Historisch Archief 1877-1940
i'
h
No. 16&7
DE AM'STERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
YOO3 DAMEjS.
Het Slatioiswerï.
By de vele verslagen va'a de werkzaam»
heden, verr'cht door filantrooische
vereenigingen in het afgeloopen jaar, komt ook
ditmaal weer de mededeeling van het comit
voor het Haagsch Stationawerk onze aandacht
vragen.
Daar dit werk niet van plaatselijk maar
van algemeen belang is, komt het mij voor,
dat het cok de b -langstelling van het groote
publiek waard ie.
Vooral dunkt me dit het geval, daar nog
onlangs bleek, hoe zelfs een deel der z.g.
groote pers nog zoo geheel onkundig is van
het eigenlijke doel van dit werk, namelijk hè:
tegengaan van den afschuwelyken handel in
blanke slavinnen, als gevolg van het bestaan
der bordeelen.
Het bovenstaande, naar aanleiding van het
volgende:
In een onzer groote bladen werd geschre
ven, als gevolg van de mededeeling van den
Minister van Justitie in de Eerste Kamer,
dat het zijn plan was een wetsvoorstel in te
dienen, tot verbod der bordeelen.
Ware het niet doelmatiger en beter, het
Nederlandsche volk met die weldaden i,nl.
snellere en betere rechtsbedeeling, enz.) aan
zich te verplichten, vóór hij m.tt argusoogen ging
snuffelen in het strafwetboek, of er nog niet
wat meer onzedelijkheid, bestraft kan worden."
Ik zou dezen overzichtsehrjjver eens willen
uitnoodigen, een bezoek in het Ziekenhuis
te brengen op de zalen waar de lijders aan
geslachtsziekten liggen van beiderlei kunne,
om hem het volle gewicht van het honden
dezer tirade te doen gevoelen!
Onlangs werd in Chicago eea echtpaar
achtervolgd, dat v? n hun verdiensten met
den handel in blanke slavinnen een huis
hadden laten bouwen van ?85.000.
Toen deze brave menschen bespeurden, dat
zg kans hadden te worden gevangen genomen,
namen ZQ de wijk naar Parijs, hun prachtig
ingericht huis in den steek latend.
Aldaar zetten ze hun snood bedrijf voort.
De boeken die in handen der dienaars van
het gerecht te Chicago vielen, toonden aan
dat zij den handel dreven onder een goed
georganiseerd syndicaat.
Het hoofdkwartier was in Chicago, de
filialen in al de groote steden. Deze filialen
zorgen voor distributie d. w.z. zenden vrouwen
en meisjes verder het land in.
Een meisje werd b. v. gekocht voor veertig
gulden. Verder werd zij verhandeld voor
? 4(0, soms wel voor / iOOO.
Het huis Du Fas had alleen van Jan. tot
Oct. voor niet minder dan ? 26,000 omgezet,
en in het jaar 1907 voor ? 500,000.
De agenten van deze nobele affaire reisden
naar een vast plan. Frankrijk, Hongarije,
Italië, Canada. Zij hielden de wacht aan alle
komende stoombooten in Canada, zoowel als
in de Vereenigde Si at en. Zij overzagen de
passagiers, spraken vriendelijk onervaren
meisjes aan en beloofden haar goede betrek
kingen. En daarna volgde misleiding, sla
vernij, in het kort een hel op aarde.
Is het wonder dat na zulke feiten, de oogen
van de verschillende autoriteiten eindelijk eens
wat wijder worden open gezet, en men het nut
van een internationale overeenkomst gaat
inzien.
Gedurende vijfentwintig jaren hebben de
Union, en de Vrouwenbond tot Verhooging
ijiimmiiiiiiiiiiiiiMiiMiiiiiiiMiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
UIT DE NATUUR.
Katjes.
Het moest toch lente worden. Maar het
heeft schrikkelijk lang geduurd, dit jaar. Dat
ie al weer vergeten; het is nog niet eens
officieel lente, en, met open ramen en afge
sloten kachel kan ik mijn opstel schrijven;
de sneeu w is gesmolten, een enkel grauw wit
plekje ligt er nog in mijn tuintje, in den
hoek waar de zon nooit komt; het is grof
korrelig en krijgt gaten en gangen als een
spons; morgen is ook dit laatste zichtbare
overblijfsel van den langen winter van 1909
verdwenen. Maar herinneringen zijn er
voorloopig genoeg; hinderlijke, als bevroren toppen
van nitheemsche coniferen en bloemheesters;
maar ook aangename. De allervroegste
bloeiers hebben een beetje gewacht en nu
krijgen we van de week heel wat tegelijk;
winteraconieten en sneeuwklokjes die toch
vastenavondzotjes" heeten, gaan nu samen
met de eerste doovenetels en de gouden
sterretjes van het klein- hoefblad; de haze
laars, in den regel half Maart al lang uit
gebloeid, stniven tegelijk met de elzen; en
als het zoo warm blijft als vandaag, hebben
we wilgenkatjes en iepenbloesem meteen
er bij.
Op de iepen ca, zijn onze voorjaarsbloeiers
onder de boomen alle katjesdragers. Dat is een
kenmerkende wijze van bloeien voor de ge
matigde luchtstreek; in de tropen komen ze
haast niet voor.
't Is een raar woord, dat wy voor die weinig
in het oog vallende en toch zoo belangwek
kende boombloemen gebruiken; en het lijkt
niet toepasselijk ook; wat hebben bijvoorbeeld
de harde, bruine, rolronde bloemtrosjes van
de elzen, of de stijf uitstaande vin gertj es van den
berk voor kit-achtigs aan zich; eerder zou
men aan vogelpootjes denken. Toch heeten
ze ook by onze buren: catkine, chatons en
Katzehen. Het wetenschappelijke woord is
amentum en dat beduidt zooveel als: slin
gerend riempje I In elk ge val. iets, dat te ver
klaren is.
Maar kat je s l Het eenige, wat ik er op weet,
is de zilverachtige zachtharige bedekking, die
de wilgenkatjes siert, vóór ze bloeien, er voor
verantwoordelijk te stellen. Daarbij zou men
nog aan hef zachte poezelige velletje van een
jonge poes kunnen denken; het is daarom
wel mogelijk, dat het wilgenkatje zijn naam
aan alle andere dergelijke bloeitrossen heeft
gegeven; dat neemt evenwel niets weg van
het verkeerde van den naam, want kaast
geen van alle andere katjes hebben vóór of
na den bloei iets poezelig!.
Maar: what't in a name? Iedereen weet
toch wat er mee bedoeld wordt; wél zal lang
niet ieder, al heeft hij zijn plantkundige
kennis niet geheel en al in de school achter
gelaten, zich nog kunnen herinneren, welk
verband er bestaat tusschen de ongewone
manier van bloemdragen en een klimaat
waarin zomer en winter elkaar geregeld
afwisselen. En menigeen, die heelemaal geen
botanie heeft beoefend, zal allicht geneigd
zyn te vragen: Zijn dat nu ook al bloemen,
die onoogelyke bruine rolletjes?
't Is maar de kwestie, wat men een bloem
van het Zedelijk Bewustzijn vrijwel aan
doovemans deur geklopt!
Maar zullen die toestanden door het
Stationswerk beter worden?
Men heeft boven kunnen lezen, hoe de
agenten van het syndicaat aan al(e booten
bij aankomst aanwezig zijn.
Welnu, b\j de aankomst der treinen is dit
eveneens het geval.
Men moet ze maar zien flaneer en, vooral
als er een trein uit het buitenland ge vracht
wordt.
Schuifelend, onzeker, de hoed wat schuins
op het dikke hoofd, met meestal kwabbige,
bleeke wangen en gluiperigen oogopslag.
Als man ns zoo'n wezen heeft zien rond
sluipen, op prooi loerend, dan kan men ze
in de meeste gevallen dadelijk herkennen.
Maar talrijke malen zijn ze, ondanks die
herkenning toch zóó afgericht, en 2e weten
zich in zulke gevallen zoo meesterlijk schuil
te houden tot op het oogenblik van han
delen, dat men wel den door de praktijk
verkregen speurzin eener Stationsdame moet
hebben, om den man op den juisten tijd zijn
prooi te kunnen ontrukken.
En laat ons nu eens aan de hand van het
jongste verslag nagaan, wat er o. a. alzoo in
het afgeloopen jaar in den Haag door de
Stationedames is verricht.
Het is wel iets opmerkelyks, dat waar
voorheen de zorg der Stationsdames zich
hoofdzakelijk bepaalde bij het werk op het
perron, men nu herhaaldelijk haar hulp komt
inroepen, in gevallen waar zij door haar rijpe
ondervinding en opgedane menschenkennis
advies kan geven.
Bijvoorbeeld werd haar onlangs gevraagd
een meisje van 14 jaar in een onzer zieken
huizen te bezoeken en toe te spreken, dat
reeds aan een ongeneeslijke geslachtsziekte
leed, door een ontuchtig leven, daartoe aan
gezet door haar moeder.
Een andermaal werd haar gevraagd een
vrouw in de gevangenis te gaan toespreken,
die spoedig weer in het gewone leven zou
terugkeeren. Zij verwachtte een kindje; en
had niets om van te leven
Hier werd door tusschenkomst van onzen
Bond raad verschaft.
Een meisje kwam schreiend aan het station.
Zy was als hulp aangenomen in de keuken
van een klein hotel.
't Was een knap meisje en al heel spoedig
bleek het haar dat het de bedoeling was
haar tot kamermeisje te maken.
Zij had beslist geweigerd en toen zij daarop
wilde vertrekken, weigerde men haar haar
geld en zelfs haar kleeren te geven.
Door tusschenkomst van de Stationsdame
kreeg ze haar goed terug.
Haar loon wilde men echter niet uitkeeren.
Tevens kwam het uit, dat zich vrouwelijke
agenten van publieke huizen in de keukens
van " hotels verhuren, om onder het dienst
personeel hun slag te kunnen slaan, liefst
met meisjes uit het buitenland.
Komen deze dan later als besmet naar
lichaam en ziel in de ziekenhuizen terecht,
dan vertellen zy haar levensgeschiedenis aan
de pleegzusters.
En nu een verheugend feit dat in het
verslag wordt geconstateerd: Door het steeds
bewaken der stations Staats- en Hollandsche
Spoor, door de R.-K. Ver. tot bescherming
van Jonge Meisjes en den Vrouwenbond tot
Verhooging van het Zedelijk Bewustzijn, is
het aantal placears da&r zeer afgenomen.
Maar telkens vinden zij nieuwe wegen om
het wild te verschalken.
Laat ons een staaltje daarvan meedeelen:
Eens kwam een. der Stationsdames aan de
halte Leidsche Stoomtram. Een boerenvrouw
kwam haar vragen of de roode, wit en zwarte
insigne van de dame nieuwe kleuren waren
voor de Geheelonthouding.
Het antwoord was, dat dit de kleuren waren
der Prot. Afd. Stationswerk. O, maar dat is
hier heelemaal niet noodigl" riep de vrouw uit.
Want heel dikwijls staat hier een heer die
kaartjes uitgeeft, waar men zich vervoegen
kan om een betrekking te krijgen."
En wat bleek nu?
Het was een bekend placeur.
Natuurlijk werd deze plaats sterk in het
oog gehouden en de heer verscheen met
zijn kaartjes.
Twee heele dagen heeft de Stationsdame
aldaar post gevat, steeds met den ronselaar
tegenover zich. Als jij ging eten, nam een
andere dame haar plaats in.
Een meisje dat naar Weenen moest, vroeg
om adressen van tehuizen en personen die
vertrouwbaar waren, die de Stationsdames op
hare adresly'sten hebben en dus terstond
konden opgeven.
Tevens worden de meisjes en vrouwen die
hulp wenschen, altijd het treinpersoneel aan
bevolen, met het verzoek om bij het verlaten
van den trein door den conducteur, de
reizigster aan den na hem komenden confiater
op te dragen.
De medewerking van politie, stations- en
spoorwegpersoneel is voor ons werk van zeer
groote waarde.
Dat de Stationsdames ook vaak het verzoek
van angstige ouders krijgen, die het spoor
van hun naar den Haag vertrokken dochters
zoeken, om deze op te sporen en dat daarom
de bordeelen vaak moeten worden doorzocht,
spreekt wel vanzelf in een stad als den Haag.
Zoo had een der dames reeds vijf bordeelen
bezocht en vond in het zesde eindelijk het
gezochte meisje, dat blijde was aan een leven
van ellende te worden onttrokken.
Zij is nu in een dienst en gedraagt zich
zeer goed.
Herhaaldelijk kwam het voor dat meisjes
uit den vreemde aan de stations kwamen,
om in betrekking te gaan, meestal in hotels.
Wanneer het bleek dat de zaak verdacht
was, waren zij steeds bereid de aangenomen
betrekking in den steek te laten, dankbaar
dat zij bijtijds werden gewaarschuwd!
En zoo zouden wij kunnen voortgaan.
g Boven het verslag waaruit het een en
ander is medegedeeld, staat: Wachter, wat
is er van den nacht?" De wachter zegt: De
morgen is gekomen, en het is nog nachtl..."
Laat ons allen voor zoover wij kunnen, de
komst van den vollen dig helpen verhaasten,
door niet alleen sympathie te voelen, maar
te^elijierttijd die sympathie te bewijzen, door
lid te worden of bijdragen te schenken voor
het Stationswerk.
D e n H a a g. H. VAN DE MOER.
wil noemen. De populaire beteekenis i) stellig:
iets aan een plant, dat mooi of ten minste
helder gekleurd is, en in den regel een
aangenamen geur verspreid, zoo iets als een roos
of een hyacinth of ten minste een reseda.
Een bloem evenwel heeft nog het volle
recht op dien naam, al biedt ze geen enkel
menschelijke geneugte; en zij die het daar
mee niet eens zijn, hyschen zich op een
belachelijk hoog egoïstisch kinderstoeltje.
Want een bloem is zich zelf genoeg en heeft,
als het er op aan komt, maling" aan alle
eigenwijze menschen. Elke bloem heeft een
opdracht in het plantenleven, soms een zeer
ingewikkelde, soms een eenvoudige, in elk
geval een belangrijke; want die bestaat in de
meewerking tot het in stand houden van de
soort; wat toch ook in de opinie van de
meeste menschen een niet onbelangrijke
functie is.
De allereenvoudigste bloem, dis dus maar
alleen en uitsluitend aan die eene opdracht
heeft te voldoen, behoeft uit niets anders te
bestaan dan uit n meeldraad, ja de draad
kan er desnoods nog af; het hoeft maar
een puntje, een knopje of doosje te zyn, mits
het een bevruchtend poeder bevat, dat wij
stuifmeelkorrels noemen; of anders uit n
stamper, die desnoods nog stijl en stempel,
zelfs het vruchtbeginsel kan missen; als er
maar alleen n eitje overblijft, hier of daar
op vastgehecht, dan is het naar zijn aard
en wezen al een bloem; en zulke bloemen
zyn er inderdaad.
Zoo'n allereenvoudigste bloem is dan óf
mannelijk, of vrouwelijk; maar ook de
plantkundigen noemen ze onvolledig; want in den
Mode.».
Meer dan ooit, is de vrouw, de schitter
figuur, zooals die vóór Benige jaren door de
kroniek-schrijfster Etincelle" van de Figaro
werd aangeduid.
regel behoort er althans een omhulling van
het eitje, een vruchtbeginsel bij. Ook zijn in
het meerendeel van de bloemen stampers en
meeldraden bijeen gezet binnen een hulsel,
ze zijn tweeslachtig; of, als dat niet het geval
is, zijn ze althans allebei op n plant te vin
den; zoo'n plant heet dan met een duidelij ken
botanischen term nhuizig; man en vrouw,
vruchtdraagster en bevruchter, wonen semen
in n huis.
Dit laatste nu is juist bij sommige van
onze" katjesboomen niet het geval. Daar be
staat niet alleen een scheiding van de ge
slachten, wat de bloem betreft, maar boven
dien zijn die bloemen met n geslacht"
of mannelijke of vrouwelijke geplaatst op
afzonderlijk planden; zoo is een wilg of popu
lier of mannelijk of vrouwelijk; wat z'n bloe
men betreft. Hazelaars, elzen, noten, eiken,
berken, beuken eri hagebeuken daarentegen
dragen beiderlei bloemen; op n en de
zelfde plant kunt ge daar alty'd a manne
lijke bloemen n vrouwelijke bloemen vinden;
maar nooit zijn de tweeerlei organen, die
het geslacht van een bloem bepalen, in n
en hetzelfde bloempje, en, zoo goed als
nooit, in een en hetzelfde katje vereenigd.
Kijk er van de week de elzenkatjes eens
op na; het gemakkelijkst zal het onderzoek
u vallen, wanneer ge een flinken tak afsnijdt
en op tafel in een vaas zet; d in ziet ge
meteen als de zon er toevallig op schijnt,
wat een fijne, donkere blauwpaarse kleur
de bladknopjes hebben, die op steeltjes om
de twijgen zyn geplaatst. Binnen een paar
dagen rekt zich het bruine rolronde dingetje,
dat wij nu maar katje zullen blijven
noeAlle weelde-artikelen omstuwen als een
glanzend gevolg, de vrouw die 's avonds in
de feestzaal verschijnt. Zij is de incarnatie
van schoonheid, gratie, poëzie en liefde. Is
de vrouw niet Souvereine" ?
Mannen werpen zich aan haar voeten;
verschillende takken van weelde-industrie,
zouden zonder baar niet kunnen bestaan.
Zelfs de bloemen schijnen slechts te bloeien
om haar te omgeuren, en met liefelijkheid
te omzweven.
Souvereine, o zeker l Doch grillige, onge
durige Souvereine, hunkerend ieder seizoen
naar ongekende schatten, die haar bekoor
lijkheden nieuwen luister moeten bijzetten.
Van lyrische ontboezeming zou men in
extatisch lofdicht kunnen overgaan, en toch
zou men onvoldoende uitzeggen' de onover
troffen weelde der modieuse avondtoilettcn.
Eén ding schijnt vast te staan: het ver
dwijnen der hooge Directoire en Empire taille.
De corsages worden langer; sommigen ver
lengen zich zelfs tot de scherpe punt der
XVIIIe eeuwsche japonnen. De meest
gedistingueerde vorm voor avond-toilet, blijft
de robe priacesse.
In Parijs zijn eenige grands couturiers, die
houw en trouw gezworen hebben aan de zeer
flatteerende robe princease, en van geen ver
andering willen hooren.
Robe princesse met a"i de schitterpracht
der middeneeuwsche feestkleedij. Een praal
van preciosa en flonkerend gesteente die
heugenis wekt aan de verblijdende
glansperiode van 't Byzantijnsche rijk.
Robe princesse met tunica bezaaid met
edelgesteenten en goud borduursel. Op
roodviolet onderkleed van liberty, zwart tulle
tunica wiegelend in kleurenspel van
amethysten en goud, is een creatie van een
Parijschen modekoning, een creatie waarin
Oostersche pracht en Fransche smaak har
monisch vereenigd zijn. Zoo ook in een robe
princesse van roode ninon voile met tunica
van grijs-schemerende mousseline de soie,
gegarneerd met motieven van zijden borduur
sel, omslingerd met randen en takken van
goud, staa1- en zilverweefsel. Een weder op
leven van den artistieken weeldezin der
XVIe Eeuw.
Ook de puntige corsages Louis XV zijn
op 't moleformulier. De rokken dezer toi
letten zijn gemouleerd, weinig gegarneerd
en met vrij lange sleep. De corsages der
Louis XV toiletten zijn gegarneerd met kost
bare kant en borduursel. De avondmantels
evenaren de avondtoiletten niet in
weelderigen zwier, zij i;aan verder, zij overtreffen
in luxe, het gewaad dat zij schutten tegen
koude en tocht. De Dalmatische en
Grieksche modellen met heerlijke golvingen en
losse plooien, zijn 't meest en vogue.
Wat de détails van 't avondtoilet be
treft, rag-tijne zijden kousjes, zwarte, of in
de tint der robe, zijn modieus.
Satijnen of gekleurde schoentjes van
chevreau leer, met groote gouden of zilveren
gespen, de schoentjes voltooien 't kleurenspel
der robe, want ook die zrjn bezaaid met echte
of imitatie preciosa. Paarlen zijn op 't oogen
blik, de geliefkoosde parure, diamanten
eenigen tijd in discrediet geraakt, flonkeren
nu weer in diadeem en rivière. Sedert de
zeer rechtmatige populariteit van koningin
Elena, Italië's bekoorlijke Souvereine, zijn de
lievelings-steenen der koningin: de smaragden,
modieuaer dan ooit.
Uit mijn Handleiding bij het Onderwijs". (UUjever W. Versluys, Amsterdam.)
men, en dan vertoonen zich gele vlekje?;
daarop krijgt het groengeel de overhand en het
winterbrum van het katje lost zich op in
bruine stipjes die in mooie spiraalryen op
het rolletje staan geteekend.
Nu eerst begint de bloei; onder elk bruin
stipje ontwikkelt zich een kommetjeof schubje
en dit omvat een stuk of wat vierslippige
bloempjes elk van vier meeldraden; die
bloempjes zijn heel klein, maar toch met
het bloote oog nog best te zien, zoolang de
helmknoppen nog niet open zijn; een loep
maakt het u veel gemakkelijker en laat u
meteen zien, dat elk slipje onder de meeldraad
als een holle hand gereed staat het stuifmeel
op te vangen.
Dit puilt uit den helmknop, als suiker uit
een vol toetje dat ge van onder wat knypt; in
dat kommetje blijft liggen. Wat dit beteekent
raadt ge dadelijk of ge merkt het wel, als ge
toevallig een deur tegenover een opgeschoven
venster opent. Dan slingert het heele katje
heen en weer, en bij elke beweging laat het
kommetje een scheutje van het poeder over
den rand glippen. Als alle katjes dat tegelijk
doen, golft er een geel wolkje o.er de tafel
en dat trekt langzaam omhoog; of het drijft
naar het venster toe, als de tocht te sterk is.
Wie het mog niet wist, heeft nu ook de
beteekenis van die manier van bloeien wel
begrepen; elk katje bevat een menigte vam
zulke mannelijke bloempjes; elk bloempje een
paar bakjes die het poeder opvangen en vast
houden, tot de wind ze komt schommelen.
Ontzaglijk is de massa stuifmeel, die er
geproduceerd wordt, wie het vooreerst goed
nagaat, staat er veroaaed over en beschuldigt
de natuur van verkwisting.
Niet waar? Er is toe b. maar
heel weinig stuifmeel noodigom
de roode draadjes te bestuiven,
die te voorschijn komen uit de
kleine bruinroode knopjes (de
vrouwelijke bloempjes), even
hooger aan het zelfde takje geplaatst.
Zeker; en nog verstandiger
zou het zijn, als die knopjes onder
en niet boven de stuiven de katjes
zaten; want dan viel het stuif
meel ook zonder tocht of windje
er meteen pardoes boven op; en
die domme stamperknopjes bui
gen zich nog wel omhoog, of ze
afkeerig waren van een nadere
kennismaking met het stuivend
poeder, waarvoor ze toch enkel
en alleen op de wereld zijn.
Wie zyn planten op tafel goed
aankijkt, hemerkt evenwel, dat de
^oode draadjes al lang goed en
wel uit de roode schubjes kwa
men kijken, vóór het meeste stuif
meel van het zelfde takje uit de
knoppen was gevallen; bij andere
takken is het net andersom. In
derdaad schijnt het, of de vrou
welijke bloempjes niet begeerig
zijn naar stuifmeel van de eigen
broers; maar meer gesteld op
zulk poeder, dat van andere elzen,
met iets oudere of jongere
meeldraadkatjea, afkomstig is.
En hoe staat het dan met de
Poufs van veeren en aigrettes met preciosa
gemonteerd, worden door oudere dames in
't kapsel gedragen. De paradijsveeren zyn ge
heel uit de mode. In 't Grieksche kapsel dat
door jonge vrouwtjes en jonge meisjes meer
en meer wordt gehuldigd, is de dofgonden
band der Griekinnen, de klassieke dracht.
De Empire waaier die tijdens de mode der
Empire robe zooveel opgang maakte, woidt
vervangen door de geestig beschilderde,
parelmoeren mat goud ingelegde waaiers d ar
XVIIIe eeuw.
Watteau's gchalke herderinnetjes en tijn
allercoquetste markiezinnetjes dartelen weer
voor ons op. (Zie Henry Allorge. Comme au
joli temps des Marquises).
De Parisienne draagt peau de SuèJe
handschoenen in teere, zachte tinten.
Vreemdelingen openbaren dikwijls voorkeur
voor den rigiden glacéhandschoen. Veel
bloeaen. au creux des corsages" en in 't
ceintuur. De tulle charpe die iets vlugs en
luchtigs aan de getooide vrouw geeft, blijft
ons getrouw.
Chique en stylvol zyn de moderne tailleur
costumes. Geplisseerde of gladde rok met
losse panier, gegaraeerd met knoopen en
lusjes. Lang, recht jaquet met lange, nauwe
mouwen, Soutache garneering.
Drap satin, in mol tint, castor en pauw
blauw is 't modieuse materiaal voor de tegen
woordige wandelcostuums.
Een nieuw weefsel fleur de pech er" glan
zend aan den rechterkant, dof aan de keerzijde,
wordt geweven in de gansche kleuren-gamma,
die speelt tusschen zacht-rose en
donktrkastanje.
Over 't algemeen ontwaart men twee
modestroomingen, waarvan de eene voert naar 't
tijdperk der Renaissance, de andere ons stu*t
naar de dagen van Louis XV. De afstand die
haar oorsprong scheidt, wil Madame Mode
complaisante et aimable als altijd, overbruggen
door de trouwhartigste concessiën.
De Renaissance plaatst haar draperieën
slechts aan nzyde, een beetje hoog; Louis
XV navolging, waarvan de bedoeling is, ons
weer tot de pauiers terug te voeren, brengt
lichte draperieën heel onder aan de rok,
zachtkens aan beide zijden oploopend.
Doch, n Renaissance n Lodewyk XV
japonnen, zijn niet meer in n stuk. Hok
en corsage afzonderlijk; corsage nauw slui
tend, mouleerend de buste ter plaatse haar
door moeder natuur aangewezen, niet langer
schuil-gaand in 't Empire model.
De Robe Empire heeft geleefd niet ce
que vivent les roses, l'espace d'un matin,
maar lang, overvloedig, tot vervelens toe,
want, by dit model behoort de gratie, de
schoonheid, de buigzaamheid eener Juliette
Récamier, de betooverend schoone vrouw,
sieraad van 't eerste Keizerryk, en zulke
verschijningen zijn zeldzaam.
Als verrassende nieuwigheid tusschen de
modieuse lichte tinten, duikt weer 't zwart
op. Zwart, waaraan gaandeweg elke vrouw
ontrouw werd.
La note gaie op 't somber zwart is verfc
Empire, of corail.
Tussor en tulle handhaven zich.
Voor gekleede japonnen, tracht men de
% mouw opnieuw te lanceeren, waardoor,
indien dit modetje pakt, armbanden en
lange handschoenen door de Directoire mouw
verdrongen, uit hun vergetelheid zullen
hen ijzen. CAPRICE.
kans, dat de roode draadjes, die zich ver uit
strekken om wat poeder op te vangen, nog
hun bekomst zullen krijgen, nu de katjes in de
buurt het niet zullen bedienen? Zie, het is
toch maar goed, dat de natuur zoo'n schijnbare
verkwister is; want die overvloed
vanelzenstuifmeel maakt de kans al veel grooter; de
wind is de verstrooier en verspreider en
die waait naar alle zyden; niet juist in
de richting van de wachtende vrouwtjes;
maar er is immers zoo veel van dat poeder,
dat, als er ook maar een op de honderd
duizend (ik noem maar wat) op een vrouwelijk
bloempje belandt, er geen enkel onbedacht
blijft. Het is het geval van den jager, die met
hagel schiet. Het gele poeder zweeft straks als
een rook wolk j e door de elzestruiken, en dat er
in den regel doel getroffen wordt, bewijzen u
de zwarte dennekegelachtige elzepropjes die
aan dezelfde twijg zitten, waarvan ge op het
oogenblik het leven bestudeert; dat zijnde
nu leege vruchtkegeltjes van verleden jaar;
de sijfjes en de vinken hebben er de vrucht j es
uitgehaald; verleden jaar waren het net zulke
roode stompe katjes, als die daar nu boven
de gele meeldraadjes-franjes hangen.
Er is ook nu wel doel getroffen: de wind
heeft zijn kruiersdienst evengoed verricht als
verleden jaar. Gelukkig, niet waar, dat er
nog geen bladeren aan de boomen zyn, anders
was er nog veel meer stuifmeel verongelukt,
en misschien was er wel in 't geheel niets
beland op de kust, waar het verwacht werd.
Die windbloeiers stuiven in den regel in den
tijd, dat de meeste boomen nog kaal zyn, en
dat zou in een land, zooals onder de tropen,
waar immers de boomen niet alle tegelijk
hun blad verliezen, niet best gaan.
Nu zou het heelemaal niet schadelijk voor
elzen en hazelaars zijn, als dekatjesbloemen
ook nog een mooie kleur en wat geur hadden,
en nog honing bovendien. Als de bloemen
tot nut en vermaak van de menschen be
stonden, zou dat misschien ook wel het geval
zijn, maar dat is nu eenmaal niet zoo. Wat
voor nut zou zoo'n windbloeier er van hebben?
Misschien wel schade door nuttelooze ver
kwisting van materiaal. Als de bloemen de
menschen noodig hebben, wie weet hoe ze
er dan uitzagen! Nu hebben ze wel vaak
iemand anders noodig dan de wind: een bij,
een hommel, een kever of vlieg of kapel;
door zoo'n beestje laten sommigen hun stuif
meel overbrengen en voor die willen ze wel
kleuren, geuren en honing voortbrengen. Als
nu de menachen die, na ijverige studie van het
bloemenleven, graag een verklaring van de
natuurverschy nselen geven, zich niet allemaal
vergissen, dan staan die heerlijke bloemen
kleuren en de zonderlinge, soms mooie, soms
grillige bloemvormen zeer vaak in verband
met het bezoek,datze verlangen en verwachten
van hun vrienden uit de insecten-wereld.
En de katjesboomen kunnen ze missen; die
hebben geen insecten van noode, de wind is
hun commissionair en die eischt, om zich te
kunnen kwijten van zijn taak, weer een het l
andere manier van bloeien: de eigenaardige
bloeiwyze, die wij naar ouder gewoonte een
katje blijven noemen; wat niets zegt en toch
zooveel beteekent.
E. HBIMANS.