Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1653
''/' eïllustreerde Encyclopaedie der
Diamantnijverheid, door Dr. F.
LEVITICUS met medewerking van
HENRI POLAK. Haarlem. De Erven
F. Bohn. ^1908.
Toen de Redactie van dit blad mij
opdroeg, de Encyclopaedie der Diamant
nijverheid te reoenseeren, heeft zij zeker
niet vermoed, dat zij hiermede den
litterator vaa Campen in de lan* gezochte
felegenheid stelde, aan den
diamantloover van dienzelfden naam een oude
schuld ten deele af te doen en op 'n
koopje! Want inderdaad, hoe zwaar het
gezegden litterator ook moge vallen, dit
droeve en wrange geheim hier openbaar
te maken, hij dient te erkennen, dat hij,
jaar-in-jaar-uit, vrijwel op kosten van
genoemden kloover geleefd heeft en,
indien-ie 't van zijn eigen vette hono
rarium had moeten hebben, reeds lang
geleden op klassieke, want
oud-testamemtische, maar daarom niét minder onbe
haaglijke wijze, smachtend op de straten
en omhelzend de mesthoop," aan z'n
eindje zou gekomen zijn. Dit is -een
moeizame en, in ons kapitalistisch
maatschappijtje, geen eere-brengende beken
tenis en de kloover mag het wel op des
litterators credit boeken, dat hij haar
heeft aangedurfd en dit te meer ik
zegge zoo het een als het ander omdat
het niet alles winste en verblijdmg was,
die de eerste den laatste bracht. Hoe
menigmaal zeurde de kloover niet over
kapjes", endjes", glessen" en greinen",
als de litterator liever, véi liever aan
iets anders had gedacht.... Ja, hoe
beteekenisvol voor mij-zelf, gij lezer kunt
dat zoo niet weten, is de weemoed, die
mij nu besluipt, wanneer ik mij her
inner, waaraan die litterator, in zijn jeugd
vooral, wel dacht en dat hij niet uit en
voort kon denken, omdat die kloover...
en hoe berouwt mij bijna de scherts, die
ik hierboven neerschreef, als iets clownigs
en ontheiligends.... Maar gij vindt mij
duister en wordt ongeduldig, lezer, ge
beweert, dat ge 't nu alleen aan uw
eigen scherpennigheid te danken hebt,
zoo ge uit mijn verwarde woorden de
verzonken en- ten slotte geheel onbelang
rijke waarheid opdiept, dat ik zoowel die
litterator als die kloorer ben. Eagihebt
gelijk en ik breng uwer scherpzinnigheid
alle hulde. Doch verder zegt ge boos,
dat het andere wel heelemaal abacadabra
lijkt: 'n Kapje", meent ge, goed! dat
zit op iemands hoofd; 'n endje, wel, dat
zal 'n endje touw zijn, en 'n grein, dat
is natuurlik 'n gewicht, maar wat drom
mel, hoe komme die bij elkaar... en
wat is 'n gles, dat snap ik heelemaal
niet!"....
En ziet ge, waarde lezer, nu zij t ge
'n beetje grappig, onbewust, want wat
ge dacht te snappen, dat snaptet ge ook
niet! Immers, dat kapje dat is 'n
zeker soort gekloofde diamant! dat endje:
dito, en die glessen en greinen zijn vaak
in de diamant voorkomende
onzuiverheden, of zooals wij vaklui 'n beetje
ontaalkundig en jeukerig zeggen:
onzuivers." En als ge de encyclopaedie,
die ik nu hier recenseeren ga, al gelezen
hadt, wat ik u aanraad alsnog te doen,
zoo ge gén Amsterdammer, als moreele
plicht opleg, zoo ge het wél zijt het
waarom van dit laatste zult ge straks
wel hooren dan zoudt ge niet boos
geworden zijn en mij onmiddellijk be
grepen hebben. Zoodat ge meent",
zegt ge nu lachend, dat ik het boek
moet lezen, om de recensie te begrijpen!
Een fraaie recensent!1' Inderdaad 'n
fraaie recensent! is mijn bescheiden!
wederwoord. Het ware te wenschen,
dat recensies er toe brachten boeken te
lezen; het ware te wenschen, dat het
lafjes-converseeren over 'n werk, dat men
niet onder de oogen heeft gehad, met
behulp van 'n paar vlugjes-doorgeneusde
kritieken, uit was; het ware te wenschen,
Bultfontein (Mijn).
dat de Ho'lander niet langer hij is
ook hiermede een achterlijk unicum onder
de nationaliteiten als de grappige
ooms en tantes, die wat te erg door de
neefjes om speelgoed worden geplaagd,
altijd zou antwoorden, wanneer hij tot
boeken-koopen wordt aangespoord: Ik
kan niet met me elleboog in me zak."
* *
*
Met dit werk hebben de heeren
Leviticus en Polak hoogst nuttigen en
verdienstelijken arbeid geleverd. Deze
arbeid echrer schijnt mij toe niet overal
even gelukt te zijn. Er is hiur een
te-veel, daar weer een te-weinig. Wat het
te-veel betreft: och, indachtig als wij
zjjn aan het feit. dat onder de vaak
stugge en harde Edelen, de het-hortende
weer-glad-makende, de zalvende, de
effenende zoozeer van noode is indach
tig als wij daaraan zijn, vergeven we
gaarne het onnoozele oliekannetje, zooals
wel iedere machinist in elke industrie er
vermoedelijk een gebruikt, dat het zich
in dit gezelschap indringt en zich, op
blz. 284, zóó breit macht", als ware het
wonderwat. EQ die metaalschaar en die
stekers onder ons gezegd: veel hebben
ze 'r eigenlijk niet te maken, maar met
zulke geweldenaars zoek ik liefst geen
ruzie en nou ze er eenmaal instaan en
ik ze toch niet eruit kan gooien, zeg ik
maar: aap, wat bó je 'n mooie jonge.
Maar minder goed berusten kan ik in het
te-weinig... kijk, zie j % 'n enci/clopaedie
En nee, laat ik nou maar liever ineens
verklaren, dat het jasje van dien titel het
overigens lieve kind veel te wijd zit
En dat is jammer, want waar je anders
zou zeggen, als het in 'n passend pakje
was gestoken: Hemeltje, wat 'n aardige
jongen is dat!" is nou je eerste gedachte:
Allemachies, die heit de jas van z'n
vader an!"
Want zoo mis ik bijv. onder de ver
maarde steenen: den Sancy",dan Shah",
den Poolster"; bij Tafelsteen": den
bekenden grooten Indischen tafelsteen,
alle welke toch in de groote
encyclopaediëen dus zelfs geen
speciaalwerken! te vinden zijn. Onder de
slijpers vind ik met genoegen den ver
dienstelijken Voorzanger, den slijper
van de Kohinoor" en Ster van het
Zuiden"; Koe, den slijper van den
Cullinan", mannen, die enorm veel ^oor
den naam der Amsterdamsche diamant
nijverheid gedaan hebben; daarentegen
mis ik Barents, over wien Alex. Bonieman,
nog wel kort geleden, zoo een alleszins
competent en waardeerend artikel in het
WerlM. v. d. A. N. D. ]>. geschreven
heeft. Maar dunken mij dit slechts be
trekkelijke kleinigheden, als ernstiger
bedenking dien ik op te merken, dat in
Dr. Leviticus klaarblijkelijk, zij-'t dan
slecht» 'n enkel maal. de taalkundige
definiëerder den encyclopaedischen ver
klaarder en verhaler parten he^ft ge
speeld. Zo i bijv. hopen en verwachten wij
bij het artikel Mijnbouw" eene grondige
verhandeling te lezen over de verschil
lende soorten van diamant-mijnarbeid. de
daaraan verbonden gevaren, de daartegen
genomen voorzorgsmaatregelen of de
ontstentenis daarvan, etc. etc. In stede
diarvan krijgen wij een zinnetje, zooals
het wel in elk verklarend, algemeen
woordenboek zou kunnen staan, ware
slechts het woord diamant" door delf
stof" vervangen. Bij Mijnwerker" vind
ik de vertaling in de drie moderne
wereldtalen en word verder verwe/en
naar elver". Heb ik dat opgezocht,
dan lees ik 'n beetje verbluft: Degene,
die het eigenlijke graafwerk in de diamant
mijnen verricht". Ja, dat weet m'n
grootje ook", zeg ik nou 'n beetje ge
melijk op z'n klooversch! Niets meerr
Geen nationaliteiten-statistiek? Geen
loon-tabellen ? Neen ! En ziet ?e, daarom
zit dat encyclopaedie-jasje nou 'n beetje
je wordt, de geheele industrie en hare
wordingsgeschiedenis, den boom en de
hebben laten zien, trek ik 't maar
heelemaal uit en zeg: kijk nou es naar
dat jong; is-ie nou niet veel aardiger,
nou-ie dat gekke ding niet meer aan
heef t y!
*
Diezelfde taalkundige in Dr. Leviticus,
dien we daar zoo waar 'n houw en 'n
snauw moesten geven, heeft toch ook
het werk bijzonder rijk en interessant
gemaakt en nuttig bovendien, want door
z\jn vertaling van alle in
diamantbewerking en handel voorkomende termen,
in geen enkel ander woordenboek te
vinden, is het zijne tot een onmisbare
vraagbaak, voor correspondent als koop
man, geworden. Rijk en interessant:
zijn etymologieën getuigen zoo van uit
gebreide kennis als van scherpzinnigheid,
welke laatste, schoon klaarblijkelijk tot het
uiterste gewet, niets inet spitsvondigheid
gemeen heeft. Wijzen wij ter sta ving alleen
een greep uit veel - - op de afleiding van
kwar" uit het Hebreeuwsche kewar".
Jonge, dat is . 'n mooie vondst! Maar
blijkt, ook uit het voorwoord, Dr. Leviticus
de voornaamste auteur van dit werk, en
de eerste vakvereenigingsleider van ons
land slechts zij a medewerker, ge vindt
nergens in dit boek, hoezeer ge 't ge
vreesd hebt en hoe naarstig ge er naar
zoeken mocht, de nagemaakte
zwaar-opde-handsche deskundigheid van een,die het
van hooren-zeggen heeft, maar wel overal
de flink en kort haar vaste weten
uitzeggende deskundigheid van den midden
de zaken en toestanden geleefd en onder
zocht hebbenden, noesten werker, zoodat
het ook voor den diamantbewerker zelf,
die meest slechts zijn eigen branche
kent, een uitstekende, ja onmisbare leer
meester is geworden, welke zelden op
zijn vragen omtrent andere vakken het
antwoord schuldig blijven zal. Het is
'n lust het rake der zegging te
doorproeven. Het is 'n genot, en hoe leerzaam
bovendien, in dit betrekkelijk kleine com
pendium, zóó, dat zij een levend iets voor
te wijd. Nu, na u goed, zij 't met 'n
wat vlug coupeursgebaar, de plooien te
wortels, vóór je gesteld te zien. De bij
zonder fraaie afbeeldingen, waarvan ik
hier eenige reproduceeren laat, werken
hiertoe in niet geringe mate mede. Het
klooven, snijden, zagen, verstellen, slijpen,
het laatste niet alleen zooals het nu,
maar ook gelijk het vroeger werd uit
geoefend, al dat wonder knappe, kunst
vaardige werken, dat Nederland ten
minste in dit opzicht een wereldnaam van
industriecentrum geschonken heeft, gij
vindt het hier met een grondigheid ver
klaard een grondigheid die nooit ver
velend wordt, altijd als spelenderwijze lee
rend blijft met een juistheid afgebeeld,
die je elk oogen blik doen denken: wat
hebben de schrijvers hun onderwerp in
hun macht gehad! Ja, ik wensch dit
boek dan ook in aller handen, vooral in
ons Amsterdam. Ons goede" Amsterdam!
Gij goede" burgerij van ons goede"
Amsterdam, wie het behaagt, uw
waarlykgoeden niet te na gesproken, telkens
en telkens weer het fijne neusje op te
trekken voor al wat diamantbewerker
heet; gij wie het behaagt ik moet
mij hier matigen, anders zoudt gij wat
fellers hooren de harde werkers, die
in het buitenland de roem uwer stad
zijn, bij elke gelegenheid te bekladden;
gij wie het gevalt hun geld in goede
tijden in uw beurs te laten rinkelen, en
in slechte tijden met hemels-verdraaide
oogen te klagen over hun spilzucht; die
dan zegt: Neen, dit zijn mijn broeders
niet" en ze aan hun lot overlaat uit
louter deugdzaamheid. Gij, die vaderlijk
en meesterachtig-goedkeurend hun
vakvereeniging wel een goed stuk werk"
belieft te vinden, maar over de middelen,
die zij tegen een troep baatzuchtigen móét
gebruiken, kwezelig-wijsjes het hoofd
schudt en haar dus valscbjes ondermijnt.
Gij burgers van Amsterdam, journalisten,
winkeliers, makelaars, gij allen,
delein gezonden-stukken-schrijvers, die zoo
kunstzinnig, zoo teergevoelig, zoo
fijndenkend zijt en die desalniettemin maar
nooit begrijpen, want nooit verkroppen
kunt ah, ah, dat duiveltje van de nijd!
dat die werklui met d'r zwarte handen toch
ook waarachies wel 'n blauwe Maandag
veel geld verdienen, dat toch zoo'n zonde
is, of dat die arrebeiers, die zoo niks ge
leerd hebben, je zou zoo zegge, zoo
brutaalheerig zijn ook naar concerten en schouw
burgen te willen gaan en mooie huizen
te willen hebben, die niet enkel een
schutplaats voor regen en wind, maar
veredelende woningen zijn, waar de liefde
van man en vrouw, van kind en ouders
niet als iets zich-schuw- terugtrekkend
angstig-hoogs en immer vluchtensreede,
midden de ruw-vijandelijke ellende der
leelijkheid leeft; gij allen in uw
belachelijken en potsierlijker! hoogmoed, waarlijk,
ik zeg het u om uwszelfswil: ik zie u zoo
kleintjes staan met uw klasse-trots en
uw klasse-verwaandheid voor dien grooten
en mooien Tijd, die ons allen toch gebiedt
en voorwaarts stuwt; zoo staan als een
mismaakte, die pronkt met zijn mismaakt
heid, een dwaas, die zich een wij ze denkt
en niet merkt hoe de menschen lachen;
gij allen, leest dit boek en leert wat
nederigheid! Begl at eens te bemerken hoe
een oneindig kunstvaardiger arbeid dan
ii w artikeltjes-schrijven, iiw makelaardij,
w oppraten van wat waren, deze werkers
verrichten en hoeveel inspanning e.r voor
deze in hun jeugd toch vaak slecht
gevoeden en krottig gehuisvesten noodig
was hun moeilijk vak te leeren; hoe zij
vier, vijfjaren van hun jeugd in stinkende
fabrieken en smerige werkplaatsen daar
toe geofferd hebben, daarna bij de op
standing en schitterende opvaart van hun
lang-begraven en vergeten mensch-zijn
een organisatie stichtten, die de lust en
de liefde harer vrienden, de bewondering
harer eerlijke vijanden is, waarin een
broederschap, een te-hulp-komen van
zieken en zwakken is, niet als weldaad
maar ophef] oos als plicht, waarvan gij
leeren kondt, dubbel en dwars. Dan wordt
ge wellicht eens waiir, dan erkent ge wel
licht ook him volle recht op genietingen,
die ge tot nu alleen het monopolie iiwer
klasse scheent te achten, dan beproeft
ge allicht u tot hun hoogte van broeder
schap en weldoen optewerken, gij
belachelijken, die boven hen meent te staan
en. zóó al verreinend uw gemoed, buigt
ge in de toekomst wellicht bij hun on
geluk uw hoofd en denkt goed-menschelijfc
en innig in u-zelf, hoe treurig het is,
dat ziilke werkers zóó ontberen.
16 Febr. '09. M. H. VAX CAMI-KX.
Klooverswinkel.
Van rechts naar links de drie op elkander volgende stadiën van het klooven: verstellen, het maken van de kern, doorslaan.