoeten, moeten we wel vragen,
hoe kan er een verklaring worden gegeven
van de over het algemeen heilzame inrichting l
der were'u? Er zijn fi-hrijve.rs, die joozeer j
onder den indruk zijn gekomen van de hoe
veelheid Jped, dat ZP. twijfelen, of er voor
alle WPZ-UT;!., ::iyt gevo:-! meer püend" of meer
gel-ik bestaat-, of ue wetv'rl j n h r. a r gr-heei j
een coede of een «luch'R is. j
..Naar mijn oordeel heeft het geluk bn?list j
de overhand, ofschoon het zeer moeiï'jk te |
bewijzen zou zijn. Ma:ir al.-; :nwi deze waarheid
toegeeft, komt ze womierw-l overeen int-1 de.
proces kmitifc vyr-Aai.'h'eii. A's n!ie in'!iri<!nf*n
van eer.'i;p soort altijd leden, zouder. ;:e de
instandhouding hunner soort verwaarioozen;
maar *e hebban t'Hen re len, om atin te nemen,
dat dit ooit-, of ten ininstp h«rhaa''dt'li,ik is
vooraf komen Ouk andere overwegingen leiden
er toe, daüalle voelende wezens gevormd zijn
tot het ondervinden van geluk. Op den duur
hebben ze zich in hun ontwikkeling laten
leiden door Itet streven naar aangename
gevoelens.
Dat e:r voe' lijden 'n de wereld is, wordt
door niemand bestreden. Enkelen hebben
beproefd, het met betrekking tot den mensch
te verklaren doer het voor te stellen als die
nende tot zijn zedelijke verbetering. Maar het
aantal menschen op aarde is gelijk nul, ver
geleken bij dat van alle andere voelende
wezens, en zij lijden soms veel zonder eenige
zedelijke verbetering. Dat zeer oude argument
van het bestaan van leed tegen het bestaan
van een intelligente Eerste Oorzaak, komt
mij een krachtig argument voor, terwijl het
bestaan van veel leed volkomen past bij het
inzicht, dat alle organische wezens ontwikkeld
zijn onder den invloed van veranderlijkheid
en natuurlijke teeltkeus.
Tegenwoordig is het meest gewone argu
ment vóór het bestaan van een persoonlijk
God de diep innerlijke overtuiging van de
meeste menschen. Maar dan moet ik eerlijk
zeggen, dat ik ben als een kleurenblinde, en
het algemeene geloof aan het bestaan van
de roode kleur maakt mijn verlies van het
vermogen, om ze waar te nemen, volkomen
waardeloos als bewijsgrond.
Trouwens het argument zou van beteekenis
wezen, als menschen van alle rassen dezelfde
innerlijke overtuiging hadden omtrent het
bestaan van n God, maar wij weten, dat
dit lang niet het geval is. Daarom kan ik
niet inzien, dat zulke innerlijke overtuigingen
en gevoelens van eenig gewicht zijn als be
wijzen van wat werkelijk bestaat. En dan rijst
tevens de twijfel, of de geest vanden meoscli,
die, naar ik vast geloof, ontwikkeld is uit
een geest, zoo aag als die van de laagste
dieren, vertrouwd mag worden, als zij zulke
groote besluiten trekt?
Ik maak er geen aanspraak op, eenig licht
te laten vallen op zulke abstracte problemen.
Het geheim van het begin aller dingen kan
door ons niet worden opgelost, en ik ten
minste zal mij tevreden stellen met agnoaticus,
(een, die niet weet.) te blijven."
FREDERIKE J. v. UILHEIKS.
Nienwe Uitgaven,
Catalogue de la Sibliothègue de l' Utrecht,
(Tome second.) Utrecht, J. v. Boekhoven.
De Toekomst van het Concertgebouw-orkest.
Amsterdam, A. M. de Liffde.
Nedertandsche Post- en Telegraaf bo'id.
J. W. LANDEIÓ, Behandeling der Wasch.
Almelo, W. Hilarius Wzn.
SYLVAXUS STALL, Wat een jongen behoort
te weten. Baarn, H. J. de Boer.
MARIE WOOD ALLEN, Wat een jong meitje
behoort te weten. Baarn, H. J. de Boer.
De Man en de Vrouw, afl. XXIX. Amster
dam, H. Meulenhoff.
Pro en Contra", No. l, Serie 5, Hypnolisme
in de Geneeskunde. Baarn, Hollandia-Drukkerij.
Uit onzen Bloeitija", No, 2, Spel en tipehn,
door dr. G. J. Do/y. Baarn, Hollandia-Drukkerij.
HE1TSJE1S
Hel ontwalen m iisterdam
door J. EVEHTS Jr,
Als ik 's morgena om half zes de deur
uitstap, slaapt heel de stad nosr, een vaste
rustige slaap na een langen werkzamen dag.
Wel ongewoon ziet Amsterdam, de drukke
vroolijke stad eruit op dit uur; en zoo 't
waar is, dat de kieeren den man maken,
dan maken de menschen met hun geluiden
en hun bewegelijkiieid de stad. Er is iets
overweldigend naargeestigs in een nachtelijke
slapende stad. Zij is als een mensch, die in
den slaap zijn verborgen wezen vertoont:
de zenuwen zijn afgespannen, het mom van
vroolijkheid is verdwenen en de sporen van
het vermoeiende, verterende leven leekenen
zich onloochenbaar af op zijn gelaat.
Niets is er om mij heen, dan de sombere
lichtlooie opstand van huizen, met voor de
vensters blak-hangt nde goidijnen. Niets om
mij heen in de betrekkelijü-nieuwere buurt.
waar ik eerst door moet, dan n wijde
verlatenheid van breede straten, waarin de
lantaarns met haar groenig-witte gloei pitten
eindeloos voort-rijen, eindeloos, eindeloos,
tot fijnestippen, sterren in de verte. Vreemd
er schijnbaar nutteloos staan al die lantaarns
daar de leegte te verlichten.
Geheel in rust echter is een groote stad
nooit; ook op dit in den winter toch tame
lijk ontijdige uur nier. Reeds zijn de eerste
teekenen van het ontwakend leven merk
baar. Eenige werklieden stappen al naar
bun fabriek of anderen arbeid. Kleurloos
en zwijgend als ze daar gaan, hebben ze
iets uniform met hun plompe werk-lichamen
en deri traditioneelen katoenen broodzak en
het blikken koftiekruikJB bungelend op rug
of heup. Opvallend tusschen hen. kuiert
op zijn dooie gemak dicht langs de huizen
een diender met aanmatigend geglimmer
in het koper van zijn helm. Zwaar klinken
zijn stappen, clandestien ginui^t hij aan zijn
sigaar nu 't op het eind vau do wach' loopt
en de inspecteur hem niet meer ontmoe
ten zal.
Een werkster, hartig vooroverloopoad,
de handen kouwelijk onder hc.ar blauw
boezelaar saamgevouvveri. steekt schichtig
schuin de brec.de O-'ertoo-i over, op pad al
naar een verreu dienst. Op het trottoir
scharrelt, zacbtkens voor zich heen mompe
lend, ten meneer, zeer onvast van gang:
op eeLS slingert hij als ge h t el toevallig op
een deur toe. en blijkt daar tot rijn (igen
vage verwondering misix-inei; ? - ivaariijk
thuis te wezen.
Ook het Leidsche pM:\ H^f n r. 201; oe,1 ver
laten in den stillen, rozen «.leed der
electrische booglampen, vfaarbove-mm <le stompe
obelisk-toren van het A'^rir.'.b!-hovl /iel;
hel donker inboort. ' ID i.".-1 hok'-; ro;<d i-.c t j
! 't I * ' \ <-' "* -*'"
met moe-bleeke katterge. i'e-«ct:tt:i, <.i" hoeden \
(l.itest fashion) schuin, wandelstc'j" in de [
hand. Ze, spreken zacht met elkaar, schijnen j
over ie-ts te debatteer*:-:.] ; r,, overmoe- !
dk-, buigt aiith op z:j c: mept met een i
blageercnde knakHtem nuar een voorbij- ?
ganger: !
Kn zijt tcjrer, het vrouwmi-kiep'-cotit ?" !
Maar de ander, niet ontvankelijk voor j
grappen op dit vroeg!-- morden uur, loop: l
dour, uorsch, /.onder to :,nt-,vcG;d;-T. i.'e
drie lachen luid op in den stillen nacht.
Op den brug van het KoningspUin is
stillekeus een meneer, in keurige,
covercoat, komen aanzetten. Onverwac us .-t-.-.at
hy daar stil, schijnt wel verdwaald, weifelt,
staart verwezen sn hant uif, tot eeu
nauratelende bakkerswagen hem weor tot
bezinning brengt, 't Lijkt, of hij de Heilige
weg zal ingaan; doe i langs een wijden boog
sukkelt hij de Singel op.
Tegelijkertijd speelt het carillon van de
Munt zijn vroolyk ouwerwetsch wijsje. 't Is
zes uur. Er gaat een wonderlijke bekooring
uit van deze eenvoudige, koel-znivere, brok
kelige klanken, die ver doorklinken over de
rustende stad; ze zijn als een troep dartele
kinderen, die huppelen en springen over,
langs en tegen elkaar in een
schijnbaarwanordely'be ommedans hoog rond den ouden
eerwaardigen Munttoren.
Langzamerhand komt er meer leven in de
straten.
Een vroeg-tram, met bleek violet vlammetje
vonken-knetterend boven aan den beugel,
snort gierend aan en brengt voor even
eenige avondstemming in het verlaten stads
gezicht. Kloeng-kloeng" klinkt de waar
schuwende bel alweer in de verte.
Steeds talrijker worden de menschen, men
weet niet van waar ze komen, men weet
niet waarheen ze- gaan. Van alle kanten
doemen ze op, in alle richtingen verdwijnen
ze weer. zwijgend lusteloos donker, den slaap
als 't ware nog in hun kieeren; en ze zijn
als figuren in een hangen droom, die vreemd
gelaten den weg gaan, hun door het noodlot
voorgeschreven. Het meest reëel, en deze
vizioenaire waan verstorend, zijn de bakkers
wagens met een troebel olie-lichtje voorop ;
in vol bedrijf al ratelen ze af en aan, op
weg naar de buiten-wijken.
Middelerwiji nadert gestadig de dag.
Hoog aan den hemel is 't, of de maan
zal gaan doorbreken. Een matte
blauwigwitte vlek drijft als een vreemd-belichte
wolken-vlok in het dikke rosse
nachthemeldonker. Al grooter wordt die blank-lichtende
vlek, en even is heel vaag dun wolkgeader
te zien. Er is inderdaad iets beklemmends
in dien stillen monatrueuzen strijd daar hoog
in de wolken : de strijd tusschen dag en nacht.
Bij instinct voelt men vaag, tegenwoordig
te zijn bij een gioote gebeurtenis in de
natuur: de geboorte van een nieuwen dag.
Al sterker wordt het dage-glooren, en in
gelijke mate hiermee worden al armelijker
groenig-wit de n« straal-looze Jantaarnpitten.
Een violet schijnsel zet zich uit tusschen
de huizen.
In een stille straat, met hier en daar een
warm-verlicht venster, trekt plotseling een
meid met dan-snetterend lawaai een jalouzie
op. Een bakkerswagen klapt dicht in de
verte, en 't lijkt wel of dit < en sein is, dat
de een van den ander overneemt. Telkens
opnieuw pangt een wagen dicht: eerst dichtbij,
dan verder op, en nog ten en nog n.
Soms twee drie tegelijk, tot 't een geregelde
kanonnade wordt in de holle resonneerende
straten. Pang, pang, pang" blijft 't aan
gaan, de een den ander overtreffend, en 't
s of de oolijke bakkers er zeil schik in
hebben, hun wagens om het hardst dicht te
smijten en de luie burgers op deze wijze te
wekken.
Zonderling en geheel overbodig staan nu
in het sterke nuchtere morgenlicht de lar>
taarns te gloeien, tot er een oud mannetje
komt aangedaan in langen grijzen jas, een
groote stok in ds rechterhand. Met haastige
dribbelpapjes gaat hij langs de lantaarns,
en n voor n nijpt hij de lichten uit.
Kantoorheeren reppen zich naar het cen
trum der stad, dienstmeiden verlevendigen
de ptraat met het friofche lichte blauw harer
jurken en het vjoolijke wit der mutsen.
Het jouge licht glundeit in de groote geel
koperen kannen der melkvïagens. litt leven
is in vollen gang.
In het zenith, hoog in het teeie
luchteblauw drijven etherische roze wolkjes, 't Be
looft een scboone das.
»5e Jaargang. 14 Februari 190').
Ee '.: C. H. BUOEKKAMP, Damrak 59 Arust.
Verzoeke alïe mededeelingen, de je rubriek
betreffende, te richten aan bovenstaand adres.
Probleem No. 13i. van den auteur A. D.
Qusrido, Amsterdam, uit den wedstrijd
1S)U7, onder devies De Veroveraar".
Zwart (7 schijven en l dam).
£
miï(.' m-'er wor-t. :iaijff i:evn; et ;
kft'i <-v(-uvx'-. ir: <it : :j der u;rrei'( p: ?_ bi
gfpl.i>U-'t wor-it'2.
JL>. ,: >'* \ t
C'. /, ::>.:>??
1). ,. i.;.-, i >_?
K. ?. -. ;:,
l', 'i, i ' ,
G. '!. ''?'?'.
a 7. i-j : ~
De
DE DAMKUNST".
In no. 6 van De Damkunst" staat een
parlij, welke vóór bijna 60 jaren inFraukrijk
is gespeeld. Wij vinden dit te meer vermel
denswaard, omdat deze partij volgens een bij
ons niet- of hoogst zelden toegepast systeem
is afgewerkt. Hoewel dit systeem onze goed
keuring niet wegdraagt (de zoogenaamde
hekstelling) en wij het krachtige positie-spel
van tegenwoordig er ver boven stellen, komen
er toch interessante momenten in voor, en
trachten de spelers Marchand de Bois"( wit)
en Mentor" (zwart) pseudoniemen
elkander af en toe op serieuse wijze te ver
schalken. De partij is met veel studie geana
lyseerd en vooral de analyse bij den 'Juen
zet van wit munt bijzonder uit. Jam nier
echter, dat de redactie van Damknnsi" zich
nog bij die min of aaeer verbasterde methode
van noteeren heeft bepaald. Wij vreezen dan
ook, dat de meeste amateurs deze ovensuns
echoone analy-eniet-of zeer moeielijk kunnen
ontcijferen, terwijl verschillende aangestipte
letters (varianten) vergeten zijn, hetgeen
meestal bij die ondeugdelijke notatie plaats
vindt. Stelt men daar onze methode tegen
over, zooalswij die ginds jaren toepassen en in
De Damspeler" ook duidelijk aangeven, dan
springt het goede er van onmiddellijk in 't
oog. Hierin toch is het vrijwel onmogelijk
slechts n variant te vergeten, terwijl de
uitgebreidste ontledingen van eindspelen enz.,
gemakkelijk kunnen gevolgd worden. Zelfs
de door one ontworpen party de qui perd
gagne, opgenomen in De Damspeler", waarin
meer dan 135 varianten volledig zijn uitge
werkt, kan door een pas beginnend dammer
nog met het grootste gemak doorgespeeld
woideu. Een beter bewijs van het dtugdelijke
er van is dus niet te geven. Waarom dan
niet algemeen deze ook toegepast?
Partij No. 88, gespeeld tufgchende heeren
W. J. A. Matla, v/d. HaarlemecheT>amclub",
met wit en G. P. Heek, v/d. Damclub Haar
lem", met zwart Dec. 1908.
Wit. Zwart. Wit. Zwart.
1.3328 1823 26.25:23 1110*)
2.3127 2024 27. 38:*7 2430
3 3430 1721 28. 3524 1319
4. 3933 1218 29. 24:13 9.40
5. 3731 1420 1) 30. 45:34 11) 1520
6. 31 20 2025 2) 31. 4237 2024
7. 2017 11:31 32. 3731? 4 9
8. 3G:27 25-34 33. 4843 9141
9. 40:20 15:24 34 3933 712
10.4439! 10143)35.4339 12:18
11. 4540 510 36. 3429? 1420 12)
12. 5045 7 12! 37. 2721 16:27
13. 4034 611! 38. 31:13 8:19
14.3400 3015 4) 39. 3934 2 7
15. 4137! 11 171 40. 20 21 3 8
16.4641 1721 41.2117 2025
17.4136 1420 42.29:20 25.14
18 4944 21 26 5) 43. 3430 813
19.3731! 2637 44.3329 1420
20. 42:31 l 6 45. 3631 712!
21. 3126? 6) 611 7) 46. 17:8 13:2
22 4742 8) 1217?? 47. 3025 1924
23. 27 21? 9) 16:27 48. 25 14 24:33
24. 32:12 ' 187 49. 3410 3339
25. 3025 10) 23:32 50. 10 5 3934
remise'
*) Stand na den 26en zet van zwart.
Z. 2/4, 7/9, 13, 15/16, 24, 32.
W. 23, 26, 33, 35/30, 38/39, 42/45, 48.
]) Meermalen hebben wij er op gewezen,
dat 7-12 de vuojkeur verdient, hoewel 1420
ook mag gespeeld worden. Leest verder hier
over de Jonge Dammer", bl. 134, 2e k.
2) Nu is 20 25 het beste antwoord, om te
voorkomen dat wit zich ty'delijk bij zy'n korten
vleugel laat opsluiten, b. ?.: z 7-12, w 26:17,
7, 11:31, w 20:37. z 20-25, w 4034 enz. Deze
voortsetling is reeds eenige malen door ons
met succes toegepast. Echter, met 20-25 ala
antwoord op 31-26 van uit, voorkomt men
dit gevaar en voltooit men de korte Cen
trum-opening" in haar geneel; hetgeen beslist
'goed is.
3) Beter is, den zet 7-12 vooraf te laten
gaan, om het centrum krachtig te hebben, bij
eventueel afwijken van wit.
4) Minder goed. 11-17 en 17-21 sluit den
korten vleugel af en dit is op dit moment
beslist noodig.
5) Deïe schijf moet zoolang mogelijk op het
veld 21 blijven staan, l , 2-7 en 7-11 is sterk
en biengt een goed middenspel vooit, terwijl
zwart hierna gemoedelijk een aanval kan af
wachten.
6) Oe schijf op 31 laten staan, brengt meer
voordeel aan. Daartegenover is 47-42 een beste
ztt, waardoor zwart aanstond} een gedwongen
r-pel krijgt bij zijn korten vleugel, ter oorzake
van zijn te vroeg gespeelden zet 21 26.
7) beslist fout, hetgeen zich zelf straft bij
goed tegenspel. 2-7 en 7-11 is den weg welke
l moest ingeslagen worden, om den korten
! vleugel zooveel mogelijk te dekken.
l 8) Xu niet meer zoo krachtig als bij den
! 2! en zet.
l U) Niet goed. terwijl hierdoor teven3 het
j behaalde voordeel verloren gaat. 4Ü-37 in dt
j ':el, waarmede zwart gedrongen wordt met
j S-'2 aan te sluiten, wijl op elke andere zet
i zijn spel verloren i?. Óp 8-12 evenwel, volgt
| w Ai -31. met een geweldige attaque op zwart's
i korten vleugel. Tevens aanschouwt mt-n hinr
i he.t sk-chte van de open ruit , waarop wij
' bij den 21 en zet reeds wezen.
10} Nog was beter 'M 'Al en 38:27. hoewel
deze voortzetting de vorige niet tueer goed
maakt.
li) Bij goed spe! is op dit moment de
partij vrijwel remise.
l-J) 24-3M is nog min of meer gevaarlijk.
wegens net dreigen van 27 21. 31:13, 29-24 enz
ilo^wcl de,:e partij vrij goed is afgeweikt,
is f r niet genoeg geprofiteerd van de zwakke
ttüt u-zetten. Vooral bet epel van wit haa
m^er voordeel kunnen behalen na den 2!e;i
zet. Het eindspei is verder zeer goed
aftreV\'i;i'Sl KI.) I).
de
ds ':eeien M, de
I.v<.-iv,v, Alkr-ut/ii'; J Li!'»:jn. Gi-^'e; W. J.
A., Ma'ia. l iap.'\''n\ : '. !Viy, Amsterdam ;
L. !.-; Portf, Go?-; A.' f> QaerMc. A:-;-teidam
Verschenen:
De Damspeler.
Theoretische en prnctiscbe Handleiding
voor het dammen,
DOOR
C.. S. mtOEKKAÜIP.
Opgehelderd door 857 diagrammen.
Een werk van pi.m. 430 pagina's
Prijs ing. ?2.50, fraai gebonden ? 2.90.
Uitgave van VAN" HOI.KEMA & WAKENDOKF
te Amsterdam.