De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 14 februari pagina 6

14 februari 1909 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

1) E A M S T K U D A M M K « W K K K B L A D VOO R N K l) K R L A N D. NO. l -r» Darwin, naar een photograpbie van (waarschijnlijk) 't jaar 1874. Charles Darwin. (Geb. 12 Februari 1809). Geen naam heeft in hoogere mate den geestelijken strijd van de tweede helft der negentiende eeuw bsheerseht dan die van Darwin; geen naam ook is veelvuldiger gebruikt door allen, die zich in dien strijd gemengd hebben. De mannen van vrijheid en vooruitgang hebben hem op hun banier geschreven; met geestdrift is hij genoemd door materialisten en monisten; met over tuiging is hij door de vertegenwoordigers der kerk gevloekt en den onontwikkelden in bun massa is bij tot op den huidigen dag gebleven de raam van een man, die... geleerd heeft dat de mensch van den aap afstamt. Zoo is dus de eigenlijke persoonlijkheid van den drager van dien naam op den achtergrond gedrongen. Hij, de knaap en de jongeling, die zich een weg baant onder den drang der aangeboren neigingen; hij, de jonge onderzoekingsreiziger, dia in vijf jaar met open oog en vorschenden geest de wereld omtrekt; hij, de man, die, duor ziekte geplaagd, in de eenzaamheid van het buitenleven waarneming aan waarneming paart, feit bij feit schikt, om ze te doen samen smelten tot een machtig geheel; hij, de grijsaard, die in voortdurende werkzaamheid tot het laatsfeoogenblik van zijn bestaan het stille leven van planten en wormen bestudeert; hij, de geniale waarnemer, die zijn aandacht wijdt ook aan de geringste natuurverschijn selen; hij, de ernstige denker, die in elk verschijnsel op zichzelf de algemeene natuur wet ziet; hij, de gevoelige vriend der natuur, wien alles wat leeft en streef' heilig is; hij, de wereldwijze, die na een leven van ontbering en arbeid'met kalmen glimlach afscheid neemt van de wereld in deze be woordingen: Ik vrees in 't minst niet te sterven." Het beeld van dézen Darwin zal voort leven in den strijd der meeningen en onder de wisseling der wereldbeschouwingen. Ik ben een geboren natuuronderzoeker" dus schrijft Darwin over zichzelven en als bewijs voor dit beweren somt hij de genoegens van zijn jongensleven op: sala manders vanden, kiezelsteenen en mineraliën verzamelen, tuinbouw beoefenen en vogels in 't wili beloeren; spreekt hij van den diepen indruk, dien op een reisje als tienjarige knaap langs de kust van Wales, een slang en een menigte vreemde insecten op hem maakten; gewaagt hij van zijn verrukking bij de aanschouwing van een waterval en van de vreugde, die hij ondervond bij een wandeling op een stormaehtigen avond langs het strand, toen de meeuwen en andere zeevogels in wilde en onregelmatige vlucht huiswaarts trokken. Een ander maal vertelt hij, dat hij van zijn prilste jeugd afaan wenschte alles wat hij waarnam te doorgronden en te verklaren, om alle verschijnselen te kunnen rang schikken onder algemeene wetten een neiging, die geen zijner familieleden bezat, welk feit Darwin tot de gevolgtrekking deed komen, dat het een aangeboren eigen schap was. Toch aanvaardde Charles slechts de gees telijke nalatenschap van zijn overgroot vader Kobert en zijn grootvader ilrasmus, in wi^n de hoogere eigenschappen tot rijke ontwikkeling kwamen, terwijl ze zich bij zijn valer llobert Waring weinig of niet uitten, en in Charles zelven tot de rijkste ontwikkeling kwamen, 't Meest wel heeft hij te danken aan zijn grootvader firasmus, een van de meest ontwikkelde en mee<t oorspronkelijke man nen van zijn tijd, aan wien de kleinzoon een gedenkschrift heeft gewijd, waarin juist al die eigen schappen worden op den voorgrond ge steld, welke ook hem, den kleinzoon zelven,, sierden. Ook Charles' grootvader aan zijn moeders Icanr, Josiah Wedgewood, wasén man van beteekonis; ook in hem vindt men, volgens ge schriften van zijn tijdgenooten, vele van CharlesDarwin's kenmerkende eigen schappen. Geduld, volharding, eenvoud en bescheidenheid vindt men ook bij Josiah Wedgewood in zijn streven tot veredeling van het pottebakkersbedrijf, tot verfijning van den Engelschen kunstzin en tot hervor ming van de kunstnijverheid De gaven des gemoeds heeft Charles Darwin van zijn grootvaders in gelijke mate geërfd als de gaven des geestes. ge tuige zijn edele kamp tegen de slavernij. Josiah Wedgewood's oudste dochter Susannab trad in het huwelijk met Kobert Wariug Darwin, den derden zoon van Krasmus Darwin, een dokter van naam in de oude en aan geschiedkundige herinneringen zoo rijke stad Shrewsbury. Uit dit huwelijk werd Charles Darwin geboren als op n na het jongste van zes kinderen. Acht jaren eerst was Charles oud toen hij zijn moeder ver loor, van wie Charles dus geen duidelijke herinneringen had en van wie alleen be kend i?, dat zij zijn liefde voor de natuur aanmoedigde en versterkte. Groot was de invloed van Charles' vader op zijn opvoe ding; zijn vaders degelijkheid en ver stand heeft Charles tot zijn dool toe ge roemd; zijn scherp waarnemingsvermogen, zijn fijngevoeligheid had lloiert Waring met zijn vader en zijn zoon gemeen, maar hun wijsgeerigen drang miste hij, hij ging geheel op in Let gezinsleven en zijn be roep en heeft in het openbaie leven nimmer een rol gespeeld. Darwin heefteenmaal gezegd, dakhij't eens was met de meening van Francis Gallon, dat opvoeding en omgeving vau geen grooten invloed zijn op den geest van het individu en dat de meeste van onze eigen schappen aangeboren zijn, welke mesning wel bevestigd wordt door zijn ontwik keling. Zijn natuur keert zich tegen alle factoren in zijn omgeving, welke hem vreemd zijn, en slechts wat past bij zijn geërfde neigingen en eigenschappen, aan vaardt Darwin ten bate van zijn geestelijke ontwikkeling. Op zijn verderen levensloop is de voor bereidende studie op school en universiteit van weinig of geen invloed geweest. Steeds is Darwin lijden» zijn leertijd, van zijn achtste tot zijn drie-en-twinti^ste jair, zijn neiging voor de natuurwetenschappen trouw gebleven. Door zijn omzwervingen te voet en te paard, zijn liefhebberij voor jacht en vischvangst, kwam Darwin in nauwe aanraking met de natuur en werd zijn lichaam gehard tegen de vermoeienissen van zijn leven als wereldreiziger. De beteekenis der cxperimenteele weten schap werd hom geopenbaard door de Darwin, naar een photographie vac ( waarschijnlijk) 't jear 1854. Charles Darwin in zijn laatule levensjaren. Ernest Haeckel, oeroemd vooU/.etter van Darwin's werir, die op 16 Februari a.s. 75 jaar oud wordt en ?,ijn hoogleeraarsambt aan de universiteit van Jena nederlegt." scheikundige prceven, samen met zijn broeder, tot diep in den nacht vaak ge nomen. Ook door lectuur werd de jirge Darwin in zijn liefde voor de natuur en haar ver schijnselen, gesterkt. Reeds op school vond hij groot behagen in de kleine natuurlijke historie van het dorp Selborne, door (iilbert White, en twintig jjar later zette hij het plan op voor zijn eigen woonplaats Down iets dergelijks te. doen, welk i lan hij niet voleind heeft. Later, als student te Cambridge, vond hij zich aangetrokken door een theologisch werk van l'aley, waarin de natuurverschijnselen in logisch verband verklaard werden en dit en eeu ander boek van denzelfden schrijver, noemde Darwin later, als de eenige werken die iu zijn aeademisehen studietijd van nut waren geweest voor de voeding van zijn geest. Dieper nog werd hij getroffen door twee klassieke werken van voorname natuurondcrzoekers van zijn richting: Herscbel en Ilumboldt. Toen ontstond in hem de neiging zelf iets bij te dragen tot het grootsche gebouw der natuurwetenschappen, llerschel en Humboldt hebben door bun arbeid grooten in vlooi uitgeoefend. Op Darwin, de laatste vooral, wiens schilderingen der natuur hem evenveel belang inboezemden als de wetenschappelijke waarnemingen. Darwin leerde richting en doel der natuurstudie kennen. Ken krach tige persoonlijkheid vindt Darwin in den professor in de bota nie te Cambridge, S tevens H en si o w, een man, als menschen, als beoefenaar der wetenschap even groot Tusschen leerineaster en leerling ontstond een vriend schapsband voor het leven, berustend op /iels- en geestesharmonie. Henslow, hoe wel zelf geestelijke, ?voerde zijn leerling in de richting der wetenschap en, wees hem, als 't iiieast j im.t diens aanleg en neigingen strooj kend, op de geologie. Hij opende voor hem de gelegenheid tot deelneming aan een \vetei<schappelijkp reis van den geoloog j Sedgwick naar Wales, ter verkrijging van | de kennis der geologische onderz lekingen, maar Darwin's liefde voor de patrijzenjacht won 't, nog \óór 't einde der rois, van de neiging voor de geologische wetenschap Toen, juist op hot gunstigste oogcnblik, werd den 22 jarigen candidaat in de theo logie, Charles Darwin, door Ilenslow de post van natuuronderzoeker aangeboden a»n boord van de Beagle" onder kapitein Fitzrov, voor een reis om de wereld. Met geestdrift aanvaardde Darwin het aanbod, welk besluit besliste over geheel zijn volgend leven met deze reis leidde hij de opvoeding van zijn geest in. De uiterlijke omstandigheden leidden tot scher ping van zijn geest en zijn waarnemings vermogen, tot oefening en vermeerdering van zijn werkkracht; tot ontwikkeling van zijn scherpzinnigheid. Biologische zoowel als geologische ver schijnselen behoorden tot bet terrein van zijn werk/aamheid, maar 't waren de laatste die den grootsten invloed hadden. Door de se verschijnselen kwam hij tot de fundameiiteele waarheid, dat de aarde langzaam en geleidelijk haar tegenwoordigen vorm heeft gekregen en dat dezelfde krachten, welke nu van invloed zijn op de aardkorst, ook in vroegere perioden zich deden gelden. Hij leerde er door met groote tijdruimten te rekenen en kwam tot de erkenning van het feit, dat kleine krachten in dergelijke tijdruimten grooten invloed kunnen uit oefenen. Zijn arbeid op geologisch gebied bereidde hem voor tot het geloof aan de geleidelijke vervorming van organische wezens door kleine maar lang en onafge broken werkende, krachten, Charles Lyell's werk over de grondbeginselen der geologie, dat de tot dusver geldende opvattingen van groote aardcatastrophen volkomen omver wierp en het beginsel van de voortdurende ontwikkeling van den aardbol op den voor grond bracht, gaf aan Darwin's inzicht een besliste richting, op grond van zijn eigen waarnemingen. Wel deed Darwin ra de reis een aantal werken verschijnen, die elk voor zich hem een blijvende plaats in de geschiedenis der wetenschap zouden hebben doen verwerven, maar hij ondernam nog een zoölogische studie van acht jaat om te komen tot zijn theorie van het ontstaan der soorten", /oo kon in 1851 Darwiu's zelfopvoeding als natuur onderzoeker als voltooid worden beschouwd. Over de resultaten van Darwin's zelfopvoe ding beschikken we in zijn werken, die even jtmsteiilaiD. Arti. Jan Toorop. Er zyn tiier een aantal werken in de zoo geheeten zuivere kleuren neergezet. Het zijn: de Twee in de Boomgaard; d ; Hout hakker tnet de tujl, in een zwaai, achterliet hoofd; gezichten verder uit Zeeland, van schepen, en figuren op het duin, etc. De kleuren hebben meer gljed dan de meeste der soortgenooten, alleen Van Kijsse/lberghs zeker uitgezonderd. Maar er is iets in dit al te samen, dat hindert, en tevens mistroos tig maakt. Uet begrip: Schildern" is Toorop ni t meer eigen. Ztker is h-t denken oui een hoofüeigenschap vau werk hem niet rneer ten gewoonte. Het zyn stukjes na;uur waarin ie veel luk-raa» is. Er w y?en rust in. Door de teconiek ontbreken de lijnen er te veel in. Deze techniek heeft in de hadden vt»:n Toorop iets wonderlijk onrustig. Hier en daar apprecieert ge een zoeie kleursamen Stelling, een frigaohe kleurlegenstelnng; uier en daar, op plaatsen, .indt bet oog aange name dingen. Maar het geheel is onrustig. Er is ia den houthakker die in het bosch staat en met de bijl /.waait iets dat meer dan hindert, lie gloed van liet licht is op allerlei wijs in oran;eV gegeven. Deze plekken oranje staan iiict zuiver en juist op het doek. Er ia geen evenwicht in. Hel bee.le schil derij geeft daardoor, in ziju flikkeringen het gevoel van een licht, van een elektrische iamp, die aan- en uitgaat hij het wisselen van den stroom. Het i» de f.jut die geeenrodal vindc eo dan niet tneer verliepen kunt. Deze werkjes zijn allen inder laad eeuigszins frisch. van kleur, maar hun kl uren dragen niet. Ze lijken me te late proefnemingen. De leeftijd van Toorop is eene waarin de persoonlijuheiil zich helderder al moest gevondun hebben; waarin de techniek eeniuszins klaar geworden, zichzelf bewust, geen fxjeriuienten meer onderuit.g, en aanging, dan zielsexperiinenten ondervindingen vau den geest, die de gevonden techniek wat uitzetten, wat verbreedden, wat verdiepten. Toorop's leetiijd is e-^ne geworden waar deze dingen naar voren moesten komen, en waar de coquetterie met handigheid, met habiliteit niet meer hoorden gevonden te worden. Toorop's fout H een behaagzucht tegen over de m o ie van den dag. Elke technische wijze, elke nieuwe procédé, zoowel Rafaeiü's stift als materiaal, a s pointiüals techniek, diviseeren van kleuren als anderszins, is door hem gepoogd, beproefd, en hem eenigszins gelukt. Maar het tragische dat in hem was, en nog wel is, heefc het hem ooit tot daar ge bracht, waar we hem heen wonden ? * * Monnic'ke.nilam. In Toorop vindt ge de bereidwilligheid tegenover de mode; in Monriickendam een zeker parti-pris een een maal aanvaarde uitdrukkingswijze, die natuur lijk een gedeelte van bet gewilde wel tot uiting brengt, en bracht, maar die het wordt me bewezen ioor de gedeeltelijke levenloosneden van zijn werken toch met onder alles wat hij wil, kan staan, en het schoren. Er is een eigenheid in dit werk, ge voelt een persoonlijkheid er in. Het is reedg te prijzen. Te velen zijn tegenwoordig niete dan ijdie tn ijle na-doeners. Te velen gaan met vluchteen tred o/er een met moeite gewonnen weg. Bij Monnickendam is dit iiiet zoo. Hij wil wat, hij zal wat, hij moet wat. Hij vond wat. Maar hij is te gauw tevreden, gebleven in zijn. tevredenheid. De techniek als zoodanig is niet onjuist. Ze moest alleen '.uiverder zijn. Er zijn handig heden in, onoprechtheden. Ze moest zuiverder zijn wat het schilderen aanbelandt. Sommige eliecten met de verf worden op een gevaarlijke wijze bereikt. De techniek zooals hij die vond, is in xichzeh-e, wanneer ze maar zui verder wordt toegepast, met rninder listig heid, voor uitbreiding vatbaar. Ze kan dienen, met lichte wijziging, voor eeu dieper geestelijk wezen. Zo kan mee-gaan met den gioei van het innerlijk vezen, maar daartoe moet ze minder hebben van iets vooropgestelds. en meer van iets dat het andere, n odzakelijkerwijze volgt. Er is nog iets in het werk van Monnicken lam. dat de schoonheid er niet in doet komen. De compositie is te toevallig. En er is te weinig naar het werkelijk aesthetische gezocht. Er wordt in de z vare kleur dikwijls naar een realiteit gestreefd, die zelfs aan de factuur tegenjesteld lijkt te zijn. In zooveïe schitterende resultaten zijn van een der grootste eo geniaalste autodidacten en even zoovele protesten tegen het vakbegin sel in wetenschap en onderzoek. De speciale vakaangeltgenheden zoowel als de meest ingaande vraagstukken op het gebied der geologie, zoölogie en botanie, heeft Darwin behandeld en doorgrond als wellicht geen ander bioloog der 19e eeuw. Al zijn werken zijn vrij van schoolschheid en duf heid en zijn van groot genot ook voor den ontwikkelden leek ---? we leeren in hem kernen en hoogschatten den waar nemer van landen en volkeren, den geoloog en bioloog en naast den diepen denker en scherpen waarnemer komt de fijngevoelige on humaan denkende mensch aan 't woord. Tusschen de reisbeschrijving van den dertipjarUe en het werk Ontstaan der soorten'' van den vijftigjarige, heeft Darwin drie geologische werken geschreven, van welke het voornaamste is, Hut gewijd is aan het ontstaan der koraalriffen. In 1859 verscheen Darwin's voornaamste werk: Over het ontstaan der soorten door natuurlijke teeltkeus," door welk werk zijn naam over de geheele wereld verspreid is, waardoor hij werd tot den Darwin, dien de geheele wereld kent, den verkondiger der ontwikkelingsleer. Telkens weer heeft Dar win zelf in zijn brieven nadrukkelijk ver klaard dat de verkondiging en de handha ving der afstam ningsleer de eigenlijke kern is van zijn streven en niet de verko idiging der teeltleer, welke voor hem slechts mid" del was voor het doel. Het groote, door Darwin ontworpen werk, dat vele feiten zou bevatten, door hem in den loop der jaren bijeengebracht, is onvjltooid gebleven, slechts n deel, uit twee boeken bestaande, is er van verschenen, maar daarin komt dan ook alles voor wat Darwin waargenomen heeft over de rassen der huisdieren en cultuurplanten; daarin worden breedvoerig besproken de verschijn selen der overerving, kruising en variëteiten. In veel ruimer kring is bekend geworden Darwin's boek over: De afstamming vanden rnensch en de geslachtelijke teeltkeus," in 1871 verschenen en het volgend jaar aange vuld door het werk: ..Over de uitdrukking der gemoedsbewegingen bij menschen en dieren." Als de belangrijkste factoren van de his torische ontwikkeling, beschouwt Darwiu variabiliteit, overerving en strijd om het bestaan. In den ontzaglijken strijd ter ver krijging vac de noodige bestaansmiddelen, overwinnen de individuen met gunstige eigenschappen toegerust en dragen hun voordeelige eigenschappen door overerving over aan de nakomelingen. Doordien de uitverkie zing door den strijd om het bestaan in elk ge slacht zich hernieuwt, leidt zij tot een toene ming van de oorspronkelijk zwak ontwikkelde eigenaardigheden, totdat deze een zooda nige kracht verkregen hebben, dat ze moeten gelden als kenteeken van nieuwe soorten. Deze beginselen van Darwin zijn vau grooten invloed geweest op het natuuronderzoek en de kennis der natuurverschijnselen. Darwin's geologische en zoölogische stu diën hebben hem niet afgehouden van botanische studiën en een zestal werken hebben de botanie in nieuwe banen geleid. Darwin's arbeid werd op zijn 73e jaar besloten met een zoölogisch-biologisch werk over de vorming van teeltgrond door de werkzaamheid der wormen. Darwin heeft zijn arbeid verricht als lichamelijk zieke veertig jaar heeft hij, door een maagkwaal, moeten leven als een asceet in het dorpje Down in Kent (Nanr Prof. Dr. W allher May in f\\'estermanns Monatshe.ffe'). ' iiiiiMuiiiimlillMiiiMiillMiiitiiiillMiirmiiiiMllMmiiiimiiimiilMiii n gedeelte van een schilderij dacht me iets bereikt; in de ,,'erkooping" bij Ered. Muller treft de partij der iwee luchters, de mees' rechtsche, gezien tegenover den fond. Kr een stemming in, die met den maker tnt^ ontroert. De techniek gaat daar samen met de ontroering. In de overige werken is te weinig eenvoud van schoonheid. Hart Nibbrig. Keu familiegroep, buiten, bij een witte bank, met een achtergrond van boomen en takken, is het voornaamste schilderij door Nibbrig hier te zien gesteld. Het doet het portret vai den strooper niet vergeten dat hij eens schilderde en er is meer levendigheid in de portretten van de mistnaakten. De voornaamste fout in dit werk, dat een bewijs van applicatie is, en van een kunnen weergeven van stofl'en, dunkt me dat de gezichten der figuren van te, gelijke lichtiterkte zijn. Het mist daardoor gloed en beweeglijkheid, in zijn handvaardigheid. Pl.ASSCHAERT.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl