De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 18 april pagina 1

18 april 1909 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

1660 DE AMSTERDAMMER A°. 1909. WEEKBLAD VOOR NEDEELAND torat *?* fcgro«gMl. recLactlo -V-SLQ. 2ufr. EL JP. Xi. "WXESSIÜTQ-. uitgevers: VAJf HOLKEMA ft WAREJTDORP, Eelzengraoht 333, Amiterdam. fivt auteunreeht roor den inhoud Yan dit Blad wordt renakerd «Tcreenkomctig dt wet ran 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). p«r 3 maanden ...... f 1.50, fr. p. post / 1.65 p«r jaar, bij vooruitbetaling, ..... » , mail , 10. Nnnunen aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'Ji Zondag 18 April Adrertentièn ran 1?6 regel* / 1.25, tlke regeJ meer f 0.25 Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel ..... 0.30 Reclames per regel 0.40 INHOUD: VAN VEERE EST VAN NABIJ: Barbertje moet langen. Officieele waarschuwing, door J. H. de Vries. SOCIALE AANGE LEGENHEDEN: Een eminent ge?»ar voor de volksgezondheid, door S. Elias, beoord. door Leliman. FEUILLETON: Storiei van oom Daniël, door Theodoor. KUNST EN LETTEREN: Algentoa Charlei S winburne, door Albert Verwey. Op dwaalwegen, door Henri Dekking, beoord. door Herman Robbers. Berichte». VOOR DAYH5S: De vrouw over 100 jaar. Een hnis vol menechen, door F. v. P. B. Allerlei, door Capiice. DIT DE NATUUR, door E. Heimans. Goudleer, niet afb., deor R. W. P. de Vrie» Jr. W. Witeen b| Van Wisaelingh, met afb. door W. Steenhoff. Na zeven jaar, I, met facsim., door Joh. Visscher. Adolp Sonnenthal, t, met portr., door R. Waar aommige montbiljetten gebleven zyn, door B. FINANCIEELE EN OECONOMI^CHE KRONIEK, door V. d. M. en V. d. 8. Over zoogenaamde schnldin vorde ring maatschappijen, door Ger. G. Lengelink. SCHETSJE. DiMRUBRIEK. SCHAAKSPEL. ADVERTENTIËN. iHttHiiHiiiiiiimmiHiiMMMiimimniimiMMiiHiiMimiiiiiMtmiiiii Barbertje moet hangen. Niemand heeft a oogenblik kunnen denken, dat, na de vroolijke uitscheldpartij van de Bossche raadsheeren, aan arme Barbertje Garsthagen een vrijspre kend vonnis zou zijn gegund.. ?. Van den eenvoudigalen sjouwer te Papendrecht tot de scherpzinnigste juristen (tot wie men kan rekenen die te 's-Hertogenbosch !) wisten allen dit ne: Barbertje hangt! Welnu dan: ook dit Barbertje is ver oordeeld. Maar zijn zaak is niet afgedaan. Had Mr.Dicke,de verdediger,geen cassatie aangeteekend,de zaak zou toch haar voort gang hebben ! Er is gelukkig genoeg licht in deze quaestie ontstoken om reden te geven ten minste tot de hoop, dat niet het vonnis zal worden voltrokken, dat nu geveld is, maar een vonnis, dat nog ge veld moet worden: Het vonnis over politie, die zichzelf recht verschaft, en over rechters, die gén recht verschaffen. *** Een berichtgever van het Alg. Handels blad is vier dagen lang te Dordrecht en te Papendrecht op onderzoek uit geweest, en wjj van onzen kant hebben daar ter plaatse een paar mannen gesproken, die hetzij enkel de Papendrechtsche toestanden door en door kenden, hetzij bovendien in de strafzaak een rol hebben gespeeld. Wij kunnen niet anders zeggen, dan dat ons kort bezoek, ons praten oog in oog met die rechtschapen, eenvoudige menschen, den indruk van weerzin bij ons heeft bevestigd en vergroot, dien de enkele lezing der justitiëele verslagen reeds opwekt. De zaak, de Papendrechtsche zaak, zit eenvoudig genoeg; ieder kind te Papendrecht zou ze u kunnen vertellen. Na een wat rumoerigen tijd werd te Papendrecht gestationeerd een veld wachter Bouterse, die zijn roeping heeft misgeloopen". Bouterse, zoo zegt men, had als worstelaar furore kunnen maken in een paardenspel", want beweging en verlangen naar krachtverspilling" zitten hem in het bloed. Waar rumoer is en handtastelijkheid voelt de man zich in zijn element. Kwam er Zaterdag- of Zon dag-'s avonds een Papendrechtsche jongen den Veerdijk op, en was zijn stap niet heelemaal zeker, Bouterse vloog op hem toe en keek hem eens gauw onder de klep van zijn pet. Kwam er een heel troepje aan, hij schoof er zich tusschen in. Het spieden en de bedreiging was den Papendrechters altijd na. Zij merkten aan den lijve, dat het gezag werd gehandhaafd". Bouterse, en zijn kornuiten met hem, schiepen echter door dit optreden een zóó gespannen toestand, dat terwijl inder daad de vrees erin zat", de vrijheid van ' beweging ten slotte ook voor rustige burgers te loor ging. Een toestand, die in klein formaat (hier is immers alleen van ranselpartijen sprake en gelukkig niet van nog; erger) zuiver Russisch is: n. 1. een toestand van politie-terreur. De Papendrechtsche politie ressorteert onder den Officier van Justitie te Dordt. Zjj is van dien Officier van Justitie het instrument. Zij is de arm, waarmee hij grijpt. Het is dus die Officier van Justitie, die voor haar globale doen en laten ver antwoordelijk is. Dezen officier, den heer van Tricht, drukte die verantwoordelijkheid niet zeer zwaar. Dit kan blijken uit het feit, dat hij te 's Hcrtogenbosch verklaarde van eenige animositeit tegen Justitie en politie" nooit iets te hebben gemerkt (!) en dat hij tegelijkertijd geneigd was iedere klacht, tegen de politie ingebracht, direct uit de hoogte te behandelen, maar vooral blijkt het hieruit, want dit spreekt nog wél zoo sterk, dat men te Papendrecht ten slotte het klagen maar opgaf. Stichtend is in dit opzicht de lezing van het verslag der Bossche zittingen! Daar kwam de eene getuige na den andere met oude klachten over mishan deling, over veldwachters-meineed, en telkens luidt het: Bij het O. M. heeft de getuige indertijd zich niet beklaagd". Waartoe ook! zeggen die menschen. Die hooge heeren zijn toch op de hand van de politie!" Hoe komt zoo'n meening muurvast te zitten in 't hart van dat gewone volk ? ? Een hond zelfs weet waar hij hulp vindt, en de geringste mensen, hij zij nog zoo ongeletterd, voelt instinctief waar recht valt te wachten waarom klaagden die menschen nooit, terwijl thans uit hél Papendrecht n klacht en n beschul diging omhoog rijst ? ? Is hier niet een officier van justitie op 't allerminst schuldig door verre gaande nalatigheid ? Op 't allerminst, zeggen wij erbij. Want er is nog iets anders, en er ia veel meer. De heer van Tricht is in deze kleine Dreyfus-affaire want dat is ze, erg genoeg: een Dreyfus-affaire in duodecimo de belangrijkste persoon, immers hij is de man, die de rste fout beging en bij die eerste fout koppig vol hardde. Inplaats van de zaak-Garsthagen te zien in het geheele Papendrechtsche verband, inplaats van zich de moeite te geven zijn gebied Papendrecht te leeren kennen, heeft hij, afgaande op een paar praatjes, blijkbaar afkomstig van den adept van 't jolige" chris tendom, den bij weinigen gezienen burgemeester Bonten, zich lukraak een voor-oordeel gevormd, en is halstarrig aan dat voor-oordeel trouw gebleven. Hij, mijnheer de Officier, wist het wel! Wilt gij u overtuigen, dat hij het wist? Lees dien thans gepubliceerden brief, dien hij richtte tot den advocaatgeneraal van 't Haagsche Gerechtshof: een uitnemend maar droevig stemmend document voor de kennis van wat achter de rechtscoulissen voor ons justitiabelen kan worden gebrouwen! Onwaarheden, en die aaneengeregen (wij nemen aan: te goeder trouw) tot n valsche voorstelling van de zaak. En zulk een papier, dat nu toevallig publiek is ge worden gelukkig! , werd (en wordt) maar door den schrijver gehandhaafd ook na al de getuigenissen van zoovelerlei aard. Het zat hem vastgeroest in zijn hoofd: de zaakwaarnemer was het begin van dit relletje. De zaakwaarnemer zou door middel van Garsthagen een oude veete (achttien jaar oud) hebben willen koelen tegen den burgemeester, daar op hield de heer van Tricht, met zijn breeden blik, het oog gevestigd. Daar zat de kern. Kwam een getuige ver klaren, dat ook hij wel eens geranseld was, het was een hinderlijk man! Het was een samenzweerder! Geranseld? Wat had dat te beteekenen bij dit ne allervoornaamste punt: dat dat slechte zaakwaarnemertje, die van Elk, geen gelijk zou krijgen tegenover het Gezag! Die man had al eens jaren terug een triomf ge vierd, door een paar veldwachters wegens meineed in de gevangenis te brengen dat was waarlijk genoeg. Van Elk moest nu gekortwiekt worden. En daar gaat de sneeuwbal aan 't rollen! Te Dordrecht, waar de Justitie geneigd is van den, zaakwaarnemer veel kwaads te gelooven, vindt de voorstelling gemakkelijk ingang. Er wordt een vonnis ge veld,dat een voorbeeld wezen mag van de formalistische dwaasheden, waartoe het Recht" vervalt. Garsthagen wordt op zijn ingezonden stuk veroordeeld, omdat hij door uitdrukkingen als beestachtige ontvangst" en treurige moed" in zijn stuk verder ging dan noodig was om in 't algemeen belang te handelen", (dit mag de Bossche President wel eens op zichzelf toepassen!); ten tweede omdat hij boven dien niet in 't algemeen belang han delde, vermits het inzenden van een stuk in een courant niet wordt gerechtvaar digd, daar hij had kunnen klagen bij de bevoegde macht" (!!, zoo'n zin stemt wijageerig, als men pas al die getuigen te 's-Hertogenbosch heeft hooi e a ver tellen, hoe ze alle klacht maar opgaven, en als men dan heeft weervaren hoe men wordt uitgescholden niet eens al» klager maar reeds als getuige!!); ten derde, en nu lette men vooral op, omdat de aan den veldwachter ten laste gelegde feiten niet zijn ten laste gelegd als ge pleegd in de uitoefening hunner bedie ning", daar n.l. de politieman, die den vuistslag zou hebben gegeven, dit zou hebben gedaan vóór het onderzoek een aanvang had genomen".... Dat was Dordrecht. Toen kwam het Hof in den Haag. Het gaf Garsthagen vier maanden in plaats van twee. Het zou dien man wel leeren aan de algemeene klacht van Papendrecht's bevolking uiting te geven in een courantenartikel en zich te laten opstoken door dien van Elk! Of Mr. Dicke, de verdediger, al soebatte en smeekte, dat de rechters de zaak toch breeder mochten zien, dat zij toch zelf de ver keerde toestanden in Papendrecht moch ten onderzoeken, in haar vollen omvang, omdat het hier gold een corruptie van het Gezag, en omdat het Gezag nooit beter kan doen dan eigen gebleken fouten te herstellen, niets baatte: het was een complot en dat mocht niet zegevieren. Zooals de heer Van Tricht had gekeken, zoo keken de Dordtsche rechters, zoo keek de advocaat-generaal in den Haag, zoo keken er de raadsheeren, de een den ander voetstoots volgend, en nie mand zich verheffend tot een breeder initiatief: van de grootere waarheid te willen, die heel Nederland vroeg, boven de kleinere, van een deurpost, en een ruzie, en een borrel en van dergelijke voorname zaken, die echter eerst werke lijk voornaam waren geworden, als men de hoofdzaak had in acht genomen. Nu volgde den Bosch. Daar' werd het heele spel herhaald, maar daar kwam er vroolijkheid bij. De eerste rollen werden fijn vervuld. De President was vooral aristocratisch. Dit kan men o. a. hieruit .afleiden, dat het blad van Jhr. Mr. Lohman, de zoo aris tocratische Nederlander, hem in bescher ming neemt. Het blad is namelijk wel zoo goed te verklaren, dat aan hare redactie uit volkomen vertrouwbare bron" de mededeeling gewerd, dat de president een oogenblik zijn kalmte verloren heeft en zich heeft uitgelaten op een wijze die ook (dit blad) betreurt", al heeft dit, zegt deze redactie, met partijdigheid niets te maken" (!!) Wij hebben twee woordjes gecursiveerd. Eilieve Nederlander WELK oogenblik is dat geweest?? Toe antwoord eens. Is dit betreurde" oogenblik daar te vinden, waar de President den jenever begon te tappen" van den neus van een der getuigen? Of indien gij dezen niet door accijns belasten jenever aan Zijn Groot Edel Achtbare gunt, moeten wij dan dat on bewaakte oogenblik" toen die arme, in heilige verontwaardiging ontstoken President (die ons aller sympathie heeft) zich vergat daar zoeken, waar hij uit riep: 't Is'allemaal straat vuil wat daar zit, van Pleun Boer tot Wiggers ?" Of is dit alles, o naar men wel eens zeide aristocratisch"-voelende Neder lander, u te welvoegelijke taal om er ook maar een sobere aanmerking op te maken en hebt gij slechts willen doelen op dat andere, meer pijnlijke oogenblik'', dat de President niet alleen den minderen man, maar een geëxami neerde, een gestudeerde, een candidaatnotaris aanviel, toen hij met een overi gens gepaste optrekking van zijn neus (waar wij zoo gaarne een beetje Recht" van hadden afgetapt!) zeide: De candidaat-notaris is een zaakwaarnemer. Zaak waarnemers dat zijn nietelingen". * Of leek u ook dit zeer gepast, en al te mooi om er iets op te zeggen, en is het betreurde" oogenblik dit (wij heb ben nog meer keuze desgewenscht" !): President (plotseling tot Wouter Buys op 't eind van 't verhoor, na een beleefd antwoord, dat den heer President om de een of andere reden niet bevalt): Ben je nog aan den drank ? Geinige: Neen. President: G etrouwd ? Getuige: Ja. President: Een gelukkig huwelijk ? Getuige: Ja. President: Dan feliciteer ik je en je vrouw. De Nederlander vindt dat alles heel fijn, het ne niet precies aangegeven oogenblik"dan uitgezonderd.Onsleekhet een plicht, die bloempjes nog eens te plukken uit het Hoffelijk debat, om de waarheid er aan te toetsen van de plechtige verklaring van den advocaatfeneraal, dat geen zucht om collega's te ekken (maar waarom dan die animosi teit ook tegen de fatsoenlijkste getuigen ?), geen verlangen om vóór alles de politie te'beschermen( waarom dan die klopjacht op wie de politie aanviel ?) bij het Hof en het openbaar ministerie voorzat, doch slechts recht te doen in volle onpartijdigheid! Men gelooft u niet, ziedaar het korte en nige antwoord. Gij wordt nog ver dedigd in een krant als de Nederlander, een orgaan voor uw coterieën, gij wordt nog ontzien in eenige bladen, die slechts mompelend iets te berde brengen, maar de meischen thuis, op straat, waar ze elkaar spreken, en in een deel van de pers, waar het doorbreekt, zij gelooven u niet, zij zeggen: 't kan best zijn, dat die Garsthagen een slecht sujet, dat Van Elk een niet recommandabel man is, hun zaak kan daarom rechtvaardig wezen, ja ze schijnt het ieder toe, die de verslagen nauwkeurig leest, ? maar dat is alles nog niet het voornaamste! Het voornaamste is, dat heel Papen drecht zyn klacht heeft doen hooren, dat daar, voor ieder zichtbaar, die zijn oogen niet moedwillig sluit, een onhoudbare toestand geschapen i s, en dat gij die klachten, die thans eindelijk los breken, dat complex van klachten, dat ten nauwste samenhangt met. de waarde van uw politie, met de waarde van het Dordtsch openbaar ministerie, en met de waarde van 't oordeel van Rechtbank en Hof, dat gij die klachten in ruw hoongelach smoort! Smoort, terwijl men gaat fluisteren, terwijl men reeds roept, dat gij 't enkel deedt om uw kaste te beschermen. Dat is het voornaamste, en daarop veroordeelt men u! Officieele waarschuwing. In onzen tijd van internationale handelsbe trekkingen ia het weieens nuttig goedgeefechen leveranciers, die vaak schijnen te meenen, dat de ateliers van groote advertentiën in nog grootere dagbladen alleszins vertrouwenswaardig zijn, de gevaren onder het oog te brengen, waaraan zij zich zoo licht kannen blootstellen hij levering aan bet buitenland. Onze consul-generaal in Londen H. S. J. Maas heeft daarom een m. i. zeer prijzens waardig werk verricht door in een bijlage van?HandelBberichten"eenseenige lichtstralen te doen vallen op de voor niet-Britten en misschien voor Britten ook zoo uiterst duistere Engelsche Burgerlijke Rechts vordering, waarvan we hier even de hoofd punten willen aanstippen. Eenig wetboek dan, tenminste in de beteekenis, die wij eraan hechten, bestaat er in geheel Groot-Brittanie en Ierland niet to begin with. Richtsnoer voor de verschillende rechtscol leges bij te nemen beslissingen zyn slechts de uitspraken van andere, zoodat, wanneer men eens bedenkt hoe verschillend soms in andere met codificatie gezegende landen nzelfde wetsartikel door verschillende rechtbanken en hoven uitgelegd wordt, men zich zeer goed zal kunnen voorstellen, dat het aldaar uiterst brutaal en verwaand mag genoemd worden, zichzelf wijs te maken, by een eventueel geschil, in zijn recht te staan. Natuurlyk mag hier niet over het hoofd gezien worden, dat er tusschen al die groepen uitspraken wel de ^e lij t verband is aan te wijzen, zoodat men met een weinig fantasie toch van rechtseenheid zou kunnen spreken, mits men dan maar bedenke, dat Gr. Br. *n Ierland in vyf stukken moet verdeeld worden, welke zich alle de weelde van een verschillend» rechtseenheid kannen veroor loven. Er is n.l. een verschillende recht spraak; voor: a Engeland & Wales; b. Schot land, c. Ierland; d. Manen c. Kanaal-eilanden. Aangezien wy hier de Britsche rechtspleging noch kannen noch willen in finesses behan delen, zullen wüons beperken tot hetgeen voor Engeland en Wales geldt en dan aog maar alleen in hoofdtrekken omtrent het vervolgen van een schuldenaar. Stel men heeft van een Engelschman een be drag £ 100 niet te boven gaande te vorderen, dan begint men met zich te wenden tot een County-Court, zoo iets als onze Arrondissements-Rechtbanken voor een bedrag boven j£ ICO tot de High-Court waartoe men om te beginnen de alles behalve goedkoope diensten van een sollicitor" noodig heeft, die al het zuiver formeele werk voor den eischer verricht, dus ongeveer gelijk te stellen met een procureur. Omtrent hun honorarium schrijft de Heer H. S. J. Maap. Rekeningen zooals die op het vaste land voorkomen, zijn in Engeland niet bekend. De rekeningen zyn dikwy'ls boekdeelen, waarin alle bijzonderheden zijn uiteengezet: zooveel voor een gesprek op dien datum met een cliënt; zooveel voor een conferentie tusschen sollicitor" en barrister"; zooveel voor een brief, die geschreven werd; zooveel voor het lezen van documenten; zooveel voor het vertalen van stukken enz". Deze laatste koiten kunnen natuurlek door het hebben van een agent oi corres pondent bespaard worden. Vervolgens heeft men noodig een advocaat, barrister" genaamd, wiens salaris door den soüicitor geregeld en uitbetaald wordt, bij welke gelegenheid men soms tot de vero aderstelling komen kan, dat de Engelschen van ons overgenomen hebben het echt Hollandsche spreekwoord ,,Ooedt raad is duur". De eigenlijke procedure behoeft hier eigen lijk niet besproken te worden, mits men maar denke aan het ontbreken van codificatie. Heeft men eindelijk na veel kosten en moeite een uitspraak verkregen, dan bestaat er natuurlijk voor elk der partyen gelegenheid tot hooger beroep hy het High Court (King'a Bench divisipn) hierna bij the Court of Appeal en eindelijk het House of Lords". Vaak is men hierbij overgeleverd aan d willekeur van de tegenpartij, die wil hij den eischer bepaald op kosten jagen, de proc«dnr« nog veel meer rekken kan, door «tch te verzetten tegen beslissingen van onderge schikte waarde, waardoor de gang bq n zelfde rechtscollege nog uitermate vertraagd kan worden. Weliswaar moet hy by' verlies, den eischer de gemaakte kosten restitueeren, maar . . . volgens officieel tarief, wat lang niet alty'd, met de werkelijkheid over eenstemt, vooral niet wat den eollicitors betrett. Valt de berechting onder de bevoegd heid van een Ned. rechtscollege, dan dient men zich toch in acht te nemen door de dagvaar ding niet per aangeteekenden brief b. v. den gedaagde te doen toekomen, maar baar te laten uitreiken door een Engelech rechtegeleerde. ... De les, hieruit te putten? . . . , dat het alles behalve gemakkelijk is, een onwilligen Engelschen schuldenaar tot betalen te dwingen. Vermelden we hierbij nog even, dat Engeland zich nog niet de weeHe van een Burgerlijken stand veroorloofd heeft, zoodat iemacd, wiens naam in sommige handelskringen wel eens verbonden werd met het woord oplichter" of iets dergelijks, zonder het minste bezwaar zich van een nieuwen doop- en familienaam voorzien kan, dan kan men wel begry'pen dat bet raad zaam is slechts aan die personen vertrouwen te schenken van wie men bijna besliste zekerheid kan hebben dat zy dit ten volle waardig zyn of daar, by nogal uitgebreide relaties, tenminste een correspondent te ves tigen, die eenigszins verslag uitbrengen kan van woonplaats en handelingen der afnemers in spe. Natunrlyk zal de Heer Maas hiermede niet hebben willen beweren, dat eerlijkheid, een by Engeleche kooplieden moeielyk te vinden eigenschap is, of dat het beter is handelsbetrekkingen met Engeland af te breken . . . integendeel, mits men maar de noodige voorzorgen neme om niet in aanraking te komen met het kaf, dat ook daar zoo veelvuldig tusschen het koren gevonden wordt. J. H. DB VRIES. HIIIMIIIIIlllllMIIIIIIIIHIIIIIMmiMIIIIIMMttllllllllMHIIIIlmlIllltHIIIHIIfl Sociale Een eminent gevaar voor de volksge zondheid. Iets over steenhouwer» en hun vak. Academisch proefschrift door S. Elias. Rotterdam. Corn. Immig & ZOOD, 1909. Dat steenhouwen een der ongezondste bedrijven was, aan welks gevaren een groot percentage der arbeiders ten onder ging, is reeds geruimen tijd van algemeene be kendheid. Eene snelverloopende tering zoo teekenend de Steenhouwer" geheeten, is de beroepsziekte der steenhouwers. Ook bij de bewerkers van andere gesteen ten dan bouwsteen valt eenzelfde verschijnsel waar te nemen. Onder de werklieden der leigroeven heerschen in hooge mate overeen komstige toestanden. Dat in het inademen van steenstof de oorzaak dier beroepsziekte gezocht werd, lag voor de hand. De eerste mededeeling dienaangaande dagteekent reeds uit het begin der 18e eeuw, toen zij werd opgesteld in eene, 1703 te Utrecht verschenen, ver handeling van Eamazzini. Sedert zijn de onderzoekingen geregeld voortgezet. Vooral in de laatste jaren, sinds meerdere aan dacht wordt geschonken aan al wat het sociale vraagstuk raakt en zoo ook aan arbeidsvoorwaarden en bedrijfshygiëne, is ook de bescherming der steenhouwers tegen de gevaren van hun beroep voortdurend aan de orde. Edoch, gedaan werd, althans hier te lande, nog uiterst weinig. En toch drin gen de feiten tot maatregelen van afweer. Nu echter de bestrijding der tuberculose algemeen geacht wordt een volksbelang te zijn, mag men misschien zonder overdreven oftimisme ook voor de gevaren der steenbewerking op meerdere aandacht durven rekenen. Immers die gevaren leiden tot tuberculose. Ettelijke duizenden werklieden in het steenbouwersbedrijf zijn in ons land overgejeverd aan de zeer groote kans als teringlijder te sterven. Elk hunner is boven dien een infectiegevaar voor zijn kring. Eenige cijfers ter toelichting. In het tijdvak 1896?1900 was de doods oorzaak van steenhouwers van 18?22 jaar: 72.7 pc. keel- en longtering; van 23?35 jaar: 61.7 pc. tering en 17 pc. ziekte der ademhalingswerktuigen; van 36?50 jaar: resp. 65.7 en 13.4 pc. De gemiddelde cijfers waren voor de leeftijden van 18?£0 jaar: 64.8 pc. keel- en longtering, 13.6 pc. ziekten der ademhalingswerktuigen. Geen steenhouwer sterft, om zoo te zeggep, een natuurlijken ouderdpmsdood. Ter wijl van de mannelijke bevolking van Neder land 4.92 pc. den zeventigjarigen leeftijd bereikt had, bedroeg dit percentage voor steenhouwers: 0.25. En zelfs de enkele, die dien leeftijd mag bereiken stel dat hier te lande 2000 steenhouwers zijn, dan bedraagt het aantal 70jarigen onder hen 0.25 pc., zegge 5! is nog niet veilig door de kwaal van zijn vak te worden achterhaald. Dr. Elias deelt een teekenend feit mede. De oudste steenhouwer van Rotterdam, 69

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl