Historisch Archief 1877-1940
, 1661
DE AMSTERDAMMER
1909.
WEEKBLAD VOOE NEDERLAND
On.cLer recLsLotie -v-aura. IMIr. H. I3. L.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad JVo. 124).
Abonnement per _3 maanden ..-..../ 1.50, fr. p. post / 1.65
Voor Indiëper jaar, by vooruitbetaling mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2
Zondag 25 April.
Advertentié'n van l?5 regels / 1.25, elke regel meer. .
Advertenticn op de finanüeele- en kunstpagina per regel
Reclames per regel
f 0.25
. 0.30
, 0.40
INHOUD:
VAN VIREE EN VAN NABIJ: Militair
onrecht (De Zaak-Koek) L Het
bedeelings"argnment in bet pensioen-debat, door H. S.
T?De gehuwde Onderwijzeres, de school uit?
Vooruitgang of achteruitgang? door J. W.
Gerhard. FEUILLETON: In de groote leer
school, door Samuel Goudsmit. KUNST EN
LETTEREN: Muziek in de Hoofdstad, door
Ant. A verkam p. Fatsoenlijke familie, door
Marie Metz Koning, beoordeeld door Frans
Coenen. Kroonluchter, Kunstgenootschap,
door Herman Teirlinck, beoordeeld door Dirk
Coster.?Berichten.?VOOR DAMES: Madlle.
Agar, met portr., door J. H. R. Allerlei, door
Caprice UIT DE NATUUR, door E.
Heim*ne. Veiling Fred. Muller & t'o., met afb.
door W. 8. Utrecht. Voor de Kunst"
Italiaansche schilders, door Plasschaert.
Stratford-on-Avon, met afb. door Arthur.van
Sehendel. E. A. Taylor Weber, met portr. door W.
Vreugdefeest te Amsterdam over de geboorte
van het Eerste Hollandsche- Koningskind, door
J. H. R. Portret van Algernon Charles
Svrinburne f- Na zeven jaar (Slot), door Job.
Visscher. FINANC1EELE EN
OECONOMISCHE KRONIEK, door V. d. M. en V. d.
8. Een onderschepte brief. De ijskast
?van den chirurgijn, door H. H.
DAMRUBRIEK. SCHAAKSPEL - ADVERTEN
TIËN.
?uiiiniiiitmniHiiiiniiimmimniiMunnntmMiMintiiiinmniimtnin
Militair onrecht.
(De zaak-Kock.)
I.
De bestudeering van het soort zaken",
als thans weer de zaak Koek is, brengt
de niet frissche maar oude wetenschap
in herinnering, dat bedaagde lichamen
.als Staat, magistratuur en leger something
rotten hebben, zich openbarend in een
loslating en een ras verval van karakters,
even noodwendig naar het schijnt als de
loslating, de val en het eindelijk bederf
van de bladeren in het najaar.
"Wat zou, ten slotte nog, een fout, een
onrecht beteekenen, maatschappelijk,
willen wij zeggen, wanneer zij op zich
zelf stonden, en de fout, het onrecht
weiomlijnd verscheen als de daad van een
enkel individu. Bij al de zaken" echter,
zooals de Papendrechtsche geworden is
en deze van den Luit.-Kpl. Koek
weikaast publiekelijk zal blijken te zijn,
heeft het onrecht zich vertakt door het
heele organisme heen, het is de heele
magistratuur, het heele leger, dat ter
sprake moet komen, en zooals van den
haring, een spreekwoord van over de
grenzen zegt, dat hij bij zijn kop het
eerst begint te rotten", zoo blijkt het
bij de groote organismen in onze samen
leving de kop" te zijn, waar het eerst
en het meeste bederf schuilt.
Vandaar de groote opwinding onder
't publiek als zoo'n zaak" openbaar
wordt. Yandaar de diepgaande
belang«telling, waarmee van zulke toch dikwijls
in oorsprong kleine en zoo ingewikkelde
quaesties wordt kennis genomen. Het
kan dan noodwendig" zijn, dat het
maatschappelijk organisme bezig is te
bederven", het beste deel van ons volk,
waarin gelukkig nog talrijke onbedorven
elementen, verzet zich tegen dat bederf.
O, het weet heel goed, dat voor de Hoven
en de Rechtbanken getuigen wel eens
mér ruw worden toegesproken, dat
er wel eens meer door dik en dun
de politie wordt verdedigd (!), dat wel
eens nog andere officieren dan Overste
Koek onrechtvaardig zijn beoordeeld,
maar die gevallen zijn bijna alle afzonder
lijke, het publiek voelt, dat daar niet de
feilen van 't heele lichaam komen te
zien. Bij een Papendrechtsche zaak
echter en bij een zaak als weldra de
zaak-Kock zal blijken, staat het deel van
de natie, dat recht en waarheid wil,
duidelijk tegenover een hél organisme,
dat recht weigert, een héle hiërarchie,
die de waarheid niet zegt, als man
tegenover man, en daar wordt het be
langrijk !
*
De zaak-Kock, om hientp te komen,
is niet zóó ingrijpend als de Papen
drechtsche zaak. Zij is ook alweer een
beetje uit de heugenis van ons,
snellevende menschen, voor zoover we ten
minste geen militairen zijn! Maar zij zal
het niet blijven. "Weldra immers wordt
deze zaak hopen wij: grondig in
de Kamer behandeld, hier geven wij
er alvast een overzicht van.
In de N. Eott. Courant van 24 Sept.
1903 werd ingezonden een stuk van
milicien-korporaal Jhr. Vivian Brantsen,
waarin deze beweerde zich gedurende
zijn diensttijd bij het bataljon te Does
burg dat onder bevel stond van Over
ste Koek er vaak over te hebben ge
rgerd, dat door dat bataljon op marsch,
uit volle borst socialistische liederen
werden gezongen". Hij beweerde, dat dit
had moeten verboden zijn, ongeacht
of wellicht die melodieën den zooals
hij vernomen had muzikalen batal
jonscommandant" hadden medegesleept.
Deze klacht werd geschreven, ander
halfjaar nadat.die ergernis zou zijn onder
vonden.
De courant, welke het ingezonden stuk
bevatte, werd door den inspecteur der
infanterie per apostille om inlichtingen"
aan Overste Koek gezonden, onder 't
merk Vertrouwelijk.
Deze berichtte, per omgaande, dat hij
nooit een socialistisch lied bij zijn troep
had hooren zingen, hij er nooit klachten
over gekregen had en hij overtuigd was,
dat bijaldien Brantsen waarheid geschre
ven had, hij, bataljonscommandant, er
wel van zou weten, omdat hij bevolen
had op dergelijk gezang acht te slaan en
vroeger al dienaangaande rapport ge
vraagd had.
Voorts, dat Brantsen's stuk hem den
indruk gaf, te zijn voortgesproten uit
rancune over een hem vroeger door hem,
batt.-comm., tijdens de werkstaking aan
de spoorwegen, opgelegde straf.
Dit is de korte inhoud van de inlich
tingen, die Overste Koek den Inspecteur
der Infanterie, langs denzelfden hiërar
chieken weg, waarlangs de apostille"
was gekomen, ten antwoord zond. Voor
ieder, die gewoon is bij het lezen na te
denken, dit mogen wij er wel dadelijk
bijvoegen, ??bevat het bovenstaande
resuméinderdaad de inhoud van 's heeren
Kock's brief. Voor wie deze goede ge
woonte echter niet heeft, bestond de moge
lijkheid, door het uit haar verband lezen
van een zekere alinea en door alles te
negeereu wat er om en bij die alinea stond ,
zich te vergissen in de bedoeling van
den Overste. M. a. w. de Overste, die geen
letterkundige is en geen jurist, had zijn
opmerkingen, heet van de pen, aldus
opgesteld, dat er n zinsnede in voor
kwam, die bij hoogst oppervlakkige lezing,
n. 1. bij een lezing buiten het heele ver
band van den brief, kón worden mis
verstaan. Al hoefde het ook dan nog niet.
Die alinea luidt aldus:
Ik heb er de officieren, en met name
de compagnies-commandanten, dan ook
naar gevraagd, of niet dergelijke liederen
en andere zaken geuit werden en steeds
werd mij bericht aan die zaken maken
zich het soort miliciens, die wij bij het
bataljon hebben, niet schuldig" '\
Uit deze alinea, geheel op zichzèlve
finomen, ware op temaken, dat Overste
ock na ontvangst van 't verzoek om
inlichtingen navraag zou hebben gedaan
bij zijn officieren. Uit deze alinea is
dit echter absoluut niet op te maken,
wanneer men haar leest in het ver
band van den hélen brief. Die brief
draagt n.l. zoo duidelijk mogelijk het
kenmerk van te geven den eigen indruk
van den Overste. Hij vangt telkens aan:
Ik ben ervan overtuigd", zeker ben
ik ervan", wel hoorde ik gedurig het
zingen", de toestand hier is de na
volgende" enz. alles persoonlijke appre
ciaties. Daar midden tusschen, juist als
de schrijver het heeft over zijn orders
uit vroeger dagen, komt dan de alinea,
waarin sprake is van zijn rondvragen
aan de officieren. Die alinea kan dan,
voor iemand die even zijn verstand ge
bruikt, niet anders gelezen worden dan
als het verhaal van herhaaldelijke vroegere
rondvragen, waarop steeds", zooals in
die zinsnede staat, het antwoord kwam:
aan die zaken ... enz." Dit klemt te
meer, waar de dagteekening van den
brief, die op een ommegaand antwoord
wees, de mogelijkheid dat er een enquête
was gehouden, volkomen uitsloot.
Wij zijn zoo uitvoerig over dit punt,
omdat hier het begin ligt van de heele
zaak-Kock".... Het vluchtig lezen van
deze alinea door den heer Inspecteur der
Infanterie is de begin-fout geweest, die
de hiërarchieke onfeilbaarheid eerst niet
heeft kunnen erkennen en nooit
heelemaal heeft willen slikken! Het is de
fout geweest, waarop andere fouten om
haar te bedekken zijn gestapeld, waarop
ten slotte een heel kasteel van intriges
is opgezet en welke den armen Overste,
die voor slecht-lezende meerderen boeten
moest, van overplaatsing via slechte be
handeling en ongeschikt verklaringen
heeft gevoerd naar een te vroeg ontslag.
Wij volgen wederom de geschiedenis.
De Inlichtingen" van Overste Koek
waren door zijn onmiddelijken chef, den
regimentscommandant, Doorgestuurd aan
den divisie-commandant. Deze beide
gaven het stuk de opmerking mede, dat
het courantenbericht, voor wat het bataljon
van Overste Koek betrof, geheelonwaar"
was. Aldus kwam het in handen van den
Inspecteur der Infanterie, Luit-Generaal
Snijders, die (2 Oct. 1903) den Minister
meedeelt: dat hij een onderzoek heeft
doen instellen (!) en van den comman
dant van het 8e regiment infanterie een
rapport ontving, terwijl hij aanteekent,
dat hij zich met het gevoelen van dien
regiments-commandant wel kan ver
eenigen.
De minister, Generaal Bergansius, aldus
verkeerd ingelicht door den Inspecteur
der Infanterie, die lo geen onder
zoek" had ingesteld, maar slechts gevraagd
had om consideratie en advies", en 2o
ook geen vrucht van onderzoek" had
ontvangen, zooals hij kon weten deelde
hierop, zonder zelf op zijn beurt dat
rapport eens nauwkeurig te lezen, in 't
voorloopig verslag aangaande de
oorlogsbegrooting voor 1904 het volgende mede:
Omtrent het in September 1.1. inge
zonden artikel der N. Rott. Courant be
treffende het zingen van socialistische
liederen door een geheel bataljon is des
tijds dadelijk een ortderzoek ingesteld.
Daarbij is gebleken, dat het bericht
onjuist was en hier op onwaardige wijze
een smet werd geworpen op het leger.
De antecedenten van den onderteekenaar
van dat stuk wijzen er op, dat hier meer
gedacht moet worden aan rancune over
een opgelegde straf, dan wel aan een
poging om, door uiting te geven aan
een rechimatig gevoel van eigeini?, mis
standen uit den weg te ruimen.
Te meer is dit te betreuren van
iemand, van wien men had mogen ver
wachten, als gevolg der opvoeding door
hem genoten, dat hij zich tot dergelijke
handelingen niet zou laten verleiden".
Aldus vraagt men een Overste ver
trouwelijk" om inlicntingen, en als hij
in vertrouwen deze inlichtingen naar
zijn beste weten geeft, maakt men er
op deze wijze in het openbaar gebruik
van! In een vertrouwelijk dienststuk
meldt de vroegere chef van den heer
Brantsen, dat hij den indruk" heeft met
een uiting van rancune te doen te hebben
(later is voor de rechtbank te Arnhem
gebleken, uit een getuigeverklaring, dat
deze indruk" zeer goede basis had), en
een-twee-drie neemt de minister deze
woorden over in een openbaar verslag!
Behalve lichtvaardigheid dus in het zonder
nige controle overnemen van 's Inspec
teurs fantastische bewering, dat een
onderzoek" was ingesteld, vinden we
hier nog als toegift een dosis ongege
neerde onbescheidenheid.
De minister, en met hem een hooge
legerautoriteit, hadden zich dus wat men
gemeenzaam noemt: in de vingers gesneden.
Dit werd door de heeren vrij spoedig
gevoeld. De heer Brantsen, uit de woorden
van den minister begrijpend wat o verste
Koek van hem had gerapporteerd, viel
dezen n den minister aan in een tweede
en vrij fel ingezonden stuk in de J\T. Bt. Ct.,
en die aanval, zoo kras en nog wel van
een Jhr., beroerde, naar het schijnt in
hevige mate, het hooge legerbestuur.
Er moest wat worden gedaan! De Overste
was net bezig den schrijver van de inge
zonden stukken voor beleediging en
smaadschrift voor den burgerlijkenreehter
te vervolgen; men moest geheel daar
buiten om een volledig onderzo_ek in
stellen naar de betrouwbaarheid van
's Overste's inlichtingen: Waren er," dat
moest onderzocht worden, wel eens soci
alistische liederen gezongen ?"
Wel eens" ... men zou zeggen hier
houdt alles op!
De heer Brantsen had in de IV7. Et. Ct.
gesproken van den socialistenmarsch en
dergelijke liederen, uit volle borst ge
zongen, door een geheel bataljon van
nieuwe miliciens, voorafgegaan door de
oude, op den heen- of terugweg, naar of
van het oefeningsterrein, in de rust",
in tegenwoordigheid van meerderen"
van allerlei rang" ... Het was deze be
wering, waarop inlichtingen waren ge
vraagd aan luit.-kol. Koek, het was deze
bewering, waarvan de onwaarheid nader
hand is bewezen voor Rechtbank en Hof
van Arnhem, die Jhr. Brantsen hebben
gestraft voor beleediging, en veroordeeld
voor beleediging en smaadschrift, maar
die bewering hield dan ook wat anders
in dan de vraag, of er door manschappen
wel eens" socialistische liederen waren
gezongen! Wel eens'' in een cantine of
elders is toch nog wat anders dan uit
volle borst in tegenwoordigheid van
meerderen van allerlei rang" ? ?
Toch heeft onder deze leuze van wel
eens", vóór dat het proces voor den
burgerlijken rechter was aangevangen,
het onderzoek plaats gehad.
Dit geschiedde aldus. De heer Brantsen
wees de getuigen aan en was bij hun
verhoor tegenwoordig. De Overste, tegen
wien het ging, genoot dit voorrecht niet
alleen niet, hij kon zelfs, ondanks zijn
herhaald verzoek, nooit te weten komen
wat er op die memorabele dagen tegen
hem werd getuigd!!
Een tijdje later, nu het ZOD goed
ging! kwam in hoogst eigen persoon
de divisie-commandant in Doesburg om
dat z.g. volledig onderzoek" te vervol
ledigen door het nog eens voort te zetten.
Hij liet wederom getuigen van Jhr.
Brantsen verschenen. Op wat zij zeiden
is de Overste evenmin gehoord Een
viertal verhooren van gezamenlijke offi
cieren werden wel voorgelezen, maar
wat er door de afzonderlijke personen
was gezegd werd den O verste eenvoudig
weg niet medegedeeld.
De O verste protesteerde. Het is werke
lijk wel het minste wat men doen kan.
Het werd niet genoteerd. Door hem over
gelegde extracten van strafregisters, die
misschien iets" hadden kunnen aan
wijzen, bleven zonder meer liggen. Tot
vier malen toe heeft over de wijze,
waarop men had goedgevonden dit onder
zoek" te leiden, de Overste gerapporteerd:
driemalen aan Minister Bergansius en
nmaal aan Inspecteur Snijders alles
zonder 't allerminste gevolg!
Wat hij wél te weten" en te onder
vinden kreeg was het navolgende.
Binnen enkele dagen reeds na dat
fameus onderzoek, werd zijn conduitelijst
in zér ongunstigen zin gewijzigd door
zijn regiments-commandant; idem door
zijn divisie-commandant, die hem ver
klaarde ongeschikt voor bevordering";
idem door den inspecteur, die, door slecht
lezen zelf de oorzaak van het heele geval,
den moed had neer te schrijven:
dat hij de verste destijds on
juiste inlichtingen heeft verstrekt, u-aar
door de Minister aan de Staten-generaal
onjuiste mededeelingen gedaan heeft."
Voorts werd die Overste (niet eervol)
van zijn commando ontheven en, zonder
eenig te kennen gegeven motief, plotse
ling overgeplaatst naar -Dergen op ZOOM ;
hetgeen even te voren nog was vooraf
gegaan door een e, namens dien Minister,
in de betorderingslijst aan te teekenen
ontevredenheidsbetuiging" die bevatte: dat
hij de Overste ? de toenmaals ge
vraagde inlichtingen op onoordeelkundige
wijze verstrekt heeft."
De beteekenis van het verloop dezer
zaak kan zelfs een leek in militaire
ongerechtigheden zoo dunkt ons
niet ontgaan: de fouten van meerderen
moesten worden gedekt.
De minister en de inspecteur' hadden
zich geblameerd. Welnu, met alle hens
moest dan maar gewerkt om die blaam
te doen verdwijnen. Met den eigendunk
van menschen, die gedurig te hoog
staan" om eigen dommigheden te willen
zien, achtte men het dogma van de eigen
onfeilbaarheid het nige dat verdedigd
moest worden, en viel men fluks op dien
nen O verste aan, direct gevolgd (droe
vig tooneel!) door een heel stel meerderen
en gelijken van dezen officier, door een
heele groep kameraden"!
En de lieden, die de oorzaak van alles
waren, die zich minstens schuil hadden
moeten houden uit een gewoon gevoel
van schaamte, waren nota bene in persoon
in staat de moraal te trekken"! On
juiste inlichtingen", zei de Inspecteur !
Onoordeelkundig", zei de Minister!
n het waren dezelfde, die den heer
Koek den bons gaven !
Inmiddels had echter in Doesburg op
last der Justitie in Februari 1904 een
onderzoek plaats gehad, waarbij men niet
zooals bij dat vroeger z.g. volledig
onderzoek nagenoeg alleen Brantsen's
getuigen, doch het geheele bataljon, ook
de soldaten, gehoord had.
Wat kwam nu aan het licht ? Dat deze
menschen in de laatste twee jaren nooit
den socialistenmarsch hadden hooren zin
gen en dat, was het voorgekomen (in de
cantine of bij het aardappelschillen) het
direct door de onderofficieren was
verboden geworden. (Als kenmerk van
wat er zoo socialistisch" gezongen werd,
gaf men op te hebben gehoord: Van
Heek"; een naam voorkomende in een
stakerslied, van niet speciaal socialistische
strekking. Het werd tijdens de werksta
king door alle partijen, ook door katho
liekenen anti-revolutionnairen, gezongen.)
Van een en ander zond Overste Koek
natuurlijk rapport aan den Minister.
De rapporten en requesten van dezen
voor zondebok fungeerenden militair zijn
talrijk geweest. Vier achtereenvolgende
ministers hebben de gelegenheid gehad
het meest klaarblijkelijke onrecht te her
stellen : Bergansius, Van Rappard, Staal
en Sabron. Zij hebben ieder op zijn wijze,
en meer of minder, den Overste laten
praten. Ongelijk bekennen voor zich zelf
of voor een voorganger en herstel geven
van onrecht scheen al te moeilijk!
Toch was de zaak van den Overste
door den afloop van het Brantsen-proces
natuurlijk in een ander stadium gekomen.
Mocht men alle verzoeken om revisie
hooghartig ter zijde schuiven, daar was
nog een Kamer en een publieke opinie,
die dat wellicht niet zoo grif zouden
dulden, en, wilde men dan gelijk blijven
houden, wilde men Koek de overwinning
ontnemen, die hem thans in den schoot
kon gaan vallen, dan moest er iets anders
worden gezocht.
Gezocht? Zoekt men daar in het
militaire wel naar? Het was immers
gevonden: er bestaan beoordeelingslijsten!
Hoe toen op overste Koek de jacht is
georganiseerd, een ware klopjacht, met
officieren, mannen van eer, als drijvers,
en de beoordeelingslijst als wapen
en hoe na een wanhopige verdediging
van het onwillige wild, toen ten langen
laatste de bevrijding nabij scheen
toen n.l. de commissie van rapporteurs
op het punt stond haar voor den heer Koek
zér gunstig verslag in de wereld te
zenden brutaal-weg de Overste werd
ontslagen, wat hem voor verkrijging van
Recht in het militaire den pas afsneed,
dat behandelen wij tot stichting en leering
van ons allen in een volgend artikel.
Het bedeelings"-argument in
het pensioen-debat.
Hoewel in geringere mate dan het
kosten"-argument, speelt toch ook de
tegen werping,datstaatspensioneering toch
eigenlijk bedeeling" is, een groote rol.
Het is voornamelijk van christelijke
zijde, dat dit argument naar den voor
grond wordt geschoven. Zoo schreef
onlangs dr. Kuyper in zijn artikel, in
De Standaard van 16 Maart 1909, waarin
hij de bekende zeven gronden" tegen
de staatspensioneering aanvoerde, als de
zesde grond:
Ten zesde werkt pensioen zonder
premie-betaling demoraliseerend. Bij
premiebetaling weet wie rente trekt, dat
deze rente uit de gespaarde som komt
van het loon, onverschillig of die pre mi 9
door hem persoonlijk betaald wordt, of
door den arbeidgever van zijn loon wordt
afgehouden. De premie komt uit zijn loon.
Zonder premie zou zijn loon dat hij zelf
uitbetaald kreeg, zooveel hooger zijn.
Bij premiebetaling weet dus de rente
trekker, dat zijn eigen arbeid hem ook
in ziekte en bij invaliditeit, en op zijn
ouden dag, onderhoudt. Hij heeft er
niemand voor te danken. Het komt uit
zijn eigen verdiend geld". Zonder premie
betaling daarentegen neemt hij niets dan
aalmoezen^ aan, en wel een aalmoes van
de overheid. Hij wordt een
gealimenteerde van den staat. Hij vervalt onder de
paupers, en ondergaat andermaal al de
demoraliseerende invloeden, die het paupe
risme na zich sleept. En eens hieraan ge
wend, kan hij nooit meer aan dien vloek
ontkomen"
Ziedaar, in dit citaat, in een kort be
stek weergegeven het bezwaar, dat
staatspeusioneeringeigenlijk bedeeling'' is, dat
deze demoraliseerend, ja als een vloek
op de menschen werkt.
In zijne bekende redevoering te
Wognum heeft de heer Goeman Borgesius
de grove, maar daarom nog volstrekt
niet ongemotiveerde vergelijking gemaakt
tusschen deze eventueele staatsbedeelden,
en de zeer hoog gepensioneerde ministers,
waarvan de spreker er zelf een was,
zoodat hij met autoriteit kon spreken ;
die begiftigd en geholpen moeten worden,
en waaromtrent hij de verklaring aflegde,
die demoraliseerende invloeden nooit ge
merkt te hebben. Dr. Kuyper noemde
dit nu wel in de Standaard van 14 April
een grapje", aanvoerende o. m. dat de
ministers wel degelijk een premie betalen.
Een minister", schreef hij, betaalt
's jam-B 12 maal ?50 premie. Ruim ?600.
De httogste premie die betaald wordt."
Doch dit verweer is buitengewoon
zwak, want wie zal nu toch durven be
weren, dat een minister, die 4 jaar in
functie is geweest en daarvoor, jeugdig
of ouder, gedurende zijn leven ?4000
pensioen geniet, daarvoor den grondslag
heeft gelegd door 's j aars ?600 te storten ?
Neen, daarin staat de heer Borgesius
onaanvechtbaar veel sterker dan dr. Kuy
per die op dit punt zijn sympathie voor
de kleinen naar de wereld" schijnt te
hebben verloren, en naar allerlei argu
menten zoekt, om zijn standpunt ter
ver