Historisch Archief 1877-1940
Na 1657
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
en waarop nu geen boom meer
eien wil en die door hun toestand
»n bron van gevaar opleveren voor het
geheele land. De photo's toosen dezelfde
rivieren ook nadat ze door de bergen ge
stroomd zijn; hunne beddingen zijn nu
breed en zandig geworden door de
ontwouding der bergen. Een der photo's laat
*en karavaan zien die door een vallei trekt
{fi. 2.) Vroeger toen de bergen nog
begroeid waren, was deze vallei dicht be
volkt door welvarende boeren. Nu hebben
de overstroomingen door het geheele land
verwoesting aangericht en is de vallei
«en steenachtige woestenij.
Een andere photo laat een berg weg zien,
bedekt met de steenen en rotsblokken
in het regenseizoen medegevoerd van de
bergen die reeds ontwoud zijn door
menschenhanden. Een derde (fig. 3) vertoont
een met kiezel bedekte rivier-bedding in
Zuid-Mantsjoerije waar een eens groote
stroom, opgedroogd is door de ontwouding
der bergen. Men ziet er enkel nog wat
kreupelhout, dat binnen een halve eeuw
zal verdwenen zijn. Weer een andere
toont de uitwerking van een der over
stroomingen die een bebouwbare berg
helling verwoestte. Deze overstroomingen
vinden hun oorzaak in het verdelgen van
allen .plantengroei; en toch toont de
voorgrond dezer photo,. dat
wederbebossching op sommige plaatsen nog
gelijk is.
Wat nu geschied is in Noord-China,
in Centraal- A.zië, in Palestina,
in-NoordAfrika, in gedeelten der Europeesehe
landen aan de Middellandsche Zee, zal
ongetwijfeld ook geschieden in ons land
zoo wij niet met die bedachtzaamheid te
werk gaan, die een der voornaamste
kenteekenen behoort te zijn van een
volk dat zich werkelijk beschaafd noemt.
Wij moeten ons door niets laten afhouden
van het behoud onzer bosschen en het
is misdadig, private personen toe te staan
zich winst te verschaffen door de ver
woesting van bosschen. waar deze ver
woesting in de toekomst noodlottig zal
bljjken voor het welzijn van het geheele
land.
Men moet bovenstaanden oproep tot
de leden van het Congres te Washing
ton, hoe uitnemend van strekking hij
ook is, niet beschouwen, dit spreekt, als
het laatste woord op het gebied van de
vraagstukken van regenval en
ontbossching.
Eoosevelt is een staatsman en geen
aard- en aardrijkskundige. Al heeft hij
zich door uitnemende geleerden laten
inlichten, toch mag het zijn, dat hier en
daar een klein detail van zijn beschou
wing, nauw gekeken, niet door den
wetenschappelijken beugel kan.
Wij zeggen dit met opzet van n punt.
Uit Rooaevelts woorden kan nl. de gevolg
trekking gemaakt worden, dat de
hoegrootheid van den regenval zondereenigen
twijfel afhankelijk is van de hoeveelheid
bosch. Dit nu is door de wetenschap niet
aldus voor goed uitgemaakt. Wat in deze
slechts geheel vaststaat, en dit is voor de
quaestie waarop Roosevelt wijst ook meer
dan voldoende, zoodat de waarde van zijn
oproep in haar volle kracht blijft, is dit, dat
de bosschen de régulateurs zijn van de zoo
noodzakelijke , r. » -~«.~&
en bronwater over den bodem,dat zij m.a. w.
de functie vervullen van een grooten spons,
die alle water, dat valt in den regentjjd
en uit de bronnen opwelt, inzuigt en
gelijkmatig weer uit doet druppelen over
het land eromheen.
Boschloos en daarom door de natuur
van gelijkmatige bevloeiing verstoken is
onze kolonie Curac.ao. Op eene hierbij
gevoegde af beelding (fig. 4) ziet men hoe
spaarzaam dat eiland bezet is met een
enkelen sehaduwloozan cactus of met de
kleine kromme boompjes, die als sarcas
tische dwergen de kaalheid en armelijk
heid van het land slechts te sterker doen
uitkomen.
Het is een oude vraag, wat er te doen
valt voor ons dorre en weinig
herbergzame Curagao. De heeren Van Kol en
Rijkens hebben er o. a. het hunne van
gezegd. Wat hun opviel, en wat de eerste
factor schijnt van den droeven toestand
van het eiland, is: het gebrek aan ge
boomte. Dit is als een vicieuse cirkel!
, , .
U verdwenen zun. Weer een andere * de bosschen de régulateurs zijn van de zoo boomte. Uit is als een vicieuse cirkel!
irilllllllliiiiilfiliriliiiiMiiiiiiiiiiiiiiiriiiiiririlliiiiiiriilliiiiiiiiiillllllliiiriiiiiiiiniiiiiiniiiniiiri iiiriiiiiiiiiriiiiiiiiriuiiiiiirrriiiiriiiiiiiiiriiifiiiiiiiiiiini iiifiiiimf<iimiiilimiiiiiimill'miilim"milllliiiin miiiipmiimmijini iiiiiNiiiiinuilllliiniiiniMiiiiMiniHl»MiliiMiliiiniliini»iiNiuiiliiniilllM
_ , _ . meen dat om een lyn, of een lijn met be- is, doch menigeen zal tot zijn nadeel
bemerMevronw S. Mesdag-ra Bonten t
Qeb. 25 Dec. 1834 te Groningen. Oeit.
20 Maart 1909 te '» Qravenhage.
Van myn leven was zij de zon, en na die is
ondergegaan, hoop ik, dat ook bij U de herinne
ring moge blyven aan deze edele, brave, op
rechte ea kundige vrouw!" sprak mot sterk
beheersen te droefheid de schilder H. W.
Mesdag, bjj de groeve zijner echtgenoot,
wijlen Mevr. Sientje Mesdag?van Houten
wier stoffelijk- overschot aan de aarde werd
toevertrouwd. Hy aprak die woorden tot het
groote aantal kunstenaars en kunstenaressen,
tot 'de vele vrouwen en tot allen, die d-jor
hun tegenwoordigheid bjj deza begrafenis
een laatste blijk van belangstelling kwamen
geven. Er waren zoo velen, omdatmevr. Mesdag
voor zoo velen iets is geweest. Zg wist menschen
van beteekenis om zich te verzamelen, te
vereenen en nader tot elkander te brengen.
Deze hoogstaande vronw, van wie zoo veel
uitging, was voor de vrouwen de beminde en
verstandige en liefdevolle presidente van
Onze Club"; jonge schilders, in welke
zy talent ontdekte en in wier werk
knnatkoopera nog geen marktprijs zagen,
heeft zy- gesteund en met haar man hun
werk gekocht. In het Museum-Mesdag, de
kostelijke en vorstelijke bewaarplaats, in 't
byzonder van de meesterwerken der
Franeche kunst, kan men het werk van die
aanvangera zien. Dit museum Het Mu
seum Mesdag door haar en haar man
H. W. Meadag, 14 Mei 1903 aan den Staat
geschonken, zal bijdragen om haar naam
levende te houden, nu en voortaan. In de
keurige en oordeelkundige schikking her
kent men ook het fijne gevoel en het helder
inzicht dezer vrouw.
Op eenigszins gevorderden leeftijd heeft
mevr. Mesdag zich op de schilderkunst toe
gelegd. Zij vroeg aan die kunst troost voor
droef en smartelijk verlies: de dood van
een eenig kind. De eerste teekenles ontving
zij, dertig jaar oud, van d'Arnaud Gerkins.
Haar wil om te schilderen sterkte zij door
de natuur tot leidsvrouw te nemen, te stu
deer en in Drente, te Putten, te Ede enz. Eigen
verzameling van al wat de Fransche kunst
voortreöelijks heeft, werd haar de beste bron
tot studie en streven naar volmaking. In
haar werk, waarvan wel een enkel spoor van
laat begin, sporen van meer te willen dan te ver
mogen, waar te nemen valt, is eene sombere
poëzie, de poëzie der grootsche stilte, de poëzie
van het eensame, zich ver uitstrekkende Duin,
de poëzie van het zwijgen der Drenteche
heide, de poëzie van verlatenheid der een
zame schaapskooi in het Drentsche landschap.
In de poe de der groote stilte staat het werk
van Mevr. Mesdag. De verlatenheid der heide,
de ongereptheid van het Duin, het een als
het ander: de natuur op haar grootst. De
grootsche eenzaamheid was in evenwicht met
haar gemoed, en, de natuur, opgenomen in
het hart, weergegeven door de kunst, schonk
troost in geleden «mart.
Een blij d er levensglans ga/ züin haar stil
levens, in de kleur en de warmte van kleur
in het schilderen van vruchten, met sprekende
te «prekende? omtrek.
Aan hoogachting en waardeering heeft het
Mevr. 8. Mesdag?van Houten bij haar leven
niet ontbroken. H. M. de Koningin benoemde
haar tot oiücier in de Orde van
OranjeNasgai; in 1884 verwierf zy op een tentoon
stelling te Amsterdam de gouden medaille ',
en op eene te Parijs in 1889 een
bronzenOp eene expositie in Italiëkocht de Koning
van dat land een schilderij van haar aan en
gaf het een plaats in zyn paleis.
Gelukkig in en getroost door de kunst,
was zy' ook gelukkig in haar huwelijksleven.
Het huwelijksleven van Mevr. S. Mesdag
van Houten, nog op oude vertrouwelijke
wyze: Sientje genoemd, met den schilder
H. W. Mesdag, is onbewolkt geweest en
gebleven. Er is een penning van beider
beeltenis geslagen, die spreekt van 's dichters
woord vereend om niet te scheiden".
Het geluk van | het! innig samengaan in
kunst en leven der schilderes Mevr. S. Mes
dag-van Houten met den schilder H. W.
Mesdag is verklaard in de woorden van den
dichter.
Was ist heilig? Daa ist 's, was
viele Seelen zusammen
Bindet; band' eg auchnur leicht,
wie die Binse den Krans.
J. H. E.
Eca opmerking.
Op de tentoonstelling van den Larenschen
kunsthandel waren een aantal aquarellen
van den schilder Kamerling Onnes. Hun
be'ang is de ietwat eSotische rijkdom hunner
kleuren; hun zwakte is soms de bloedeloosheid
dier kleur b.v. in een vaas met witte rozen
maar ik werd getroffen door iets, schijnbaar
eenvoudigs, maar dat den schilder ontging,
of hem niet interesseert. Er was een glazen
vaas met bloemen tegen een fond van bruin
en van blauw. Deze vaas stond op een tafel ?
zoo gezien dat de lijn van de tafel ach
ter de vaas met den onderkant en de
rechteche zijde van de teekening een driehoek
vormde. Deze schuine lijn gaand van links,
klimmend naar lechis, was de fout die me
trof. erwyl in de geheele aquarel een wer
king was die het gevoel gaf dat alles even
wijdig aan de grondlijn van de teekening
gedacht of zeker neergezet werd, liep de:e
schuine lijn, niet evenwijdig aan de grondlijn
van de teekening, dwars door alles heen. Mij
dacht dat zoo ook- deze deelend in wat hem
in de overige dingen dreef, zoo ook deze
evenwijdig aan de basis van de teekening
was neergezet, de teekening rustig waie ge
bleven en zonder den hinder die ze nu van
deze Echuinache richting ondervond. Natuur
lijk had de oplossing door een tegenwerkend
lijnenstelsel ook kunnen gebeurd zijn
maar het trekken van de lyn van de tafel
evenwijdig aan de basis was het meest bier
in aangewezen.
In. een andere aquarel, met een ongeveer
gelijk gegeten, was wel onbewust een tegen
werking tegen die schuine lijn in de teekening
gezocht. Daar was toch in het schilderen der
bloemen een richting voelbaar die tegen de
richting van de scheeve lijn der tafel in de
compositie inging. De kracht van die tegen
gestelde richting was niet voldoende. Ik
meen dat om een lijn, of een lijn met be
paalde richting in het algemeen, om deze tot
rust te brengen een lijnenstelsel voelbaar moet
zyn in de teekening dat zoodanig is dat alle
deze lijnen te saam het gevoel geven van een
punt. Een punt een ruttpunt in werkelijkheid.
*,*
Deze opmerking, schijnbaar zoo zeer theo
retisch, was zeer praktisch geweest, van
zekere uitwerking zoo Kamerlingh Onnes om
de richtingen in zijn aquarel gedacht had.
Sommige theorieën zijn noodzakelijkheden
voor de schoonheid, sommige zeer eenvoudige
dingen zijn niet grauwe, maar groenende
theorie, bloesemdragend weten.
PLASSCIIAERT.
De aesthctiek der vrouwenhandwerken, door
C. E». TAUREL. Vijfde, geheel herziene
en vermeerderde druk, door JOHANNA
W. A. NAISER.
Dit boekje ligt al eenigen ty'd op eene
bespreking te wachten, en ik kan er maar
niet toe komen.
Telkens als ik dat onbegrepen
naaldwerkpatroontje op het omslag zie, waarover maar
zonder met eenige aesthetica rekening te
houden, de titel is heen gedrukt, dan ge
voel ik lust om tegen bewerkster en uitgever
te zeggen: nu schryft gy' en geeft gy' uit een
boek over schoonheidsleer, en op de
buitenpagina ervan spot gij reeds met alle regels en
voorschriften van die leer".
Het is of wij een boekje van een dertig
jaar terug voor ons hebben en niet een van
1908; maar feitelijk hebben wij dat ook, want
de herziening" en vermeerdering" neemt
hier een zeer ondergeschikte plaats in, en wy
zouden beter doen van bijwerking" te spre
ken, hoewel een degelijke, radicale herzie
ning noodig ware geweest.
Taurel toch schreef zijn boekje in 1880, in
een tijd toen men, en althans iemand van
zijn kunstopvatting, nog het glanspunt van
ornamentatie in navolging der Renaissance,
vond. Begrijpelijk ia dus dat hy' den raad
gat; In de meeste gevallen (bij het maken
van patronen) is de Renaissance-stijl aan te
raden, als zijnde deze met de levenswijze en
de begrippen onzer dagen de meest over
eenstemmende. Ook ~om zyn rijkdom van
motieven en eigenaardige vrijheid is die styl
voor veelzijdige toepassing het meest ge
schikt." Maar dat acht en twintig jaar later
mejuffrouw Naber dit laat staan, getuigt niet
van een ..herziening".
Nu wil ik graag aannemen dat het een
moeilyk ding is, een verouderd boek pasklaar
te maken voor onze tegenwoordige eisenen,
zonder al te veel van het oorspronkelijke te
laten verloren gaan, maar dit neemt niet
weg dat, waar juist in de latere jaren de
begrippen over ornamentatie zich aanmer
kelijk gewijzigd hebben, een boek over
aesthetiek en versieringsleer rekening moet
houden met de evoluties op het gebied der
decoratieve kunsten. Buitendien lezen wij
dat mej. N. niet zonder ingrijpend» veran
deringen reeds den vierden druk van de pers
meende te moeten laten gaan (Taurel zelf
bezorgde een tweeden en derden druk) en
toch staat nog in den vijfden een zin ken
merkend voor Taurel en diens tijd, als :?...
bleef de Renaissancekunst immer jeugdig en
frisch en zy zal door haren rijkdom aan motie
ven, door de uitgebreidheid harer middelen en
door buigzaamheid en geschiktheid voor toe
passing altijd de gelukkigste uitkomsten geven,
overal waar kunst en industrie moeten worden
vereenigd". Deze opvatiing destijds, toen de
versierende kunsten nog stonden in het tee
ken van de Renaissance der Renaissance,
volkomen gemotiveerd, beeft thans echter
plaats gemaakt voor rationeeler inzichten en
begrippen.
Door uu in deze geheel vast te houden
aan den oorspronkelyken tekst, mist het
boekje ondanks de aanvulling het frissche en
aantrekkelijke dat het in dezen tijd had kun
nen hebben. Ook de illustraties, die ?oor een
deel behouden zijn gebleven, en zelfs de
andere die er bij gemaakt werden, zijn niet
zooals wij ze thans zouden verwachten. Het zijn,
misschien oneerbiedig gezegd, stijlprentjes"
geworden, zonder meer, zonder eenig verband;
terwijl hier juist in aansluiting met de tex
tiele kunsten voorbeelden genoeg te vinden
waren, om de opeenvolging der verschillende
kunsthistorische perioden aan te
demonstreeren. Behoorlijke afbeeldingen ontleend aan
borduursels, weefsels, kantwerk, decoratieve
schilderkunst waren hier het aangewezen
materiaal om de jeugdige naaldwerksters wat
etijlenkennis bij te brengen, en niet die losse
plaatjes voor het meerendeel aan
bouwfragmtnten ontleend.
De aanvulling door enkele hoofdstukken
was zeer zeker noodzakelijk, en eenige blad
zijden gewijd aan geometrische figuren en
verbindineen niet overbodig; maar de waarde
ervan had in de meest praktische en gang
bare constructies behooren te zitten.
Om veelhoeken in een cirkel te teekenen
geeft mej. Naber slechts aan, den omtrek in
zooveel gelijke deelen te verdeelen als noodig
is, doch menigeen zal tot zyn nadeel bemer
ken dat dit niet zoo eenvoudig is en een
constructie voor vijf-, zeven-, tien-,
twaalfhoek heel wat nutteloos gepas bespaard zou
hebben.
Ook met betrekking tot de letters, een niet
geringe factor in de borduurkunst, maakt
mej. Naber er zich wel wat heel vluchtig af,
door bij v. te zetten: voor tusschenruimte
een of twee ruiten naar verkiezing". Dit nu
is lang niet juist, daar integendeel de opeen
volging der letters geheel de tusschenruimte
beheerscht en bepaalt. De vorm van A, V, T,
L, P, bij v. waarbij extra veel wit, zooals men dit
noemt, rondom de letter aanwezig is, maakt
een meer directe aansluiting tegen een
andere noodzakelijk. Bij een A naast een Y
zal een tusschenruimte haast overbodig wor
den, zoo ook by een V die op een L volgt,
een L en T etc. etc.
Behalve dit hoofdstuk is ook dat over
boeken en bibliotheken aanmerkelijk uitge
breid, doch helaas met eene vluchtigheid die
tal van namen verminkte (J. R. de Kry'ff,
in plaats J. R. de Kruyff, J. W. Berden in
plaats van J. W. H. Berden, R. W. de Vries
in plaats van R. W. P. de Vries Jr.), belangrijke
en vermeldenswaarde uitgaven verzuimde te
noteeren en de meest interessante musea niet
noemde.
In een litteratuur-o verzicht behoorde toch,
om slechts iets te noemen, The Burlington
Magazine, de boekjes van G. W. Dijsselhof,
die van Dollfus-Mieg& Cie, waarin dikwijlso.a.
by Filet Brode, afbeeldingen van oud
naaldwerk voorkomen. Een boekje als Practical
Designi ng door Gleeson-White, periodieken als
The Quarter, The Connoisseur waren er zeker
op hun plaats. Wat bibliotheken betreft, zoo
meenen wy zijn er ook eenige onjuistheden
ingeslopen, en is, indien wij ons niet zeer
vergissen, de bibliotheek der
Rijkskunstnij verheidsschool te Amsterdam slechts ten
dienste van de leeraren en leerlingen dier
school, en die der Kunstnijverheidschool te
Utrecht alleen Woensdag's middags en
Zondag's middags (de eenige dagen waarop dat
museum geopend is) te bereiken. Waarom de
zoo rijke bibliotheek van het museum Willet
Holthuysen geen plaats in de rij heeft ge
kregen is een verzuim dat waarschijnlijk alleen
uit onbekendheid ermede voortkomt.
Het is jammer dat mej. Naber ook de aan
duiding van verschillende musea, waaronder
zeker die van kerkely'ke kunst te Haarlem en
te Utrecht (Taurel deed dit wel) in den
nieuwen druk overbodig achtte. Menigeen
toch kent de schatten dier musea niet en
vermoedt evenmin hoeveel leerzaams en
schoons hy' hierdoor voorbij gaat.
Neen, resumeerende komen wij tot de
conclusie dat het boekje van Taurel, hoe
verdienstelijk in zijn tyd, een herziening en
bijwerking zeer zeker behoefde; maar tevens
dat mejuffrouw Naber ons die niet gegeven
heeft, zooals deze, thans had kunnen en be
hooren te zyn.
Zooala het boekje er van buiten uitziet,
zoo is het. ook van binnen, het ia geen
uitgaafje waai uit een frissche geest ons tegemoet
komt, daartoe wil-het ons toeschijnen heeft
mejuffrouw Naber niet genoeg de ontwikke
ling der versierende kunsten uit de laatste
jaren medegeleefd, is zij niet geheel door
gedrongen in de begrippen omtrent vakop
leiding en onderwijs heden ten dage.
R. W. P. DE VRIES Jr.
Jonge werkers roor int algemeen welzijn.
In de Dokumente des Fortschritts" (by
Georg Reimer te Berlijn) vertelt een der
medewerkers het een en ander van een nieuw
soort kinderbonden, die in Frankrijk tegen
woordig worden opgericht. Er openbaart
zich in dit land in den laatsten tyd onder
de volwassenen een krachtig streven om het
algemeene welzijn te bevorderen, en deze
geest slaat op de kinderen over! Op ver
schillende plaatsen vereenigen zich vele
leerlingen der volksscholen tot afdeelingen
van een bond, die zich ten doel stelt, de
algemeene welvaart te bevorderen door het
aanplanten van nieuwe bosf chen op verwoeste
terreinen. In het departement van de Jura
alleen bestaan 64 afdeelingen van den bond,
welker jonge leden in 1907 niet minder dan
222,515 jonge boompjes hebben uitgeplant
over een gezamenlijke oppervlakte van meer
dan 57 hectare. Verder voerden ze
bevloeiingswerken uit, en zorgden ook op andere
wijzen voor de verbetering van 20 hectaren
weiland. Op een terrein van 4 hectare werd
een boomkweekery' aangelegd.
In het naburige departement Doubs heeft
de bond 39 afdeelingen, die in den herfst
van 1907 110.200 boompjes uitplantten op
een terrein van 20 hectare, en
bevloeiingswerken aanlegden voor 4 hectaren weiland.
Het geheele werk kan niet alleen tot een
grooten zegen worden, ook inoeconomisch
opzicht voor die landstreek, waarvan 't kli
maat zeer geleden heeft tengevolge van het uit
roeien der vroegere bosschen, maar het wekt
ook bij de scholieren een geest van initiatief
en aolidariteit, en een offervaardigheid voor
het algemeen welzyn, die hun karaktervorming
zeer ten goede komt.
N.
Door het gebrek aan geboomte, is van
natuurlijke, over het heele jaar verdeelde
gelijkmatige bevloeiing van het land
geen sprake. Als het regent, hollen de
beken voort en stort het water snel neer.
Een kortstondige opbloei van planten en
boompjes is het gevolg. Maar de droogte
treedt spoedig weer in, en alles verdort.
De boomen, die moesten kunnen groeien
om, tot bosschen geworden, het water dat
er valt in reserve te houden en er de akkers
en velden langer dan een paar dagen
mee te verkwikken, hebben den tijd niet
groot en sterk te worden en zich te ver
menigvuldigen. Dat er geen bosschen zijn,
maakt dat er geen boomen kunnen groeien,
en zonder dat er boomen groeien kan men
zich moeilijk het ontstaan van bosschen
denken Deze cirkelgang is fataal.
Ware fataal, indien men de natuur de
hand niet kon reiken: Curac,ao zou te
helpen zijn door kunstmatige
bevloeiingswerken, die de levensvoorwaarden schep
pen zouden voor een aanplanting, welke
zelf weer de moeder kon worden van
gunstiger toestanden. E. D.
Met Adalbert Matkowsky ia een
tooneelspeler heengegaan, wiens kunst die was van
de Weimarsche schop!: de schoone declamatie.
In rollen, welke zich daartoe leenden
byzonder in de drama's van Schiller toonde
hy' zich in.volle kracht. In Shakespeare-rollen,
als Antonius e a Coriolanus wist hy echter het
al te déclamatorische te matigen, zonder dat
hy ooit vry kwam van het rhetorische. Zyn
uiterlyk wees hem aan als de geboren
heldenspeler. Als hij zich liet gaan en wanneer
deed hij dit niet l en zyn vol en krachtig
geluid liet galmen, sleepte hy het audito
rium mede. Toch bleef zijne kunst eene
uiterlijke.
Ook in de humoristische Shakespeare-rollen
heeft Matkowsky naam gemaakt. In het
moderne tooneelspel voelde hy zich niet
thuis; hy moest zich in aet kostuum steken
en een pruik op hebben,... dan eerst was
het hem mogelijk te spelen.
Matkowsky, een beminnelijk mensen en
goed coufrater, is vele jaren verbonden ge
weest aan het gezelschap van den Konink
lijken Schouwburg te Berly'n. Hij stond er
in hooge eere. De droefheid over zyn dood
was oprecht. R.
Uit de donkere gewesten m Zselani
Het hoekje grond van Nederland ten zuiden
van de Westerschelde, bekend onder den
naam van Zeenwach-Vlaanderen, ligt daar
zoo verlaten aan Hollands zelfkant, dat het
wel niet schijnt te behooren tot het ryk van
Koningin Wilhelmina. Het heeft in den loop
der geschiedenis de wisseling van regeering
maar al te dikwijls gevoeld, en ongetwijfeld
is het hybridisch karakter der bevolking
grootendeels een gevolg daarvan. Er ia geen
provincie in Nederland, waar de bewoners
van aangrenzende streken zulke frappante
verschillen opleveren, als in Staatsvlaanderen.
Beoosten den Braakman b. v. vindt men
twee gedeelten: het Land van Axel en het
Land van Hulat, die geografisch elkanders
buren, maar welker bewoners, wat godsdienst,
taal, zeden en gewoonten aangaat, eikaars
tegenvoeters zijn. Dit vindt zijn oorsprong
in de geschiedenis en 't zou de moeite loonen,
dit eens nauwkeurig te onderzoeken. Liever
willen wy echter het licht eens laten vallen,
niet op een verschil, maar op de merkwaar
dige overeenkomst, die bestaat tusschen de
bewoners van 't Land van Hulst en die van
het Noordelijk deel van België, het schoone
land van Waes".
Wie met de provinciale boot van
Hanswert naar Walsoorden de Westerschelde over
steekt en in het laatstgenoemde plaatsje voet
aan wal zet, krijgt aL dadelijk den indruk,
dat hy' Holland achter zich heeft. Onwille
keurig denkt hy' aan Washington Irving's
Sketchbook" of aan Sterne'a Sentimental
Jotirney", al is hy dan ook geen Atlantisehen
Oceaan of een Straat van Dover overgestoken,
en al mogen zyn indrukken dan ook een
verkleinde editie zijn ?an die deser bekende
tumoristen. Onmiddellijk valt hem het eigen
aardig Vlaamsch-achtige dialect op met zyn
van t Hollandsen zoo zeer afwijkende zins
melodie, als men dezen algemeeuen tsrm ten
minste niet te melodieus vindt voor een
gouwtaal, die echt ruwe, oorverschenrende
klanken bevat.
Als dan onze reiziger het buitenkansje
treft, in de tram naar Hulst _fe, T. op een
marktdag en dan liefst in een *28,tia. laagste
klasse coupé, wat gezelschap te vitrden, dan
zal hem onmiddellijk het luidruchtige op
vallen, terwy'l hij, indien hy een gesprek
aanknoopt, er zeker van kan zyn, voor hy in
Hulst uitstapt den heelen stamboom met
cozijns" en rechszwèrs" (:= ff. couain) van
zyn reisgenoot te kennen. De Hollandsen»
stijfheid is verre: hy wordt overstelpt met
vertrouwelijke mededeeltnger.
Dit ia het Vlaamsen element, dat leeft in
de bevolking van het Land van Hulst, en't
ia dan ook geen wonder, dat vele Belgen «r
zich gevestigd hebbea of er zaken doen,
evengoed op bun gemak, als de
Land-vanHnlatenaar in 't Land van Waea, al ia d«