De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 25 april pagina 1

25 april 1909 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

, 1661 DE AMSTERDAMMER 1909. WEEKBLAD VOOE NEDERLAND On.cLer recLsLotie -v-aura. IMIr. H. I3. L. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad JVo. 124). Abonnement per _3 maanden ..-..../ 1.50, fr. p. post / 1.65 Voor Indiëper jaar, by vooruitbetaling mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2 Zondag 25 April. Advertentié'n van l?5 regels / 1.25, elke regel meer. . Advertenticn op de finanüeele- en kunstpagina per regel Reclames per regel f 0.25 . 0.30 , 0.40 INHOUD: VAN VIREE EN VAN NABIJ: Militair onrecht (De Zaak-Koek) L Het bedeelings"argnment in bet pensioen-debat, door H. S. T?De gehuwde Onderwijzeres, de school uit? Vooruitgang of achteruitgang? door J. W. Gerhard. FEUILLETON: In de groote leer school, door Samuel Goudsmit. KUNST EN LETTEREN: Muziek in de Hoofdstad, door Ant. A verkam p. Fatsoenlijke familie, door Marie Metz Koning, beoordeeld door Frans Coenen. Kroonluchter, Kunstgenootschap, door Herman Teirlinck, beoordeeld door Dirk Coster.?Berichten.?VOOR DAMES: Madlle. Agar, met portr., door J. H. R. Allerlei, door Caprice UIT DE NATUUR, door E. Heim*ne. Veiling Fred. Muller & t'o., met afb. door W. 8. Utrecht. Voor de Kunst" Italiaansche schilders, door Plasschaert. Stratford-on-Avon, met afb. door Arthur.van Sehendel. E. A. Taylor Weber, met portr. door W. Vreugdefeest te Amsterdam over de geboorte van het Eerste Hollandsche- Koningskind, door J. H. R. Portret van Algernon Charles Svrinburne f- Na zeven jaar (Slot), door Job. Visscher. FINANC1EELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door V. d. M. en V. d. 8. Een onderschepte brief. De ijskast ?van den chirurgijn, door H. H. DAMRUBRIEK. SCHAAKSPEL - ADVERTEN TIËN. ?uiiiniiiitmniHiiiiniiimmimniiMunnntmMiMintiiiinmniimtnin Militair onrecht. (De zaak-Kock.) I. De bestudeering van het soort zaken", als thans weer de zaak Koek is, brengt de niet frissche maar oude wetenschap in herinnering, dat bedaagde lichamen .als Staat, magistratuur en leger something rotten hebben, zich openbarend in een loslating en een ras verval van karakters, even noodwendig naar het schijnt als de loslating, de val en het eindelijk bederf van de bladeren in het najaar. "Wat zou, ten slotte nog, een fout, een onrecht beteekenen, maatschappelijk, willen wij zeggen, wanneer zij op zich zelf stonden, en de fout, het onrecht weiomlijnd verscheen als de daad van een enkel individu. Bij al de zaken" echter, zooals de Papendrechtsche geworden is en deze van den Luit.-Kpl. Koek weikaast publiekelijk zal blijken te zijn, heeft het onrecht zich vertakt door het heele organisme heen, het is de heele magistratuur, het heele leger, dat ter sprake moet komen, en zooals van den haring, een spreekwoord van over de grenzen zegt, dat hij bij zijn kop het eerst begint te rotten", zoo blijkt het bij de groote organismen in onze samen leving de kop" te zijn, waar het eerst en het meeste bederf schuilt. Vandaar de groote opwinding onder 't publiek als zoo'n zaak" openbaar wordt. Yandaar de diepgaande belang«telling, waarmee van zulke toch dikwijls in oorsprong kleine en zoo ingewikkelde quaesties wordt kennis genomen. Het kan dan noodwendig" zijn, dat het maatschappelijk organisme bezig is te bederven", het beste deel van ons volk, waarin gelukkig nog talrijke onbedorven elementen, verzet zich tegen dat bederf. O, het weet heel goed, dat voor de Hoven en de Rechtbanken getuigen wel eens mér ruw worden toegesproken, dat er wel eens meer door dik en dun de politie wordt verdedigd (!), dat wel eens nog andere officieren dan Overste Koek onrechtvaardig zijn beoordeeld, maar die gevallen zijn bijna alle afzonder lijke, het publiek voelt, dat daar niet de feilen van 't heele lichaam komen te zien. Bij een Papendrechtsche zaak echter en bij een zaak als weldra de zaak-Kock zal blijken, staat het deel van de natie, dat recht en waarheid wil, duidelijk tegenover een hél organisme, dat recht weigert, een héle hiërarchie, die de waarheid niet zegt, als man tegenover man, en daar wordt het be langrijk ! * De zaak-Kock, om hientp te komen, is niet zóó ingrijpend als de Papen drechtsche zaak. Zij is ook alweer een beetje uit de heugenis van ons, snellevende menschen, voor zoover we ten minste geen militairen zijn! Maar zij zal het niet blijven. "Weldra immers wordt deze zaak hopen wij: grondig in de Kamer behandeld, hier geven wij er alvast een overzicht van. In de N. Eott. Courant van 24 Sept. 1903 werd ingezonden een stuk van milicien-korporaal Jhr. Vivian Brantsen, waarin deze beweerde zich gedurende zijn diensttijd bij het bataljon te Does burg dat onder bevel stond van Over ste Koek er vaak over te hebben ge rgerd, dat door dat bataljon op marsch, uit volle borst socialistische liederen werden gezongen". Hij beweerde, dat dit had moeten verboden zijn, ongeacht of wellicht die melodieën den zooals hij vernomen had muzikalen batal jonscommandant" hadden medegesleept. Deze klacht werd geschreven, ander halfjaar nadat.die ergernis zou zijn onder vonden. De courant, welke het ingezonden stuk bevatte, werd door den inspecteur der infanterie per apostille om inlichtingen" aan Overste Koek gezonden, onder 't merk Vertrouwelijk. Deze berichtte, per omgaande, dat hij nooit een socialistisch lied bij zijn troep had hooren zingen, hij er nooit klachten over gekregen had en hij overtuigd was, dat bijaldien Brantsen waarheid geschre ven had, hij, bataljonscommandant, er wel van zou weten, omdat hij bevolen had op dergelijk gezang acht te slaan en vroeger al dienaangaande rapport ge vraagd had. Voorts, dat Brantsen's stuk hem den indruk gaf, te zijn voortgesproten uit rancune over een hem vroeger door hem, batt.-comm., tijdens de werkstaking aan de spoorwegen, opgelegde straf. Dit is de korte inhoud van de inlich tingen, die Overste Koek den Inspecteur der Infanterie, langs denzelfden hiërar chieken weg, waarlangs de apostille" was gekomen, ten antwoord zond. Voor ieder, die gewoon is bij het lezen na te denken, dit mogen wij er wel dadelijk bijvoegen, ??bevat het bovenstaande resuméinderdaad de inhoud van 's heeren Kock's brief. Voor wie deze goede ge woonte echter niet heeft, bestond de moge lijkheid, door het uit haar verband lezen van een zekere alinea en door alles te negeereu wat er om en bij die alinea stond , zich te vergissen in de bedoeling van den Overste. M. a. w. de Overste, die geen letterkundige is en geen jurist, had zijn opmerkingen, heet van de pen, aldus opgesteld, dat er n zinsnede in voor kwam, die bij hoogst oppervlakkige lezing, n. 1. bij een lezing buiten het heele ver band van den brief, kón worden mis verstaan. Al hoefde het ook dan nog niet. Die alinea luidt aldus: Ik heb er de officieren, en met name de compagnies-commandanten, dan ook naar gevraagd, of niet dergelijke liederen en andere zaken geuit werden en steeds werd mij bericht aan die zaken maken zich het soort miliciens, die wij bij het bataljon hebben, niet schuldig" '\ Uit deze alinea, geheel op zichzèlve finomen, ware op temaken, dat Overste ock na ontvangst van 't verzoek om inlichtingen navraag zou hebben gedaan bij zijn officieren. Uit deze alinea is dit echter absoluut niet op te maken, wanneer men haar leest in het ver band van den hélen brief. Die brief draagt n.l. zoo duidelijk mogelijk het kenmerk van te geven den eigen indruk van den Overste. Hij vangt telkens aan: Ik ben ervan overtuigd", zeker ben ik ervan", wel hoorde ik gedurig het zingen", de toestand hier is de na volgende" enz. alles persoonlijke appre ciaties. Daar midden tusschen, juist als de schrijver het heeft over zijn orders uit vroeger dagen, komt dan de alinea, waarin sprake is van zijn rondvragen aan de officieren. Die alinea kan dan, voor iemand die even zijn verstand ge bruikt, niet anders gelezen worden dan als het verhaal van herhaaldelijke vroegere rondvragen, waarop steeds", zooals in die zinsnede staat, het antwoord kwam: aan die zaken ... enz." Dit klemt te meer, waar de dagteekening van den brief, die op een ommegaand antwoord wees, de mogelijkheid dat er een enquête was gehouden, volkomen uitsloot. Wij zijn zoo uitvoerig over dit punt, omdat hier het begin ligt van de heele zaak-Kock".... Het vluchtig lezen van deze alinea door den heer Inspecteur der Infanterie is de begin-fout geweest, die de hiërarchieke onfeilbaarheid eerst niet heeft kunnen erkennen en nooit heelemaal heeft willen slikken! Het is de fout geweest, waarop andere fouten om haar te bedekken zijn gestapeld, waarop ten slotte een heel kasteel van intriges is opgezet en welke den armen Overste, die voor slecht-lezende meerderen boeten moest, van overplaatsing via slechte be handeling en ongeschikt verklaringen heeft gevoerd naar een te vroeg ontslag. Wij volgen wederom de geschiedenis. De Inlichtingen" van Overste Koek waren door zijn onmiddelijken chef, den regimentscommandant, Doorgestuurd aan den divisie-commandant. Deze beide gaven het stuk de opmerking mede, dat het courantenbericht, voor wat het bataljon van Overste Koek betrof, geheelonwaar" was. Aldus kwam het in handen van den Inspecteur der Infanterie, Luit-Generaal Snijders, die (2 Oct. 1903) den Minister meedeelt: dat hij een onderzoek heeft doen instellen (!) en van den comman dant van het 8e regiment infanterie een rapport ontving, terwijl hij aanteekent, dat hij zich met het gevoelen van dien regiments-commandant wel kan ver eenigen. De minister, Generaal Bergansius, aldus verkeerd ingelicht door den Inspecteur der Infanterie, die lo geen onder zoek" had ingesteld, maar slechts gevraagd had om consideratie en advies", en 2o ook geen vrucht van onderzoek" had ontvangen, zooals hij kon weten deelde hierop, zonder zelf op zijn beurt dat rapport eens nauwkeurig te lezen, in 't voorloopig verslag aangaande de oorlogsbegrooting voor 1904 het volgende mede: Omtrent het in September 1.1. inge zonden artikel der N. Rott. Courant be treffende het zingen van socialistische liederen door een geheel bataljon is des tijds dadelijk een ortderzoek ingesteld. Daarbij is gebleken, dat het bericht onjuist was en hier op onwaardige wijze een smet werd geworpen op het leger. De antecedenten van den onderteekenaar van dat stuk wijzen er op, dat hier meer gedacht moet worden aan rancune over een opgelegde straf, dan wel aan een poging om, door uiting te geven aan een rechimatig gevoel van eigeini?, mis standen uit den weg te ruimen. Te meer is dit te betreuren van iemand, van wien men had mogen ver wachten, als gevolg der opvoeding door hem genoten, dat hij zich tot dergelijke handelingen niet zou laten verleiden". Aldus vraagt men een Overste ver trouwelijk" om inlicntingen, en als hij in vertrouwen deze inlichtingen naar zijn beste weten geeft, maakt men er op deze wijze in het openbaar gebruik van! In een vertrouwelijk dienststuk meldt de vroegere chef van den heer Brantsen, dat hij den indruk" heeft met een uiting van rancune te doen te hebben (later is voor de rechtbank te Arnhem gebleken, uit een getuigeverklaring, dat deze indruk" zeer goede basis had), en een-twee-drie neemt de minister deze woorden over in een openbaar verslag! Behalve lichtvaardigheid dus in het zonder nige controle overnemen van 's Inspec teurs fantastische bewering, dat een onderzoek" was ingesteld, vinden we hier nog als toegift een dosis ongege neerde onbescheidenheid. De minister, en met hem een hooge legerautoriteit, hadden zich dus wat men gemeenzaam noemt: in de vingers gesneden. Dit werd door de heeren vrij spoedig gevoeld. De heer Brantsen, uit de woorden van den minister begrijpend wat o verste Koek van hem had gerapporteerd, viel dezen n den minister aan in een tweede en vrij fel ingezonden stuk in de J\T. Bt. Ct., en die aanval, zoo kras en nog wel van een Jhr., beroerde, naar het schijnt in hevige mate, het hooge legerbestuur. Er moest wat worden gedaan! De Overste was net bezig den schrijver van de inge zonden stukken voor beleediging en smaadschrift voor den burgerlijkenreehter te vervolgen; men moest geheel daar buiten om een volledig onderzo_ek in stellen naar de betrouwbaarheid van 's Overste's inlichtingen: Waren er," dat moest onderzocht worden, wel eens soci alistische liederen gezongen ?" Wel eens" ... men zou zeggen hier houdt alles op! De heer Brantsen had in de IV7. Et. Ct. gesproken van den socialistenmarsch en dergelijke liederen, uit volle borst ge zongen, door een geheel bataljon van nieuwe miliciens, voorafgegaan door de oude, op den heen- of terugweg, naar of van het oefeningsterrein, in de rust", in tegenwoordigheid van meerderen" van allerlei rang" ... Het was deze be wering, waarop inlichtingen waren ge vraagd aan luit.-kol. Koek, het was deze bewering, waarvan de onwaarheid nader hand is bewezen voor Rechtbank en Hof van Arnhem, die Jhr. Brantsen hebben gestraft voor beleediging, en veroordeeld voor beleediging en smaadschrift, maar die bewering hield dan ook wat anders in dan de vraag, of er door manschappen wel eens" socialistische liederen waren gezongen! Wel eens'' in een cantine of elders is toch nog wat anders dan uit volle borst in tegenwoordigheid van meerderen van allerlei rang" ? ? Toch heeft onder deze leuze van wel eens", vóór dat het proces voor den burgerlijken rechter was aangevangen, het onderzoek plaats gehad. Dit geschiedde aldus. De heer Brantsen wees de getuigen aan en was bij hun verhoor tegenwoordig. De Overste, tegen wien het ging, genoot dit voorrecht niet alleen niet, hij kon zelfs, ondanks zijn herhaald verzoek, nooit te weten komen wat er op die memorabele dagen tegen hem werd getuigd!! Een tijdje later, nu het ZOD goed ging! kwam in hoogst eigen persoon de divisie-commandant in Doesburg om dat z.g. volledig onderzoek" te vervol ledigen door het nog eens voort te zetten. Hij liet wederom getuigen van Jhr. Brantsen verschenen. Op wat zij zeiden is de Overste evenmin gehoord Een viertal verhooren van gezamenlijke offi cieren werden wel voorgelezen, maar wat er door de afzonderlijke personen was gezegd werd den O verste eenvoudig weg niet medegedeeld. De O verste protesteerde. Het is werke lijk wel het minste wat men doen kan. Het werd niet genoteerd. Door hem over gelegde extracten van strafregisters, die misschien iets" hadden kunnen aan wijzen, bleven zonder meer liggen. Tot vier malen toe heeft over de wijze, waarop men had goedgevonden dit onder zoek" te leiden, de Overste gerapporteerd: driemalen aan Minister Bergansius en nmaal aan Inspecteur Snijders alles zonder 't allerminste gevolg! Wat hij wél te weten" en te onder vinden kreeg was het navolgende. Binnen enkele dagen reeds na dat fameus onderzoek, werd zijn conduitelijst in zér ongunstigen zin gewijzigd door zijn regiments-commandant; idem door zijn divisie-commandant, die hem ver klaarde ongeschikt voor bevordering"; idem door den inspecteur, die, door slecht lezen zelf de oorzaak van het heele geval, den moed had neer te schrijven: dat hij de verste destijds on juiste inlichtingen heeft verstrekt, u-aar door de Minister aan de Staten-generaal onjuiste mededeelingen gedaan heeft." Voorts werd die Overste (niet eervol) van zijn commando ontheven en, zonder eenig te kennen gegeven motief, plotse ling overgeplaatst naar -Dergen op ZOOM ; hetgeen even te voren nog was vooraf gegaan door een e, namens dien Minister, in de betorderingslijst aan te teekenen ontevredenheidsbetuiging" die bevatte: dat hij de Overste ? de toenmaals ge vraagde inlichtingen op onoordeelkundige wijze verstrekt heeft." De beteekenis van het verloop dezer zaak kan zelfs een leek in militaire ongerechtigheden zoo dunkt ons niet ontgaan: de fouten van meerderen moesten worden gedekt. De minister en de inspecteur' hadden zich geblameerd. Welnu, met alle hens moest dan maar gewerkt om die blaam te doen verdwijnen. Met den eigendunk van menschen, die gedurig te hoog staan" om eigen dommigheden te willen zien, achtte men het dogma van de eigen onfeilbaarheid het nige dat verdedigd moest worden, en viel men fluks op dien nen O verste aan, direct gevolgd (droe vig tooneel!) door een heel stel meerderen en gelijken van dezen officier, door een heele groep kameraden"! En de lieden, die de oorzaak van alles waren, die zich minstens schuil hadden moeten houden uit een gewoon gevoel van schaamte, waren nota bene in persoon in staat de moraal te trekken"! On juiste inlichtingen", zei de Inspecteur ! Onoordeelkundig", zei de Minister! n het waren dezelfde, die den heer Koek den bons gaven ! Inmiddels had echter in Doesburg op last der Justitie in Februari 1904 een onderzoek plaats gehad, waarbij men niet zooals bij dat vroeger z.g. volledig onderzoek nagenoeg alleen Brantsen's getuigen, doch het geheele bataljon, ook de soldaten, gehoord had. Wat kwam nu aan het licht ? Dat deze menschen in de laatste twee jaren nooit den socialistenmarsch hadden hooren zin gen en dat, was het voorgekomen (in de cantine of bij het aardappelschillen) het direct door de onderofficieren was verboden geworden. (Als kenmerk van wat er zoo socialistisch" gezongen werd, gaf men op te hebben gehoord: Van Heek"; een naam voorkomende in een stakerslied, van niet speciaal socialistische strekking. Het werd tijdens de werksta king door alle partijen, ook door katho liekenen anti-revolutionnairen, gezongen.) Van een en ander zond Overste Koek natuurlijk rapport aan den Minister. De rapporten en requesten van dezen voor zondebok fungeerenden militair zijn talrijk geweest. Vier achtereenvolgende ministers hebben de gelegenheid gehad het meest klaarblijkelijke onrecht te her stellen : Bergansius, Van Rappard, Staal en Sabron. Zij hebben ieder op zijn wijze, en meer of minder, den Overste laten praten. Ongelijk bekennen voor zich zelf of voor een voorganger en herstel geven van onrecht scheen al te moeilijk! Toch was de zaak van den Overste door den afloop van het Brantsen-proces natuurlijk in een ander stadium gekomen. Mocht men alle verzoeken om revisie hooghartig ter zijde schuiven, daar was nog een Kamer en een publieke opinie, die dat wellicht niet zoo grif zouden dulden, en, wilde men dan gelijk blijven houden, wilde men Koek de overwinning ontnemen, die hem thans in den schoot kon gaan vallen, dan moest er iets anders worden gezocht. Gezocht? Zoekt men daar in het militaire wel naar? Het was immers gevonden: er bestaan beoordeelingslijsten! Hoe toen op overste Koek de jacht is georganiseerd, een ware klopjacht, met officieren, mannen van eer, als drijvers, en de beoordeelingslijst als wapen en hoe na een wanhopige verdediging van het onwillige wild, toen ten langen laatste de bevrijding nabij scheen toen n.l. de commissie van rapporteurs op het punt stond haar voor den heer Koek zér gunstig verslag in de wereld te zenden brutaal-weg de Overste werd ontslagen, wat hem voor verkrijging van Recht in het militaire den pas afsneed, dat behandelen wij tot stichting en leering van ons allen in een volgend artikel. Het bedeelings"-argument in het pensioen-debat. Hoewel in geringere mate dan het kosten"-argument, speelt toch ook de tegen werping,datstaatspensioneering toch eigenlijk bedeeling" is, een groote rol. Het is voornamelijk van christelijke zijde, dat dit argument naar den voor grond wordt geschoven. Zoo schreef onlangs dr. Kuyper in zijn artikel, in De Standaard van 16 Maart 1909, waarin hij de bekende zeven gronden" tegen de staatspensioneering aanvoerde, als de zesde grond: Ten zesde werkt pensioen zonder premie-betaling demoraliseerend. Bij premiebetaling weet wie rente trekt, dat deze rente uit de gespaarde som komt van het loon, onverschillig of die pre mi 9 door hem persoonlijk betaald wordt, of door den arbeidgever van zijn loon wordt afgehouden. De premie komt uit zijn loon. Zonder premie zou zijn loon dat hij zelf uitbetaald kreeg, zooveel hooger zijn. Bij premiebetaling weet dus de rente trekker, dat zijn eigen arbeid hem ook in ziekte en bij invaliditeit, en op zijn ouden dag, onderhoudt. Hij heeft er niemand voor te danken. Het komt uit zijn eigen verdiend geld". Zonder premie betaling daarentegen neemt hij niets dan aalmoezen^ aan, en wel een aalmoes van de overheid. Hij wordt een gealimenteerde van den staat. Hij vervalt onder de paupers, en ondergaat andermaal al de demoraliseerende invloeden, die het paupe risme na zich sleept. En eens hieraan ge wend, kan hij nooit meer aan dien vloek ontkomen" Ziedaar, in dit citaat, in een kort be stek weergegeven het bezwaar, dat staatspeusioneeringeigenlijk bedeeling'' is, dat deze demoraliseerend, ja als een vloek op de menschen werkt. In zijne bekende redevoering te Wognum heeft de heer Goeman Borgesius de grove, maar daarom nog volstrekt niet ongemotiveerde vergelijking gemaakt tusschen deze eventueele staatsbedeelden, en de zeer hoog gepensioneerde ministers, waarvan de spreker er zelf een was, zoodat hij met autoriteit kon spreken ; die begiftigd en geholpen moeten worden, en waaromtrent hij de verklaring aflegde, die demoraliseerende invloeden nooit ge merkt te hebben. Dr. Kuyper noemde dit nu wel in de Standaard van 14 April een grapje", aanvoerende o. m. dat de ministers wel degelijk een premie betalen. Een minister", schreef hij, betaalt 's jam-B 12 maal ?50 premie. Ruim ?600. De httogste premie die betaald wordt." Doch dit verweer is buitengewoon zwak, want wie zal nu toch durven be weren, dat een minister, die 4 jaar in functie is geweest en daarvoor, jeugdig of ouder, gedurende zijn leven ?4000 pensioen geniet, daarvoor den grondslag heeft gelegd door 's j aars ?600 te storten ? Neen, daarin staat de heer Borgesius onaanvechtbaar veel sterker dan dr. Kuy per die op dit punt zijn sympathie voor de kleinen naar de wereld" schijnt te hebben verloren, en naar allerlei argu menten zoekt, om zijn standpunt ter ver

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl