Historisch Archief 1877-1940
Nó. 1654
DK AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Villa Steig.
Een
Wanneer men linksch-Rijnsch spoort van
Bingea naar Mainz en niet alleen let op
de schoone overzijde van den Kijn, op den
beerlijken Taunus, maar ook van tijd tot
tijd een blik werpt uit het andere raampje,
kan men ongeveer halverwege een aardig
stadje opmerken: Nieder-Ingelheim.
Voor ons, Hollanders, is het wel de moeite
waard er een paar treinen over te blijven.
Niet zoozeer om het plaatsje zelf, maar
«ven buiten het stadje staat een flink, vier
kant huis, twee verdiepingen hoog, in een
lommerrijken tuin. la dit huis, Villa Steig
genaamd, heeft Multatuli zijn laatste levens
dagen doorgebracht.
Tot voor korten tijd was aan niets merk
baar welke belangrijke herinnering aan dit
huis verbonden was. Toch kwamen her
haaldelijk Hollanders een bedevaart" naar
Villa Steig" doen, wier vriendelijke eige
naar steeds welwillend de bezoekers rond
leidde.
In Nieder-Ingelheim zelf wordt de nage
dachtenis van den grooten Nederlander
meer in eere gehouden, dan men zoo op
pervlakkig zou denken; er bestaat zelfs
een Multatuli-Kring", waar zijn door Wil
helm Spohr zoo uitstekend vertaalde werken
gelezen worden. Verscheidene leden van
dien Kring hebben Dekker persoonlijk ge
kend en gewaardeerd.
Enkele Hollandsche en Duitsche vereer
ders meenden nu, dat een gedenksteen in
M uitat u l i's sterfhuis zeker komen moest
en nadat de toestemming van den
tegenwoordigen eigenaar verkregen was, liet men
een ^envoudigen steen beitelen en in den
buitenmuur van het huis plaatsen.
Deze gedenksteen, van mooi wit marmer,
ongeveer een vierkante meter groot, draagt
het volgende opschrift:
Ml'LTAÏl'I.I.
IN DIT HUIS OVERU.EI»
EiH'ARD DorwES DEKKEI;
oi' 19 FKiiiu'.iiu 1887.
Den 11 den October 1908 werd deze steen
met eenige feestelijkheid ingewijd. Van
den zoon van den Burgemeester ontving
ik een brief, die een getrouw verslag geeft
van het inwydingsfeest. Ik meende niet
beter te kunnen doen dan dit schrijven
waaruit tevens zoo aardig de vereering ook
van een niet-Hollander voor Multatuli
spreekt hieronder op te nemen.
Een woord van dank past ten slotte zeker
aan die enkele gevers, die zorgden dat daar
ver van het Vaderland, een huldigende
herinnering aan den schrijver van Max
Havelaar" mocht komen.
De reproduktie van een foto dezer
eenvoudige plechtigheid kan ik den lezers
hier tot mijn genoegen aanbieden.
* *
*
Nieder-Ingelheim, 17 Okt. 1908.
Sehr geehrter Herr!
Entschüldigen Sie bitte wenn ich mein
Versprechen erst heute, 6 Tage nach der
herrlichen Multatulifeier, einlöse; es war
mir friiher bei m besten Willen nicht m
glich gewesen. Gewiss werden Sie inzwischen
aus der Frankfurter Zeitung erfahren haben,
dass die Feier gut verlaufen ist, und mit
höehst zweifelhaften Gefühlen an einen
Droogstoppel in Ingelheim gedacht haben.
Zu unserer allergrössten Fréude bernahm
Wilhelm Spohr den geplanten Vortrag, der
einen gegen alles Erwarten guten Besuch
aufzuweisen hatte. Der grosse Saai der
Turnhalle war besetzt, so dass es. Spohr
eine Freude wurde, sprecbén zu kunnen.
Aus niiherer und ferner Umgebung waren
Freunde und Interessenten herbeigeeilt,
Mainzer, Wiesbadener und Frankfurter
besonders.
Nach Herrn Spohr erbat sieh noch ein
Mainzer Herr Anderssen das Wort urn
einige Erlebnisse aus dein Ilause Dekker
vorzutragen. Auch dazu fand sich das
Publikum bereit, und Herr Anderssen
crzahlte, dass er als Knabe Fritz" wochen-,
sogar monatelang in dem Hause auf der
Steig habe Wohnung nehmen mussen, weil
Dekker ihm besonders zugetan gewesen sei.
Nach dem zog die ganze Versammlung
zur eigentlichen EnthiilluDgsfeier nach
dem Sterbehause, wo der Gesangverein
Einigkeit" mit einigen stimmungsvollen
Lieiervortriijen eine weihevolle Eiuleitung
schuf. Mein Vater *) hielt dann noch in
kurzen Worten einen Rückblick auf das Leben
und Sein (Multatuh's), besonders auf den
Aufenthalt in diesem Hause und bergab
dann die Tafel dem nunmehrigen Eigentiimer
des Hauses, Herrn Kepner, zur Schutz und
Pnege.
Nach einem Liedervprtrag des
(jesangvereins bewegte sich die Menge nach dem
St-adtchen zurück, wo ^nan sich beim Wein
im Saaie des Goldenen Hhrsch" teilweise
wieder zusammen fand, Herr Spohr gab
dann noch einige humoristische Stiickeaus
den Werken Multatuli's zum Besten, welche
die Zuhörer in Begeisterung zusammen
hielt. Nachdem aus der Versammlung
heraus den Veraustaltern etc. gedankt,
stob man nach allen Winden aus einander
mit dem angenehmen Bewustsein, durch
ein klein wenig Mittun einer kostbaren
Menschenpflicht Wirklichkeit verschaft't zu
haben....
A m s t., Febr.
FKITS
*) De Burgemeester.
Romantici *)
i.
Onder dezen titel is er, reeds eeuigen tijd
geleden, van E. R. D. Schaap, kunstschilder,
een boekje uitgekomen, dat by kennisname
velen sympathiek kan aandoen, maar welks
inhoud bij voordracht of lezing toch beter
genietbaar of anders gezegd makkelijker
verteerbaar zou zijn. Dit klinkt al aanstonds
als een beoordeeling in twijfelachtig gunstigen
zin; het is ook inderdaad de kortste samen
vatting van de meening die ik voor mij na
herhaalde lezing van deze beschouwingen en
exclamatie's heb Het boekje is aantrekkelijk
omdat het de beminnelij iheid heeft van een
vrijelijk uitgesproken overtuiging, van een
geestdriftige verkondiging zijner idialen bij
een schilder, die verder tracht te zien dan
zijn penseel lang is. Een hollandsch schilder,
die ter harte neemt en wetenswaardig acht, wat
niet rechtstreeksch zijn penseelvaardi^heid
kan ten bate zijn, is reeds een verschijning,
die opgemerkt mag worden. Het blijkt, dat
de schrijver van Romantiek zijn geest naar
alle kanten over de onbegrensde terreinen
der kunst heeft doen zweven; hij maakt
ontegenzeggelijk den indruk van een ruMt
onder zijn vakgenooten. Want hij beperkt
zich in zijn vertoogen geenszins tot de schil
derkunst, maar tracht ook aan te toonen, in
onderscheidene producten van bouw- en
beeldhouwkunst zoowel als van muziek en
literatuur, de elementen van de kunstuiting
de romantische -- die voor hem als de
edelste en hoogste openbaring van schoonheid
moet worden begrepen. Een hart dat vol is,
vindt voor zy'n ontboezeningen allicht grettge
ooren,. en al kan men deze redeneeringen en
bespiegelingen tot verheerlijking van (deze)
Romanttek in zooveel van een al te ijle deug
delijkheid rekenen, zij miesen over 't alge
meen toch niet een zekere macht tot opwek
king ... zooals ook een geestdriftige speech
op aandachtige hoorders een animeerende
werking kan hebben. Met een weinig toe
geeflijkheid wil men daarbij niet verstoord
raken door den op zoovele plaatsen apodictiech
*) Romantiek door E. R. D. Schaap kunst
schilder Amsterdam P. N. van Kampen en
Zoon 1908.
klinkenden toon, die niet schroomvallig is
voor het uiten van de boutgte vóór- en
tegen-mgenom.enb.eden en met gelijke vlotheid
het vonnis velt over erkende meesters en
poqne makende bewegingen in de meest
onderscheidene takken van kunst. Grondig
critiscb, diep-inzien tig, kannen zoovele be
schouwingen, zelfs aan een minder fijnen
lezer, niet schijnen. Aller verwonderlijkst dan
ook by deze aanmatiging van gezaghebbende
uitspraak is het, dat ergenda met volkomene
instemming kwasi als steunmiddel voor een
betoog, werkelijk zonder juist verban!
ingelascht werd het kortverleden incident van
den plompen en klein-boosaardigen uitval
tegen kunstcritiek, die, ook om de wyze van
publicatie, van een treurige heuchelijkheid
zal blijven.
Het geheele boekje, van circa 100 blad
zijden, in zijn verschillende paragraphen van
verheerlijking en aanprijzing van Romantiek
*e bespreken, zou al gauw een even omvangrijk
boekdeeltje het aanschijn doen geven. Blad
zij voor bladzij baast, zijn er tegenwerpingen
op de marge'» aan te teekenen. De hoofd
stukken over literatuur, muziek, zelfs bouw
en beeldhouwkunst nu ter zijde latend, is
dat over schilderkunst, begrijpelijk het
langste als lezenswaardig aan te duiden,
wijl het, in beknopten vorm een airdig
historisch overzicht geeft van de Fransche
kunst. Ter waarschuwing zou ik daarbij
echter willen opmerken, dat het onvolledig
is en vooral, dat het gegeven werd onder zeer
eenzijdige appreciatie van verschillende rich
tingen en hun vertegenwoordigende meesters.
Dat de Fransche kunst eerst in de 18e eeuw
een nationaal karakter kreeg, is hier waar
schijnlijk beweerd met negatie van de Fransche
Primitieven en uitsluitende in-achtname der
voorgaande zeventiend'eeuwsche kunst met
haar italianifeerende corypheën. (Intusschen
mocht een figuur als Pousain maar niet
zoo voorbij worden gegaan en had zeker een
Claude Lorain, juist in dit kader van beschou
wing wat nader aan het voetlicht kunnen
komen.) Toch had ook Frankrijk zijn tijdperk
van de Primitieven, was daar toen een
schilderkunst met een geprononeerl nationaal
karakter. Onaannemelijk bovendien is het, dat
er veel beeldhouwers waren en geen schilders
ja, het is lang niet onwaarschijnlijk, dat de
tegenover zijn landgenooten om den
romantischen geett in zy'n scheppingen zoo afge
zonderde Zuid Nederl nder Roger van der
Weijden, een bealiseenden invloed ondergaan
heeft van deze zuidelijke meesters. Als we,
in de kunst van Watteau en gelijken, zoo
uitnemend en alleenlijk geincarneerdmeenen
geest en aard van het Fransche volk, zouden
we de lOa eeuwsche Franscha kunst ook wel
een nationaal karakter kunnen ontzeggen.
Het persoonlijk element" in deze kunst
historische beschouwingen, in deze
tendentieuse kunstwaardeeringen, dringt zich steeds
naar voren, vertroebelt het uitzicht op de
natuurlijke wendingen in het verloop der
ontwikkeling, die vooitdurend nieuwe rich
tingen doet ontstaan en uitbloeien. Zoo ia
het begrijpelijs, dat een man als David, die
volgens schrijver, geen geniale
kunstenaarspersoonly'kheid (was) van oorspronkelijke
begaafdheid, maar een eergierig hoogvliegend
karakter, een man die zich door taaiheid en
volharding opwerkte" als kunstenaar
verbleeken m iet tegenover dein het tijdperk
der Romantiek levende soldatenschilders De
taille en de Neuviüe. Maar iemand die zóó
zijn tijd beheerscht als David, moet een man
van zeldzame beteekenis geweest zy'n; en'
wel degelijk uit de macht van oorspronkelijke
begaafdheid ('t wordt tijd dat eens wordt inge
zien de afstand en ... nau;v verband tusschen
het trationeele en het oorspronkelijke) kan
een mensch het stempel drukken van zijn
zedelijk overwicht op de aspiratie's van den
tijdkring waarin hij staat.
In de opeenvolging der cultuurperioden,
dat wil zeggen, in de wisselende manifestatie's
van het expansieve leven, heeft iedere
individualistische Tirijfmacht tot vorming van
een beweging die een tijdgeest typeeren
kan, iets van een geniale grootheid. Het al of
niet approuveeren (naar onze hedene inzich
ten) van zoo'n geestesuiting, kenmerkend een
tijdvak, moet ons gelijkelijk er toe brengen
daarin het element te erkennen, noodwendig
voor het onderhoud van de veerkracht in de
wentelingen der cultuur. Want in de besten
diging toch van die veerkracht,
doorinkrimpende en uitzettende bewegingen is, in hoogste
instantie, de levens-getuigenis waarneembaar,
en uit de wisseling van actie en reactie de
spankracht in de ontwikkeling der
menschelijke strevingen duurzaam. Ook hier heeft
bij een botsing de overwinnende acüe altijd
gelijk. Het initiatief in iedere kunstrichting,
ook als hechtpunt in de eindelooze schakeling
van oorzaak en gevolg, te doorgronden, is
eerste eisch bij alle breedgezinde en
helderinzichtige beschouwing der kunstontwik keling
Het overzicht der fransche school, wijlt
met voorliefie bij het in de kunsthistorie
aangeduide (volgens schrijver a! te zeer
afgeheinde) tijdperk der Romantiek. Delacroix
beteekant daarin natuurlijk het glansrijke
middenpunt. Na Delacroix, Decamps en ande
ren, wordt ook in voortbrengvSelen van de z.g.
Barbizonschool het romantische element aan
wezig bevonden. De bijzondere kunstaffectie's
van den schrijver laten zich dan weer zeer
duidelijk onderkennen iu zijn vf r helling van
Jules Breton boven lullet. Het realisme
gepersonnifieerd door Courbet krijgt een
toornigen duw. De daling wordt aangeduid door
het veldwinnei van het impressionnisme en
luminisme; de vertegenwoordigers hiervan
kunnen weinig waardeering vinden bij de
opvattingen van den schrijver. Luchtig
glijdt de bespreking over beroemdheden ajs
Manet, Pissaro en Renoir en het is of het
oordeel over dese kunstenaars een uitspraak
ontwijken wou. Dit trouwens heeft me in
het boekje van Schaap meermalen onaange
naam getroflen, dat hij, die over kunstenaars
uit het verleden als David en Courbet op
meest krasse wijze zijn afkeuring uitspreekt,
zich hoedt voor nadere aanwijzing, als hij
over schilders van tegenwoordig en uit onze
omgeving van de minst bekende tot de
meest beroemde namenj' -- een ongenadig
oordeel velt.
Bij dit overzicht van de fransche kunst
waar er zoovee! van mindere beteekenis ge
noemd werden, is de onvolledigheid ook te
constateeren uit algeheele afwezigheid van
kunstenaars als Daumier en Couture.
De verklaring, die de schrijver geeft van
zijn uitvoerige beschouwing der fransche
schilderkunst: van deze is er zoo'n aanmerke
lijke invloed op de moderne hollandsche school
uitgegaan, is toch maar even aannemelijk.
Want al zegt hij dat door het schrijven van
dit boekje, het belang der hollandsche kunst
hoofdzakelijk hem ter harte ging, had by
toch moeten inzien, dat een verhandeling
over een zoo belangrijk onderwerp als de
Romantiek en zoo wijdsch begrepen als wordt
voorgegeven, een veel breederen grond»
slag voor de beschouwingen hier zeer eischend
was. Neen, met die gereserveerdheid mag
niet ingestemd worden en het is een onver*
schoonbaar verzuim, dat werken van Duitsche
meesters, waarin de romantische geest juist
zoo intensief van leven kan zijn 'k zon zeggen
mystitch by de Dnitschers tegenover lyrisch by
de Franschen geheel buiten bespreking
blijven. En toch is alweer in het hoofdstuk
over literatuur de Engelscbman Walter Scott
nagenoeg tot een patroon-heilige der geliefde
richting verheven (tegenover hem Dickens
versmaad). Maar hoeveel, minstens even
beteekenisvolle, figuren waren op dit terrein
niet in Duitschland aan te wijzen geweest ?
En waarom moesten in de beeldende kunsten
figuren als Rathel en Schwind onaangeduid
blyven ?
Het zeer globale overzicht der
oud-hollandeche kunst, neemt als uitgangspunt de
overweging, dat de bloeitijd onzer nationale
school weinig gemeens heeft, met de hoogheid
van het romantisme. De koopmansgeest,
hollands welvaren, spiegelde zich af in de manifes
tatie van schoonheid. De waardeOep'aling onzer
veel geprezen zeventiend'eeuweche kunst is,
hoewel in menig opzicht wel wat ontnuch
terend, toch juist. Behalve Rembrandt,
wiens Nachtwacht zy'n hoogsten uiting wordt
genoemd (??), zijn er nog wel eenige anderen,
die inderdaad romantisch genoemd kunnen
worden." Ook hier weer blijken van opper
vlakkige en onvolledige kunsthistorische
beschouwing Bijv.: J. van der Hagen en
Huchtenburgh tot uitnemende grootheden te
verheffen uit dien veeltalligen groep van
nederlandsche schilders, gaat niet aan, waar
kunstenaars als Seghers en Ro^hman
vooral de eerste, wiens werk zeer waarschijn
lijk van aanmerkelijken invloed is geweest
op de romantische landschappen van Rem
brandt maar eenvoudig weg genegeerd
worden.
Maar, ik wil de bespreking van dit boek
beperken. Wat hier gezegd werd, moge slechts
opgenomen worden als voorloopige opmer
kingen, die nog van den kern dezer beschou
wingen over Romantiek verwijderd blijven. Ik
behoud me ook voor in een volgend stuk dieper
te peilen naar den bodem van deze opvat
tingen en beschouwingen over Romantiek.
W. STEEMIOI F.
Allé?an Gofb, den
i.
Deze tentoonstelling geeft werk uit 1854
(een kopie) tot 1902 Het meeste werk hier
groepeert zich natuurlijkerwijze om 1870
heen, tusschen hét SOate en 40ste jaar (Al
lebéis in 1838, als Mau?e, geboren). Er is
echter hier tevens een stilleven uit l'JÜO
(pollepelfe) en een werkje uit 1902, een vrouw
met haar handen op de mg, een paar blauwe
bloemen in de handen; staande bij een man
etc. Uit al dit werk hier en tevens uit de
herinnering aan gekend en vroeger gezien
arbeid en werk van A, Allebé, ontwik
kelt zich de meening over zijn talent. Het
blijkt daaruit dat hij nooit gekomen is tot
de groote lichtoplossingtn van een
Weissenbruch, van een Israëls, van eenj Maris. Het
lijkt, in den tegen woordigen tijd een gebrek
aan grootheid. Het licht, in een schakeering,
wordt de uiting der gansche persoonlijkheid.
Alle gevoelens worden in de schakeeringen dier
schakeering weer uitgedrukt; de voorstellin
gen, de vormen. Is het zoo niet bij Israëls?
Hel gebaar of een verhaal maakte vroeger
Israëls romantischen aard duidelijk; htt
lichtepel toont tegenwoordig het romantisch gevoel.
Het maakt het schilderij tot een van het
eene naar het andere eind doorvloeiende
eenheid; alleen zijn de vormen der dingen
te dikwijls niet voldoende daaruit
gemodeleerd. Deze schakeering van licht te vinden,
die de gansche persoonlijkheid van den
schilder geeft, is het gevoel eeuwig te ma
ken : het objectieve is tevens subjectief in
die schakeering. Allebéis daartoe nooit ge
komen. Hij is een gansch anderen aard van
talent. Hij is een klein talent. Een talent dat
gaarne een verhaal doet, een anekdote vertelt.
Hij is soms wel romantisch maar of met
Delacroix mee, of op kleine wijze, of hij
mist plotseling het echte daarin. Er gaat
weinig drang van dit werk uit, in al zijn
keurigheid. Het is keurig, maar daarmee is
het te?ens gequalificeerd. Het is klein, nauw
keurig, zorgvuldig, met een neiging naar
volle kleurigheid in vaste, gave schildering,
maar de ziel van de man die daarachter
blinken moet, en die alles zou verwijd heb
ben en vergroot, blonk' nooit, weidscoe,
daarin, en scheen nooit, weidsche, daaruit.
II.
Allebt' is een teekenaar van dierei). Hij
gaat daarin vooraf aan Th. van Hoytema.
Hij is keuriger ook hierin dan deze laatste
is, maar hij mist het grooter aanzicht dat
soms een werk van Van Hoytema heeft in
de ie losgelaten vormen, dezen eie;en. A'leb
is meer objectief, behalve wanneer hij ze
illustreerend gebruikt. Allebéis nooit zoo
zwaar en rijk in zijn beesten als de schilder
Joseph Stevens. Hij is nooH komisch zooals
van Hoytema, eer is hij lijn guitig. Ook
in de portretten hier van Multatuli, van
P. J. Greive (ls"3.i en van Dr. Heldiing (187<>)
is het niet de grootheid der menschen dietreJt,
of de grootheid waarmee ;hij ze aanzag
het eerete dat in allen aangenaam aandoet
is de eenvoudige manier, de zuiverheid (niet
in den beeldsprakigen zin) van het werk;
het technische is het dat treft. In een inte
rieur uit '07, uit Dongen wel, treft het kleine
aangenaam; alleen is het stilleven er op te
overtollig geworden, is het stilleven in dit
stilleven niet genoeg tot een eenheid ge
worden met het grootere waarin het staat.
Er is in sommige partijen een analogie met
-Kochueeen, alleen was deze vrijer in zijn
techniek; er is ,tevens een analogie in met
het laatite werk, dat van Briët. Deze ziet
zijn binnenhuis ook dikwijls, als Allebédat
doet, als een aangename verzameling van
kleinigheden. !St.- Emilion, een poort, een
ezeltje, is op dezelfde wijze gedacht (lS72i.
Doode beesten maakt bij meer. Er is er
hier een uit 'M dat de doode hond dien ik
in Rotterdam zag, niet o fertreft. De ?ormen
van dien dooden hond die ik meen, djn
Hemifitte Ronfier, t
De dierenscbilderei Henriette Knip. gen.
Ronner, overleden te Brussel 2 Maart.
voor my al tragischer, en tevens teederder
nagebootst dan het witte beestje dat bier te
zien is. Uit Dongen zijn verder een huisje ('67)
een Vrouwtje (1870) Wevers uit 1875. uit
1867 is de slager. Hier is het romantische
wat ge in Alebévindt, op bloederige wijze
uitgedrukt. Een aardige schets is Ou lerkerk
(ait '85); verder zy'n drie teekeningen te
noemen ('70, '74). Een voorstelling a's
Kevolutionnair Montmartre is mislukt. Een
vy'ver in Artis (1875), en 't in de
Remonstrantsche kerk, om het eigenaardige te
prijzen.
Zou een conscientieuser, meer volledige
tentoonstelling, die me dunkt in Amsterdam
ware te houden, verandering brengen kunnen
in dit inzicht? in deze meeningen? Zoover
ik kan zien... niet. Allebéis en blijft eeu
keurig, klein talent, dat gaaf schildert en
gaarne anekdotisch was.
PLASSCIIAERT.
Costa de Beaoregard.
Nog nooit sinds het jaar
1723 werd de Académie
Franraise in eenzelfde
tijdsru mte veelvuldiger
door den dood bezocht
dan thans. Met het o >
rly'den van den markies
Charles Albert Costa de
Beauregard stygt bet
aantal der opengevallen
zetels tot zeven.
Hij was geboien in
Savoye te la
MotteServolex. in 1835. Een zijner voorouders,
Joseph Henri Costa de Beauregard maakte
den Italiaanschen veldtocht tegen Frankrijk
mede, werd naar Napoleon gezonden, om den
wapenstilstand van Cherasco te sluiten en
ontving ten slotte van Victor Emmanuel den
graad van generaal-kwartiermeester. De
vereeniging van ^avoye met Frankrijk maakte
de markiezen Costa de Beauregard tot
Franschen. Zij waren 't van heeler hart. inder
daad commandeerde in 1870 de aanstaande
académicien een bataillon van mobielen uit
zijn land, en nam deel aan de veldtochten
van de Loire en van 't Oosten. In het ge
vecht bij Héricourt aan hoofd en rechter
been gewond, den 16 Januari 1871, werd hij
krijgsgevangen gemaakt en naar Duitschland
gezonden. Zonder dat hij een mandaat ver
langd had, koos Savoye hem tot
vertegendiger in de Nationale Vergadering. De eenige
gedenkwaardige woorden die by er uitge
sproken heeft, zijn die waarmede hij een
separatistische redevoering van den afge
vaardigde Piccon, van Nice beantwoordde.
Wij mogen van meening verschillen in
Savoye, maar voor God en voor het land
betuig ik, dat republikeinen en monarchisten
zich steeds zullen vereenigen, zooals gedurende
den oorlog, bij den kreet Leve Frankrijk l"
In 1876 stelde hij zich niet meer herkies
baar, en wijdde zich voortaan aan de studie.
Hij vereenigde de archieven zijner familie
en vond daarin de stof voor -Éyn eerste
boek: Un homme d'autrefoü. Het is de
eenvoudige en aantrekkelijke geschiedenis
van zy'n grootvader, den edelman van wel
eer. Vervolgens bestudeerde hij het leven
van koning Karel Al hert en schreef hij,
naar de papieren van de familie de Virieu
den Roman d'un joyaliste sout la grande R
eolution. Zijn laatste werk was verschenen in
een der laatste nummers van de Revue des
deux Mondes. Hij verdedigde daarin de nage
dachtenis der hertogin van Berry tegen de
pcsthume aanvallen van Madame de Boigne.
Dezen winter doorstond hij een aanval eener
vrij wreedaardige ziekte, Hy' scheen echter
zijne gezondhe d herkregen te hebben; men
had hem weer in de Académie en in de
Jockeyclub gezien. Hij was opgewekt, sprak
over de toekomst, maar wachtte in werke
lijkheid op stoïsche wijze den dood. Had hij
niet in zijne geschiedenis van Karel Albert
geschreven: Door klagen openbaart zich
de ziel die lij it. Maar in de klacht schuilt
een verteeclering ver zich-zelve die de groote
zielen zich nooit veroorloven."
Het is een edele figuur en een fraai karakter
dat verdwijnt. Schoon president van talrijke
liefdadige instellingen en groot-oilicier van
het Legioen van Eer, zocht niemand minder
de populariteit dan deze bescheiden geschied
schrijver met zijn soberen en krachtigen stijl.
Volgens zijn wensch ontbraken bij zijn begra
fenis zoowel eerbewijzen als redevoeringen
en bloemen, maar niemand heeft met meer
recht kunnen zeggen wat een zijner
voorsjangangers op den zetel dien hij innam, de groote
Alfred de Vigny, heeft geschreven:
J'ai mis sur Ie cimier dorédu gentilhomme
Une plume de fer qui n'est pas sans beauté.
H.-P. HARLSM.