De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 4 april pagina 6

4 april 1909 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1658 Groote schotel met het wapen van Lodewijk XtV. Museum v. Sèvres. La Céramique Ifollandaise, par HEKKI HA.YA.RD. Amsterdam, Compagnie Générale d'éditions Vivat 1909. Eene volledige geschiedenis der Hollandflche ceramiek is tot op heden niet ver schenen.' Aan den heer Havard komt de eer toe in zün tweede zeer vermeerderde uitgaaf van de Histoire de Ia Faïence de Delft", deze studie het eerst ondernomen te hebben. Het kan niet genoeg gewaardeerd worden, dat een vreemdeling zich zooveel moeite en tijd getroost heeft, om al de verspreide gegevens bijeen te verzamelen en tot een geheel te verwerken. Door den grooten bloei der Delftsche aardewerk-industrie raakte die der andere steden als Haarlem, Rotterdam, Arnhem enz., geheel op den achtergrond. Deze in een helderder daglicht gesteld te hebben, is een van de groote verdiensten van deze nieuwe uitgaaf. Na eene korte inleiding over de-Jacoba kannetjes, volgens den schrijver uit Keulen afkomstig en de pijpaarden beeldjes voor namelijk te Utrecht opgegraven, gaat de heer H. over tot het verklaren van eenige Hollandsche vaktermen, zoo o. m. het woord plateel, waarbij ik niet nalaten kan op eene onjuistheid te wijzen, Plateel is niet gelijk de schrijver meent het Hollandsche woord voor la poterie maillóe", maar plateelpletiel-petiel-betiel beteekent eenvoudig schotel. Mr. N. de Roever zegt hierover in Oud-Holland I p. 51 een plateel is een schotel, zoo sprak men in de 16e eeuw van tinnen plateelen, die bij het gewicht wer den verkocht. "We vinden het o. a ook in het Fransche plat en het Engelsche platter." Ook de heer J. Kalf (Bulletin v. d. Ned. O. Bond, V, p. 40) vindt bij het opnoemen van de onderdeelen van een tinnen tafelservies, dat in 1564 voor de Burgemeesters te Am sterdam werd aangeschaft 90 plateelen, 48 «aueièren enz. Haarlem, de bakermat van het Delftsche fabrikaat, wordt uitvoerig door den heer H. besproken. Aan Delft, de voornaamste industriestad op dit gebied, wordt echter de grootste plaats toegekend. Na eene op somming der bronnen, volgt eene bespreking van het St. Lucas gild; daarna worden de drie ontwikkelingsperioden van het zoo wereldberoemde Delftsch aardewerk ge schetst. De oorzaken en omstandigheden die tot den grooten bloei en het latere verval geleid hebben, worden uitvoerig uiteengezet, de geschiedenis der fabrieken tot op heden nauwkeurig nagegaan, de grootste plateelbakkers als A- de Kooge, De Keizer, De Pijnackers, Frijtom en die uit de laatste periode als Verhaagen, Dextra, Verhaast en s. besproken en het karakteri stieke van hun producten vermeld. Na Schiedam en den Haag voert de schrijver ons naar Rotterdam, waar we eenige groote concurrenten van Delft zien optreden. In de 17e en 18e eeuw zijn daar 4 aardewerk fabrieken, waaronder die van de familie Aalmis wel de bekendste is. Het zijn voornamelijk tegels, die hier ge fabriceerd worden. Onder de belangrijke producten door Jan Aalmis gemaakt, is echter het bekende tegeltableau in het Kunstgewerbe-Museum te Hamburg van 1764 tot oase groote verwondering niet genoemd. Daarentegen wordt tereeht door dea schrijver dea nadruk gelegd op de be langrijke verzameling teekeningen en pon sen in het archief te Rotterdam, die de geheele ontwikkeling der industrie toonen. Eeae eigenaardigheid dezer Rotterdamsche tegelbakkers is het duidelijk signeeren hun ner tableaux. Yan Utrecht, waar ook alleen tegelbakkerijen voorkomen, gaat de schrijver over tot het bespreken van de belangrijke fabriek van Johan van Kerckhoff te Arnhem, die van 1755?1772 bestaan heeft. Drie óntwikkelingsperioden zij o in het fabrikaat duidelijk te onderscheiden: in de eerste oefent Delft, in de laatste Saksen een grooten invloed uit, terwijl in den bloeitijd een eigen stijl is op te merken. Da voorwerpen met hun mat blauw tot grijs overhellende be schildering in Louis XV stijl op een fond van glanzend roomachtig email, hebben in dien tijd een zeker cachot, dat hen gunstig van het overige aardewerk onderscheidt. Van da latere fabriek van Teunis van Tellingen is geen werk bekend, evenmin van de plateelbakkerij aan den Overtoom te Amsterdam, waarover de schrijver nog het een en ander meedeelt. Het laatste hoofdstuk o ver het aardewerk is gewijd aan de bekende, naar Chineesche exemplaren gecopieerde roode theepotten. Reeds door mr. A. tf. H. v. d. Burgh is aangetoond, dat deze reeds 30 jaren voor dat Bottiger in Meissen zijn pot ten vervaardigde in Delft werden ge produceerd. De materie is echter een andere; die van Meissen zyn veel vaster, harder, minder poreus, staan dichter bij het porselein dan de Delftsche producten. Na deze algemeene uiteenzetting wil ik op enkele der bovengenoemde steden nog terugkomen. Vooreerst Haarlem, waar we de vroegste sporen eener plateelbakkers kunst aantreffen. De vraag is nu hoe en onder welken invloed heeft die techniek zich ontwikkeld, om die vol maaktheid te bereiken, die de stukken uit den bloeitijd kenmerken. De heer H. spreekt in het algemeen van Italiaanschen invloed en toont daardoor de artikels, die de heer Pit in het Bulletin v. d. Ned. O. B. hierover gepubliceerd heeft, niet te kennen of niet juist gelezen te hebben. De heer Pit tocfe zet daar in duidelijk en helder uiteen dat Faënza de Hollandsche plateelbakkerskunst heeft beïnvloed. Aan de hand van vroege stukken uit het einde der 16e en het begin der 17e eeuw toont de heer Pit de overeen komst in tinémail en in kleuren als bruin, geel, groen, blauw en mangaan rood met die vao het tegeltableau van Niculoso (Nederl. Museum) en de vroeg Faënteesche producten overtuigend aan. De techniek van Faënza toch, door Niculoso in Sevilla overgeplant, werd vandaar door Hendrik Corneliss. Vroom in Holland geïmporteerd. Vergelijken we nu tot slot, om de bewering van den heer II. nog duidelijker te weerleggen, deze vroege fragmenten met Italiaansch fabrikaat uit Urbino, Gastel Durante, Savona enz., dan springt duidelijk het groote verschil in het oog, Het kleurenpalet, de glazuur, de scherf zijn totaal anders. Bij deze vroege Hollandsche stukken aan import te denkea, zooals door den heer H. mogelijk wordt geacht, is liet aan te nemen. De stukken zijn wel naar Italiaansche voor beelden versierd, doch deze laatste zijn op echt Hollandsche manier geïnterpreteerd. Men bezie b.v. slechts 't fragment, waarop een madonna met kind zijn afgebeeld. Het jongste stuk dezer groej^van 1622 vertoont naast het Italiaansch decor reeds do volmaaktheid van het Delftsehe tin-email. Wij betreuren het zeer, dat de schrij ver het groots belang dezer fragmenten, waarvan het Nederlandsch Museum een in haar soort eenige collectie bezit niet heeft ingezien en daardoor tot zulke verkeerds conclusies ge komen is. Het belang van het atelier der Vrooms voor de plateelbakkerskunst wordt duidelijk door den schrij ver aangetoond. Het toeschrij ven echter van het tegeltableau met dea OostIndiëvaarder in het Nederl. Museum, aan Hendrik Oornelisz. Vroom, is onzes inziens verkeerd. De bouw van het schip, de tuigage en de blinde steng wijzen op de jaren na 1640. lu zijn nadere behandeling van het Delftsch fabrikaat geeft de heer H. niet veel meer daa wat reeds jiu de vroegere uitgaaf vermsld stond. Ik wensch slechts te wijzen op eene fa bricage in inarmersteenen" door een zekeren Cornelis van der Graeff, later geassocieerd met Abraham de Kooge. Voorts viel mijn oog op een zekeren Ter Himpel, door den heer 11. genoemd, une personnage problómatique et dont on retrouve nulle part destraees s rieu»98." Wij zijn in staat den heer H. hieromtrent in te lichten Daze Tor Himpel, plateelschildar on bekend teekenaar, leefde niet in de 18a maar in de 17e eeuw. Het R'jksprentenkabinet bezit eenige/ijner teekeningen en in de Oatalogue raisonnédes Des sins etc." van het Teyler Museum te Haarlem wor den vier teekeningen door den heer H. J. Scholten beschreven. Waar de schrijver het fabrikaat der Van Puttens bespreekt en zegt: elle (Ie fabriek) proluisit des pi Tablean geteckend door Jan Aalmis en Cornelia de Barg, 1731. Verzameling JobnjtF. Londpn. Groote vaas met polychroom decor. (Caahemire.) Verzameling Bielk & Stnrefors. Kop en scbotel van Haagsch porcelein. Amsterdam, Museum Willet-Holthuyzen. Kan met polychroom decor. ces légantes parfois de dimensions considérables et si bien inspirées par les anciennes tradilions, que n'étaient les marques et les dates qui les authentiquent, on serait tentéde les attribuer a quelque grand c ramiste du plus beau temps," kunnen wij met dien lof niet instemmen. Inte gendeel; men neme slechts een der vazen uit het groote stel in het Neder landsch Museum ter hand om te ont waren, dat wij hier met een ten eenenmale decadent product te maken heb ben. Uitgezonderd het blauw'zijn de kleuren er in het moft'elvuur op aan gebracht en missen dan nog de soliditeit welke wij bijv. op Pijnackers fabri kaat vinden. Het eerste deel eindigt met een kort overzicht der i orselei n fabrieken van Weesp, Loosdreeht, Amstel en den Haag-, welke over het algemeen een kwijnend bestaan leiddeu en niet tegen de buitenlandsche concurrentie opgewassen bleken te zijn. De schrijver geeft in dit hoofdstuk niet veel meer, dan wat Kasteleijn en de heer Servaas van Rooyen hierover publiceerden. We zouden hier gaarne eene studie meer naar de voorwerpen zelf gezien hebben. Ten slotte een enkel woord over Je uitvoering van het boek. Het is te betreuren, dat de reproducties een werk als dit. waar papier en letter verzorgd uitzien, onwaardig zijn. Als verfraaiing der gedrukte bladzijde moge zij genietbaar zijn, als studie materiaal zijn zij volstrekt on voldoende. En raken wij hier meteen niet aan den zwakken kant van den schrijver. Hij is blijkbaar allereerst op archivalische ge gevens uitgeweest. De ceramiek zelve, de techniek, de versiering boezemden hem minder belang in. Zoo streefde hij naar onze meening zijn doel eenigszins voorbij. Met dat al moet men den heer H. dank baar zijn, door deze tweede vermeer derde uitgaaf van zijn werk wederom een stoot in de goede richting gegeven te hebben. Door zijn publicatie springen de leemten in de geschiedenis onzer cera miek des te duidelijker in het 00^. Tal van onopgeloste vragen zijn daar om beantwoord te worden Voorzeker heeft de schrijver do ir zijn onvermoeide werkzaamheid den wea; voor latere onderzoekers zeer verge makkelijkt. IDA C. B. PEELEX. tiniiininniiiiiiinn Terugkeer na het vogelschieten. Tegeltableau geteekend: Jau Aalmis. Wilbnr Wriglit ora In het London Magazine" geeft Wilbur Wright, naar aanleiding van een rondvraag aangaande de kansen van den door de Daily Mail" uitgeschreven wedstrijd voor vliegmachines, eenige beschouw ngen over vogel en menschenvlucht. Hij zelf stelt er niet veel belang in, den uitgeloofdtn grooten pi ijs te winnen: De menschen die allerlei bijzondere dingen doen op piano's, zetmachines, automobilen enz.", zegt hij, ;ijn nooit de uitvin ders zelf. Deze richten gewoonlijk hun a in dacht meer op de volmaking van de machine, dan op de wedstrijden, waarin haar doelma tigheid en foliditeit tot hun recht komen." Volgens hem zal elke mededinger di-s er op ge steld is den prijs te winnen, op dezen tocht een of twee personen kunnen meene men meer niet. De snel heid zal waarschijnlijk varieeren van 3^> tot 5(1 Eugelsche mijlen ia het uur. Destelheid van de vlucht van een vogel wordt. ?o!gens hem, meestal overpchat. Hy heeft er nauw keurig op gelet, en b.v. de gemiddelde snelhei i van de vlucht vaneen £6wonekraai niet hooger ge-ouden dan 32 kilometer in het uur: Ik heb hun pnelhei l dik wijls gemeten bij matige vlucht door een rustian lucht, en haar iets beneden de zooeven genoemde snel heid bevonden. De wilde eend is misschien de vogel, die bij haar gewone manier van vlieyfn o?er lan^e afstandfn he,t pnei^te vlieut. Ik heb haar vlucht dikwijls bestudeerd, maar de snelheid nooit grooter bevonden dan 04 kilometer in het uur, als er tenminste geen gunstige wind was, die de vlucht versnelde. By mijn tochten met de vliegmachine heb ik dikwyls de vogels boven mij gadegeslagen, maar de snelheid van mijn machine was altijd veel grooter dan de hunne, en ze werden gedwongen uit te wyken, als ze niet omvergevlogen wilden wordenHet record van de vluuhten van huisduiven toont dikwijls een snelheid van 40 mijlen per uur, maar in zulke gevallen hadden de vogels gewoonlijk den wind mee. Bovendien is dit een uitzonderingsgeval, want de duiven overspannen zich, om zoo spoedig mogelijk naar huig te komen. De grootste door menschen bereikte snelheden zullen misschien die der vogels een weinig overtreffen, en ook is het waarschijnlijk, dat de gemiddelde hoogte van de mens-ehenvlncht grooier zal zijn dan die <ier vogels." Volgens hem is het mogelijk, van een hoogte van 8000 meter, op elke gewenschte plaats binnen een radius van ongeveer vier mijlen binnen een opperlakte van circa 800 Q kilometers te 'anden. By lage vluchten is men voortdurend door allerlei gevaren omringd. De vlucht van Londen naar Manchester zal op een hoogte van meer dan LOOO meter gemaakt moeten worden. Evenals vroeger de zeelui bang waren zich te ver van den wal te wagen, ia dit nu het geval bij de luchttechnici. Maar evenals by een grootere vol making van de scheepvaart de zeelui de hooge zee prefereeren, zullen ook de lachtschippers meer en meer aan de hoogere atmosfeeren van de lucht voor lange vluchten de voorkeur zeven. Wright gelooft wel, dat de prijs behaald zal worden, maar deze winst IA\ meer kosten dan het bedrag van de uit geloofde som misschien zelfs mensehenlevens. N. Besliste Tolzinien. Samengestelde ellende kan ik wel dragen. Eenvoudige ellende niet. Het Leven, is la mort met frases. * O, wat is mijn leven een slechte repetitie! Welk een decor l Welk een rol verdeeling, En nooit komt de opvoering. # Groote genegenheid gaat en komt dadelijk. Kleine genegenheid gluipt en sluipt. , # Geluk ia diepe rust. Genot is ondiepe onrust. * Een geweten en een propazandist zwy'gen nooit en zy n absoluut niet tot rede te brengen. * Het is heel moeilijk iemand te overwinnen, die zich niet verdedigt. ?* Verdriet is evenzeer eene soort van vreugd als diamant eene soort »an steenkool is. # De achteruitgang van de wereld toont zioh in bet tot waarheid worden van paradoxen, * Geen erger tragedie dan een dag dat er niets gebeurt. * ledere^eening is goed. Deze is uitmuntend. * --"-v Ellendig, dat men een uiterste nooit bereikt en dat er niets achter ligt. . .j .??;«> -3 Ars longa, vita longa. O, God, ik verveel mij zoo. * Voor zoover twee menschen het eens zijn, hebben ;e beide ongelijk. - , - * De grond brandt onder mijne vermoeide voelen. En de inenschen zeegen, dat ik wel kunstvol dans. * Wanneer een men?ch niet eterker is dan zijn volk, dan is hij verloren. * Ja: men heeft mijne stem versmoord, doch niet o/erwonnen. Maar men kent het verschil niet eens. * Vrouwen zijn altyd veel trouwer dan man nen, daarom zijn ze ook veel eroeger oud, JACOB ISRAËL DE HAAJC.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl