De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 28 maart pagina 5

28 maart 1909 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

i' h No. 16&7 DE AM'STERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. YOO3 DAMEjS. Het Slatioiswerï. By de vele verslagen va'a de werkzaam» heden, verr'cht door filantrooische vereenigingen in het afgeloopen jaar, komt ook ditmaal weer de mededeeling van het comit voor het Haagsch Stationawerk onze aandacht vragen. Daar dit werk niet van plaatselijk maar van algemeen belang is, komt het mij voor, dat het cok de b -langstelling van het groote publiek waard ie. Vooral dunkt me dit het geval, daar nog onlangs bleek, hoe zelfs een deel der z.g. groote pers nog zoo geheel onkundig is van het eigenlijke doel van dit werk, namelijk hè: tegengaan van den afschuwelyken handel in blanke slavinnen, als gevolg van het bestaan der bordeelen. Het bovenstaande, naar aanleiding van het volgende: In een onzer groote bladen werd geschre ven, als gevolg van de mededeeling van den Minister van Justitie in de Eerste Kamer, dat het zijn plan was een wetsvoorstel in te dienen, tot verbod der bordeelen. Ware het niet doelmatiger en beter, het Nederlandsche volk met die weldaden i,nl. snellere en betere rechtsbedeeling, enz.) aan zich te verplichten, vóór hij m.tt argusoogen ging snuffelen in het strafwetboek, of er nog niet wat meer onzedelijkheid, bestraft kan worden." Ik zou dezen overzichtsehrjjver eens willen uitnoodigen, een bezoek in het Ziekenhuis te brengen op de zalen waar de lijders aan geslachtsziekten liggen van beiderlei kunne, om hem het volle gewicht van het honden dezer tirade te doen gevoelen! Onlangs werd in Chicago eea echtpaar achtervolgd, dat v? n hun verdiensten met den handel in blanke slavinnen een huis hadden laten bouwen van ?85.000. Toen deze brave menschen bespeurden, dat zg kans hadden te worden gevangen genomen, namen ZQ de wijk naar Parijs, hun prachtig ingericht huis in den steek latend. Aldaar zetten ze hun snood bedrijf voort. De boeken die in handen der dienaars van het gerecht te Chicago vielen, toonden aan dat zij den handel dreven onder een goed georganiseerd syndicaat. Het hoofdkwartier was in Chicago, de filialen in al de groote steden. Deze filialen zorgen voor distributie d. w.z. zenden vrouwen en meisjes verder het land in. Een meisje werd b. v. gekocht voor veertig gulden. Verder werd zij verhandeld voor ? 4(0, soms wel voor / iOOO. Het huis Du Fas had alleen van Jan. tot Oct. voor niet minder dan ? 26,000 omgezet, en in het jaar 1907 voor ? 500,000. De agenten van deze nobele affaire reisden naar een vast plan. Frankrijk, Hongarije, Italië, Canada. Zij hielden de wacht aan alle komende stoombooten in Canada, zoowel als in de Vereenigde Si at en. Zij overzagen de passagiers, spraken vriendelijk onervaren meisjes aan en beloofden haar goede betrek kingen. En daarna volgde misleiding, sla vernij, in het kort een hel op aarde. Is het wonder dat na zulke feiten, de oogen van de verschillende autoriteiten eindelijk eens wat wijder worden open gezet, en men het nut van een internationale overeenkomst gaat inzien. Gedurende vijfentwintig jaren hebben de Union, en de Vrouwenbond tot Verhooging ijiimmiiiiiiiiiiiiiMiiMiiiiiiiMiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii UIT DE NATUUR. Katjes. Het moest toch lente worden. Maar het heeft schrikkelijk lang geduurd, dit jaar. Dat ie al weer vergeten; het is nog niet eens officieel lente, en, met open ramen en afge sloten kachel kan ik mijn opstel schrijven; de sneeu w is gesmolten, een enkel grauw wit plekje ligt er nog in mijn tuintje, in den hoek waar de zon nooit komt; het is grof korrelig en krijgt gaten en gangen als een spons; morgen is ook dit laatste zichtbare overblijfsel van den langen winter van 1909 verdwenen. Maar herinneringen zijn er voorloopig genoeg; hinderlijke, als bevroren toppen van nitheemsche coniferen en bloemheesters; maar ook aangename. De allervroegste bloeiers hebben een beetje gewacht en nu krijgen we van de week heel wat tegelijk; winteraconieten en sneeuwklokjes die toch vastenavondzotjes" heeten, gaan nu samen met de eerste doovenetels en de gouden sterretjes van het klein- hoefblad; de haze laars, in den regel half Maart al lang uit gebloeid, stniven tegelijk met de elzen; en als het zoo warm blijft als vandaag, hebben we wilgenkatjes en iepenbloesem meteen er bij. Op de iepen ca, zijn onze voorjaarsbloeiers onder de boomen alle katjesdragers. Dat is een kenmerkende wijze van bloeien voor de ge matigde luchtstreek; in de tropen komen ze haast niet voor. 't Is een raar woord, dat wy voor die weinig in het oog vallende en toch zoo belangwek kende boombloemen gebruiken; en het lijkt niet toepasselijk ook; wat hebben bijvoorbeeld de harde, bruine, rolronde bloemtrosjes van de elzen, of de stijf uitstaande vin gertj es van den berk voor kit-achtigs aan zich; eerder zou men aan vogelpootjes denken. Toch heeten ze ook by onze buren: catkine, chatons en Katzehen. Het wetenschappelijke woord is amentum en dat beduidt zooveel als: slin gerend riempje I In elk ge val. iets, dat te ver klaren is. Maar kat je s l Het eenige, wat ik er op weet, is de zilverachtige zachtharige bedekking, die de wilgenkatjes siert, vóór ze bloeien, er voor verantwoordelijk te stellen. Daarbij zou men nog aan hef zachte poezelige velletje van een jonge poes kunnen denken; het is daarom wel mogelijk, dat het wilgenkatje zijn naam aan alle andere dergelijke bloeitrossen heeft gegeven; dat neemt evenwel niets weg van het verkeerde van den naam, want kaast geen van alle andere katjes hebben vóór of na den bloei iets poezelig!. Maar: what't in a name? Iedereen weet toch wat er mee bedoeld wordt; wél zal lang niet ieder, al heeft hij zijn plantkundige kennis niet geheel en al in de school achter gelaten, zich nog kunnen herinneren, welk verband er bestaat tusschen de ongewone manier van bloemdragen en een klimaat waarin zomer en winter elkaar geregeld afwisselen. En menigeen, die heelemaal geen botanie heeft beoefend, zal allicht geneigd zyn te vragen: Zijn dat nu ook al bloemen, die onoogelyke bruine rolletjes? 't Is maar de kwestie, wat men een bloem van het Zedelijk Bewustzijn vrijwel aan doovemans deur geklopt! Maar zullen die toestanden door het Stationswerk beter worden? Men heeft boven kunnen lezen, hoe de agenten van het syndicaat aan al(e booten bij aankomst aanwezig zijn. Welnu, b\j de aankomst der treinen is dit eveneens het geval. Men moet ze maar zien flaneer en, vooral als er een trein uit het buitenland ge vracht wordt. Schuifelend, onzeker, de hoed wat schuins op het dikke hoofd, met meestal kwabbige, bleeke wangen en gluiperigen oogopslag. Als man ns zoo'n wezen heeft zien rond sluipen, op prooi loerend, dan kan men ze in de meeste gevallen dadelijk herkennen. Maar talrijke malen zijn ze, ondanks die herkenning toch zóó afgericht, en 2e weten zich in zulke gevallen zoo meesterlijk schuil te houden tot op het oogenblik van han delen, dat men wel den door de praktijk verkregen speurzin eener Stationsdame moet hebben, om den man op den juisten tijd zijn prooi te kunnen ontrukken. En laat ons nu eens aan de hand van het jongste verslag nagaan, wat er o. a. alzoo in het afgeloopen jaar in den Haag door de Stationedames is verricht. Het is wel iets opmerkelyks, dat waar voorheen de zorg der Stationsdames zich hoofdzakelijk bepaalde bij het werk op het perron, men nu herhaaldelijk haar hulp komt inroepen, in gevallen waar zij door haar rijpe ondervinding en opgedane menschenkennis advies kan geven. Bijvoorbeeld werd haar onlangs gevraagd een meisje van 14 jaar in een onzer zieken huizen te bezoeken en toe te spreken, dat reeds aan een ongeneeslijke geslachtsziekte leed, door een ontuchtig leven, daartoe aan gezet door haar moeder. Een andermaal werd haar gevraagd een vrouw in de gevangenis te gaan toespreken, die spoedig weer in het gewone leven zou terugkeeren. Zij verwachtte een kindje; en had niets om van te leven Hier werd door tusschenkomst van onzen Bond raad verschaft. Een meisje kwam schreiend aan het station. Zy was als hulp aangenomen in de keuken van een klein hotel. 't Was een knap meisje en al heel spoedig bleek het haar dat het de bedoeling was haar tot kamermeisje te maken. Zij had beslist geweigerd en toen zij daarop wilde vertrekken, weigerde men haar haar geld en zelfs haar kleeren te geven. Door tusschenkomst van de Stationsdame kreeg ze haar goed terug. Haar loon wilde men echter niet uitkeeren. Tevens kwam het uit, dat zich vrouwelijke agenten van publieke huizen in de keukens van " hotels verhuren, om onder het dienst personeel hun slag te kunnen slaan, liefst met meisjes uit het buitenland. Komen deze dan later als besmet naar lichaam en ziel in de ziekenhuizen terecht, dan vertellen zy haar levensgeschiedenis aan de pleegzusters. En nu een verheugend feit dat in het verslag wordt geconstateerd: Door het steeds bewaken der stations Staats- en Hollandsche Spoor, door de R.-K. Ver. tot bescherming van Jonge Meisjes en den Vrouwenbond tot Verhooging van het Zedelijk Bewustzijn, is het aantal placears da&r zeer afgenomen. Maar telkens vinden zij nieuwe wegen om het wild te verschalken. Laat ons een staaltje daarvan meedeelen: Eens kwam een. der Stationsdames aan de halte Leidsche Stoomtram. Een boerenvrouw kwam haar vragen of de roode, wit en zwarte insigne van de dame nieuwe kleuren waren voor de Geheelonthouding. Het antwoord was, dat dit de kleuren waren der Prot. Afd. Stationswerk. O, maar dat is hier heelemaal niet noodigl" riep de vrouw uit. Want heel dikwijls staat hier een heer die kaartjes uitgeeft, waar men zich vervoegen kan om een betrekking te krijgen." En wat bleek nu? Het was een bekend placeur. Natuurlijk werd deze plaats sterk in het oog gehouden en de heer verscheen met zijn kaartjes. Twee heele dagen heeft de Stationsdame aldaar post gevat, steeds met den ronselaar tegenover zich. Als jij ging eten, nam een andere dame haar plaats in. Een meisje dat naar Weenen moest, vroeg om adressen van tehuizen en personen die vertrouwbaar waren, die de Stationsdames op hare adresly'sten hebben en dus terstond konden opgeven. Tevens worden de meisjes en vrouwen die hulp wenschen, altijd het treinpersoneel aan bevolen, met het verzoek om bij het verlaten van den trein door den conducteur, de reizigster aan den na hem komenden confiater op te dragen. De medewerking van politie, stations- en spoorwegpersoneel is voor ons werk van zeer groote waarde. Dat de Stationsdames ook vaak het verzoek van angstige ouders krijgen, die het spoor van hun naar den Haag vertrokken dochters zoeken, om deze op te sporen en dat daarom de bordeelen vaak moeten worden doorzocht, spreekt wel vanzelf in een stad als den Haag. Zoo had een der dames reeds vijf bordeelen bezocht en vond in het zesde eindelijk het gezochte meisje, dat blijde was aan een leven van ellende te worden onttrokken. Zij is nu in een dienst en gedraagt zich zeer goed. Herhaaldelijk kwam het voor dat meisjes uit den vreemde aan de stations kwamen, om in betrekking te gaan, meestal in hotels. Wanneer het bleek dat de zaak verdacht was, waren zij steeds bereid de aangenomen betrekking in den steek te laten, dankbaar dat zij bijtijds werden gewaarschuwd! En zoo zouden wij kunnen voortgaan. g Boven het verslag waaruit het een en ander is medegedeeld, staat: Wachter, wat is er van den nacht?" De wachter zegt: De morgen is gekomen, en het is nog nachtl..." Laat ons allen voor zoover wij kunnen, de komst van den vollen dig helpen verhaasten, door niet alleen sympathie te voelen, maar te^elijierttijd die sympathie te bewijzen, door lid te worden of bijdragen te schenken voor het Stationswerk. D e n H a a g. H. VAN DE MOER. wil noemen. De populaire beteekenis i) stellig: iets aan een plant, dat mooi of ten minste helder gekleurd is, en in den regel een aangenamen geur verspreid, zoo iets als een roos of een hyacinth of ten minste een reseda. Een bloem evenwel heeft nog het volle recht op dien naam, al biedt ze geen enkel menschelijke geneugte; en zij die het daar mee niet eens zijn, hyschen zich op een belachelijk hoog egoïstisch kinderstoeltje. Want een bloem is zich zelf genoeg en heeft, als het er op aan komt, maling" aan alle eigenwijze menschen. Elke bloem heeft een opdracht in het plantenleven, soms een zeer ingewikkelde, soms een eenvoudige, in elk geval een belangrijke; want die bestaat in de meewerking tot het in stand houden van de soort; wat toch ook in de opinie van de meeste menschen een niet onbelangrijke functie is. De allereenvoudigste bloem, dis dus maar alleen en uitsluitend aan die eene opdracht heeft te voldoen, behoeft uit niets anders te bestaan dan uit n meeldraad, ja de draad kan er desnoods nog af; het hoeft maar een puntje, een knopje of doosje te zyn, mits het een bevruchtend poeder bevat, dat wij stuifmeelkorrels noemen; of anders uit n stamper, die desnoods nog stijl en stempel, zelfs het vruchtbeginsel kan missen; als er maar alleen n eitje overblijft, hier of daar op vastgehecht, dan is het naar zijn aard en wezen al een bloem; en zulke bloemen zyn er inderdaad. Zoo'n allereenvoudigste bloem is dan óf mannelijk, of vrouwelijk; maar ook de plantkundigen noemen ze onvolledig; want in den Mode.». Meer dan ooit, is de vrouw, de schitter figuur, zooals die vóór Benige jaren door de kroniek-schrijfster Etincelle" van de Figaro werd aangeduid. regel behoort er althans een omhulling van het eitje, een vruchtbeginsel bij. Ook zijn in het meerendeel van de bloemen stampers en meeldraden bijeen gezet binnen een hulsel, ze zijn tweeslachtig; of, als dat niet het geval is, zijn ze althans allebei op n plant te vin den; zoo'n plant heet dan met een duidelij ken botanischen term nhuizig; man en vrouw, vruchtdraagster en bevruchter, wonen semen in n huis. Dit laatste nu is juist bij sommige van onze" katjesboomen niet het geval. Daar be staat niet alleen een scheiding van de ge slachten, wat de bloem betreft, maar boven dien zijn die bloemen met n geslacht" of mannelijke of vrouwelijke geplaatst op afzonderlijk planden; zoo is een wilg of popu lier of mannelijk of vrouwelijk; wat z'n bloe men betreft. Hazelaars, elzen, noten, eiken, berken, beuken eri hagebeuken daarentegen dragen beiderlei bloemen; op n en de zelfde plant kunt ge daar alty'd a manne lijke bloemen n vrouwelijke bloemen vinden; maar nooit zijn de tweeerlei organen, die het geslacht van een bloem bepalen, in n en hetzelfde bloempje, en, zoo goed als nooit, in een en hetzelfde katje vereenigd. Kijk er van de week de elzenkatjes eens op na; het gemakkelijkst zal het onderzoek u vallen, wanneer ge een flinken tak afsnijdt en op tafel in een vaas zet; d in ziet ge meteen als de zon er toevallig op schijnt, wat een fijne, donkere blauwpaarse kleur de bladknopjes hebben, die op steeltjes om de twijgen zyn geplaatst. Binnen een paar dagen rekt zich het bruine rolronde dingetje, dat wij nu maar katje zullen blijven noeAlle weelde-artikelen omstuwen als een glanzend gevolg, de vrouw die 's avonds in de feestzaal verschijnt. Zij is de incarnatie van schoonheid, gratie, poëzie en liefde. Is de vrouw niet Souvereine" ? Mannen werpen zich aan haar voeten; verschillende takken van weelde-industrie, zouden zonder baar niet kunnen bestaan. Zelfs de bloemen schijnen slechts te bloeien om haar te omgeuren, en met liefelijkheid te omzweven. Souvereine, o zeker l Doch grillige, onge durige Souvereine, hunkerend ieder seizoen naar ongekende schatten, die haar bekoor lijkheden nieuwen luister moeten bijzetten. Van lyrische ontboezeming zou men in extatisch lofdicht kunnen overgaan, en toch zou men onvoldoende uitzeggen' de onover troffen weelde der modieuse avondtoilettcn. Eén ding schijnt vast te staan: het ver dwijnen der hooge Directoire en Empire taille. De corsages worden langer; sommigen ver lengen zich zelfs tot de scherpe punt der XVIIIe eeuwsche japonnen. De meest gedistingueerde vorm voor avond-toilet, blijft de robe priacesse. In Parijs zijn eenige grands couturiers, die houw en trouw gezworen hebben aan de zeer flatteerende robe princease, en van geen ver andering willen hooren. Robe princesse met a"i de schitterpracht der middeneeuwsche feestkleedij. Een praal van preciosa en flonkerend gesteente die heugenis wekt aan de verblijdende glansperiode van 't Byzantijnsche rijk. Robe princesse met tunica bezaaid met edelgesteenten en goud borduursel. Op roodviolet onderkleed van liberty, zwart tulle tunica wiegelend in kleurenspel van amethysten en goud, is een creatie van een Parijschen modekoning, een creatie waarin Oostersche pracht en Fransche smaak har monisch vereenigd zijn. Zoo ook in een robe princesse van roode ninon voile met tunica van grijs-schemerende mousseline de soie, gegarneerd met motieven van zijden borduur sel, omslingerd met randen en takken van goud, staa1- en zilverweefsel. Een weder op leven van den artistieken weeldezin der XVIe Eeuw. Ook de puntige corsages Louis XV zijn op 't moleformulier. De rokken dezer toi letten zijn gemouleerd, weinig gegarneerd en met vrij lange sleep. De corsages der Louis XV toiletten zijn gegarneerd met kost bare kant en borduursel. De avondmantels evenaren de avondtoiletten niet in weelderigen zwier, zij i;aan verder, zij overtreffen in luxe, het gewaad dat zij schutten tegen koude en tocht. De Dalmatische en Grieksche modellen met heerlijke golvingen en losse plooien, zijn 't meest en vogue. Wat de détails van 't avondtoilet be treft, rag-tijne zijden kousjes, zwarte, of in de tint der robe, zijn modieus. Satijnen of gekleurde schoentjes van chevreau leer, met groote gouden of zilveren gespen, de schoentjes voltooien 't kleurenspel der robe, want ook die zrjn bezaaid met echte of imitatie preciosa. Paarlen zijn op 't oogen blik, de geliefkoosde parure, diamanten eenigen tijd in discrediet geraakt, flonkeren nu weer in diadeem en rivière. Sedert de zeer rechtmatige populariteit van koningin Elena, Italië's bekoorlijke Souvereine, zijn de lievelings-steenen der koningin: de smaragden, modieuaer dan ooit. Uit mijn Handleiding bij het Onderwijs". (UUjever W. Versluys, Amsterdam.) men, en dan vertoonen zich gele vlekje?; daarop krijgt het groengeel de overhand en het winterbrum van het katje lost zich op in bruine stipjes die in mooie spiraalryen op het rolletje staan geteekend. Nu eerst begint de bloei; onder elk bruin stipje ontwikkelt zich een kommetjeof schubje en dit omvat een stuk of wat vierslippige bloempjes elk van vier meeldraden; die bloempjes zijn heel klein, maar toch met het bloote oog nog best te zien, zoolang de helmknoppen nog niet open zijn; een loep maakt het u veel gemakkelijker en laat u meteen zien, dat elk slipje onder de meeldraad als een holle hand gereed staat het stuifmeel op te vangen. Dit puilt uit den helmknop, als suiker uit een vol toetje dat ge van onder wat knypt; in dat kommetje blijft liggen. Wat dit beteekent raadt ge dadelijk of ge merkt het wel, als ge toevallig een deur tegenover een opgeschoven venster opent. Dan slingert het heele katje heen en weer, en bij elke beweging laat het kommetje een scheutje van het poeder over den rand glippen. Als alle katjes dat tegelijk doen, golft er een geel wolkje o.er de tafel en dat trekt langzaam omhoog; of het drijft naar het venster toe, als de tocht te sterk is. Wie het mog niet wist, heeft nu ook de beteekenis van die manier van bloeien wel begrepen; elk katje bevat een menigte vam zulke mannelijke bloempjes; elk bloempje een paar bakjes die het poeder opvangen en vast houden, tot de wind ze komt schommelen. Ontzaglijk is de massa stuifmeel, die er geproduceerd wordt, wie het vooreerst goed nagaat, staat er veroaaed over en beschuldigt de natuur van verkwisting. Niet waar? Er is toe b. maar heel weinig stuifmeel noodigom de roode draadjes te bestuiven, die te voorschijn komen uit de kleine bruinroode knopjes (de vrouwelijke bloempjes), even hooger aan het zelfde takje geplaatst. Zeker; en nog verstandiger zou het zijn, als die knopjes onder en niet boven de stuiven de katjes zaten; want dan viel het stuif meel ook zonder tocht of windje er meteen pardoes boven op; en die domme stamperknopjes bui gen zich nog wel omhoog, of ze afkeerig waren van een nadere kennismaking met het stuivend poeder, waarvoor ze toch enkel en alleen op de wereld zijn. Wie zyn planten op tafel goed aankijkt, hemerkt evenwel, dat de ^oode draadjes al lang goed en wel uit de roode schubjes kwa men kijken, vóór het meeste stuif meel van het zelfde takje uit de knoppen was gevallen; bij andere takken is het net andersom. In derdaad schijnt het, of de vrou welijke bloempjes niet begeerig zijn naar stuifmeel van de eigen broers; maar meer gesteld op zulk poeder, dat van andere elzen, met iets oudere of jongere meeldraadkatjea, afkomstig is. En hoe staat het dan met de Poufs van veeren en aigrettes met preciosa gemonteerd, worden door oudere dames in 't kapsel gedragen. De paradijsveeren zyn ge heel uit de mode. In 't Grieksche kapsel dat door jonge vrouwtjes en jonge meisjes meer en meer wordt gehuldigd, is de dofgonden band der Griekinnen, de klassieke dracht. De Empire waaier die tijdens de mode der Empire robe zooveel opgang maakte, woidt vervangen door de geestig beschilderde, parelmoeren mat goud ingelegde waaiers d ar XVIIIe eeuw. Watteau's gchalke herderinnetjes en tijn allercoquetste markiezinnetjes dartelen weer voor ons op. (Zie Henry Allorge. Comme au joli temps des Marquises). De Parisienne draagt peau de SuèJe handschoenen in teere, zachte tinten. Vreemdelingen openbaren dikwijls voorkeur voor den rigiden glacéhandschoen. Veel bloeaen. au creux des corsages" en in 't ceintuur. De tulle charpe die iets vlugs en luchtigs aan de getooide vrouw geeft, blijft ons getrouw. Chique en stylvol zyn de moderne tailleur costumes. Geplisseerde of gladde rok met losse panier, gegaraeerd met knoopen en lusjes. Lang, recht jaquet met lange, nauwe mouwen, Soutache garneering. Drap satin, in mol tint, castor en pauw blauw is 't modieuse materiaal voor de tegen woordige wandelcostuums. Een nieuw weefsel fleur de pech er" glan zend aan den rechterkant, dof aan de keerzijde, wordt geweven in de gansche kleuren-gamma, die speelt tusschen zacht-rose en donktrkastanje. Over 't algemeen ontwaart men twee modestroomingen, waarvan de eene voert naar 't tijdperk der Renaissance, de andere ons stu*t naar de dagen van Louis XV. De afstand die haar oorsprong scheidt, wil Madame Mode complaisante et aimable als altijd, overbruggen door de trouwhartigste concessiën. De Renaissance plaatst haar draperieën slechts aan nzyde, een beetje hoog; Louis XV navolging, waarvan de bedoeling is, ons weer tot de pauiers terug te voeren, brengt lichte draperieën heel onder aan de rok, zachtkens aan beide zijden oploopend. Doch, n Renaissance n Lodewyk XV japonnen, zijn niet meer in n stuk. Hok en corsage afzonderlijk; corsage nauw slui tend, mouleerend de buste ter plaatse haar door moeder natuur aangewezen, niet langer schuil-gaand in 't Empire model. De Robe Empire heeft geleefd niet ce que vivent les roses, l'espace d'un matin, maar lang, overvloedig, tot vervelens toe, want, by dit model behoort de gratie, de schoonheid, de buigzaamheid eener Juliette Récamier, de betooverend schoone vrouw, sieraad van 't eerste Keizerryk, en zulke verschijningen zijn zeldzaam. Als verrassende nieuwigheid tusschen de modieuse lichte tinten, duikt weer 't zwart op. Zwart, waaraan gaandeweg elke vrouw ontrouw werd. La note gaie op 't somber zwart is verfc Empire, of corail. Tussor en tulle handhaven zich. Voor gekleede japonnen, tracht men de % mouw opnieuw te lanceeren, waardoor, indien dit modetje pakt, armbanden en lange handschoenen door de Directoire mouw verdrongen, uit hun vergetelheid zullen hen ijzen. CAPRICE. kans, dat de roode draadjes, die zich ver uit strekken om wat poeder op te vangen, nog hun bekomst zullen krijgen, nu de katjes in de buurt het niet zullen bedienen? Zie, het is toch maar goed, dat de natuur zoo'n schijnbare verkwister is; want die overvloed vanelzenstuifmeel maakt de kans al veel grooter; de wind is de verstrooier en verspreider en die waait naar alle zyden; niet juist in de richting van de wachtende vrouwtjes; maar er is immers zoo veel van dat poeder, dat, als er ook maar een op de honderd duizend (ik noem maar wat) op een vrouwelijk bloempje belandt, er geen enkel onbedacht blijft. Het is het geval van den jager, die met hagel schiet. Het gele poeder zweeft straks als een rook wolk j e door de elzestruiken, en dat er in den regel doel getroffen wordt, bewijzen u de zwarte dennekegelachtige elzepropjes die aan dezelfde twijg zitten, waarvan ge op het oogenblik het leven bestudeert; dat zijnde nu leege vruchtkegeltjes van verleden jaar; de sijfjes en de vinken hebben er de vrucht j es uitgehaald; verleden jaar waren het net zulke roode stompe katjes, als die daar nu boven de gele meeldraadjes-franjes hangen. Er is ook nu wel doel getroffen: de wind heeft zijn kruiersdienst evengoed verricht als verleden jaar. Gelukkig, niet waar, dat er nog geen bladeren aan de boomen zyn, anders was er nog veel meer stuifmeel verongelukt, en misschien was er wel in 't geheel niets beland op de kust, waar het verwacht werd. Die windbloeiers stuiven in den regel in den tijd, dat de meeste boomen nog kaal zyn, en dat zou in een land, zooals onder de tropen, waar immers de boomen niet alle tegelijk hun blad verliezen, niet best gaan. Nu zou het heelemaal niet schadelijk voor elzen en hazelaars zijn, als dekatjesbloemen ook nog een mooie kleur en wat geur hadden, en nog honing bovendien. Als de bloemen tot nut en vermaak van de menschen be stonden, zou dat misschien ook wel het geval zijn, maar dat is nu eenmaal niet zoo. Wat voor nut zou zoo'n windbloeier er van hebben? Misschien wel schade door nuttelooze ver kwisting van materiaal. Als de bloemen de menschen noodig hebben, wie weet hoe ze er dan uitzagen! Nu hebben ze wel vaak iemand anders noodig dan de wind: een bij, een hommel, een kever of vlieg of kapel; door zoo'n beestje laten sommigen hun stuif meel overbrengen en voor die willen ze wel kleuren, geuren en honing voortbrengen. Als nu de menachen die, na ijverige studie van het bloemenleven, graag een verklaring van de natuurverschy nselen geven, zich niet allemaal vergissen, dan staan die heerlijke bloemen kleuren en de zonderlinge, soms mooie, soms grillige bloemvormen zeer vaak in verband met het bezoek,datze verlangen en verwachten van hun vrienden uit de insecten-wereld. En de katjesboomen kunnen ze missen; die hebben geen insecten van noode, de wind is hun commissionair en die eischt, om zich te kunnen kwijten van zijn taak, weer een het l andere manier van bloeien: de eigenaardige bloeiwyze, die wij naar ouder gewoonte een katje blijven noemen; wat niets zegt en toch zooveel beteekent. E. HBIMANS.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl