Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1656
Studeerkamer van -wijlen Prof. J. A. Alberdinjik Thijm, in zijn laatste woonhuis
Gedempte Nieuwezjjds Voorburgwal 161, (Pgpenmarkt) te Amsterdam.
J. A. Alberdingk Thfim Het
Tooneel, en De Amsterdammer,
Weekblad voor Nederland.
De Violier" heeft Woensdag 17 Maart
Professor J. A. Alberdingk Thijms na
gedachtenis plechtig gevierd. Dien dag
was de herinneringsdag aan zijn vroom
afsterven vóór 20 jaar.
Oudtijds plachten zulke gedachtenis
feesten in den schouwburg gevierd te
worden. En ware het geschied, de dichter,
de tooneelvoorstander, zou het waard
zijn geweest. Want van zijne jonge jaren
heeft Thijm het tooneM voorgestaan en
is in De Spectator voor Tooneel en Con
certen" o.a., als gezeten op een strijdros
te velde getrokken tegen slechten smaak,
gebrek aan oordeel en aan kunstzin. Door
afbrekende kritiek bouwde hij toen »p. De
jaren en de ervaringen hebben de scherpte
zijner pen verzacht en iedere opmerkingen
afkeuring door verschoonende goedheid.
In de tien laatste jaren van zijn leven
heeft Thym de schouwburgen te Amster
dam trouw bezocht en zijn oordeel ge
schreven in dit blad: De Amsterdammer,
Weekblad voor Nederland, onder den
titel: Tooneel in de Hoofdstad". Door
allen aan het tooneel en door nog meer
deren er buiten werd die rubriek met
graagte en voldoening gelezen, in 't
bizonder om het fijne der opmerkingen en de
hoofschheid, waarmede die gemaakt
werden. Thijm's beoordeelingen onder
scheidden zich van ' de gewone door
hoofdschheid, smaak, kunstzin, zwier van
taal en door de groote kennis die uit
AisterilaiJanToflrop;La«lie
Mstiianiel.
Bij het zien van 't werk door JanToorop
in een dertig jaar van zijn leven gemaakt,
ontstaan de vragen: welke ia de geestelijke
diepte van dit werk, welke is de waarde van
de symbolen van zijn philosophie, hoe zijn
zij a symboliek e teekeningen te bezien; is
later werk beter dan 't eerste, is het laatste
een uitbreiding van het eerste; verder, is er
oprechtheid in, een oprechtheid jegens zijn
talent of is juist een groot gemak van
assimileeren daartegen in gegaan; werden de
schilderijen", tot bouwsels; volgde de dik
wijls veranderende schilderwyze een nieuwen
geest telkens, of was het alleen technische
vaardigheid (ook assimilatie) en technisch
beproeven; is verder een nieuw dogma, een
nieuw geloof dat in het werk naar voren
komt, een werklijkemystiek geworden? Deze
vragen zgn de vragen, die komen.
* #
#
A. De geestelijke neiging in het werk (ge
vindt deze altijd hoewel soms verholen) is die,
welke naar het Tragische gaat (het tragische
gedacht als een rebelleeren van een zwakkere
tegen een sterkere, als een zielmoordend. en
lyfdoodend, conflict). Dit gevoel van het Tra
gisehe is het Geestelijk element in Toorop.
Het is een eigenschap, die in haar gewone,
en buitengewone, menschelgkheid een w on
dervolle eigenschap zou kunnen zg'n zoo ze
vo! nit gegeven werd. Het is een der meest een
voudige en tevens een der verhevene dingen
die fond ons zijn. Haar eenvoudigheid komt
voort uit haar veelvuldigheid in 't verschijnen,
die daardoor een vertrouwdheid» geeft, en ze
daardoor ons gewoon doet schijnen haar
verhevenheid schuilt, of is helder daarin,
dat door dat conflict ziel, geett en lijf ge
schokt wordea, door elkaar geworpen, over
malkaar, of dat zij, de uiting, het Tragi
sche, alles doet starren en vervriezen tot
een bitter kristal van leed. Het waar een
bi zonder e rijkheid in een werk deze uiting
te kunnen geven. Haar symbolen kunnen
alles sprak en door het persoonlijke.
Thijm was beminnelijk en voornaam
in zijne kritiek. Op n punt gaf hij nooit
toe: het dragen yan knevels bij blonde
pruiken, en het zien in een donker gat,
als op het tooneel een deur open ging, of'
verondersteld werd dat men door een raam
zag. Dit alles is in de latere j aren verbeterd.
Thijm, de eens strijdvaardige beoor
deelaar, maakte in de laatste jaren van
zijn leven den indruk van een hartelijk
vader, die de tooneelspelers en speelsters
van-toen als kinderen gekend, hun ont
wikkeling gadegeslagen had, en zich, nu
zij zelfstandig en groot waren geworden,
met welgevallen veel moois en nog meer
leelijks zag doen, en ondanks alles besloot
met de vergoelijkende kritiek: 't Is
toch aardig, zij hebhen hun best gedaan !"
De beminnelijkheid van Thijm ging
zoo ver, dat hij voor de ondergeschikste
rol een woord van lof over had, en om
toch niemand onaangenaam te wezen,
al de onbeteekenende namen van het
tooneellijstje, in zijne beoordeeling de
moeite van het overschrijven woord achtte.
Het tooneel in elke uiting trok Thijm
aan. Waar men meende, dat hij zou
zwijgen, sprak hij; zelfs een caf
chantant in den tuin van den Parkschouw
burg gaf hem aanleiding om over het
"kuns'tgehalte van dit genre woorden van
lof te schrijven. De operette bij Prot ia
den Frascati-schouwburg bezocht hij
trouw, en als ze hem voldaan en hij er
goedkeurend over geschreven had, kwam
hij dezelfde operette nog twee maal zien.
Ook mocht hij den ouden heer G. Prot,
eenvoudig zyn, en grootsch, omdat zij zelve
zeer bekend is. Ha ir philosophie kan een
der meest simpele zijn, en een der diepste
aandoeningen, omdat zy menschen zoo ver
trouwd is. Het tragische is iets waarvan we
eiken dag een bete doen, of zien doen. Hoe
is deze eigenschap in het werk van Toorop
gegroeid? Zij is niet gegroeid. Zg is niet
grooter geworden. Zij is niet met meer eenvoud
voorgesteld en voorgedragen. Zij heeft niet
in n nuanceering et heele schilderij tot
een eenheid gemaakt, zoo als zeer belangrijke
schilders dat ten slotte doen. Daardoor zijn de
teekeningen en scöilderijen niet van het
groote belang geworden dat hun mooglgk
geweest was. De symbolieke teekeningen van
Toorop zgn van een haast kinderachtig sym
bolisme soms, soms van een zeer onklaar
uitgroeien van de gedachte die de aanleiding
was; hun symbolen zijn niet eenvoudig ge
noeg, eenvoudig gedacht voor den zienden
geest; ze zgn, in een ongewoonheid, een
kunstmatigheid gebleven die ze als een
soort geheimspraak met verwrongen woorden
doet verstaan, door die 't weten, hun dracht
is daardoor niet groot, hun kracht van
aangrijpen is daardoor niet weidseh. Ze
hebben sommige verdiensten zoo ge ze meer
als vlak versieringen beziet, bij wie misschien
in den beginne wel iets bedoeld was en waar
dat, om een aangenaam aspect en een kost
baarheid van zwart-en-wit, opgegeven werd;
bij wie het philosophische van het begin
losgelaten wordt, en het einde een delicate
vorm- en kleur-mengeling is. Wanneer ge ze
zoo beziet, dan is er hierin een vrouwen
figuur, daarin een stemmingvolle achtergrond
te apprecieeren, en wordt velerlei
onverstaands niet helder maar om zijn functie in
het geheel begrepen ... Er is voor my in
een teekening als die van Mej. van Bosse:
Bomschuit, meer werkelijke uiting van het
Tragische, meer uiting van den geest van
Toorop, meer diepte, meer indrukmakend*,
het werk als een geheel gedacht, da a in vele
der precieus-zg'nde symbolieke teekeningen.
B. Is het laatre werk beter dan het
eerste? Wanneer ge met het eerste niet het
Baste van wijlen Prof. J. A. Alberdingk
Thym, gemaakt door den beeldhouwer
Maassen, onder toezicht en leiding van
Dr. P. J. H. Cnypers, en geplaatst in het
Rijksmuseum, 5 Maart 1909.
een kunstzinnig Franschman, gaarne en
was het hem een genoegen in de
Fransche taal met dien eerbied waarden
kunstenaar te spreken.
De zin van Thijm voor het tooneel
grensde na zijn zestigste jaar aan het
ongelooflijke, en nam steeds toe. Na
afgetobt te zijn door de zorgen en be
slommeringen des daags, voelde hij
na het middagmaal een nieuwe kracht,
in het vooruitzicht naar dezen of genen
schouwburg te gaan. Een kleins siësta
deed hem verfrischt opstaan en met
opgewektheid toilet maken Thijm
was een hoofsch man en zeer op de
vormen gesteld om in de beste stem
ming een tooneelvoorstelling te gaan
bijwonen. Nooit, in welken schouwburg
ook, zag men. hem alleen, steeds in ge
zelschap van een nabestaande of van
eene, liefst van meer jonge dames. Hij
hield er van om zich te omgeven met
een krans van rozen. En wie met hem
gingen, beklaagden zich zijn gezelschap
niet. In den Stadsschouwburg bewaarde
Thijm de traditie en dronk in de pauze
de vermaarde slemp.
Guitig en snedig waren zijne opmer
kingen en puntig- zijne aanmerkingen,
want onder den indruk van het
oogenblik spaarde hij niemand en gaf hij zijn
juist en waarachtig oordeel ten beste.
Als hij de pen ter hand nam, wijzigde
en verzachtte hij alles.
Thijm schreef zijne kritieken voor De
Amsterdammerfyijaa. onmiddellijk na zijne
thuiskomst, meest tusschen half twaalf
en n uur in dea nacht. Hij had dan
zijn gekleede jas'voor een kamerjapon
verruild, de voeten in pantoffels ge
stoken, en zich een weinig verkwikt aan
een boterammetje met kaas en een glas
bier, naar Oud-Hollandsche aard.
Thijm schreef pp groot formaat papier
met veerenpen, sierlijk en elegant. Zorg
vuldig corrigeerde hij de proeven en
lichtte met niets het handje. Als Zater
dags De Amsterdammer bezorgd werd,
was dat een zeer aangenaam oogenblik
voor- hem. Stil las hij, doorgaans twee
maal, na wat hij geschreven had, en zei,
als zijn eigen werk hem beviel: ziezoo,
dat heb ik weer goed opgeknapt!" of,
als hij zijn schrijven maarzoo-zoovond:
Jongen, jongen, in 1860 schreef ik toch
beter. Zoo kan ik het nu niet meer."
Thijm toonde zich ook hierin een
journalist van de goede soort, dat hij eigen
werk contróleerde en er slechts tevre
den over was als het strekte tot eere
van het blad, waarin hij schreef.
Thijm was aan het tooneel zeer gezien.
Met eerbied zag men tegen hem op.
Ieder gevoelde te staan tegenover eene
allereerste bedoelt, dan is het laatste niet
belangrijker dan het vroegere, omdat in het
vroegere de eenvoud grooter is, de bouw
overwogener, de persoonlijkheid met minder
pose gegeven is. Over de portretten is in
deze beschouwing afzonderlijk te schrijven,
maar van het allerlaatste werk kan in het
algemeen geconstateerd worden dat het min
der diepte heeft bij meer bedrevenheid soms;
van het laa'ste werk is te constateeren dat
het de psychische eigenschappen ver heeft
laten gaan, om zich tot objectiever beschou
wing van het licht, te keeren; dat het niet
het psychische licht, den psychischen
lichtvloed, die óne alles omhullende schakeering,
gevonden heeft, maar zich vermeit in vluch
tige en vliedende buiten-effecten, niet gezien
zooals het hoort met het gemoed, als een
verbeelding van het innerlgk, maar als een
schouwspel voor de waarneming, een dat
altijd nog beïnvloed wordt door den maker,
en dat het in de jacht om dit te bereiken,
velerlei wat niet te ontkennen is, ontkent en
omgaat dat dikwijls het door de zucht
naar het vliedende, vlietend gauw voorbij
gaande, zelf weinig indruk gevend wordt. Het
ly'kt soms of bg' deze de lichte kleuren de
Bouw niet toelaten.
C. Hoewel onzuiver ge-uit, is toch de Ver
beelding in Toorop als eigenschap te prijzen.
In dezen ty'd waarin de beeldende kunste
naars zonder beelden blijken, en van een
armoede in dat waarnaar ze heeten, is die
kostbare eigenschap zelfs in verwarden staat
aanwezig, te prijzen. Het trachten naar
werklijke beeltenissen van den geest is een zoo
uitmuntende eigenschap dat ze ook in
het werk van Toorop veel maakt tot iets
wat zonder haar zeer weinig was. Deze
eigenschap lijkt de zwarte spiegel waarin
het wonder, de bewondering, de verwonde
ring, hun helle of diepe, dikwijls
weemoedvolle, zelden bigde, kleuren in reflecteeren met
een niet gansch te defiaieeren spel van vlieten,
de vormen en gevloten vormen. Het gevoel
voor de verbeelding en de kracht om te
verbeelden is by Toorop, hoewel op niet
eenvoudige wij ze, aanwezig.
Gedenksteen, geplaatst 23 Maart 1893 in de laatste woning van J. A. Alberdingk Thym, Ged.
Nieuwezyds Voorburgwal 161, waar hij 17 Maart 1889 is gestorven. Op den morgen der onthulling.
Op den gedenkateen staat:
niEB WOONDE IN 1867 EN | MAART 1889
DE. JOSBF ALBERT ALBERDINGK: THI.TM.
persoonlijkheid. Als hij met tooneelisten
sprak was hij de beminnelijkheid in
persoon en trof ieder door zijne hoofsch
heid en goede manieren, en verbaasde
door zijne kennis, steeds bescheiden te
pas gebracht. Tooneelisten raadpleegden
hem vaak en nooit zonder teleurstelling.
Regisseurs vonden in hem, bv. in allerlei
vragen omtrent de Gysbrecht-opvoering,
een vertrouwden raadsman.
Veel had hij op met den tooneelspeler
L. J. Veltman en Mevr. M. J. Kleine
Gartman. Den eersten heeft hij eens op het
tooneel in het Grand-théutre A. v. Lier
in een schoone rede toegesproken en de
laatste bij de viering van haar 50-jarig
jubileum ineentreflijk gedicht verheerlijkt.
Allen aan het tooneel kenden hem, van
den directeur tot den souffleur, van den
bureaulist tot de ouvreuse, en allen ge
voelden een waardigheid over zich komen
als hij hen groette of maar passeerde.
Nooit hoorde men met meer ontzag het
woord: "Professor!" als groet uitspreken
dan door hen. Ieder was dan en scène."
Gezegd moet, dat Thijm een decoratief
persoon was, iemand van wien iets uit
ging, iemand die allerbeminnelijkst zijn
meerderheid deed ge voelen. Behalve door
inheemsche tooneelisten werd Thijm ook
door buitenlandsche hoog gevierd. En
Ernst Possart had onbepaald respect
voor hem en Thijm voor Possart. Beiden
verkeerden veel met elkander. De oude
Abraham van Lier was verrukt als hij
Alberdingk Thijm in het grand-théatre
zag, en Thijm ontmoette hem, den goe
den directeur, gaarne.
Als T bij m langer wegbleef dan ge
woonlijk, zei Van Lier: De professor
is toch niet ziek?" en beval den bode
eens naar den Professor te informeeren.
D. De bereidwilligheid van Toorop's geest
tegenover nieuwe procédés, is bekend. Er is
geen enkele ontstaan of deze nieuwsgierige
in zyn vak heeft het geprobeerd. Het is wel
licht in de jeugd een goed teeken, de beweeg
lijkheid der aandacht, maar op later leeftijd
is de beweeglijkheid van den geest het beste
teeken. Het uitgroeien der ziel, van den geest,
hoort dan te komen. De techniek die zich
altijd zachtjes wijzigt, verwijdt of zich ver
diept met het dieper psychisch probleem;
komt dan op de haar juiste plaats als volgster.
Evenzeer als ge kunt zezgen dat later de
geest het gezicht maakt (het gezicht kristal
liseert uit de voortdurende bezigheid van den
geest) even zoo goed moet later de wijzigingen
in de techniek uit de noodzakeüjkhaid der
geestelijke uitingen volgen. Bij Toorop is dit
te weinig het geval. De eenmaal gemelde
behaagzucht speelt hem partes. En welke!
En leidt hem van den juisten weg De nieuwe
procédés met hun weinig geestelijke af komst
(geest als zielsdiepte verstaan) maken dat hij
van zijn innerlijk zich wendde tot het uiter
lijke. Was hij van huis uit geen talent
het waar niet een reden hierover te schrijven.
E. In de laatste jaren is als factor in de
kunst van Toorop gekomen een nieuw dogma,
een nieuw geloof. Het is nog meer een nieuw
dogma dan een nieuw gelooven, te zien aan
wat het bracht. Want een vol-uit nieuw ge
looven vloeit om alles heen wat de maker
maakt, het doordringt dit, het bezit dit, het
kust dit innig, en is daarbij nuchter zooals
in de legende een kras nuchter woord soms
den niet geloovige verrast (zij zijn frank
als kinderen omdat zij 200 gelooven) een
dogma is een aannemen. Ge wordt er niet
volledig door bezeten. Het flonkt denoogen
niet uit. Het zit niét in alle woorden. Het
geeft den eenen diepen vorm niet aan 't
gezicht. Bg' Toorop Ig'kt het me nog eer
nieuw dogma dan vol-uit een gelooven. Het
was in zeker opzicht bg hem te verwachten, uit
zgn zucht tot wonderen, en een sensualisme,
maar wanneer ge de teekeningen ziet en de
andere werken van hem, waarin dit nieuwe
als element voorkomt, dan is het daarin niet
Als ik den professor niet zie, is het
me hier te leeg."
Om Thijm te zien in zalige verrukking
moest men hem ga slaan bij eene ver
tooning van een van Vondel's werken.
Dat was het hoogtij der kunst voor hem.
Met kinderlijken eerbied en vromen zin
volgde hij zulk eene vertooning, hetzij
van Gysbreght", hetzij van De Leeuwen
dalen", hetzij van Jozef in Dothan."
Bij de vertolking van Jozef in Dothan"
in den Stadsschouwburg door studenten,
werd hem door een geestdriftig publiek
openlijk warme hulde gebracht, toen de
Leidsche Hoogleeraar, Dr. J an ten Brink
staande op het tooneel, in een vooraf
spraak, zijn naam noemde naast dien
van Professor Nicolaas Beets, als de
beste Vondelkenners. Toen rees het
geheele publiek, bestaande uit de
eersten en aanzienlijksten des lands,
eerbiedig op, keerde het aangezicht tot
hem en juichte hem hartelijk en lang
durig toe. Geen hulde is voor Thijm
schoener geweest dan deze: eene hulde
op een feest ter eere van Vondel, zijnen
vader naar den geest, vaa wien hij zeker
ging, hem na zijn dood in den hemel te
zullen ontmoeten.
De Amsterdammer, Weekblad van
Nederland"1 heeft het voorrecht gehad
een zeldzaam man als Prof. J. A. Alber
dingk Thijm een tiental jaren tot zijn
trouwsten medewerker te hebben gehad.
Bijna tot aan zijn dood heeft Thijm er zijn:
Tooneel in de hoofdstad" voor geschreven.
Zijn laatste b e lordeeling?over:?Jolanthe"
en Valentijn's weddenschap", uitmun
tende door schoonheid en voornaamheid
van taal, komt voorin De Amsterdammer
van 3 Maart 1889 en... den 17den Maart
daaraanvolgende stierf hij. J. H. R.
noodzakely k,een voudig genoeg voor den kijker.
Het hangt te los er aan, dikwijls; het staat
te los erDg, dikwijls het is niet innerlyk
genoeg eraan gebonden. In een enkel portretje
is het aanwezig als een licht-vlaagje.
F. Naast de schilderijen als wat vroeger de
Hetaire heette, het Trio fleuri,deTheema bij
London bridge, de eenvoudige, die niet zonder
grootheid zijn, en een in koelgryzen toon
gepointilleerd duingezicht (waarin de aarde
als lichaam gegeven is, als zwellend lichaam)
zijn de portretten belangrijk, vooral de
geteekende. Naast de teekeningen als Vervoer
van een bomschuit, moeder en kinderen,
Christen kinderarbeid, etc., naast de ets
naar Stefan George, zijn de geteekende
portretten te noemen. Hoewel zy niet alle
hier ZIJD, die ge woudt zien, zijn te vermel
den het portret van dr. Ariens, mevrouw
Ullmann en Edith Flersheim, en verschil
lende portretten naar zijn dochtertje, het
portret van Miss J. Hall om de fijne behan
deling. De meeste dezer portretten zijn zeer
doorwerkt, soms is de manier tot een formule
geworden maar soms is ze als geheel
gezien, zoo'n teekening, een fijn grijzig spel
van lijntjes. De gezichten der jonge meisjes
zgn met een zeekre zinnelijkheid beschouwd. Za
zijn niet zoo diep van mesning, ze houden
den geest niet zoo lang bezig als ge in hun
doorvoerdheid zoudt hopen, maar ze behooren
naast enkele der vroege schilderyen, met
sommige uit den Katwykschen tgd, en
een werk als de Hetaire, tot Toorop's
blyvendst werk.
***
Er zouden nog allerlei dinges teschryven
zgn, oradat Toorop zoo zeer van dezen
stuurloozen tyd is maar deze dingen komea
wellicht een ander maal. Zeker is Toorop
een interessant talent, maar zeker is hij tevens
een, die zyn persoonlijkheid, dikwijls uit be
haagzucht, echa, heeft gedaan.
PLASSCHAERT.