De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 4 april pagina 2

4 april 1909 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1658 voor alle gemeenten overigens gelijk, d.w.z. dezelfde formule doet voor alle gemeenten dienst. Ik noem de uitkeering, zonder correctie of beperking, de bruto-uitkeering mét "correctie of beperking, de netto-uitkeering. Zij wordt door de \tolgende bepalingen beheerscht: lo. ledere gemeente ontvangt jaarlijks, naar het zielental op l Januari 190...., voor iederen inwoner, als aandeel in de opbrengst der accijnzen, een bedrag van ?5; boven dien ontvangt zij de kosten van vervoer en verpleging van arme krankzinnigen geheel terug. ? Het totaal heet de bruto-uitkeering. 2o. Van deze bruto-uitkeering wordt aller eerst afgetrokken hetwektandsbtdrag,zijnde het bedrag, dat gevoegd zou moeten worden by de opbrengst der gemeente opcenten op de personeele belasting en de opbrengst der inkomsten-belasting of der belasting, welke daarvoor in de plaats treedt en de opbrengst der plaatselijke accijnzen in de gemeente geheven, om te verkrijgen drie maal de hoofdsom der personeele belasting, in de gemeente geheven, alles over de dienst jaren 190... of 190,'. Negatieve verschillen worden daarbij als nul ingebracht. 3o. Het dan overblijvende wordt aan de gemeente uitgekeerd tot een maximum van de helft der totale opbrengst van de ge meente-opeen ten op de personeele belasting en de opbrengst der inkomstenbelasting of der belasting, welke daarvoor in de plaats treedt en de opbrengst der plaatselijke accynzen, in de gemeente geheven, alles ov«r de dienstjaren 190... of 190./. Het dan verkregen cijfer heet de nettouitkeering. Ik heb voor de gemeenten een deel der accijnzen opgeëischt voor de armenzorg der onvermogenden en voor het onderwijs hunner kinderen. Afzonderlijk men ziet bet hierboven, sub lo eisch ik, en hierin volg ik de Staatscommissie na, voor de gemeenten, de kosten van verpleging: van arme krankzinnigen geheel terug. Mocht men dit nieuwe element in de uitkeering onzuiver vinden, welnu! dan verklaar ik mij gaarne bereid, mijn voorstel in dien zin te wijzigen, dat de kosten van verpleging van arme krank zinnigen komen "te vervallen. Dan zoude echter, door het Rijk, in plaats van ?5, voor iederen inwoner ?5.50 aan de gemeente moeten worden gegeven, het geen pp de einduitkeeriug geen noemens waardig verschil zal maken en waardoor de totaal-uitkeering zelfs iets lager zal komen. Aan den aandachtigen lezer zaV niet zijn ontgaan, dat ik, ten behoeve van de weinige gemeenten in den lande, welke tijdelijk nog accijnzen mogen heffen, deze accijnzen met inkomstenbelasting of opcenten op de persoueele belasting gelijk stel. Komen die accijnzen te eeniger tijd te vervallen, dan is een eerste gevolgkat dadelijk verhooging van de eigen directe belasting ir.treedt. De beperking, hierboven, sub 3 genoemd, is een uitvloeisel van den wenech, om de autonomie der gemeenten niet aan te tasten. De uitgaven der gemeentehuishouding moeten, als regel, in hoofdzaak blijven ten laste der gemeente zelve en het Rijk mag slechts te hulp komen, ter voldoening van rijn aandeel in de kosten. Dat aandeel wordt aaar billijkheid bepaald, wanneer algemeen als eisch wordt gesteld, dat de gemeente minstens tweemaal zooveel belastingen zal heffen ah de Rijksuitkeering bedraagt. Ook hier is alweder van bepaalde wille keur geen sprake. Vooral hen, die, als er voor de gemeenten van Rijksuitkeering sprake is, de vlag hijschen met de woorden: De autonomie der gemeenten in gevaar!" zal deze beperking der uitkeering moeten bevredigen. De primitieve opzet van mijn stelsel was, de bestaande uitkeeringen van het Rijk aan de gemeenten te laten vervallen en te laten vervangen door die van mijn stelsel. Indien ik mij voorstel de tot stand koming van een gemeentenoodfonds", dan wordt die opzet verlaten en aangenomen, dat uit het ge noemde fonds de verschille*! zullen worden ; voldaan tusschen de uitkeeringen, volgens i fflijn stelsel en de bestaande uitkeeringen. tifiiHet verschil wordt per inwoner berekend s«m d-it bedrag per inwoner blijft, ook voor lagende jaren, de maatstaf v»a de nooduitkeering. Het ware natuurlijk te overwegen, om de gemeenten welke geen uitkeering zouden ontvangen uit het gemeente-noodfonds, na verloop van vyf jaren opnieuw aan een onderzoek te onderwerpen, of zij wellicht dan wél voor uitkeering in aanmerking zouden komen. cF&uillzton. H&e te tleine Jacpot aan zon scliitöles kwam. Uit het EngelscJt, door C. M. V. I. Père Céaur stond op zijn erf en liet zijn oog over zyn eigendommen gaan, zooals hij dat iederen avond gewoon was te doen; zijn biens" noemde hij ze, die eigendommen, bezittingen die verkregen waren met moeiteYollen arbeid, met werken in de moederaarde niet alleen door hem, maar ook door zijn vader en grootvaders vóór hem. De winterzon was ondergegaan, een vlam mende streep achterlatend, maar ook deze kuste zich allengs op in zacht-grijze wolkjes en over de velden viel reeds de avondscheme ring. Daar verrezen in het nr.dden van zijn erf knoestig, afgestompt, in onregel matige lijnen zijn huis en schuur; nu in de halve duisternis geleek het een uitwas ,der aarde, er in vastgeworteld en onafschei delijk er mede verbonden. Gewichtig liep Père César er omheen, keek iedere deur, ieder vensterluik nauwkeurig na, tegelijkertijd luisterend naar geluiden, die oude, bekende geluiden, die hem zoo lief waren: het gekakel der kippen met plotse linge, luide uitbarstingen, doch teUens met langer tusschenpoozeu totdat het eindelijk geheel en al wegstierf; het slaperig snorken der varkens, die nu stil lagen met volgepropte Om den lezer duidelijk te maken, hoe mijn stelsel voor verschillende gemeenten zal werken, volgt hieronder eene opgave van eenige uitkeeringen, per inwoner, met vermelding van den financieel an toestand der gemeenten. Noodpeil wil zeggen, dat de eigen belastingen zijn geklommen tot'3 maal de hoofdsom der personeele belasting. Hoeveel de eigenbelastingen boven of beneden noodpeil bedragen, wordt aange geven per maat. Maat =: de hoofdsom der personeele belasting. Gerekend naar de cijfers over 1S01, ontvangt: p. imv. Asseu nos even beneden uoortpeil staandey i.'.Amsterdam ruim 1.20 maat bocen. noudp. M. \.i'->> Groningen <>.i7 ,. » » " l-1'1-"' Winschoten 0.70 l «?"> Leeuwarden even » n l.fii Baarderadeel liijna O.SO 1.60 'L'iel 0.05 //flirt/. 1.5:5 Apeldoorn een vuile 1.50 Middelburg even . 1.35 Veendam n boe. n ,, » » 1.30 Leiden 0.20 1.22 Alkmaar een volle li-ucd. , , 1.11 Breda . » O.'JO Utrecht O 55 0.56 Uit deze cijfers blijkt zonneklaar, dat mijn uitkeeringastflsel geen speciaal Am sterdamsen stelsel is. Het zoude voor de hoofdstad ook na de belasünguitbreiding wellicht slechts de mogelijkheid openen, de schreeuwend hooge opcenten op de personeele belasting (141) eenigszins te verminderen en voor wat de inkomstenbelasting aangaat, niet meer dan 5 pCt. van het inkomen te heffen. Voorwaar! uit de bezwaren, welke tegen de toepassing van mijn stelsel zullen ver rijzen, kan de beduchtheid, voor het verlies der autonomie der gemeenten, geheel worden uitgeschakeld. A'd a m, 31 Mrt. 1909. P. KAEJJT. Over tuberculose en krankzianigheid. Dr. Stepban, de welbekende geneesheerdirecteur van het Burgèrziekenbuis te Amsterdam, heeft zich geroepen gevoeld een woord tot troost en geruststelling voor beangste gemoederen" te schrijven, en wel bepaaldelijk voor hen wier gemoedsrust door htt schrikbeeld der erfelijke belasting met tuberculose, syphilis of kraakzinnigheid is geschokt. Het boekje, 142 pagina's groot, is geen strijdschrift, maar een wetenschappelijk gedocumenteerd werk. Toch is het voor leeken geschreven, en zelfs heeft de schrij ver den wensch ie kennen gegeven dat het in dit weekblad door een leek zou worden besproken. Aan mijne onbetwistbare ondeskuiidigheid dank ik die vereerende opdracht, en de wensoh van dr. Stephan is de eenige rechtvaardiging voor mijn optreden op uit gebied. Die wensch werd mij verklaard door do lezing van het boek daar dit, ofschoon voor leeken geschreven en bedoeld, toch in zijne uiterlijke gedaante wel wat afschrik wekkend technisch deskundig uitziet. Reeds de titel rllii rin»iuniseerings-p>"C'l.t lij erfelijke ziekten" is in staat ons leeken eerbied in te boezemen en wanneer wij zien dat het boek is eene bewerking naar het Duitsch van dr. A. Reibmayr," dan wordt die eerbied wellicht al te groot. Dr. Stephan heeft nu zeker de proef willen nemen of des ondanks een ondeskundige zijn belang rijken gedachtengang heeft kunnen vatten, en ik hoop dit in het volgende te bewijzen, daar inderdaad de hier besproken vraag stukken van groot en overwegend gewicht zijn voor een ieder, en dus ruimschoots de moeite verdienen eener kennismaking mot het wetenschappe'ijk betoog van een des kundige. Toch mag ik niet verzwijgen de eeni?e grief die ik tegen het boekje heb, nl. dat die moeite hoewel geenszine onoverkomelijk, nooieloos is verzwaard. Ik betreur het dat Dr. Stephan zijne zoo gezaghebbende denk beelden over de erfelijkheid van ziekten en over de meest doelmatige bestrijding der tuberculose als volksziekte, niet geheel zelf standig in een door hem zelf ontworpen, van vreemde smetten vrij geschrift heeft medegedeeld. Het zou dan geen behoefte hebben aan eene leekenaankondiging en aan mijne aansporing het boekja te lezen, en tot het einde te lezen. De duitsche oorsprong heeft het werkje erfelijk belast met germaansche onduide lijkheid, waartegen wij hollandsche lezers nog steeds niet genoegzaam immuun zijn geworden. Die belasting is merkbaar in de ordening van de stof en in het veronder stellen van geschiedkundige kennis omtrent duitsche vorstenfamilies van den zooveelsten rang, zooals het Huis Gulik?Cleve, enz. linmtmimiii iiiiiiimitmi magen ; het regelmatig geknabbel van hooi in de paardenstallen. Het zien en hooren van dit alles was hem onuitsprekelijk dier baar. Het raakte iets in zijn ziel aan, wat daar diep verborgen lag, en hem liefelij ker stemde dan de meest harmonische muziek. Voldaan zeide hij: bien, bien, ik kan mij nu gerust neerlegden". En uit zijn mond klonken die woorden krachtig, geadeld door het heilige bewustzijn van den arbeider, die weet goed gearbeid te hebben. Maar plotseling bleef hij staan met opgetrok ken schouders en voorover- ge bogen hoofd, de oogen overschaduwd met zijn rechterhand, alsof hij in het felle zonlicht inplaats van in de nevelachtige duisternis van den winter avond tuurde. Hij ging drie stappen vooruit, terwijl zijn oogen trachtten de duisternis te doordringen ; daarop klonk het over 't erf: Jacquot, Jacquot kom hier, kom dadelijk Oui papa, oui papa," antwoordde een hoog stemmetje en om den hoek van 't huis kwam een kleine jongen te voorschijn; een koddig figuurtje, bijna geheel bestaande uit een wijde broek, die in slappe plooien neer hing vanaf z\jn oksels tot aan zyn klotsende klompjes, waarin sijn bloote voeten staken. Oui papa, oui papa,1' riep hjj al dravende, oui papa," zei hij nog eens, toen hij vlak voor zijn vader stil stond en al deze oui papas" verrieden een geweten, dat niet heelemaal zuiver was. En wat bsteekent deze ladder hier tegen je raampost aan?" zeide Père César op knorZij vertoont zich ook in het groot aantal uitheemsche woorden en onhollandsche zegs wijzen kwistig over elke bladzijde verspreidDoch dit bezwaar is niet onoverkomelijk en, gelijk ik reeds zeide, het is de kleine inspanning des geestes wel waard deze be langrijke onderwerpen nader te bezien. Zoo beknopt als de stof het veroorlooft zal ik trachten de hoofdstrekking van het betoog samen te vatten. De schrijver gaat uit van de les der alledaagsche waarneming dat ouders op hunne kinderen lichamelijke eigenaardigheden overdragen. Die eigenaardigheden kunnen betreffen den uitwendigen vorm en gedaante, hetgeen men de familietrekken noemt, zij kunnen ook betreffen den geheelen inwendigen bouw van den mensen en van een of meer der verschillende stelsels, bloedvatenstelsel, zenuwstelsel, en/.., waardoor ons lichaam zich in stand houdt en ontwikkelt. Ook karaktereigenschappen kunnen op deze wijze van ouder tot kind overgaan. Dit is de leer der erfelijkheid. Nu zijn er onder onze eigenaardigheden sommige die zeer bruikbaar zijn in den strijd om het bestaan en andere die daar voor zeer ongunstig zijn, en de geheele strekking van het betoog is om weten schappelijk de hoopvolle leer te schragen dat de voor het bestaan ongunstige eigenschap pen veel minder kans hebben overgeërfd te worden dan die eigenschappen, welke in een bestaans-trijd voordeelig zijn. De eerste en zeer eenvoudige verklaring hiervan ligt in de omstandigheid dat zij die vele of sterk onguistige eigenaardig heden hebben het eerst in de» strijd om het bestaan zullen bezwijken en of geen nakomelingen nalaten, ofwel zulke zwakke personen dat, indien van buiten geen ver sterking met meer strijdbare eigenaardig heden komt, er van een derde of vierde geslacht in het geheel geen sprake meer zal zijo. De schrijver gaat dit meer bizoader na wat betreft de gunstige of ongun stige eigenaardigheden der menschheid voor den strijd tegen besmetting en voor den strijd tegen krankzinnigheid. Daar echter deze beide oorlogen geheel verschillend zijn, worden zij terecht afzonderlijk be handeld. In den strijd tegen besmetting heeft men bij verschillende acute besmette lijke ziekten waargenomen, dat, zoo de besmette mensoh er in slaagt dien ziekteaanval af te weren, hij daardoor niet alleen overdie acute bes rneiting heeft gezegepraald, maar tevens door den se voerden strijd tegen diezelfde besmetting meer weerbaar is ge worden. IJij heeft of in het geheel geen nieuwen aanval er van te duchten ut' wel indien hij opnieuw dienselfden strijl heeft te voeren, voert hij hem beter, vlugger en niet grootere kans op overwinning. Iemand die eens t\ phus, rood vonk. pokken enz. gehad heefr, krijgt die riekte niet weer of slechts in zeer lichten graad, met zeer goede kans op genezing. Hij is tegen die ziekte geheel of gedeeltelijk immuun" geworden. Die weerbaarheid tegen eene bepaalde ziekte is eene eigenaardigheid welke, indien zij ster!-: gonocg is ontwikkeld, door over erving overgaat, en door de nakomeling schap, indien zij niet dat erfdeel door onge zond leven verspilt", steeds krachtiger zal worden overgebracht. Dit geldt niet alleen voor den enkeion mensch, maar ook voor eene bepaalde groep menschen. Ken volk of een volksdeel, dat door eene epidemie is heengegaan, is zoowel zelf als in zijne nako melingschap voorzien van een pantser tegen die epidemie, welk pantser bij doelmatige zorg voortdurend aan afweringsvermogen zal winnen. De schrijver tracht nu aan te toonen,dat hetgeen de geschiedenis ons leert betref' fende het toenemend weerstandsvermogen van volken of volksdeelen tegen de acute besmetting bij epidemiën van pokken, zwarte dood, pest, cholera enz., ook geldt voor het verweer tegen chronische besmet ting, zoo als deze 'oij syphilis en tubersulose zich voordoet. Indien een volksstam voor het eerst blootgesteld wordt aan de besmetting met lues of tuberculose, zal hij in dit eerste gevecht veel manschappen verliezen. Allen die door de natuur niet krachtig genoeg gewapend zijn of door hunne leefwijze hun weerstandsvermogen hebben verminderd, sneuvelen in den strijd tegen den kleinen doch o vertalrijken microben vijand. Er wordt zoodoende eene zifting gehou den tusschen de voor dezen strijd zwakken en krachtigen, en reeds hierdoor is de kans voor het op hen volgend geslacht gunstiger. Die kans wordt nog vermeerderd doordien de overwinnaars der microben hunne lichamelijke eigenaardigheden, welke hun die zegepraal bezorgden, door den strijd zelf nog meer ontwikkeld hebben en dus een vermeerderd aanpassingsverrigen tx>n. Wat wil je met die dwaasheid om ladders tegen vensters te plaatsen, zoodat alle vagebonden, die hier ronddolen, het maar voor 'c icklimmen hebben. Haal haar weg, gauw wat, jou deugniet." Oui papa," zei Jacquot gedwee. Hij draafde weg en werkelijk daar stond in de schaduw van 't af Jak een ladder, waarvan de bovenste sport reikte tot aan een rond venster. Langz;»m en met iets mistrocÉtigs in zijn bewegingen dat aan wat a aders dan aan de zwaarte van 't ding moest worden toege schreven sleepte Jacquot haar weg naar den stal. Een lichtstraal scheen plotseling over 't erf, het dichtslaan van een de ar weer klonk ; 't was weer donker als te voren en rondkijkende zag Jacquot, dat hij alleen was Hij aarzelde, rukte de ladder nog iets ver der en bleef ttil staan. Hij krabde zy n hoofd, haalde zijn linkervoet uit den klomp, streek er mee over 't borstelige haar van een kalf, dat daar lag, stak hem toen weer in den met stroo gevulden klomp en stond nu wijdbeens in gedachten. Een ongeoorloofd besluit deed zijn hart sneller kloppen. l Toen -werd de ladder weer weggea'.eept en j meegenomen, den zelfden weg langs, dien ze gekomen was.Stil, heel stil verrees de bovenste sport in een kwart cirkel en stond weldra weer tegen 't venster geleund. | Die arme, kleine Jezus," zei Jacquot zijn ? vleugeltjes zullen vermoeid zijn; wanneer hij ; hier komt, kan hy binnen klimmen en uit- j rusten." Besluiteloos bleef hij nog een oogenblik staan. mogen aan de« noodzakelijkheid van dien microbenstrijd, eene grootere weerbaarheid tegen die ziekte, aan hunne nakomelingen hebben kunnen overbrengen. Ter bestrijding dezer ziekte als volks ziekte moet men dus: Ie. alles doen om de aan Betasten in staat te stellen hun eigen strijd met goed gevolg te voeren en daardoor zich zelf meer weerbaar te maken; 2e. alles doen om het weerstandsvermo gen te versterken van hen, die nog niet aangetast, aan de besmetting blootgesteld zijn; 3e. alles nalaten waardoor de door eigen strijd verkregen of door voorraderlijken strijd geërfde weerbaarheid tegen die ziekte zou kunnen worden verminderd. Bij de bestrijding van besmettelijke ziekten van chronischen aard dient dus de meeste na druk te worden gelegd, niet op het voorkomen van besmetting, hetgeen feitelijk nagenoeg onmogelijk is, maar op het vermeerderen van het weerstandsvermogen tegen die besmetting, welke vermeerdering langs allerlei wegen verkregen kan worden. Is de weerbaarheid tegen acute besmet telijke ziekten, welke wij van onze voor ouders erven, meestal zeer gering en is die erfenis wat betreft de chronische besmet telijke ziekten ook veelal slechts een klein kapitaal; in beide gevallen is het een bate in den strijd om het bestaan, welke wij aan onze voorvaderen te danken hebben. Het is eene geërfde weerbaarheid. Daarentegen is het een nadeelig saldo waaraan wij moeten denken, als wij de erfelijkheid van zenuwziekten en krankzinnigheid in hare verschil lende vormen behandelen, want dan spreken wij niet van overgeërfde immuniteit, maar van overgeërfde vatbaarheid. Dr. Stephan uit zich in dit boek niet over de wijze waarop de zenuwstoornissen in minder of meer hevigen graad bij den mensch ontstaan, evenmin over de eigen aardigheden welke het zenuwstelsel voor die stoornissen meer vatbaar maken, n>ch over de vraag of degeen, die zegevierend door de zeeuwstoornissen hoen komt, hierdoor ook eene meerdere weerbaarheid verkrijgt tegen nieuwe aanvallen op zijn zenuwstel sel. Hij onderzoekt alleen in hoeverre de grootere vatbaarheid van het zenuwstelsel overgedragen wordt door een zenuwlijder op zijne afstammelingen. De documenten van dit onderzoek viüdt hij door het nauw keurig nagaan van de familieverhoudingen in verschillende geslachten daar waar deze familieverhoudingen met zekerheid bekend zijn, dus bij meerdere Europeeache vorsten huizen. Dit zeer belangrijk deel van zijn betoog leidt hij in met een treffend juiste opmerking, omtrent de wijze waarop wij de familieverhouding moeten nagaan. Het kind is het product zijner beide ouders en dus middellijk van zijne vier groot ouders, van zijn acht overgrootouders en zoo vervolgens. Wil men dus nagaan welke eigenschappen dat kind geërfd kan hebben en de wetten der overerfelijkheid door een zeker aantal van dergelijke nusporingen trachten te vinden, dan moet men in Je genealogische tabellen niet, zooals moestal geschiedt, de ,,starnboomeü;', doch de k «?artierstaten", in de eerste plaats nagaan. De kwartierstaat" toch is de lijst der voorouders, die alle hunne gunstige of' ongunstige eigenaardigheden aan een gemeenschappehjken afstammeling hebben kunnen nalaten. De stamboom" daare itegen in do lijst der afstammelingen v;n een enkel ouderpaar, dus van alle personen waarin de gunstige of ongunstige oigena.rdigheden' van dat ouderpaar door erfenis verkregen kunnen zijn. Nu nebben wel de kinderen C, D en E van het echtpaar A en B alle dezelfde erfenis», maar deze kan tusschen hen zeer ongelijk verdeeld zijn. De nakomelingen echter van die kinderen, de kleinkinderen van A en B, hebben niet alleen de erfenis van A en B door C, D en E overgedragen, maar ook de erfenis van F, G en H met wie C!, D en E respectievelijk gehuwd waren. Er heeft bloedvermenging plaats gehad en de nadeelige eigenaardigheden van A en B die hunne kleinkinderen kunnen overgeërfd hebben, zijn wellicht geheel te niet gedaan door de groote weerbaarheid, welke F, G en II aan hunne verschillende voorouders ont leenden en eveneens aan die kleinkinderen van A en B overbrachten, m du&degunttige en ongunstige eigenaardigheden dier kleinkinderen te kunnen nagaan, moet men hun kwartierstaat onderzoeken, en dan blijkt deze dikwijls zeer belangrijke aaawijzigingen te geven. . Zien wij bijv. dat in den kwartierstaat van een zenuwlijder X de naam van een zekeren Y herhaaldelijk voorkomt, zoodat het bloed v»u Y lan^s verschillende wegen door X is overgeërfd, en weten wij dat die Y ook een zenuwlijder was, dan mogen wij hieruit aHeiden dat de erfenis van Y. in het zenuwlijden van X een groote rol speelt. Leggen wij daarnaast den kwartierstaat van Die arme, kleine Jezus," mompelde hij voor zich heen; en deze herhaling bracht zekere gewetensknagingen tot bedaren, zoodat hij gerust zijn vader onder de oogen durfde zien. Bij 't licht der lamp met gebogen hoofJeu. zaten Tere César en da vrouw, die sedert een paar jaar na 't sterven van Jac<;uot's moeder het werk deed, hun a-rondsoep te eten. Jacquot nacn bedaard z'jn houten nap en klom naar zijn zolderkamertje. Goeden nacht vader," zei hij, terwijl hij de trapdeur dicat trok. ,.Goeden nacht, Jacquot,,'' zei zijn vader minder streng dan gewoonlijk, morgengaan we samen naar de Kerst-mis". Oui papa," zei Jatquot en verdween. Eenmaal op zijn zolderkamertje was zijn eerste werk de hand buiten 't raam te steken otn te voelen of de ladler goed stoad. Die arme, kleine Jezus,7' sei hij medelijdend. Toen ging hij in een hoek van 't kamertje in een doos rommelen, wat gevolgd werd door een scherp, knetterend geluid. Een kleine ontploffing en het ronde, roodwangijze gezicliije v au Jac'iaol werd verlicht door eeu kaars. Hij zette liet stukje op het veuaterkozijn en bekeek bet gewichtig; 't wat- nog maar een roi.doin afgedropen stompje. Jaquot fronsde de wenkbrauwen, daarop blies hij zijn wangen op, en uit ging liei licht. Hij ging op den grond zitten eii ai zijn pap. Toen hij klaar was, stak hij het kaarsjtt weer aan en begon opnieuw in de doos te rommelen. Nu kwamen er verschillende stukken papier uit te voorschijn grof pakpapier en eene andere afstammeling van Y van Z, van wien wij weten dat hij volkomen ge zond was, en zien w\j dat op dien kwar tierstaat van Z de naam Y slechts n maal voorkomt, dan is dit ons eene aan wijzing dat de ongunstige eigenaardigheden die Z van Y heeft kunnen erven, over wonnen zijn door de groote weerbaarheid die Z van zijne andere voorouders heefc geërfd. Nu is het aantal namen op de kwartier staten zeer uiteenlooiend. Bij sommige door dr. Stephan nagegane personen vindt hij dat herhaaldelijk neef en nicht, of ach terneef en achternicht met elkaar getrouwd zijn, zoodat dezelfde namen meermalen in dien kwartierstaat voorkomen. Bij anderen vindt hij dat nagenoeg elk huwelijk met eene geheele vreemde familie gesloten werd, zoodat het aantal vooroudersnamen met elk geslacht dat men meer naar den oorspong terug gaat, ontzachelük toeneemt. De schrij ver geeft op dat, als in de r^eks voorouders nooit huwelijken tusgchen bloed verwanten gesloten zijn, een kwartierstaat loopende over 20 geslachten meer dan n millioen verschillende namen zal bevatten, en kan men tot 30 geslachten teruggaan, dan telt die kwartierstaat meer dan duizend millioen verschillende personen. Men ziet hoe sterk bij zulk een mensch de bloedvermenging geweest moet zijn, zoodat er groote kans bestaat dat de verschillende overgeërfde eigenaardigheden, de gunstige zoowel als de ongunstige, elkaar zullen hebben opgeheven. Hoogst opmerkelijk is hierbij dat da schrijver aan de hand van meerdere vooroudersreeksen kon aantoonen dat bij de erfelijkheid, zoowel van gunstige als van ongunstige eigenaardigheden, de vrouwen een veel belangrijker rol spelen dan de mannen, en dat zij hoofdzakelijk gunstige eigenschappen, grootere weerbaarheid over brengen. Daao-door is te verklaren dat talvan vorstenfamilië-n, waarvan de mannelijke lijn reeds lang geheel is uitgestorven lang» de vrouwelijke lijnen nog een zeer groot aantal volkomen gezonde afstammelingen hebben. In de natuur en bij de samenstel ling van elk individu blijkt het matriar chaat de meest voorkomende toestand te zijn. De vergelijking van meerdere kwar tierstaten voert ons tot de slotsom dat zelfs zwaar erfelijk belasten toch niet die groote vatbaarhei i als eenig erfdeel hebben gekregen, maar dat zij ook geërfd hebben van voorouders die niet vatbaar, zelfs krachtig weerbaar waren en een zeker weerstandsvermogen op hunne nakomeliriiienhebben overgebracht. Deze erfelijk be lasten behoeven zich dus niet als van te voren veroordeeld te beschouwen. In hunne erfenis zijn ook wapens voor den strijd tegen het hen dreigend gevaar. Ernstig moeten zij er naar streven dit kleine weer standsvermogen door een natuurlijk en hygiënisch leven te versterken en bij het aangaan van huwelijken moet het hun doel zijn door goede teeltkeus aan hunne nako melingen een aanzienlijk vermeerderde weerbaarheid te verzekeren. Deze les door zij a onderzoek verkregen, acht Dr. Stephan, m.i. volkomen terecht, van groot gewicht voor allen die een of' andere erfelijke ziekte of vatbaarheid heb ben, of' meenen te hebben. Hun zelfvertrou wen wordt versterkt door deze uit weten schappelijke waarneming afgeleide kans op beterschap en met hun zelfvertrouwen wordt ook hun weerstandsvermogen aan zienlijk vergroot. Tegenover de populariteit welke de leer der erfelijkheid ook door de letterkunde heeft verkregen, bijv. door de werken van Zola en van Ibsen, acht de schrijver het zijne plicht als geneesheer ons nadrukkelijk te wijzen op het groot aantal der erflaters waarvan wij de erfgenamen zijn, en die ons niet alleen vatbaarheid, maar ook weer baarheid tegen ziekten hebben nagelaten. Hij knoopt daaraan vast den ernstigen aard om bij bestrijding van alle erfelijke en besmettelijke ziekten der menschheid zooveel mogelijk zich te richten op ver sterking van het weerstandsvermogen van elk individu. Deze raad werkt hij meer in het bizonder uit wat betreft de bestrijding der tuber culose als volksziekte, Zooals in zijne vroegere geschriften, blijkt hij ook nu weinig heil te verwachten vau de zoo kostbare sanatoria, ja zelfs schijnt het alsof hij betreurt dat daaraan zooveel geld wordt uitgegeven, omdat dit geld, op andere wijze besteed, veel meer de bestrij ding der tuberculoze ten goede zou komen. Hij wil niet ontkennen dat de sanatoria aan de tuberculoselijders tijdelijk de voor naamste geneesmiddelen: licht en lucht, verschaffen en dat zij hen eenigszins onder richten omtrent hetgeen hun persoonlijk weerstandsvermogen kan vermeerderen en omtrent hetgeen dat vermogen afbreuk kan twee stukjes houtskool. Hg bekeek de diug«n even gewichtig als hij de smeerkaars gedaan had, toen hurkte hij plotseling op den grond neer rnet den rug tegen den muur geleund, trok zijn knieën bijna tot zijn neus toe op en begon te teekenen. Hij deed het wat onhandig met korte, haastige trekken maar met een grappige inppanuing van al zijn krachten. Zijn oogen ou der de bruine kru len waren bijna gefn-ej dichtgeknepen; zijn rechter wang puilde uu door de tong, die er tegen aan gedrukt wa,s. en zijn b'oote teenen hij had de klompje-i uitgetrokken kromden "zien alsof se ie s omklemden. Zoo nu en dan bekeek hij ziju werk aandachtig, dan een ongedunii^ "joep" en zijn vingers natmakend met zijn tong, veegde hij alles uit. Dit proces bleef niet zonder gevolg, wai't weldra waren zijn mond, zijn handen, /Ajn dikke wanden, vol zwarte schaduwen, d'e echter niet ia 't flikkerende licht iansten ; «n 't was een grappig .gezicht dit kereltje t« /, i-n teekenen teeKen^n besmeerd met houn*kool, ineen gedoken tegen den muur. mjna fje'ifö; yt'riyr-u jjaaüite in de wij ie b;-oe;< '!:??veni jkkeu mond voortgedreven duo <-? -n niet-te verklaren onrust, eeu duis:er vr:i >.<guu, dat ueüj J-eu r«d'.: liet, 1:U hem verv.i: < de, heai dwouïorn zijn uiterste krac'iie i u; te "iiaunen. Er was ieta geheimdnnig», >y;m heilige in di« eerste openoaring van -j u talfui, J .t oncw.ikeri van een game. Daa- > ? ' zo!derk,iLUertje van dit eenzaam gelegen >:allsuu. o ibmpiedj n «naai om tiöm te iw' ; e prjj'.eu of aan tb moedigen, in die uu

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl