Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1652
JONGE BALIÜR VAN DB HOOGSTE KASTE, EEN IDA.
Geteekend in de poeri van Goesti Djantih van Karagasem.
Bali en Lombok.
De heer W. O. J. Nieuwenkamp van het
?woonschip De Zwerver, liggende gemeerd
te Edam, geeft thans het tweede gedeelte
uit zijner studies omtrent Land en Volk,
Kunst en Nijverheid van Bali en Lombok.
Dit tweede gedeelte is evenals het eerste
gedeelte eene smaakvolle en kostbare uit
gave, ruk geïllustreerd. De druk vult het
geheele blad als een blok, zonder opening,
de afzonderlijk er voor vervaardigde letters
zijn evenals de prenten in braine tint afge
drukt. Het geheel geeft den indruk van
groote voornaamheid.
Er ligt een groote tijdruimte tusschen het
verschijnen van het eerste en tweede ge
deelte. Meer dan tien maanden, 14 Mei 1906
30 Maart 1907, van dien tijd heeft W. O. J.
Nieuwenkamn besteed aan een tweede reis
naar Bali en Lombok. Zijn derde tocht naar
Jusulinde duurde bijna zeven maanden. Van
24 Juli tot 17 Februari heeft bij aan een
stuk Bali te voet en te paard doorkruist,
zijne kusten bezocht per stoomboot, sloep
of inlandsche prauw. Op zes verschillende
plaatsen is hij het eiland van Zuid naar
Noord en van Noord naar Zuid doorgetrokken
en daarbij wegen bewandeld, streken be
zocht en bergen beklommen, maar vóór hem
geen enkel Europeaan een voet gezet had.
Ook rondom het eiland maakte hij lange
tochten.
Een ongekend voordeel voor de studie
van den heer Nieuwenkamp is geweest,
dat Z. E. de Gouverneur-Generaal van
Heutsz hem verlof gaf zich bij de
Bali«xpeditie aan te sluiten. Alle gewenschte
voorkomenheid en inlichting ondervond hij
daarbij van de hoofd- en verdere officiBren
van Hare Majesteits land- en zeemacht,
en van den hoofdagent der Kon.
PakketvEart-Maatsctiappij. Trouwens overal waar
hij kwam, bewezen de mannen van gezag
en invloed hem de grootste diensten.
Reis en uitgaven van het werk eischten
groote offers, slechts mogelijk door buiten
gewone hulp. Ook hierin slaagde Nieuwen
kamp. Finantieel hebben hem voor zijn
onderzoekingstocht en verdere werkzaam
heden gesteund: H. M. de Koningin en H.
M. de Koningin-Moeder, op voorspraak van
de heeren: G. W. W. Baron van Hoe veil,
Prof. Dr. A. W. Nieuwenhuis en Dr. J.
D. E. Schmeltz. Veel heeft hij ook te danken
aan de aanbeveling van Z. E. den Minister
van Koloniën Mr. Fock aan den
GouverneurGeneraal v. Heutsz, aan het Ministerie van
Koloniën en aan den heer G. P. Bouffaer,
die van eenige kunstminnaren en belang
stellenden in de koloniën insgelijks
finantieelen steun voor hem wist te verkrijgen.
De resultaten van dezen tocht voor land
en volkenkennis, kunst en kunstnijverheid
heeft Nieuwenkamp in het verschijnend
tweede gedeelte neergelegd bevattende de
volgende hoofdstukken: Over rijstvelden,
aanleg en bewerking; Tocht naar het
Bergmeer Baean; naar Boeboenan en
Moendock, West-Boelèlèng; Een
zeiltochtje om Westelijk Bali; Verblijf in
de afdeeling Djembrana; Tocht naar
Oost-Boelèleng; en Een bezoek aan het
Batoer-gebergte".
Nieuwenkamp heeft voor zijn werk, be
staande uit slechts 400 exemplaren, 250
uitgebreide teekeningen naar het leven of
naar eigen aanschouwing gemaakt. Repro
ducties van het geheele aantal komen in
het volledig werk voor. Van enkel
bizonder merkwaardige voorwerpen of personen
heeft hij afzonderlijke etsen verkrijgbaar
gesteld. ?
Aan de Redactie van De Amsterdammer,
heeft W. G. O. Nieuwenkamp toegestaan
een hoofdstuk uit zijn werk over te nemen.
In 't verkort volgt het hier.
J. H. R.
BAEONG LAXDOEXG: POPPENSPEL.
Tijdens mijn verblijf in Djembrana woonde
ik, door den controleur Sayers daartoe in
de gelegenheid gesteld, met dezen twee
merkwaardige feesten bij, waarvan het
tweede als een vervolg op het eerste kan
beschouwd worden. Zij hadden plaats in
den huistempel van een inwoner van Negara,
de hoofdplaats van de afdeeling.
Een huistempel of sanggah is een bepaald
gedeelte van het Balineesche woonerf, in
Boelèlèng steeds door een muur met poort
van het huiserf gescheiden, hier in Djem
brana niet afgesloten, doch alleen maar een
apart hoekje van het groote woonerf, dat
aan de goden gewijd is, die bij de bewoners
van het erf in bijzonder aanzien staan, of
bijzonder gevreesd zijn. Voor elk van deze
goden of wel godinnen is een eigen huisje
of nis opsericht, waarin de godheid wordt
uitgenoodigd neder te dalen, wanneer men
hem iets te verzoeken heeft.
Als bemiddejaar tusschen goden en
menschen treedt bij «oo'n gelegenheid een balian
op, een soort medium, die de wen^chen der
menschen en de bevelen der goden over
brengt. Dan zijn de godenhuisjes rijk versierd
met bonte doeken,manden en schalen met kun
stig opgestapelde torens van vruchten en
gebak,spiegeltjes,ornamenten van duiten en uit
gesneden lontarblad, groote pajpngs op lange
stelen, hooge bamboe's met allerlei vlecht
werk er aan en een groot aantal lichtjes.
Het geheel ziet er met de op hun fraaist
uitgedoste bewoners en talrijke bezoekers
recht feestelijk uit. Een bont versierd tentje
met rustbank er in dient tot zetel van den
balian.
Nauwelijks zyn we gezeten of het feest
neemt een aanvang. De balian zet zich op
eenige matten die op den grond liggen
uitgespreid en begint een gebed, de handen
boven het hsofd houdend met de duimen
op de kruin en een djepoen-bloem tusschen
de pinken; vóór hem offers en veel wierook,
achter hem een man, die zijn rug met
wij?water wascht. Het duurt niet lang of zijn
lichaam begint kleine trekkingen en kramp
achtige bewegingen te vertoonen, die lang
zamerhand al heviger en heviger worden,
gelijke maat houdend met het tempo van
de gamelan, die, door de omstanders met
gezang begeleid, al sneller en luider speelt.
Ten laatste valt de balian met een luiden
gil achterover, buitan bezinning, naar alle
kanten slaand en schoppend. Plotseling
stuift hij op en springt op de hooge ver
sierde balé: een god is in hem gevaren.
De huisheer knielt voor hem neer en vraagt
hem iets, doch hij zwijgt: daarop ineens
uitvarend, slaat hij hem de hoofddoek van
het hoofd, hem tevens een geduchten uit
brander gevend over zijne onbeschoftheid.
"Wat tot bedaren gekomen, antwoordt hij
op de vraag welke God hij is: DéwaDaltoi
Takmoeng.
De familie, waar we dit feest nu bij
wonen, komt oorspronkelijk uit de dessa
Takmoeng, in het rijke Kloeagkoeng ge
legen, vaadaar dat de voornaamste godheid
in hun huistempel, d9 god van de dessa
Tukmoeng is. Even plotseling als hij opge
sprongen is, vliegt de balian nu van de
baléaf en valt luid snikkend voor den
huisheer op den grond en slaat de armen
om diens hals. Ondervraagd ov^r zijn smart,
vertelde hij, steeds luide jammerend, zeer
teleurgesteld en verontwaardigd te zijn
over den vervallen toestand van de
godenhuisjes in desen huistempel. Do huisheer
voronthuldigt zich, zijn wil is goed, doch
hij is niet rijk, hij zal echter zijn best
doen en de noodige zorg aan den huis
tempel besteden en zoo spoedig mogelijk
zal hij mooie, nieuwe godenhuisjes bouwen.
Door deze verklaring bevredigd staalde déwa
op en gaat een partijtje tandakken met den
huisbaas, waarbij deze laatste hem een
bloemenmand vereert. Hierna wipt hij neer
op zijn balé, krijgt weer opnieuw stuiptrek
kingen en valt ten slotte in zwijm in de
armen van eenige op de rustbank zittende
toeschouwers.
Bijgekomen, is hij Dewa Bagoes Made,
oudste zoon van den god, die zoo even in
hem gevaren was. Ook nu weer vliegt hij
van de dawéen laat hij zich luid jam
merend op den grond vallen, nu voor een
ander familielid, een sedahan, en begint ook
over den slechten toestand van den huis
tempel, en verwijt dezen, dat de goden DU
in zoo'n verwaarloosden sanggah geroepen
worden. Op raad van den sedahan namelijk
had rnen besloten ditmaal de jaardag van
den huistempel eens bijzonder luisterrijk
te vieren; de familie was het den laatsten
tijd niet erg voorspoedig gegaan, herhaal
delijk was ze door ziekten bezocht, de goden
waren zeker door het een en ander ontstemd
en nu moest men trachten hen door een
groot feest weder te winnen. Ook deze scène
eindigt met een tandakpartijtje, nu van den
déwa met den sedehan.
Weer wipt de god op de balé, weer valt
hij flauw en vraagt ditmaal, bijgekomen,
om vrouwenkleederen. Deze worden hem
aangetrokken, armbanden hem om de polsen
gedaan, zijn haar wordt losgemaakt en hij
wascht zich het aangezicht: een godin,
Déwa Ajoe Takmoeng, de vrouw van den
god Takmoeng, is op aarde nedergedaald.
Ook zij de balian spreekt nu met een
stem aU van een vrouw?begint te jammeren,
terwijl ze luid snikkend voor den sedehan
neervalt. Heeft er dan niemand de wenken
van haar man begrepen en ingezien dat het
huis door plagen was bezocht, omdat er
ook veel te weinig geofferd werd. Nu nog
was er een zware zieke en een dochter des
huizes had een booze uitslag op de armen
en een zoon was zwaar gestraft geworden.
Op het hooren van den naam van zijn zoon
begint de sedehan plotseling te snikken en
te jammeren en als waanzinnig valt hij ach
terover op den grond en blijft geruimen
tijd liggen. Zijn zoon was namelijk kort ge
leden door de Balische rechtbank te Maharan
tot vijfjaar dwangarbeid veroordeeld wegens
heling: kostbare gestolen voorwerpen waren
onder zijn rijstsohuur gevonden en hij had
niet kunnen zeggen hoe ze daar gekomen
waren. Die schande had de vader zich erg
aangetrokken en nu komt de godin Tak
moeng he<n vertellen, dat het eigenlijk zijn
eigen schuld is en de schuld van zijne
familieleden.
Den heelen verderen avond is de sedehan
die eerst zeer opgeruimd was en veel met
ons sprak, geducht onder den indruk; hij
zegt geen woord meer, en toen ik hem den
volgenden dag ontmoette, was 't hem nog
duidelijk aan te zien; den heelen nacht bad
hij niet kunnen slapen. Na een dansje van
de godin en een dochter des huizes, waarbij
de bloemenmand wér op de proppen komt,
verschijnt Déwa Ajoe Manik Dalets, doch
ter van den god van Takmoeng. Deze be
weert met een heel fijn stemmetje, na na
tuurlijk ook eerst over den huistempel te
hebben gejammerd, dat haar vader, do
machtige god, wel eens wat onstuimig is
en dan wat hard oordeelt en wat hard
straft, maar in werkelijkheid toch nog zoo
kwaad niet is. Mocht de familie hem ech
ter weer eens wat te verdoeken hebben,
dan moest men zich maar liever tot haar
wenden, dan zou zij het verzoek wel aan
papa overbrengen en een goed woordje
voor hen doen. Aardig is het op te merkeu
hoe de balian nimmer uit ziju rol valt,
steeds het verschillende spraakgeluid van
goden en goiinnen trouw blijft nabootsen
en b.v. in de rol van godin heel anders op
de baléspringt en daar zitten blijft dan
wanneer hij als een god optreedt.
Nu zegent ze een bakje met water en be
sprenkelt de omstanders. De gedaantever
wisselingen zijn echter nog niet afgeloopen
en, na het gebruikelijke flauw vallen ver
schijnt Déwa GedéPoesoek, die op een
poengawa n der omstanders aanvliegt en
hem toesnauwt wat hij hier eigenlijk komt
uitvoeren. Deze verantwoordt dat hij maar
eens is komen kijken. De god vraagt hem
nu bits, wanneer hij eens weer een feest
voor hem zal geven ;o ver l H maand; of alles
daarvoor al in orde is; nog niet; of bij dan
zal zorgen dat alles op tijd in orde komt
en hij niet in zoo'n verwaarloosden boel
zal geinviteerd worden als hier; ja, hij zal
er zorg voor dragen, dat alles in de punt
jes is. Na een dansje verdwijnt Déwa Ged
Poesoek om plaats te maken voor Déwa
GedèRatoe Dalém en weer datzelfde
gekanker over den huistempel. Daarna krijgt
de balian op zijn verzoek een jas met rui
ten en een witte hoofddoek, en nu is in hem
Djero Njoman uit den hemel neergedaald.
Djero Njoman, een hemellingen volgeling
van den god van Poeloekan staat nu voor
ons te dansen. Hij heeft honger en verzoekt
om toewak, palmwijn en rijst. Hij krijgt
een flesch, zet die aan de mond en drinkt
er uit; maar vol afgrijzen roept hij uit:
aralc" en smijt de flesch weg, doch niet
nadat deze geheel leeg is. Nu krijgt hij
den gevraagden palmwijn en drinkt daar
van met welbehagen. Gulzig valt h\j op de
rijst aan en verslindt eene groote hoeveelheid,
waarna hij te kennen geeft dat hij ver
zadigd is en nu, om zich wat te vermaken
wel eens een hanengevecht wil bijwonen.
Voor hem worden op een matje twee
eieren, twee jonge klappers, twee bundeltjes
wit katoen, om er de sporen mede aan te
binden, neergelegd en een offer met wierook
er bij geplaatst. Nadat de omstanders geld
hadden ingezet, nemen Njoman en de huis
heer ieder een ei tusschen de handen en
dansen daarmee op elkaar toe, wijken weer
terug, springen op of duiken inén alsof
ze twee hanen waren: eindelijk stooten de
eieren tegen elkaar, dat van Njoman loopt
leeg, hij heeft verloren. Nu komen de
kloppers aan de beurt en herhaalt zich
hetzelfde spiegelgevecht; herhaaldelijk
stooten de jonge vruchten tegen elkaar, doch
zonder te barsten. Njoman krijgt er ten
laatste genoeg van en na een laatste dansje,
nu alleen en met de flesch, die hij telkens
verliefd aankijkt, in de hand, mlt hij nog
maals flauw, en is, bijgekomen, weer
mensch en trekt vergenoegd met tiesch en
geldelijke belooning voor al die moeite
krijgt hij slecht een vijf honderd kèpèags,
dat is 62 K cent naar huis.
Is alles comediespel of is de balian, en
zijn ook de omstanders er van overtuigd,
dat werkelijk de verschillende goden in
hem nederdalen? Ik durf het niet beslissen.
Een hoofd vertelde mij, dat ze aan de
oprechtheid van den balian niet twijfelen,
en mochten ze daar niet ten volle van
overtuigd zijn, hem op een zware proef
stellen. Er wordt dan een groot gat gegraven
en dit met brandende klapperdoppen, die
lang blijven gloeien en een enorme hitte
verspreiden, gevuld. Is volgens beweren
van den balian een god in hem gevaren,
dan moet hij in het vuur plaats nemen en
zal daaruit, als zijn beweren waar was,
geheel ongedeerd weer te voorschijn komen.
Hij vertelde mij verder dat men vaak
balians uit andere deelen van Bali laat
overkomen, die dan toch volkomen op de
hoogte blijken van alle lotgevallen en ge
heime handelingen der verschillende bewo
ners van het erf.
Een paar avonden later heeft het tweede
feest plaats. Dan zijn het geen goden die
op aarde nederdalen, maar hemel-nitnfen
Daderi's die zich belichamen in twee
meisjes, lieve, slanke poppetjes van even
zes jaar. Ze dansen met een bloem in de
hand en zingen van den dag, die ten einde
ging. Dan een zang, waarin de
hemelnimPOORT VAN DEN Soun \K-TEMPEL TE SAXGSIT.
Dczt tempel^ du pas kort geleden voltooid is, befiowl tot de fraiiitf tempels van k'.t gthtele e-tiid. n.', wrflpnnrt, de, pado'.ra'csa, heeft in 't midden een doorgang die men
langs trappen b'reikl; aan weerszij'le d'iarv -n benndt zirh een kl'.iwt pmi-l DOK diT.t.ijkirA gebruik, i«Kirt>an er een op de (eetoiiny (e
zien is. De geheele poort is overdekt m°,t forsch geh'ikl bladornament.