De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 7 maart pagina 7

7 maart 1909 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

Nó. 1654 DK AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Villa Steig. Een Wanneer men linksch-Rijnsch spoort van Bingea naar Mainz en niet alleen let op de schoone overzijde van den Kijn, op den beerlijken Taunus, maar ook van tijd tot tijd een blik werpt uit het andere raampje, kan men ongeveer halverwege een aardig stadje opmerken: Nieder-Ingelheim. Voor ons, Hollanders, is het wel de moeite waard er een paar treinen over te blijven. Niet zoozeer om het plaatsje zelf, maar «ven buiten het stadje staat een flink, vier kant huis, twee verdiepingen hoog, in een lommerrijken tuin. la dit huis, Villa Steig genaamd, heeft Multatuli zijn laatste levens dagen doorgebracht. Tot voor korten tijd was aan niets merk baar welke belangrijke herinnering aan dit huis verbonden was. Toch kwamen her haaldelijk Hollanders een bedevaart" naar Villa Steig" doen, wier vriendelijke eige naar steeds welwillend de bezoekers rond leidde. In Nieder-Ingelheim zelf wordt de nage dachtenis van den grooten Nederlander meer in eere gehouden, dan men zoo op pervlakkig zou denken; er bestaat zelfs een Multatuli-Kring", waar zijn door Wil helm Spohr zoo uitstekend vertaalde werken gelezen worden. Verscheidene leden van dien Kring hebben Dekker persoonlijk ge kend en gewaardeerd. Enkele Hollandsche en Duitsche vereer ders meenden nu, dat een gedenksteen in M uitat u l i's sterfhuis zeker komen moest en nadat de toestemming van den tegenwoordigen eigenaar verkregen was, liet men een ^envoudigen steen beitelen en in den buitenmuur van het huis plaatsen. Deze gedenksteen, van mooi wit marmer, ongeveer een vierkante meter groot, draagt het volgende opschrift: Ml'LTAÏl'I.I. IN DIT HUIS OVERU.EI» EiH'ARD DorwES DEKKEI; oi' 19 FKiiiu'.iiu 1887. Den 11 den October 1908 werd deze steen met eenige feestelijkheid ingewijd. Van den zoon van den Burgemeester ontving ik een brief, die een getrouw verslag geeft van het inwydingsfeest. Ik meende niet beter te kunnen doen dan dit schrijven waaruit tevens zoo aardig de vereering ook van een niet-Hollander voor Multatuli spreekt hieronder op te nemen. Een woord van dank past ten slotte zeker aan die enkele gevers, die zorgden dat daar ver van het Vaderland, een huldigende herinnering aan den schrijver van Max Havelaar" mocht komen. De reproduktie van een foto dezer eenvoudige plechtigheid kan ik den lezers hier tot mijn genoegen aanbieden. * * * Nieder-Ingelheim, 17 Okt. 1908. Sehr geehrter Herr! Entschüldigen Sie bitte wenn ich mein Versprechen erst heute, 6 Tage nach der herrlichen Multatulifeier, einlöse; es war mir friiher bei m besten Willen nicht m glich gewesen. Gewiss werden Sie inzwischen aus der Frankfurter Zeitung erfahren haben, dass die Feier gut verlaufen ist, und mit höehst zweifelhaften Gefühlen an einen Droogstoppel in Ingelheim gedacht haben. Zu unserer allergrössten Fréude bernahm Wilhelm Spohr den geplanten Vortrag, der einen gegen alles Erwarten guten Besuch aufzuweisen hatte. Der grosse Saai der Turnhalle war besetzt, so dass es. Spohr eine Freude wurde, sprecbén zu kunnen. Aus niiherer und ferner Umgebung waren Freunde und Interessenten herbeigeeilt, Mainzer, Wiesbadener und Frankfurter besonders. Nach Herrn Spohr erbat sieh noch ein Mainzer Herr Anderssen das Wort urn einige Erlebnisse aus dein Ilause Dekker vorzutragen. Auch dazu fand sich das Publikum bereit, und Herr Anderssen crzahlte, dass er als Knabe Fritz" wochen-, sogar monatelang in dem Hause auf der Steig habe Wohnung nehmen mussen, weil Dekker ihm besonders zugetan gewesen sei. Nach dem zog die ganze Versammlung zur eigentlichen EnthiilluDgsfeier nach dem Sterbehause, wo der Gesangverein Einigkeit" mit einigen stimmungsvollen Lieiervortriijen eine weihevolle Eiuleitung schuf. Mein Vater *) hielt dann noch in kurzen Worten einen Rückblick auf das Leben und Sein (Multatuh's), besonders auf den Aufenthalt in diesem Hause und bergab dann die Tafel dem nunmehrigen Eigentiimer des Hauses, Herrn Kepner, zur Schutz und Pnege. Nach einem Liedervprtrag des (jesangvereins bewegte sich die Menge nach dem St-adtchen zurück, wo ^nan sich beim Wein im Saaie des Goldenen Hhrsch" teilweise wieder zusammen fand, Herr Spohr gab dann noch einige humoristische Stiickeaus den Werken Multatuli's zum Besten, welche die Zuhörer in Begeisterung zusammen hielt. Nachdem aus der Versammlung heraus den Veraustaltern etc. gedankt, stob man nach allen Winden aus einander mit dem angenehmen Bewustsein, durch ein klein wenig Mittun einer kostbaren Menschenpflicht Wirklichkeit verschaft't zu haben.... A m s t., Febr. FKITS *) De Burgemeester. Romantici *) i. Onder dezen titel is er, reeds eeuigen tijd geleden, van E. R. D. Schaap, kunstschilder, een boekje uitgekomen, dat by kennisname velen sympathiek kan aandoen, maar welks inhoud bij voordracht of lezing toch beter genietbaar of anders gezegd makkelijker verteerbaar zou zijn. Dit klinkt al aanstonds als een beoordeeling in twijfelachtig gunstigen zin; het is ook inderdaad de kortste samen vatting van de meening die ik voor mij na herhaalde lezing van deze beschouwingen en exclamatie's heb Het boekje is aantrekkelijk omdat het de beminnelij iheid heeft van een vrijelijk uitgesproken overtuiging, van een geestdriftige verkondiging zijner idialen bij een schilder, die verder tracht te zien dan zijn penseel lang is. Een hollandsch schilder, die ter harte neemt en wetenswaardig acht, wat niet rechtstreeksch zijn penseelvaardi^heid kan ten bate zijn, is reeds een verschijning, die opgemerkt mag worden. Het blijkt, dat de schrijver van Romantiek zijn geest naar alle kanten over de onbegrensde terreinen der kunst heeft doen zweven; hij maakt ontegenzeggelijk den indruk van een ruMt onder zijn vakgenooten. Want hij beperkt zich in zijn vertoogen geenszins tot de schil derkunst, maar tracht ook aan te toonen, in onderscheidene producten van bouw- en beeldhouwkunst zoowel als van muziek en literatuur, de elementen van de kunstuiting de romantische -- die voor hem als de edelste en hoogste openbaring van schoonheid moet worden begrepen. Een hart dat vol is, vindt voor zy'n ontboezeningen allicht grettge ooren,. en al kan men deze redeneeringen en bespiegelingen tot verheerlijking van (deze) Romanttek in zooveel van een al te ijle deug delijkheid rekenen, zij miesen over 't alge meen toch niet een zekere macht tot opwek king ... zooals ook een geestdriftige speech op aandachtige hoorders een animeerende werking kan hebben. Met een weinig toe geeflijkheid wil men daarbij niet verstoord raken door den op zoovele plaatsen apodictiech *) Romantiek door E. R. D. Schaap kunst schilder Amsterdam P. N. van Kampen en Zoon 1908. klinkenden toon, die niet schroomvallig is voor het uiten van de boutgte vóór- en tegen-mgenom.enb.eden en met gelijke vlotheid het vonnis velt over erkende meesters en poqne makende bewegingen in de meest onderscheidene takken van kunst. Grondig critiscb, diep-inzien tig, kannen zoovele be schouwingen, zelfs aan een minder fijnen lezer, niet schijnen. Aller verwonderlijkst dan ook by deze aanmatiging van gezaghebbende uitspraak is het, dat ergenda met volkomene instemming kwasi als steunmiddel voor een betoog, werkelijk zonder juist verban! ingelascht werd het kortverleden incident van den plompen en klein-boosaardigen uitval tegen kunstcritiek, die, ook om de wyze van publicatie, van een treurige heuchelijkheid zal blijven. Het geheele boekje, van circa 100 blad zijden, in zijn verschillende paragraphen van verheerlijking en aanprijzing van Romantiek *e bespreken, zou al gauw een even omvangrijk boekdeeltje het aanschijn doen geven. Blad zij voor bladzij baast, zijn er tegenwerpingen op de marge'» aan te teekenen. De hoofd stukken over literatuur, muziek, zelfs bouw en beeldhouwkunst nu ter zijde latend, is dat over schilderkunst, begrijpelijk het langste als lezenswaardig aan te duiden, wijl het, in beknopten vorm een airdig historisch overzicht geeft van de Fransche kunst. Ter waarschuwing zou ik daarbij echter willen opmerken, dat het onvolledig is en vooral, dat het gegeven werd onder zeer eenzijdige appreciatie van verschillende rich tingen en hun vertegenwoordigende meesters. Dat de Fransche kunst eerst in de 18e eeuw een nationaal karakter kreeg, is hier waar schijnlijk beweerd met negatie van de Fransche Primitieven en uitsluitende in-achtname der voorgaande zeventiend'eeuwsche kunst met haar italianifeerende corypheën. (Intusschen mocht een figuur als Pousain maar niet zoo voorbij worden gegaan en had zeker een Claude Lorain, juist in dit kader van beschou wing wat nader aan het voetlicht kunnen komen.) Toch had ook Frankrijk zijn tijdperk van de Primitieven, was daar toen een schilderkunst met een geprononeerl nationaal karakter. Onaannemelijk bovendien is het, dat er veel beeldhouwers waren en geen schilders ja, het is lang niet onwaarschijnlijk, dat de tegenover zijn landgenooten om den romantischen geett in zy'n scheppingen zoo afge zonderde Zuid Nederl nder Roger van der Weijden, een bealiseenden invloed ondergaan heeft van deze zuidelijke meesters. Als we, in de kunst van Watteau en gelijken, zoo uitnemend en alleenlijk geincarneerdmeenen geest en aard van het Fransche volk, zouden we de lOa eeuwsche Franscha kunst ook wel een nationaal karakter kunnen ontzeggen. Het persoonlijk element" in deze kunst historische beschouwingen, in deze tendentieuse kunstwaardeeringen, dringt zich steeds naar voren, vertroebelt het uitzicht op de natuurlijke wendingen in het verloop der ontwikkeling, die vooitdurend nieuwe rich tingen doet ontstaan en uitbloeien. Zoo ia het begrijpelijs, dat een man als David, die volgens schrijver, geen geniale kunstenaarspersoonly'kheid (was) van oorspronkelijke begaafdheid, maar een eergierig hoogvliegend karakter, een man die zich door taaiheid en volharding opwerkte" als kunstenaar verbleeken m iet tegenover dein het tijdperk der Romantiek levende soldatenschilders De taille en de Neuviüe. Maar iemand die zóó zijn tijd beheerscht als David, moet een man van zeldzame beteekenis geweest zy'n; en' wel degelijk uit de macht van oorspronkelijke begaafdheid ('t wordt tijd dat eens wordt inge zien de afstand en ... nau;v verband tusschen het trationeele en het oorspronkelijke) kan een mensch het stempel drukken van zijn zedelijk overwicht op de aspiratie's van den tijdkring waarin hij staat. In de opeenvolging der cultuurperioden, dat wil zeggen, in de wisselende manifestatie's van het expansieve leven, heeft iedere individualistische Tirijfmacht tot vorming van een beweging die een tijdgeest typeeren kan, iets van een geniale grootheid. Het al of niet approuveeren (naar onze hedene inzich ten) van zoo'n geestesuiting, kenmerkend een tijdvak, moet ons gelijkelijk er toe brengen daarin het element te erkennen, noodwendig voor het onderhoud van de veerkracht in de wentelingen der cultuur. Want in de besten diging toch van die veerkracht, doorinkrimpende en uitzettende bewegingen is, in hoogste instantie, de levens-getuigenis waarneembaar, en uit de wisseling van actie en reactie de spankracht in de ontwikkeling der menschelijke strevingen duurzaam. Ook hier heeft bij een botsing de overwinnende acüe altijd gelijk. Het initiatief in iedere kunstrichting, ook als hechtpunt in de eindelooze schakeling van oorzaak en gevolg, te doorgronden, is eerste eisch bij alle breedgezinde en helderinzichtige beschouwing der kunstontwik keling Het overzicht der fransche school, wijlt met voorliefie bij het in de kunsthistorie aangeduide (volgens schrijver a! te zeer afgeheinde) tijdperk der Romantiek. Delacroix beteekant daarin natuurlijk het glansrijke middenpunt. Na Delacroix, Decamps en ande ren, wordt ook in voortbrengvSelen van de z.g. Barbizonschool het romantische element aan wezig bevonden. De bijzondere kunstaffectie's van den schrijver laten zich dan weer zeer duidelijk onderkennen iu zijn vf r helling van Jules Breton boven lullet. Het realisme gepersonnifieerd door Courbet krijgt een toornigen duw. De daling wordt aangeduid door het veldwinnei van het impressionnisme en luminisme; de vertegenwoordigers hiervan kunnen weinig waardeering vinden bij de opvattingen van den schrijver. Luchtig glijdt de bespreking over beroemdheden ajs Manet, Pissaro en Renoir en het is of het oordeel over dese kunstenaars een uitspraak ontwijken wou. Dit trouwens heeft me in het boekje van Schaap meermalen onaange naam getroflen, dat hij, die over kunstenaars uit het verleden als David en Courbet op meest krasse wijze zijn afkeuring uitspreekt, zich hoedt voor nadere aanwijzing, als hij over schilders van tegenwoordig en uit onze omgeving van de minst bekende tot de meest beroemde namenj' -- een ongenadig oordeel velt. Bij dit overzicht van de fransche kunst waar er zoovee! van mindere beteekenis ge noemd werden, is de onvolledigheid ook te constateeren uit algeheele afwezigheid van kunstenaars als Daumier en Couture. De verklaring, die de schrijver geeft van zijn uitvoerige beschouwing der fransche schilderkunst: van deze is er zoo'n aanmerke lijke invloed op de moderne hollandsche school uitgegaan, is toch maar even aannemelijk. Want al zegt hij dat door het schrijven van dit boekje, het belang der hollandsche kunst hoofdzakelijk hem ter harte ging, had by toch moeten inzien, dat een verhandeling over een zoo belangrijk onderwerp als de Romantiek en zoo wijdsch begrepen als wordt voorgegeven, een veel breederen grond» slag voor de beschouwingen hier zeer eischend was. Neen, met die gereserveerdheid mag niet ingestemd worden en het is een onver* schoonbaar verzuim, dat werken van Duitsche meesters, waarin de romantische geest juist zoo intensief van leven kan zijn 'k zon zeggen mystitch by de Dnitschers tegenover lyrisch by de Franschen geheel buiten bespreking blijven. En toch is alweer in het hoofdstuk over literatuur de Engelscbman Walter Scott nagenoeg tot een patroon-heilige der geliefde richting verheven (tegenover hem Dickens versmaad). Maar hoeveel, minstens even beteekenisvolle, figuren waren op dit terrein niet in Duitschland aan te wijzen geweest ? En waarom moesten in de beeldende kunsten figuren als Rathel en Schwind onaangeduid blyven ? Het zeer globale overzicht der oud-hollandeche kunst, neemt als uitgangspunt de overweging, dat de bloeitijd onzer nationale school weinig gemeens heeft, met de hoogheid van het romantisme. De koopmansgeest, hollands welvaren, spiegelde zich af in de manifes tatie van schoonheid. De waardeOep'aling onzer veel geprezen zeventiend'eeuweche kunst is, hoewel in menig opzicht wel wat ontnuch terend, toch juist. Behalve Rembrandt, wiens Nachtwacht zy'n hoogsten uiting wordt genoemd (??), zijn er nog wel eenige anderen, die inderdaad romantisch genoemd kunnen worden." Ook hier weer blijken van opper vlakkige en onvolledige kunsthistorische beschouwing Bijv.: J. van der Hagen en Huchtenburgh tot uitnemende grootheden te verheffen uit dien veeltalligen groep van nederlandsche schilders, gaat niet aan, waar kunstenaars als Seghers en Ro^hman vooral de eerste, wiens werk zeer waarschijn lijk van aanmerkelijken invloed is geweest op de romantische landschappen van Rem brandt maar eenvoudig weg genegeerd worden. Maar, ik wil de bespreking van dit boek beperken. Wat hier gezegd werd, moge slechts opgenomen worden als voorloopige opmer kingen, die nog van den kern dezer beschou wingen over Romantiek verwijderd blijven. Ik behoud me ook voor in een volgend stuk dieper te peilen naar den bodem van deze opvat tingen en beschouwingen over Romantiek. W. STEEMIOI F. Allé?an Gofb, den i. Deze tentoonstelling geeft werk uit 1854 (een kopie) tot 1902 Het meeste werk hier groepeert zich natuurlijkerwijze om 1870 heen, tusschen hét SOate en 40ste jaar (Al lebéis in 1838, als Mau?e, geboren). Er is echter hier tevens een stilleven uit l'JÜO (pollepelfe) en een werkje uit 1902, een vrouw met haar handen op de mg, een paar blauwe bloemen in de handen; staande bij een man etc. Uit al dit werk hier en tevens uit de herinnering aan gekend en vroeger gezien arbeid en werk van A, Allebé, ontwik kelt zich de meening over zijn talent. Het blijkt daaruit dat hij nooit gekomen is tot de groote lichtoplossingtn van een Weissenbruch, van een Israëls, van eenj Maris. Het lijkt, in den tegen woordigen tijd een gebrek aan grootheid. Het licht, in een schakeering, wordt de uiting der gansche persoonlijkheid. Alle gevoelens worden in de schakeeringen dier schakeering weer uitgedrukt; de voorstellin gen, de vormen. Is het zoo niet bij Israëls? Hel gebaar of een verhaal maakte vroeger Israëls romantischen aard duidelijk; htt lichtepel toont tegenwoordig het romantisch gevoel. Het maakt het schilderij tot een van het eene naar het andere eind doorvloeiende eenheid; alleen zijn de vormen der dingen te dikwijls niet voldoende daaruit gemodeleerd. Deze schakeering van licht te vinden, die de gansche persoonlijkheid van den schilder geeft, is het gevoel eeuwig te ma ken : het objectieve is tevens subjectief in die schakeering. Allebéis daartoe nooit ge komen. Hij is een gansch anderen aard van talent. Hij is een klein talent. Een talent dat gaarne een verhaal doet, een anekdote vertelt. Hij is soms wel romantisch maar of met Delacroix mee, of op kleine wijze, of hij mist plotseling het echte daarin. Er gaat weinig drang van dit werk uit, in al zijn keurigheid. Het is keurig, maar daarmee is het te?ens gequalificeerd. Het is klein, nauw keurig, zorgvuldig, met een neiging naar volle kleurigheid in vaste, gave schildering, maar de ziel van de man die daarachter blinken moet, en die alles zou verwijd heb ben en vergroot, blonk' nooit, weidscoe, daarin, en scheen nooit, weidsche, daaruit. II. Allebt' is een teekenaar van dierei). Hij gaat daarin vooraf aan Th. van Hoytema. Hij is keuriger ook hierin dan deze laatste is, maar hij mist het grooter aanzicht dat soms een werk van Van Hoytema heeft in de ie losgelaten vormen, dezen eie;en. A'leb is meer objectief, behalve wanneer hij ze illustreerend gebruikt. Allebéis nooit zoo zwaar en rijk in zijn beesten als de schilder Joseph Stevens. Hij is nooH komisch zooals van Hoytema, eer is hij lijn guitig. Ook in de portretten hier van Multatuli, van P. J. Greive (ls"3.i en van Dr. Heldiing (187<>) is het niet de grootheid der menschen dietreJt, of de grootheid waarmee ;hij ze aanzag het eerete dat in allen aangenaam aandoet is de eenvoudige manier, de zuiverheid (niet in den beeldsprakigen zin) van het werk; het technische is het dat treft. In een inte rieur uit '07, uit Dongen wel, treft het kleine aangenaam; alleen is het stilleven er op te overtollig geworden, is het stilleven in dit stilleven niet genoeg tot een eenheid ge worden met het grootere waarin het staat. Er is in sommige partijen een analogie met -Kochueeen, alleen was deze vrijer in zijn techniek; er is ,tevens een analogie in met het laatite werk, dat van Briët. Deze ziet zijn binnenhuis ook dikwijls, als Allebédat doet, als een aangename verzameling van kleinigheden. !St.- Emilion, een poort, een ezeltje, is op dezelfde wijze gedacht (lS72i. Doode beesten maakt bij meer. Er is er hier een uit 'M dat de doode hond dien ik in Rotterdam zag, niet o fertreft. De ?ormen van dien dooden hond die ik meen, djn Hemifitte Ronfier, t De dierenscbilderei Henriette Knip. gen. Ronner, overleden te Brussel 2 Maart. voor my al tragischer, en tevens teederder nagebootst dan het witte beestje dat bier te zien is. Uit Dongen zijn verder een huisje ('67) een Vrouwtje (1870) Wevers uit 1875. uit 1867 is de slager. Hier is het romantische wat ge in Alebévindt, op bloederige wijze uitgedrukt. Een aardige schets is Ou lerkerk (ait '85); verder zy'n drie teekeningen te noemen ('70, '74). Een voorstelling a's Kevolutionnair Montmartre is mislukt. Een vy'ver in Artis (1875), en 't in de Remonstrantsche kerk, om het eigenaardige te prijzen. Zou een conscientieuser, meer volledige tentoonstelling, die me dunkt in Amsterdam ware te houden, verandering brengen kunnen in dit inzicht? in deze meeningen? Zoover ik kan zien... niet. Allebéis en blijft eeu keurig, klein talent, dat gaaf schildert en gaarne anekdotisch was. PLASSCIIAERT. Costa de Beaoregard. Nog nooit sinds het jaar 1723 werd de Académie Franraise in eenzelfde tijdsru mte veelvuldiger door den dood bezocht dan thans. Met het o > rly'den van den markies Charles Albert Costa de Beauregard stygt bet aantal der opengevallen zetels tot zeven. Hij was geboien in Savoye te la MotteServolex. in 1835. Een zijner voorouders, Joseph Henri Costa de Beauregard maakte den Italiaanschen veldtocht tegen Frankrijk mede, werd naar Napoleon gezonden, om den wapenstilstand van Cherasco te sluiten en ontving ten slotte van Victor Emmanuel den graad van generaal-kwartiermeester. De vereeniging van ^avoye met Frankrijk maakte de markiezen Costa de Beauregard tot Franschen. Zij waren 't van heeler hart. inder daad commandeerde in 1870 de aanstaande académicien een bataillon van mobielen uit zijn land, en nam deel aan de veldtochten van de Loire en van 't Oosten. In het ge vecht bij Héricourt aan hoofd en rechter been gewond, den 16 Januari 1871, werd hij krijgsgevangen gemaakt en naar Duitschland gezonden. Zonder dat hij een mandaat ver langd had, koos Savoye hem tot vertegendiger in de Nationale Vergadering. De eenige gedenkwaardige woorden die by er uitge sproken heeft, zijn die waarmede hij een separatistische redevoering van den afge vaardigde Piccon, van Nice beantwoordde. Wij mogen van meening verschillen in Savoye, maar voor God en voor het land betuig ik, dat republikeinen en monarchisten zich steeds zullen vereenigen, zooals gedurende den oorlog, bij den kreet Leve Frankrijk l" In 1876 stelde hij zich niet meer herkies baar, en wijdde zich voortaan aan de studie. Hij vereenigde de archieven zijner familie en vond daarin de stof voor -Éyn eerste boek: Un homme d'autrefoü. Het is de eenvoudige en aantrekkelijke geschiedenis van zy'n grootvader, den edelman van wel eer. Vervolgens bestudeerde hij het leven van koning Karel Al hert en schreef hij, naar de papieren van de familie de Virieu den Roman d'un joyaliste sout la grande R eolution. Zijn laatste werk was verschenen in een der laatste nummers van de Revue des deux Mondes. Hij verdedigde daarin de nage dachtenis der hertogin van Berry tegen de pcsthume aanvallen van Madame de Boigne. Dezen winter doorstond hij een aanval eener vrij wreedaardige ziekte, Hy' scheen echter zijne gezondhe d herkregen te hebben; men had hem weer in de Académie en in de Jockeyclub gezien. Hij was opgewekt, sprak over de toekomst, maar wachtte in werke lijkheid op stoïsche wijze den dood. Had hij niet in zijne geschiedenis van Karel Albert geschreven: Door klagen openbaart zich de ziel die lij it. Maar in de klacht schuilt een verteeclering ver zich-zelve die de groote zielen zich nooit veroorloven." Het is een edele figuur en een fraai karakter dat verdwijnt. Schoon president van talrijke liefdadige instellingen en groot-oilicier van het Legioen van Eer, zocht niemand minder de populariteit dan deze bescheiden geschied schrijver met zijn soberen en krachtigen stijl. Volgens zijn wensch ontbraken bij zijn begra fenis zoowel eerbewijzen als redevoeringen en bloemen, maar niemand heeft met meer recht kunnen zeggen wat een zijner voorsjangangers op den zetel dien hij innam, de groote Alfred de Vigny, heeft geschreven: J'ai mis sur Ie cimier dorédu gentilhomme Une plume de fer qui n'est pas sans beauté. H.-P. HARLSM.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl