De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 21 februari pagina 6

21 februari 1909 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1652 JONGE BALIÜR VAN DB HOOGSTE KASTE, EEN IDA. Geteekend in de poeri van Goesti Djantih van Karagasem. Bali en Lombok. De heer W. O. J. Nieuwenkamp van het ?woonschip De Zwerver, liggende gemeerd te Edam, geeft thans het tweede gedeelte uit zijner studies omtrent Land en Volk, Kunst en Nijverheid van Bali en Lombok. Dit tweede gedeelte is evenals het eerste gedeelte eene smaakvolle en kostbare uit gave, ruk geïllustreerd. De druk vult het geheele blad als een blok, zonder opening, de afzonderlijk er voor vervaardigde letters zijn evenals de prenten in braine tint afge drukt. Het geheel geeft den indruk van groote voornaamheid. Er ligt een groote tijdruimte tusschen het verschijnen van het eerste en tweede ge deelte. Meer dan tien maanden, 14 Mei 1906 30 Maart 1907, van dien tijd heeft W. O. J. Nieuwenkamn besteed aan een tweede reis naar Bali en Lombok. Zijn derde tocht naar Jusulinde duurde bijna zeven maanden. Van 24 Juli tot 17 Februari heeft bij aan een stuk Bali te voet en te paard doorkruist, zijne kusten bezocht per stoomboot, sloep of inlandsche prauw. Op zes verschillende plaatsen is hij het eiland van Zuid naar Noord en van Noord naar Zuid doorgetrokken en daarbij wegen bewandeld, streken be zocht en bergen beklommen, maar vóór hem geen enkel Europeaan een voet gezet had. Ook rondom het eiland maakte hij lange tochten. Een ongekend voordeel voor de studie van den heer Nieuwenkamp is geweest, dat Z. E. de Gouverneur-Generaal van Heutsz hem verlof gaf zich bij de Bali«xpeditie aan te sluiten. Alle gewenschte voorkomenheid en inlichting ondervond hij daarbij van de hoofd- en verdere officiBren van Hare Majesteits land- en zeemacht, en van den hoofdagent der Kon. PakketvEart-Maatsctiappij. Trouwens overal waar hij kwam, bewezen de mannen van gezag en invloed hem de grootste diensten. Reis en uitgaven van het werk eischten groote offers, slechts mogelijk door buiten gewone hulp. Ook hierin slaagde Nieuwen kamp. Finantieel hebben hem voor zijn onderzoekingstocht en verdere werkzaam heden gesteund: H. M. de Koningin en H. M. de Koningin-Moeder, op voorspraak van de heeren: G. W. W. Baron van Hoe veil, Prof. Dr. A. W. Nieuwenhuis en Dr. J. D. E. Schmeltz. Veel heeft hij ook te danken aan de aanbeveling van Z. E. den Minister van Koloniën Mr. Fock aan den GouverneurGeneraal v. Heutsz, aan het Ministerie van Koloniën en aan den heer G. P. Bouffaer, die van eenige kunstminnaren en belang stellenden in de koloniën insgelijks finantieelen steun voor hem wist te verkrijgen. De resultaten van dezen tocht voor land en volkenkennis, kunst en kunstnijverheid heeft Nieuwenkamp in het verschijnend tweede gedeelte neergelegd bevattende de volgende hoofdstukken: Over rijstvelden, aanleg en bewerking; Tocht naar het Bergmeer Baean; naar Boeboenan en Moendock, West-Boelèlèng; Een zeiltochtje om Westelijk Bali; Verblijf in de afdeeling Djembrana; Tocht naar Oost-Boelèleng; en Een bezoek aan het Batoer-gebergte". Nieuwenkamp heeft voor zijn werk, be staande uit slechts 400 exemplaren, 250 uitgebreide teekeningen naar het leven of naar eigen aanschouwing gemaakt. Repro ducties van het geheele aantal komen in het volledig werk voor. Van enkel bizonder merkwaardige voorwerpen of personen heeft hij afzonderlijke etsen verkrijgbaar gesteld. ? Aan de Redactie van De Amsterdammer, heeft W. G. O. Nieuwenkamp toegestaan een hoofdstuk uit zijn werk over te nemen. In 't verkort volgt het hier. J. H. R. BAEONG LAXDOEXG: POPPENSPEL. Tijdens mijn verblijf in Djembrana woonde ik, door den controleur Sayers daartoe in de gelegenheid gesteld, met dezen twee merkwaardige feesten bij, waarvan het tweede als een vervolg op het eerste kan beschouwd worden. Zij hadden plaats in den huistempel van een inwoner van Negara, de hoofdplaats van de afdeeling. Een huistempel of sanggah is een bepaald gedeelte van het Balineesche woonerf, in Boelèlèng steeds door een muur met poort van het huiserf gescheiden, hier in Djem brana niet afgesloten, doch alleen maar een apart hoekje van het groote woonerf, dat aan de goden gewijd is, die bij de bewoners van het erf in bijzonder aanzien staan, of bijzonder gevreesd zijn. Voor elk van deze goden of wel godinnen is een eigen huisje of nis opsericht, waarin de godheid wordt uitgenoodigd neder te dalen, wanneer men hem iets te verzoeken heeft. Als bemiddejaar tusschen goden en menschen treedt bij «oo'n gelegenheid een balian op, een soort medium, die de wen^chen der menschen en de bevelen der goden over brengt. Dan zijn de godenhuisjes rijk versierd met bonte doeken,manden en schalen met kun stig opgestapelde torens van vruchten en gebak,spiegeltjes,ornamenten van duiten en uit gesneden lontarblad, groote pajpngs op lange stelen, hooge bamboe's met allerlei vlecht werk er aan en een groot aantal lichtjes. Het geheel ziet er met de op hun fraaist uitgedoste bewoners en talrijke bezoekers recht feestelijk uit. Een bont versierd tentje met rustbank er in dient tot zetel van den balian. Nauwelijks zyn we gezeten of het feest neemt een aanvang. De balian zet zich op eenige matten die op den grond liggen uitgespreid en begint een gebed, de handen boven het hsofd houdend met de duimen op de kruin en een djepoen-bloem tusschen de pinken; vóór hem offers en veel wierook, achter hem een man, die zijn rug met wij?water wascht. Het duurt niet lang of zijn lichaam begint kleine trekkingen en kramp achtige bewegingen te vertoonen, die lang zamerhand al heviger en heviger worden, gelijke maat houdend met het tempo van de gamelan, die, door de omstanders met gezang begeleid, al sneller en luider speelt. Ten laatste valt de balian met een luiden gil achterover, buitan bezinning, naar alle kanten slaand en schoppend. Plotseling stuift hij op en springt op de hooge ver sierde balé: een god is in hem gevaren. De huisheer knielt voor hem neer en vraagt hem iets, doch hij zwijgt: daarop ineens uitvarend, slaat hij hem de hoofddoek van het hoofd, hem tevens een geduchten uit brander gevend over zijne onbeschoftheid. "Wat tot bedaren gekomen, antwoordt hij op de vraag welke God hij is: DéwaDaltoi Takmoeng. De familie, waar we dit feest nu bij wonen, komt oorspronkelijk uit de dessa Takmoeng, in het rijke Kloeagkoeng ge legen, vaadaar dat de voornaamste godheid in hun huistempel, d9 god van de dessa Tukmoeng is. Even plotseling als hij opge sprongen is, vliegt de balian nu van de baléaf en valt luid snikkend voor den huisheer op den grond en slaat de armen om diens hals. Ondervraagd ov^r zijn smart, vertelde hij, steeds luide jammerend, zeer teleurgesteld en verontwaardigd te zijn over den vervallen toestand van de godenhuisjes in desen huistempel. Do huisheer voronthuldigt zich, zijn wil is goed, doch hij is niet rijk, hij zal echter zijn best doen en de noodige zorg aan den huis tempel besteden en zoo spoedig mogelijk zal hij mooie, nieuwe godenhuisjes bouwen. Door deze verklaring bevredigd staalde déwa op en gaat een partijtje tandakken met den huisbaas, waarbij deze laatste hem een bloemenmand vereert. Hierna wipt hij neer op zijn balé, krijgt weer opnieuw stuiptrek kingen en valt ten slotte in zwijm in de armen van eenige op de rustbank zittende toeschouwers. Bijgekomen, is hij Dewa Bagoes Made, oudste zoon van den god, die zoo even in hem gevaren was. Ook nu weer vliegt hij van de dawéen laat hij zich luid jam merend op den grond vallen, nu voor een ander familielid, een sedahan, en begint ook over den slechten toestand van den huis tempel, en verwijt dezen, dat de goden DU in zoo'n verwaarloosden sanggah geroepen worden. Op raad van den sedahan namelijk had rnen besloten ditmaal de jaardag van den huistempel eens bijzonder luisterrijk te vieren; de familie was het den laatsten tijd niet erg voorspoedig gegaan, herhaal delijk was ze door ziekten bezocht, de goden waren zeker door het een en ander ontstemd en nu moest men trachten hen door een groot feest weder te winnen. Ook deze scène eindigt met een tandakpartijtje, nu van den déwa met den sedehan. Weer wipt de god op de balé, weer valt hij flauw en vraagt ditmaal, bijgekomen, om vrouwenkleederen. Deze worden hem aangetrokken, armbanden hem om de polsen gedaan, zijn haar wordt losgemaakt en hij wascht zich het aangezicht: een godin, Déwa Ajoe Takmoeng, de vrouw van den god Takmoeng, is op aarde nedergedaald. Ook zij de balian spreekt nu met een stem aU van een vrouw?begint te jammeren, terwijl ze luid snikkend voor den sedehan neervalt. Heeft er dan niemand de wenken van haar man begrepen en ingezien dat het huis door plagen was bezocht, omdat er ook veel te weinig geofferd werd. Nu nog was er een zware zieke en een dochter des huizes had een booze uitslag op de armen en een zoon was zwaar gestraft geworden. Op het hooren van den naam van zijn zoon begint de sedehan plotseling te snikken en te jammeren en als waanzinnig valt hij ach terover op den grond en blijft geruimen tijd liggen. Zijn zoon was namelijk kort ge leden door de Balische rechtbank te Maharan tot vijfjaar dwangarbeid veroordeeld wegens heling: kostbare gestolen voorwerpen waren onder zijn rijstsohuur gevonden en hij had niet kunnen zeggen hoe ze daar gekomen waren. Die schande had de vader zich erg aangetrokken en nu komt de godin Tak moeng he<n vertellen, dat het eigenlijk zijn eigen schuld is en de schuld van zijne familieleden. Den heelen verderen avond is de sedehan die eerst zeer opgeruimd was en veel met ons sprak, geducht onder den indruk; hij zegt geen woord meer, en toen ik hem den volgenden dag ontmoette, was 't hem nog duidelijk aan te zien; den heelen nacht bad hij niet kunnen slapen. Na een dansje van de godin en een dochter des huizes, waarbij de bloemenmand wér op de proppen komt, verschijnt Déwa Ajoe Manik Dalets, doch ter van den god van Takmoeng. Deze be weert met een heel fijn stemmetje, na na tuurlijk ook eerst over den huistempel te hebben gejammerd, dat haar vader, do machtige god, wel eens wat onstuimig is en dan wat hard oordeelt en wat hard straft, maar in werkelijkheid toch nog zoo kwaad niet is. Mocht de familie hem ech ter weer eens wat te verdoeken hebben, dan moest men zich maar liever tot haar wenden, dan zou zij het verzoek wel aan papa overbrengen en een goed woordje voor hen doen. Aardig is het op te merkeu hoe de balian nimmer uit ziju rol valt, steeds het verschillende spraakgeluid van goden en goiinnen trouw blijft nabootsen en b.v. in de rol van godin heel anders op de baléspringt en daar zitten blijft dan wanneer hij als een god optreedt. Nu zegent ze een bakje met water en be sprenkelt de omstanders. De gedaantever wisselingen zijn echter nog niet afgeloopen en, na het gebruikelijke flauw vallen ver schijnt Déwa GedéPoesoek, die op een poengawa n der omstanders aanvliegt en hem toesnauwt wat hij hier eigenlijk komt uitvoeren. Deze verantwoordt dat hij maar eens is komen kijken. De god vraagt hem nu bits, wanneer hij eens weer een feest voor hem zal geven ;o ver l H maand; of alles daarvoor al in orde is; nog niet; of bij dan zal zorgen dat alles op tijd in orde komt en hij niet in zoo'n verwaarloosden boel zal geinviteerd worden als hier; ja, hij zal er zorg voor dragen, dat alles in de punt jes is. Na een dansje verdwijnt Déwa Ged Poesoek om plaats te maken voor Déwa GedèRatoe Dalém en weer datzelfde gekanker over den huistempel. Daarna krijgt de balian op zijn verzoek een jas met rui ten en een witte hoofddoek, en nu is in hem Djero Njoman uit den hemel neergedaald. Djero Njoman, een hemellingen volgeling van den god van Poeloekan staat nu voor ons te dansen. Hij heeft honger en verzoekt om toewak, palmwijn en rijst. Hij krijgt een flesch, zet die aan de mond en drinkt er uit; maar vol afgrijzen roept hij uit: aralc" en smijt de flesch weg, doch niet nadat deze geheel leeg is. Nu krijgt hij den gevraagden palmwijn en drinkt daar van met welbehagen. Gulzig valt h\j op de rijst aan en verslindt eene groote hoeveelheid, waarna hij te kennen geeft dat hij ver zadigd is en nu, om zich wat te vermaken wel eens een hanengevecht wil bijwonen. Voor hem worden op een matje twee eieren, twee jonge klappers, twee bundeltjes wit katoen, om er de sporen mede aan te binden, neergelegd en een offer met wierook er bij geplaatst. Nadat de omstanders geld hadden ingezet, nemen Njoman en de huis heer ieder een ei tusschen de handen en dansen daarmee op elkaar toe, wijken weer terug, springen op of duiken inén alsof ze twee hanen waren: eindelijk stooten de eieren tegen elkaar, dat van Njoman loopt leeg, hij heeft verloren. Nu komen de kloppers aan de beurt en herhaalt zich hetzelfde spiegelgevecht; herhaaldelijk stooten de jonge vruchten tegen elkaar, doch zonder te barsten. Njoman krijgt er ten laatste genoeg van en na een laatste dansje, nu alleen en met de flesch, die hij telkens verliefd aankijkt, in de hand, mlt hij nog maals flauw, en is, bijgekomen, weer mensch en trekt vergenoegd met tiesch en geldelijke belooning voor al die moeite krijgt hij slecht een vijf honderd kèpèags, dat is 62 K cent naar huis. Is alles comediespel of is de balian, en zijn ook de omstanders er van overtuigd, dat werkelijk de verschillende goden in hem nederdalen? Ik durf het niet beslissen. Een hoofd vertelde mij, dat ze aan de oprechtheid van den balian niet twijfelen, en mochten ze daar niet ten volle van overtuigd zijn, hem op een zware proef stellen. Er wordt dan een groot gat gegraven en dit met brandende klapperdoppen, die lang blijven gloeien en een enorme hitte verspreiden, gevuld. Is volgens beweren van den balian een god in hem gevaren, dan moet hij in het vuur plaats nemen en zal daaruit, als zijn beweren waar was, geheel ongedeerd weer te voorschijn komen. Hij vertelde mij verder dat men vaak balians uit andere deelen van Bali laat overkomen, die dan toch volkomen op de hoogte blijken van alle lotgevallen en ge heime handelingen der verschillende bewo ners van het erf. Een paar avonden later heeft het tweede feest plaats. Dan zijn het geen goden die op aarde nederdalen, maar hemel-nitnfen Daderi's die zich belichamen in twee meisjes, lieve, slanke poppetjes van even zes jaar. Ze dansen met een bloem in de hand en zingen van den dag, die ten einde ging. Dan een zang, waarin de hemelnimPOORT VAN DEN Soun \K-TEMPEL TE SAXGSIT. Dczt tempel^ du pas kort geleden voltooid is, befiowl tot de fraiiitf tempels van k'.t gthtele e-tiid. n.', wrflpnnrt, de, pado'.ra'csa, heeft in 't midden een doorgang die men langs trappen b'reikl; aan weerszij'le d'iarv -n benndt zirh een kl'.iwt pmi-l DOK diT.t.ijkirA gebruik, i«Kirt>an er een op de (eetoiiny (e zien is. De geheele poort is overdekt m°,t forsch geh'ikl bladornament.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl