De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 21 maart pagina 7

21 maart 1909 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

Ko. 1656 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. VADERLANDSCHE O N BESCHEID EN HEDEN. Waar is de goede oude tijd, dat ook in de beste burgerkringen geen bruid haar bruiloftsfeest vieren kon zonder dat ooms en bejaarde neven haar bij geval, zoo om het half uurtje, een blosjen op de kaak joegen? Waar is de goede tijd, dat een jonge aanstaande moeder aan de goedbedoelde boert van den familiekring niet ontkwam? De betere standen" worden preutseh eilacy en verloochenen het voorgeslacht! Bij de oude Burgemeesteren, die de wereld regeerden, hield men van geestigheden op de huwelijkskoets en kon men ongezouten ongepast zijn! Onze betere standen" worden be schaafd en óverbeschaafd, ten deele ten minste, en vooral conventioneel, maar in de massa van ons volk leeft de oude boertigheid nog zoowat voort, en is men bij wijlen zonder voorbehoud zóó on kiesch en inconventioneel als ge 't maar eeniggzins wenschen kunt! Wij voor ons houden, in alle bescheiden heid, van kieschheid óók! Wij hebben we moeten 't zeggen een beetje ge aarzeld met de uitstalling van al deze niet gelijkelijk fijngevoelde prenten...! Wijzijn een oogenblik zoo aarts-conventioneel ge weest... Wat drommel, dachten we ten slotte, moeten wij aan de massa van 't IIollandsche volk zóó kwalijk nemen, dat het wat ouderwetsch-Hollandsch bleef? En moeten wij Hollands historie-van-den-dag niet helpen vastleggen op deze bladzijden, en integendeel net doen of ze eenvoudig niet bestaat, omdat een apart gevoeligheidje, waarvan '?we straks'de weinig-gegrondhéid zullen aantoonen, ons weerhouden kan? Nu is 't waar, en dat klinkt ons land niet tot eere, 't is niet de oude boertigheid meer, die we te zien krijgen, 't is slechts een ouderwetsche"! Is ze thans niet naïef, als die beschuit met muisjes of die in naam van Oranje doe open de poort", dan is ze gauw erg zouteloos en laf. De Nederlandsche Maagd, met een handbeweging van een Joodsch appelenventer en het gezicht van een directrice eener Breischool met den Bijbel, bestelt muisjes. Welke?" vraagt glimlachend en tersnede! eenBreederojche kruidenier. Ja, dat is waar ook", Scbopenbaner. Parerga en Paralipomena (toevoegsels en uitlaataels) vertaald door dr. H. W. Pb. E. v. D. BERGH VAN EYSIXGA (Am sterdam 1908) I, blzz. 303. II. Is de vertaling van Schopenhauer s wer ken, gelijk de heer v. d. B. v. E. onderneemt, gewettigd ? De schrijver antwoordt bevestigend. Wij vernemen (XIII): ., Wat heeft dan Schopenhauer nog tot onzen tyd te zeggen? Tot ry'pere geesten weinig, veel tot hen die nog moeten leeren, mits zy' hem gebruiken met verstand en met omzichtigheid. ,,Want voor hen die dieper zy'n doorgedron gen in d* philosophie staat het vast, dat wat Schopenhauer verkondigt elders zuiverder en beter is gezegd. Bij onzen denker mist men den strengen samenhang, en vandaar ds tegenstrijdigheden, waarop men herhaaldelijk de aandacht heeft gevestigd, in zijn stelsel. Hij is bovendien niet rustig genoeg, niet objectief genoeg, z'n pessimisme toont het en het spreekt ook duidelijk uit z'n invectieven tegen z'n eminente tijdgenooten, tegen de vrouwen, de philosophieprofessoren en de Joden. Niets by hem op zulke bladzijden van het ftnbewegelijk Koningrjjk" waarin superieure naturen als Kant en Spinoza en Hegel hebben geleefd. ..Maar juist aan dit temperament, dat Schopenhauer als wijsgeer afbreuk doet, hebben we toch ook te danken z'n dikwijls schittereaden stijl, die hem aantrekkelijk maakt voor breeder kringen. En hij is al weer in voldoende mate denker om den lezer te doen beseffen, dat er vragen zijn en in welke richting naar hun oplossing moet worden gezocht. Krachtens deze eigenschappen is z'n werk een goede introductie tot de studie van wijsgeerige problemen. ,,Nu is het niet te loochenen, dat de philosophische zin in onze dagen weer wakker wordt. Ook in kringen waar men, door gebrek aan vorming, toch reeds inspanning vorderende geschriften in de Duitsche taal, niet of althans moeilijk, leest. En daarom wordt den landgenoot deze vertolking aan geboden." Schitterend is de aanbeveling niet. Eer zou men zeggen: zij lijkt op een waarschu wing. Zy echy'nt berekend op de, in de laatste plaats genoemde, kringen. Wat echter te denken-van iemand, ook maar met wysgeerige neigingen behept, die de duitsche taal niet genoeg machtig is om, in het oorspronkelijk, de werken van woordvoerders der wijsbe geerte te lezen? Superflna non nocent" zegt men wellicht. luidt het verrassende antwoord van de ietwat verstrooide Maged , en ziedaar, gelukkige vondst, hoe de verzender van de prentbrief kaart kan invullen op wat datum hij 't zal kun nen zeggen", 's roemvruchten heeren v. d. Horsts raaiselwedstrijd ter eere! 't Is soms nog simpeler: de Neder landsche leeuw, die verre, haast mythologi sche figuur, als een trouwe waker voorge steld aan den voet van den Oranjeboom, en temidden der oranjeappelen de legenda rische ;-oojevaar of, neg al eenvoudiger: de oojevaar, het Kindje bezorgend, of, weer 'n ander stik": de koninklijke moeoïer over het wiegje gebogen. Altemaal sentiment, gevoeligheid, noem het sentimentaliteit. :t Is toch het hart des volks, dat in deze prentbriefkaarten en oranje-bonbonzakjes tot u spreken komt,ook al vonden prentbriefkaartindustrieelen de voorstellingen uit. Ja, die industrieelen: Die bpoze ondernemingsgeest! Er zijn menschen, die alles schuiven op den rug der fabrikanten van dit gevoelige kleingoed op illustratief gebied, en die hen beschouwen als volksbedervers.- Als of het Ik vrees, dat wij, hier, met eene halve waar heid te doen hebben, die vaak ergar is dan een heele leugen. Men voedt oppervlakkig heid en wekt waanwijsheid, indien men onder het bereik ran het halve weten brengt, hetgeen berekend is voor eigen nadenken en rijp doorzicht. Wien de wijsbegeerte niet baat, dien schaadt zy. Tot gekeuvel in de moedertaal, naardien oorspronkelijke studie te zwaar viel, leent zy' zich niet. Ook ben ik heel wat minder optimistisch dan de heer v. d. B. v. E., nopens hetgeen aan: verstand en omzichtigheid" overgelaten blijft. Dat Schopenhauer vlot schrijft, is ontegenzeggelijk. Zijn vertaler rekent op dien schitterenden sty'l", om hem aantrekkelijk" te maken. Daarby, is kennelyk vergeten, dat, wordt deze zyne verwachting verwezenlijkt, verstand en omzichtigheid" groote kans hebben achterop te geraken. Laformeemporte Ie fond" is niet altoos, maar toch zeker juist dan waar, wanneer het eigen weerstands vermogen niet groot genoeg is, om tegen hetgeen behaaglijk zich aandient gepantserd te zy'n. Alleen zij nu, die met Schopenhauer's leer en leven bekend zyn, weten, hoeveel wormstekigs en voos er ligt, volstrekt niet alleen, maar vooral ook tevens, in het ge schrift, met welks vertaling de heer v. d. B. v. E. een aanvang maakt. Ziehier een paar staaltjes: Over de vrouwen. Als hoofdfout van het yrouwelyk karakter, zal men onrechtvaardigheid vinden. Zij ontstaat, vooreerst, uit het aangetoonde gebrek aan verstand en overleg, wordt bovendien echter daardoor nog ondersteund, dat vrouwen, als de zwakkeren, door de natuur, niet naar de kracht, mair naar de list zijn verwezen: vandaar hare instinctmatige geveinsdheid en haar onuitroeibare neiging tot liegen." 1) Aan gerechtelijken meineed, maken veel meer vrouwen dan mannen zich schuldig. In het algemeen, zou gevraagd kunnen worden, of zij wel tot den eed toegelaten moeten worden." 2) Over het geheel genomen, zijn en blijven de vrouwen da grondigste en ongeneeslijkste poenen (Philister); deswege, zijn zij, bij de hoogst ongerymde inrichting, dat zij deel hebben aan stand en titel van den man, de bestendige aanspoorsters tot zy'n onedele eerzucht. 3) Over de pJiilosophie-professoren. Dat het, met de wysbegeerte, recht eig?nlyke, bittere ernst zy'n kan, laat wel, in den regel, niemand minder zich droomen dan een docent daarin; evenals de Paus de ongeloovigste christen pleegt te zijn." 4) Het valt eenen professor in de philosophie in het geheel niet in, een opkomend nieuw stelsel daarop ten toets te brengen, of het waar is, maar onmiddellijk toetst hy' het slechts daarop, of het met de leeringen van den godsdienst d«s lands, de bedoelingen der regeering en de heerschende meeningen van den tyd in overeenstemming is te brengen." 5) Tusschen professoren en onafhankelijk a gelearden bestaat, van ouds her, een zeker antagonisme, misschien zoo ongeveer gelijk, aan dat tusschen honden en wolven. Over het geheel genomen, is, het stalvoer der professoren het geschiktst voor de herkauwers. Zij daarentegen, die uit handen der natuur hunnen eigenen buit ontvangen, bevinden zich beter in de open lucht." 6) Over de Joden. In 't algemeen, bestaat het eigenlijk wezenlijke van eenen godsdienst, als zoodanig, in de overtuigine, welke hy ons geeft, dat ons eigenlijk bestaan niet beperkt is tot ons leven, maar oneindig Ms. Dit nu, verschaft de erbarmelijke jodengodsdienst volstrekt niet, ja beproeft het niet. Daarom, is hij de ruwste en slechtste onder alle godsdiensten en bestaat enkel in een ongerijmd en wal gelijk deïsme, hierop uitloopend, dat de beer, die de wereld geschapen heeft, vereerd wil zijn; mitsdien is hij, vóór alles, y'verzuchtig op de andere goden; worden aan dezen offers gebracht, dan ontbrandt hij in toorn, en gaat het zijnen joden slecht." 7) Wij mogen hopen, dat eens ook Europa van alle joodsche mythologie gezuiverd zijn zal." 8) De meer edele, oudere en betere godsdieneten, ahoo het Brahmamsme en Buddhaisme, leg jen aan hunne leerstellingen volstrekt het idealisme ten grondslag, welks erkenning zij meenen, dat van het volk zelf te verwachten is. Het jodendom daarentegen is eene ware concentratie en consolidatie van het realisme." 9) De vertaler noemt dit: invectieven." Ik zal het niet tegenspreken. Aldus evenwel, gaat het bladzijden door. Boileau zeideeene: Tant de fiel entre t-il dans l'.lme des dévots?" Men vraagt zich af, of de ziel van Scho penhauer, van een devoot, het lijnrechte tegendeel, nog iets anders dan gal huisvesten kon. En nu meene men niet, dat het slechts uitingen van een knorrigen grompot syn, los daarheen geworpen. Van hst gansche systeem, maken dergelijke waardeerineen, die van achterklap kwalijk zijn te onderscheiden, een integreerend bestanddeel uit. Het staat, by S ^hopenhauer, muurvast, dat vrouwen canailles, hoogleeraren tuig en joden uitschot zijn Muurvast tevens, dat deze drie groepen, naar dien maatstaf, moeten worden behan deld. Temperament," zegt de heer v. d. B. tr-ac/if . -. . /it ticztr-efient ^, l-coït tiet/tiL/tt . . . tn /ii/irieAztaeii volk, dat wil hier in de eerste plaats zeggen de kleine burgerij, niet de prentjes krijgt, die het verdient, zoo goed als het de ministers krijgt, die het waard is. Neen, neen, die industrieelen voorzien in een behoefte". Geloof het gerust. Ieder drage zijn part en deel van de schuld! De prentbriefkaart-fabrikanten voelden slechts . . . vooruit ! Dat was ook hun taak, ?want dat wordt hun winst ! Zij voelden verheven, liefhebbend, trouwhartig jegens de aanstaande moeder, toen de gewone menschen er nog niet aan dachten. Niet alleen gevoelige menschen dus, die fabri kanten, maar vóórgevoelige zelfs. Het meest met voor-gevoel, en zelfs met voor-zienigheid beschonken werd zeker de ondernemende man, die het verwachte kind alree . . . geportretteerd heeft tusschen het gelukkig ouderpaar ! Toppunt van niet meer jroed te qualifieeeren ondernemingsgeest! Naar wij vernamen is dit kunststuk, waar we maar geen naam voor zullen zoeken, v. E. Zser mogelijk. Indien ons evenwel schotschriften in huis worden geworpen, nemen wij een tang om ze te verwijderen. Wie heeft ooit vernomen, dat men ze zorg vuldig bewaart, bijeengaart en anderen er deelgenoot van maakt? Wenden wij ons thans naar Schopenhauer's leer zelf, waaronder ik versta: de substantie van zijn stelsel, en herhalen wij de vraag: is kennisneming daarvan, voor het groote, oningewijde publiek, wenschelyk? Wederom, antwoordt de vertaler bevestigend: Schopenhaaer is al meer in voldoende mate denker om den lezer te doen beseffen, dat er vragen zijn en in welke richting naar hun oplossing moet worden gezocht." (XIII). Ik meen, dat van al de schry vers over wy's begeerte, wél te onderscheidan van wysgeeren, Schopenhauer, tot voormeld doel einde, in de allerlaatste plaats in aanmerking komt. Men behoeft, om dit in te zien, het oog niet te vestigen op de heroën, die de vertaler noemt: Kant, Spinoza, Hegel. Tusschen hen, en Sahopenhauer, ligt een klove. Ook met andere, eerbiedwaardige, leidende geesten, heeft hij niets gemeen. Om hem zijn hoofd werk: de Wereld als wil en voorstelling te doen schrijven, was niets noodig dan groote belezenheid, brutale aanmatiging, en een inval, waarvan de zotheid niet is te overzien. Men verlieze, bij Schopenhauer, niet uit het oog zijne vijandige houding tegen de natuurwetenschap, die hij, kort en goed, met materialisme vereenzelvigt. 10) Naardien hij hare lessen minacht, maakt hij zich, op eigen avontuur, eene kosmologische en biologische voorstelling, waaraan wij te danken (of te wij ten) hebben: hoofdstuk VII van het 2e deel der Parerga, dat, door den vertaler, by leven en welzijn, onder het bereik van iederen lezer zal worden gebracht. Jan Alleman zal alsdan, aan iedere biertafel, zijn hooggewaardeerd oordeel ten beste kunnen gaven over warmte 11), licht 12), polarisatie van licht 13), leven 14) physische functiën 15) en hoe de beuzelarijen meer heeten mogen, waarmede natuurvorschers het hoofd zich breken. Staat een of ander Schopeahauer in den weg, dan maakt hy een armbeweging en duwt hem op zijde. Wij vernemen b.v.: Goethe was te oud, toen de verschijnselen ontdekt werden hy begon te bazelen." 16) Nu, op zij duwen, met en benevens den daarbij passenden toon, is een kunst, die ieder spoedig zich eigen maakt. Aan zijne inspanning, kan de heer v. d. B. v. E. derhalve nog vreugde beleven. Wederom meene men niet, dat Schopen hauer het ernstiger meent dan ze,{t. Ieder weet, hoe behoedzaam, in hare laboratoriën, de natuurwetenschap te werk gaat, hoe paesen, rekenen, meten, scheiden, verbinden, haar schering en inslag zijn. Welnu, niets volbracht met het oog op de spoedige be diening der verre koloniën... arme, verre koloniën, die toch op tijd een familiebeeld hebben moeten! en liefst op deze blikken dasspeld... Hony soit qui mal y pense! Wij eindigden graag met te wijzen op een vreemden eend in deze bijt: Léandre's voorstelling. Een' Franschman is het beter vertrouwd indiscreet te zijn ... hij doet het meestal met gratie. Och, wij Hollanders, meenen 't zoo goed, maar... eleganter kon het wel eens zijn! *** Nu zeiden wij zoo straks: ieder onzer, afzonderlyk genomen, voelt bij 't gezicht van deze voorstellingen iets, dat hem niet aantrekt. Als beschaafd" particulier vinden we 't wel een beetje onkiesch"... De Koningin echter is niet als ieder particulier, zij is het kind van Staat. De meerderheid des volks, welk oordeel men hebbe over dat volk", veelt zich als de groote familie rondom die eene vrouw, in welks geluk en leed het mee leeft als broer; en zusters. Dat de Koningin weldra moeder wordt is een gebeurtenis in tallooze Nederlandsche gezinnen. De grappen, die men zich in die gezinnen (nog rond-Hollandsche) in alle goedmoedig heid veroorlooft, als een eigen zuster in blijde verwachting" h, de verrassingen, die men dan voorbereidt, het heele volks leven, de volkszeden en gebruiken ziet men thans in 't openbaar gemanifesteerd rondom de Koningin. Wat valt er dan eigenlijk preutseh en beschaafd te kijken naar de manifestaties van die groote familie? Wat zullen we anders dan objectief en met waardeering van de goede bedoeling, die soms wel zon derlinge manifestaties bezien ? Wat we nu beleven wordt eens historie... Laat ons on bevangen staan ook tegenover de historievan-nu! VAN DEN EECKHOTJT. iiiiiiHimmiiiiiHiiiiiiiHi acht Schopenhauer nutteloozer dan deze hare werkzaamheid. Van de Fransehen sprekende, zsgt hy: Ie calcull Ie calcull" is hun veldgeschrei. Maar ik zeg: oüIe calcul commence, l'intelligence des phénomènes cesse" : wanneer iemand enkel getallen en teekens ia het hoofd heeft, kan hij den oorzakeljjken samenhang niet op het spoor komen." 17) Nu, dan is er niet de minste reden, waarom een kruidenier niet een verhandeling over natuurcausaliteit opdisschen zou, met het zelfde gemak, waarmede hij grauwe erwten leest. Ik gaf gebruiksaanwijzing: met verstand en omzichtigheid", vermaant de heer v. d. B. v. E. opnieuw. Wij hebben het wel verstaan. Edoch, men zal, wanneer men die nuttige eigenschappen te werk beeft gesteld, iets moeten overhouden, waardoor men, voor zijne moeite, beloond wordt. Ik zou meenen, het gaat er mee, als met kisten of balen, waarop het| woord: fragile," te lezen staat. Heeft men daarnaar zich gedragen en met de noodige kalmte ze geopend, dan wordt men beloond, doordien men, voor het minst, glas vindt. Hier echter, staat de zaak anders. Indien: verstand en omzichtigheid" gebe zigd zijn, stort heel het gebou w van Schopenhauer's leer, als een kaartenhuis ineen. De arbeid, dien men, met genoemde geestesgaven, zich getroostte, is, in den letterlijken zin, oleum et operam perdere." Erger nog, men heeft zijn uiterste best te doen, om af te leeren, hetgeen Schopenhauer, als onbetwist bare waarheid, u op den mouw bindt. Dit punt raakt Sohopenhauer's verhouding tot de geestenwereld, behandeld in hoofdstuk VI, van de hier besproken vertaling. De vraag nu, of, met die vertaling, niet zekere ernstige verantwoordelijkheid gemoeid is, schijnt mij niet zoo gemakkelijk voor beantwoording vatbaar. A'da m, Jan. '09. J. A. LEVY. 1) Parerga und Parelipomena (ed. Frauenstüdt) II, 652. 2) t. a. p. II, 653. 3) t. a. p. II, 656. 4) t. a. p.- I, 153. 5) t. a. p. I, 161. 6) t. a. p. ir, 518. 7) t. a. p. I, 137. 8) t. a. p. II, 242. 9) t. a p. II, 40. 10) Zie die Welt als Wille and Vorstellung (ed. Franenstadt) I, blz. 33. 11) t. a. p. II, 122. 12) t. a. p. II, 125. 13) t. a. p. II, 128. 14) t. a. p. II, 171. 15) t. a. p. II, 179. Drang zum uriniren. .16) t. a. p. II, 128. 17) t. a. p. II, 128.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl