De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 28 februari pagina 6

28 februari 1909 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1653 ''/' eïllustreerde Encyclopaedie der Diamantnijverheid, door Dr. F. LEVITICUS met medewerking van HENRI POLAK. Haarlem. De Erven F. Bohn. ^1908. Toen de Redactie van dit blad mij opdroeg, de Encyclopaedie der Diamant nijverheid te reoenseeren, heeft zij zeker niet vermoed, dat zij hiermede den litterator vaa Campen in de lan* gezochte felegenheid stelde, aan den diamantloover van dienzelfden naam een oude schuld ten deele af te doen en op 'n koopje! Want inderdaad, hoe zwaar het gezegden litterator ook moge vallen, dit droeve en wrange geheim hier openbaar te maken, hij dient te erkennen, dat hij, jaar-in-jaar-uit, vrijwel op kosten van genoemden kloover geleefd heeft en, indien-ie 't van zijn eigen vette hono rarium had moeten hebben, reeds lang geleden op klassieke, want oud-testamemtische, maar daarom niét minder onbe haaglijke wijze, smachtend op de straten en omhelzend de mesthoop," aan z'n eindje zou gekomen zijn. Dit is -een moeizame en, in ons kapitalistisch maatschappijtje, geen eere-brengende beken tenis en de kloover mag het wel op des litterators credit boeken, dat hij haar heeft aangedurfd en dit te meer ik zegge zoo het een als het ander omdat het niet alles winste en verblijdmg was, die de eerste den laatste bracht. Hoe menigmaal zeurde de kloover niet over kapjes", endjes", glessen" en greinen", als de litterator liever, véi liever aan iets anders had gedacht.... Ja, hoe beteekenisvol voor mij-zelf, gij lezer kunt dat zoo niet weten, is de weemoed, die mij nu besluipt, wanneer ik mij her inner, waaraan die litterator, in zijn jeugd vooral, wel dacht en dat hij niet uit en voort kon denken, omdat die kloover... en hoe berouwt mij bijna de scherts, die ik hierboven neerschreef, als iets clownigs en ontheiligends.... Maar gij vindt mij duister en wordt ongeduldig, lezer, ge beweert, dat ge 't nu alleen aan uw eigen scherpennigheid te danken hebt, zoo ge uit mijn verwarde woorden de verzonken en- ten slotte geheel onbelang rijke waarheid opdiept, dat ik zoowel die litterator als die kloorer ben. Eagihebt gelijk en ik breng uwer scherpzinnigheid alle hulde. Doch verder zegt ge boos, dat het andere wel heelemaal abacadabra lijkt: 'n Kapje", meent ge, goed! dat zit op iemands hoofd; 'n endje, wel, dat zal 'n endje touw zijn, en 'n grein, dat is natuurlik 'n gewicht, maar wat drom mel, hoe komme die bij elkaar... en wat is 'n gles, dat snap ik heelemaal niet!".... En ziet ge, waarde lezer, nu zij t ge 'n beetje grappig, onbewust, want wat ge dacht te snappen, dat snaptet ge ook niet! Immers, dat kapje dat is 'n zeker soort gekloofde diamant! dat endje: dito, en die glessen en greinen zijn vaak in de diamant voorkomende onzuiverheden, of zooals wij vaklui 'n beetje ontaalkundig en jeukerig zeggen: onzuivers." En als ge de encyclopaedie, die ik nu hier recenseeren ga, al gelezen hadt, wat ik u aanraad alsnog te doen, zoo ge gén Amsterdammer, als moreele plicht opleg, zoo ge het wél zijt het waarom van dit laatste zult ge straks wel hooren dan zoudt ge niet boos geworden zijn en mij onmiddellijk be grepen hebben. Zoodat ge meent", zegt ge nu lachend, dat ik het boek moet lezen, om de recensie te begrijpen! Een fraaie recensent!1' Inderdaad 'n fraaie recensent! is mijn bescheiden! wederwoord. Het ware te wenschen, dat recensies er toe brachten boeken te lezen; het ware te wenschen, dat het lafjes-converseeren over 'n werk, dat men niet onder de oogen heeft gehad, met behulp van 'n paar vlugjes-doorgeneusde kritieken, uit was; het ware te wenschen, Bultfontein (Mijn). dat de Ho'lander niet langer hij is ook hiermede een achterlijk unicum onder de nationaliteiten als de grappige ooms en tantes, die wat te erg door de neefjes om speelgoed worden geplaagd, altijd zou antwoorden, wanneer hij tot boeken-koopen wordt aangespoord: Ik kan niet met me elleboog in me zak." * * * Met dit werk hebben de heeren Leviticus en Polak hoogst nuttigen en verdienstelijken arbeid geleverd. Deze arbeid echrer schijnt mij toe niet overal even gelukt te zijn. Er is hiur een te-veel, daar weer een te-weinig. Wat het te-veel betreft: och, indachtig als wij zjjn aan het feit. dat onder de vaak stugge en harde Edelen, de het-hortende weer-glad-makende, de zalvende, de effenende zoozeer van noode is indach tig als wij daaraan zijn, vergeven we gaarne het onnoozele oliekannetje, zooals wel iedere machinist in elke industrie er vermoedelijk een gebruikt, dat het zich in dit gezelschap indringt en zich, op blz. 284, zóó breit macht", als ware het wonderwat. EQ die metaalschaar en die stekers onder ons gezegd: veel hebben ze 'r eigenlijk niet te maken, maar met zulke geweldenaars zoek ik liefst geen ruzie en nou ze er eenmaal instaan en ik ze toch niet eruit kan gooien, zeg ik maar: aap, wat bó je 'n mooie jonge. Maar minder goed berusten kan ik in het te-weinig... kijk, zie j % 'n enci/clopaedie En nee, laat ik nou maar liever ineens verklaren, dat het jasje van dien titel het overigens lieve kind veel te wijd zit En dat is jammer, want waar je anders zou zeggen, als het in 'n passend pakje was gestoken: Hemeltje, wat 'n aardige jongen is dat!" is nou je eerste gedachte: Allemachies, die heit de jas van z'n vader an!" Want zoo mis ik bijv. onder de ver maarde steenen: den Sancy",dan Shah", den Poolster"; bij Tafelsteen": den bekenden grooten Indischen tafelsteen, alle welke toch in de groote encyclopaediëen dus zelfs geen speciaalwerken! te vinden zijn. Onder de slijpers vind ik met genoegen den ver dienstelijken Voorzanger, den slijper van de Kohinoor" en Ster van het Zuiden"; Koe, den slijper van den Cullinan", mannen, die enorm veel ^oor den naam der Amsterdamsche diamant nijverheid gedaan hebben; daarentegen mis ik Barents, over wien Alex. Bonieman, nog wel kort geleden, zoo een alleszins competent en waardeerend artikel in het WerlM. v. d. A. N. D. ]>. geschreven heeft. Maar dunken mij dit slechts be trekkelijke kleinigheden, als ernstiger bedenking dien ik op te merken, dat in Dr. Leviticus klaarblijkelijk, zij-'t dan slecht» 'n enkel maal. de taalkundige definiëerder den encyclopaedischen ver klaarder en verhaler parten he^ft ge speeld. Zo i bijv. hopen en verwachten wij bij het artikel Mijnbouw" eene grondige verhandeling te lezen over de verschil lende soorten van diamant-mijnarbeid. de daaraan verbonden gevaren, de daartegen genomen voorzorgsmaatregelen of de ontstentenis daarvan, etc. etc. In stede diarvan krijgen wij een zinnetje, zooals het wel in elk verklarend, algemeen woordenboek zou kunnen staan, ware slechts het woord diamant" door delf stof" vervangen. Bij Mijnwerker" vind ik de vertaling in de drie moderne wereldtalen en word verder verwe/en naar elver". Heb ik dat opgezocht, dan lees ik 'n beetje verbluft: Degene, die het eigenlijke graafwerk in de diamant mijnen verricht". Ja, dat weet m'n grootje ook", zeg ik nou 'n beetje ge melijk op z'n klooversch! Niets meerr Geen nationaliteiten-statistiek? Geen loon-tabellen ? Neen ! En ziet ?e, daarom zit dat encyclopaedie-jasje nou 'n beetje je wordt, de geheele industrie en hare wordingsgeschiedenis, den boom en de hebben laten zien, trek ik 't maar heelemaal uit en zeg: kijk nou es naar dat jong; is-ie nou niet veel aardiger, nou-ie dat gekke ding niet meer aan heef t y! * Diezelfde taalkundige in Dr. Leviticus, dien we daar zoo waar 'n houw en 'n snauw moesten geven, heeft toch ook het werk bijzonder rijk en interessant gemaakt en nuttig bovendien, want door z\jn vertaling van alle in diamantbewerking en handel voorkomende termen, in geen enkel ander woordenboek te vinden, is het zijne tot een onmisbare vraagbaak, voor correspondent als koop man, geworden. Rijk en interessant: zijn etymologieën getuigen zoo van uit gebreide kennis als van scherpzinnigheid, welke laatste, schoon klaarblijkelijk tot het uiterste gewet, niets inet spitsvondigheid gemeen heeft. Wijzen wij ter sta ving alleen een greep uit veel - - op de afleiding van kwar" uit het Hebreeuwsche kewar". Jonge, dat is . 'n mooie vondst! Maar blijkt, ook uit het voorwoord, Dr. Leviticus de voornaamste auteur van dit werk, en de eerste vakvereenigingsleider van ons land slechts zij a medewerker, ge vindt nergens in dit boek, hoezeer ge 't ge vreesd hebt en hoe naarstig ge er naar zoeken mocht, de nagemaakte zwaar-opde-handsche deskundigheid van een,die het van hooren-zeggen heeft, maar wel overal de flink en kort haar vaste weten uitzeggende deskundigheid van den midden de zaken en toestanden geleefd en onder zocht hebbenden, noesten werker, zoodat het ook voor den diamantbewerker zelf, die meest slechts zijn eigen branche kent, een uitstekende, ja onmisbare leer meester is geworden, welke zelden op zijn vragen omtrent andere vakken het antwoord schuldig blijven zal. Het is 'n lust het rake der zegging te doorproeven. Het is 'n genot, en hoe leerzaam bovendien, in dit betrekkelijk kleine com pendium, zóó, dat zij een levend iets voor te wijd. Nu, na u goed, zij 't met 'n wat vlug coupeursgebaar, de plooien te wortels, vóór je gesteld te zien. De bij zonder fraaie afbeeldingen, waarvan ik hier eenige reproduceeren laat, werken hiertoe in niet geringe mate mede. Het klooven, snijden, zagen, verstellen, slijpen, het laatste niet alleen zooals het nu, maar ook gelijk het vroeger werd uit geoefend, al dat wonder knappe, kunst vaardige werken, dat Nederland ten minste in dit opzicht een wereldnaam van industriecentrum geschonken heeft, gij vindt het hier met een grondigheid ver klaard een grondigheid die nooit ver velend wordt, altijd als spelenderwijze lee rend blijft met een juistheid afgebeeld, die je elk oogen blik doen denken: wat hebben de schrijvers hun onderwerp in hun macht gehad! Ja, ik wensch dit boek dan ook in aller handen, vooral in ons Amsterdam. Ons goede" Amsterdam! Gij goede" burgerij van ons goede" Amsterdam, wie het behaagt, uw waarlykgoeden niet te na gesproken, telkens en telkens weer het fijne neusje op te trekken voor al wat diamantbewerker heet; gij wie het behaagt ik moet mij hier matigen, anders zoudt gij wat fellers hooren de harde werkers, die in het buitenland de roem uwer stad zijn, bij elke gelegenheid te bekladden; gij wie het gevalt hun geld in goede tijden in uw beurs te laten rinkelen, en in slechte tijden met hemels-verdraaide oogen te klagen over hun spilzucht; die dan zegt: Neen, dit zijn mijn broeders niet" en ze aan hun lot overlaat uit louter deugdzaamheid. Gij, die vaderlijk en meesterachtig-goedkeurend hun vakvereeniging wel een goed stuk werk" belieft te vinden, maar over de middelen, die zij tegen een troep baatzuchtigen móét gebruiken, kwezelig-wijsjes het hoofd schudt en haar dus valscbjes ondermijnt. Gij burgers van Amsterdam, journalisten, winkeliers, makelaars, gij allen, delein gezonden-stukken-schrijvers, die zoo kunstzinnig, zoo teergevoelig, zoo fijndenkend zijt en die desalniettemin maar nooit begrijpen, want nooit verkroppen kunt ah, ah, dat duiveltje van de nijd! dat die werklui met d'r zwarte handen toch ook waarachies wel 'n blauwe Maandag veel geld verdienen, dat toch zoo'n zonde is, of dat die arrebeiers, die zoo niks ge leerd hebben, je zou zoo zegge, zoo brutaalheerig zijn ook naar concerten en schouw burgen te willen gaan en mooie huizen te willen hebben, die niet enkel een schutplaats voor regen en wind, maar veredelende woningen zijn, waar de liefde van man en vrouw, van kind en ouders niet als iets zich-schuw- terugtrekkend angstig-hoogs en immer vluchtensreede, midden de ruw-vijandelijke ellende der leelijkheid leeft; gij allen in uw belachelijken en potsierlijker! hoogmoed, waarlijk, ik zeg het u om uwszelfswil: ik zie u zoo kleintjes staan met uw klasse-trots en uw klasse-verwaandheid voor dien grooten en mooien Tijd, die ons allen toch gebiedt en voorwaarts stuwt; zoo staan als een mismaakte, die pronkt met zijn mismaakt heid, een dwaas, die zich een wij ze denkt en niet merkt hoe de menschen lachen; gij allen, leest dit boek en leert wat nederigheid! Begl at eens te bemerken hoe een oneindig kunstvaardiger arbeid dan ii w artikeltjes-schrijven, iiw makelaardij, w oppraten van wat waren, deze werkers verrichten en hoeveel inspanning e.r voor deze in hun jeugd toch vaak slecht gevoeden en krottig gehuisvesten noodig was hun moeilijk vak te leeren; hoe zij vier, vijfjaren van hun jeugd in stinkende fabrieken en smerige werkplaatsen daar toe geofferd hebben, daarna bij de op standing en schitterende opvaart van hun lang-begraven en vergeten mensch-zijn een organisatie stichtten, die de lust en de liefde harer vrienden, de bewondering harer eerlijke vijanden is, waarin een broederschap, een te-hulp-komen van zieken en zwakken is, niet als weldaad maar ophef] oos als plicht, waarvan gij leeren kondt, dubbel en dwars. Dan wordt ge wellicht eens waiir, dan erkent ge wel licht ook him volle recht op genietingen, die ge tot nu alleen het monopolie iiwer klasse scheent te achten, dan beproeft ge allicht u tot hun hoogte van broeder schap en weldoen optewerken, gij belachelijken, die boven hen meent te staan en. zóó al verreinend uw gemoed, buigt ge in de toekomst wellicht bij hun on geluk uw hoofd en denkt goed-menschelijfc en innig in u-zelf, hoe treurig het is, dat ziilke werkers zóó ontberen. 16 Febr. '09. M. H. VAX CAMI-KX. Klooverswinkel. Van rechts naar links de drie op elkander volgende stadiën van het klooven: verstellen, het maken van de kern, doorslaan.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl