Historisch Archief 1877-1940
. 1662
DE AMSTERDAMMER
A°. 1909.
WEEKBLAD VOOE NEDERLAND
On-der redactie -van.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
F. L.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden
Voor Indiëper jaar, bjj vooruitbetaling, ....
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar
/ 1.50, fr. p. post f 1.65
. . mail 10.
0.12'/»
Zondag 2 Mei.
Advertentiën van l?5 regels / 1.25, elke regel meer f 0.25
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel ..... 0.30
Reclames per regel 0.40
INHOUD:
VAN VERRE EN VAN NABIJ: Militair
onrecht (de zaak-Kock), II. Papendrecht.
FEUILLETON: In de grcote leerschool, II
door Samut l Goudsmit. KUNST EN LETTE,
BEN: Muziek in de Hoofdstad, door Ant.
Averkamp. Het boek der Spreuken, door
prof. G. J. P. J. Bolland, beoord. door dr. A.
.Pit. Berichten. VOOK DAMES: Duitsche
iooneelgpeelstera, door E. van Hichtum.
Allerlei, door Caprice. UIT DE NATUUR,
door E. Heimans. Van Blijde Gebeur-.
terneeen" in het Huis Oranje-Naceau, met
af b?door Corn. J. Gimpel. Onder de halve
maan, met afb., door H. L. I. Duitsche
kunst in de Larengche Kunsthandel, door
W. Steenhcff. Veiling van moderne
schilderijen, door W. S. Vóór de Verheven
Pörte, door H. G. Ibels. Für Holland.
Genealogische en heraldische kaart van de
Prinses der Nederlanden. Madlle Agar(
II, met portret, door J. H. R. Portretten
van prof. dr. B. J. Kouwer, dr. G. H.
Roessingh en M. de Vries van Buren.
FINANC1EELE EN OECONOMISCHE KRO
NIEK, door V. d. M. en V. d. 8. Brieven
van Oom Jodocus, XLI. Uit de oude
doos. DAMRUBRIEK. SCHAAKSPEL.
4DVERTENTIEN.
Militair onrecht.
(De zaak-Kock.)
II. (Slot.)
In ODS vorig artikel hebben wij doen uit
komen, hoe Overste Koek, vertrouwelijk"
vanwege den Minister om inlichtingen
gevraagd over het uit volle borst op
marsch zingen van socialistische liederen
door het bataillon te Doesburg", per
omgaande had geantwoord, dat hem van
dergelijk gezang niets bekend was en dat
hij van zijn officieren steeds het tegendeel
had vernomen.
Wij hebben vervolgens de woorden
afgedrukt van den Minister Bergansius,
die zeide, dat er te Doesburg een onder
zoek" was ingesteld (onjuist!) en dat de
aanlegger van 't zaakje, Jhr. Brantsen, uit
rancune had gehandeld (onvoorzichtig!).
Wij hebben toen doen zien, hoe de heer
Inspecteur, verlangend 's ministers en
zijn eigen figuur te redden, door middel
van duidelijk-partijdige enquêtes heeft
weten uit te visschen, dat er wel eens
te Doesburg socialistische liederen wer
den gezongen door de miliciens, het
geen niets te maken had met Brantsen's
beschuldiging, hetgeen zelfs niets te
maken had met het in andere opzichten
dan deze foutieve antwoord van den
Minister aan de Kamer, maar hetgeen
den heeren de verlangde gelegenheid gaf...
den Overste 'als zondebok de ivoestijn in
ie jagen.
Wij komen thans tot het tweede be
drijf van het militaire drama: de ver
volging van den Luit.-Kol. Koek door
middel van de beoordeelingslijst.
* *
Toen immers van den Overste bekend
was, dat hij Brantsen vervolgen ging, en
kort vóór het oogenblik dat hij op last
van de Justitie te Arnhem, in Februari
1904 een nieuw onderzoek had doen
instellen, waarbij de onbetrouwbaarheid
van Brantsen's getuigen begon aan het
licht te komen, ontving hij de kennis
geving, dat in zijn beoordeeling" over
het afgeloopen jaar een zér ongunstige
wijziging was aangebracht. Zijn
Regiments-commandant begon hem ongun
stig" te beoordeelen, terwijl zijn Divisie
commandant en Inspecteur hem plotse
ling, en wel op grond van de
BrantEen-zaak, ongeschikt" verklaarden voor
bevordering". Op l Maart 1904
het volgde elkaar als bliksemslagen op
werd hij door den Minister (niet eervol)
van zijn commando ontheven, werd in
zijn beoordeelingslijst een
ontevredenheidsbetuiging" ingelascht (wat heel
ernstig is voor een militair) en werd hij
naar Bergen op Zoom overgeplaatst.
Maar men lette pp den datum op
l December 1904 viel de veroordeeling
van Jhr. Vivian Brantsen door het
Arnhemsche Hof.
In Januari 1905, pal dus daarop, ver
meldde de Generaal-Majoor Campbell in
de beoordeelingslijst van den Overste
waarvan hij de divisie-commandant was:
dat bovendien ('s heeren Kock's) tactische
ontwikkeling niet van dien aard was om
hem aan te bevelen voor hoogeren rang
bij het wapen"
Dit deed de heer Campbell na kort
te voren in tegenwoordigheid van alle
officieren van het 3de regiment infanterie
zijn tevredenheid te hebben betuigd aan
den Overste over de door hem betoonde
kennis van militaire tactiek en nadat hij
hem in 't afgeloopen jaar over niets
dienaangaande de geringste aanmerking
gemaakt had.
Men zou het haast niet gelooven. Maar
men moet wel: Immers de heer Koek
heeft aangeboden door getuigenissen zijn
beweren te staven, en de Minister, dit
punt in zijn Brief aan de Kamer be
sprekend (als men het officieele gezeur,
dat gedurig langs de zaak gaat, een be
spreking wil noemen), gaat pp dit aanbod
met geen enkel woord in. Uit de geheime
stukken schijnt te blijken, dat Campbell
zich nieta herinnert".... Is door ge
tuigenissen zoo'n herinnering" dan niet
op te frisschen?
De Minister heeft wat anders: De
Generaal-Majoor Campbell plaatste eens,
toen hij nog kolonel was, naar aanleiding
van de manoeuvres van 1902 een opmer
king aan 't adres van Kock's houding,
toen deze van den Inspecteur Snijders
een wenk had gekregen over zijn tac
tisch optreden Wanneer men nu de
aanteekeningen op dit punt, afkomstig
van den Minister, met die van den Overste
Koek vergelijkt, blijkt ten duidelijkste,
dat deze geschiedenis, in verband staande
met een verkeerd tactisch optreden van
blijkbaar Campbell zelf, geeu enkele
andere beteekenis heeft dan die vaneen
voorbijgaande verstoordheid van den In
specteur over niet direct ja-en-amen
zeggen van den Overste. En waar
het ten slotte toch om gaat van den
heer Campbell komt op
debevorderingslijst getn enkel woord voor, waarin op
de tactische kunde van Overste Koek
iets hoegenaamd wordt afgedongen 1) !
Terwijl deze hoofdofficier dus in Januari
1903 alleen een zeker gebrek aan mee
gaandheid in den Overste had, <e betut
telen, en hij in den loop van 1904 nog,
tegenover vele officieren, de tactische
bekwaamheid van den heer Koek prees,
kwam hij nu, in Januari 1905, vlak na
de rehabilitatie van Koek door het Hof
te Arnhem, met de plotselinge beoor
deeling": dat bovendien ('s heeren
Kock's) tactische ontwikkeling niet van
dien aard was om hem aan te bevelen
voor hoogeren rang bij het wapen."
Dit wat Campbell betreft.
In Bergen op Zoom had overste Koek
tot regiments-commandant de tegen
woordige generaal-majoor Vetter. Yan
Kock's aankomst in April 1904 tot op
het oogenblik dat de toenmalige divisie
commandant Campbell, de tactiek van
den Overste slecht kwam te beoordeelen
(het merkwaardig geval boven ver
meld) had de heer Vetter op die tac
tiek, gelijk de Overste aanbood door
getuigen te bewijzen, niet de geringste
aanmerking gemaakt. Van dat oogenblik
echter af (de heer Campbell had reeds
dadelijk zijn beoordeeling genoemd con
form den regiments-commandant" ....)
was het voor Koek ook bij dezen directen
sucerieur niet meer in het reine. Eind
1905 schrijft immers generaal-majoor
Vetter in de plotseling veel gemaltrai
teerde beoordeelingslijst, dat Koek is
ongeschikt voor bevordering" op grond
van de Brantsen-zaak en op grond,
dat hem minder goede tactische be
grippen en minder goede instructieve
geschiktheid eigen zijn".
Tot completeering nog het volgende
over dezen heer Vetter. In zijn request
aan de Kamer, van 22 Sept. 1908, deelt
Overste Koek mede, dat bij de bespre
kingen, gehouden door dezen hoofdoffi
cier aangaande de manoeuvres, die door
Koek geleid werden, en op welke leiding
Vetter zijn oordeel ongeschikt voor be
vordering" grondde, door een tweetal
officieren (met ergernis) is opgemerkt,
hoe gewild onheusch de houding van
Vetter was tegenover de praestaties van
Koek. In tegenwoordigheid van aan
Koek ondergeschikte officieren, waar
onder zeer jeugdige, werd de Overste
in een belachelijk daglicht gesteld! Op
het aanbod van den Overste, dit door
getuigen te bewijzen, repliceert de Minis
ter: Omtrent het in deze punten ge
stelde kunnen dezerzijds geen nadere
inlichtingen worden verstrekt"!!
Inmiddels --- men was in Dec. 1905
kwam de zaak-Kock in de Kamer.
De heer Van Idsinga onder vroeg den
1) De woorden van kolonel Campbell
luidden letterlyk: Een hoofdofficier (d. w. z.
Koek) doch, die zich ook moet toe
leggen om zich niet ontevreden te betoonen
bjj het ontvangen van rechtmatige opmer
kingen en wenken, zooals hij omtrent zijn
beoordeeling over 1901 en bij de
veldoefeningen in 1902 by Oud-Reemst heeft gedaan."
(tfota v. d. Minister.)
Minister Staal over de Brantsen-affaire,
en over het onrecht een goed hoofd
officier aangedaan, en bepleitte ee«e re
visie van Kock's proces. Het antwoord
van Zijne Excellentie luidde : dat als het
hem, Minister, bleek, dat hetgeen voor
gevallen is in de zaak-Brantsen nog op
de beoordeelingslijst van den Overste zijn
invloed deed gelden, hij niet nalaten zou
de heropening van Kock's proces te doen
plaats vinden.
Dat werd gezegd op 21 Dec. 1905.
Geen drie weken later kreeg de Overste
voor gezien" te teekenen een z.g. ren
vooi van de Brantsen-zaak, d. w. z. de
vermelding in margine op de beoordee
lingslijst, dat de Brantsen-zaak ... den
Overste niet meer werd aangerekend.
Die zaak werd dus eenvoudig uit de beoor
deelingslijst gelicht, terwijl de aanmer
kingen van tactische onbekwaamheid",
en de ter vernietiging ruim voldoende
ongeschiktheid voor bevordering" na
die Brantsen-zaak als paddestoelen op
geschoten ! den heer Koek op zijn lijst
bleven staan!
Dat was iets anders dan de in uitzicht
gestelde revisie, waar, zooals ieder kan
denken, de heer Koek vurig naar uit
keek! De Minister Staal heeft zich op
dit punt verdedigd... Zijn bedoeling,
zegt de Geleidende Brief van den
tegenwoordigen Minister van Oorlog (16 Mei
1908), was geen andere dan deze, dat
hij de zaak-Brantsen opnieuw zou doen
onderzoeken, indien hij mocht ontwaren,
dat deze zaak aanleiding gaf of bij
droeg ... tot de ongeschiktverklaring voor
den hoogeren rang'.
Het staat er letterlijk! Aldus: Een
Minister is zóó onzeker van de defini
tieve rechtvaardigheid eener afgeloopen
procedure, dat hij plechtig de herziening
ervan belooft, indien de nawerking van
die procedure den officier in quaestie
mocht... kunnen benadeelen in een mo
gelijke bevordering; Maar," hetgeen door
die mistrouwde, door den Minister zelf
en openlijk mistrouwde, procedure voor
kwaad en grievend onrecht gedaan werd,
hetgeen de om recht vragende en einde
lijk smeekende Overste (niet-eervol van
zijn commando ontheven, en overge
plaatst) door die procedure geleden had,
moreel en materieel, dat behoefde
geen herstel, dat was de moeite van 't
herstellen niet waard!
Let wel, wij namen hier, voor een
seconde, de ministerieele verdediging
aan. Wij aanvaardden voor een oogen
blik het zotte excuus van dat werkelijk
meer dan zonderlinge renvooi! Maar
wij grepen bewust hiermee ver
keerd, want het is niets zots dat plaats
had, het is iets ergers! De Geleidende
Brief van den Minister Sabron (wij moeten
toch stollen, dat hier een voorganger
wordt verdedigd en niet door zijn op
volger, op déze wijze, wordt aangeval
len?) bevat de mededeeling, dat de
Inspecteur der Infanterie den
generaalmajoor Vetter tot het renvooi bracht na
hem te hebben gemeld wat hij kort te
voren" van den minister Staal had ver
nomen. De toenmalige Minister van
Oorlog, generaal-majoor Staal, zoo staat
letterlijk in den Brief, had hem, Inspec
teur, als zijn zienswijze medegedeeld,
dat het niet wenschelijk was de
Brantsenzaak over het jaar 1904 opnieuw in het
geding; te brengen, waar het toch ook
naar de persoonlijke ervaring van hem,
Minister, genoegzaam vast stond, dat de
ongeschiktheid voor bevordering op grond
van gemis aan tactische bekwaamheid,
behoorde te worden uitgesproken"!!
Indien dus de heer Staal, die tegen deze
ministerieele mededeeling niet heeft ge
protesteerd, haar ook thans nog niet
wraakt, zoo staat zonder eenigen twijfel
vast, dat hij schuldig is aan een
dubbelhartig spel, aan een waarlijk armzalige
manoeuvre. Op hetzelfde oogenblik toch,
dat hij belooft revisie van een proces
(de zoo vurig gewenschte revisie!),
in
dien hem mocht blijken, dat dit proces
nog op de beoordeelingslijst zijn invloed
deed gelden", d. w. z., zooals in denzelfden
Brief wordt uitgelegd: indien zonder
dit proces, anders gezegd zonder de
zaakBrantsen, de overste niet ongeschikt ivare
geacht, op dat zelfde oogenblik deelt
hij den Inspecteur mede, dat de heele
vermelding van de Brantsen-zaak ver
vallen kan, omdat de ongeschiktheid"
toch blijft staan uithoofde van tactische
onbekwaamheid!!
Het geknoei is hier apert: of een
dubbelhartig gedrag van den minister
Staal of een onqualificeerbaar, van de
verregaandste corruptie getuigend ge
ntrigeer aan 't Ministerie van Oorlog!
Hoe men 't ook wendt, de toepasse
lijkheid van het spreekwoord, dat wij
de vorige week aanhaalden, en waarin
sprake is van den haring, die aan zijn
kop het eerst rot, staat droevige
wetenschap buiten twijfel!
* * *
En hoe zal 't nu gaan met den ver
volgden officier?
Hoe zal de Kanier zich gedragen, die
heeft kunnen ontwaren door het plot
seling ontslag, aan de Overste vlak vóór
het verschijnen van 't hem gunstig rap
port der commissie met welk een
ongeneerdheid het hooge legerbestuur te
werk gaat, als het geldt de volksverte
genwoordiging alle bemoeienis te beletten
met hetgeen een militaire cóterie haar
zaak" acht ?
Zal men de lotgevallen van dezen
rechtzoekenden Overste eens ijverig na
sporen, dat heele samenstel van onrecht
publiek op de kaak stellen en verant
woording vragen ?
Hier dient onrecht hersteld, zoo goed
het nog kan.
Hier dient het proces geopend van de
beoordeelingslijst, en het misbruik dat
er van gemaakt wordt!
liet geldt niet alleen n officier, de
fout is organisch.
Wij hopen zeer, dat er in de Kamer
iemand gevonden wordt, die de onwillige
koe eens flink bij de horens vat!
Papendrecht.
Naar aanleiding van ons artikel over
de zaak-Garsthagen ontvingen wij nog
al wat brieven en schrifturen, zeer ge
schikt om iemand een blik te geven op
den omvang van de publieke ontroering,
door deze zaak gewekt.
Er zijn onder die brieven sommige,
die is het te pessimistisch ? de
behandeling voor 't Bossche Hof niet
willen zien als een toevallig exces, maar
afs een, zij het ook wat kras, symptoom.
De houding van den Bisschen president 1)
is, zeggen zij, wel hél erg geweest, maar
in wezen, ontdaan van de franje der
grofste uitvallen, is zoo'n houding toch
teekenend voor de heele Nederlandsche
Justitie, m. a. w. is bij de meeste van
onze magistraten, net zoo goed als bij
dien president, de politie onfeilbaar door
dik en duri en de getuige a décharge
een onbetrouwbaar en dus uit de hoogte
te behandelen individu.
Ook de oude zaak-van-Beuzekom werd
ons in dit verband gememoreerd.
Wij drukken den brief hier af, dien
wij van den indertijd in alle instanties
veroordeelden dokter dezer dagen ont
vingen :
Eiland Marken, 22-4-'C9.
Van 1897?1900 regeerde alhier een burge
meester, die net deed wat hij wilde. Wie
over hem klagen ging bij den Comm. der
Koningiu, werd minder aangenaam ont
vangen en deed het nooit meer. Ik zelf
schreef^ malen aan den comm., zonder ooit
eeriig antwoord te ontvangen, en l maal
aan minister Borgesius, waarop ik via den
comm. en vervolgens via den burg. ant
woord kreeg dat er geen termen waren
voor de llegeering om in te grijpen" (comm.
en burg. zullen toen wel smakelijk om mij
gelachen hebben). Ook brieven aan de
Justitie vermochten niets. Onze politie
agent werd vervangen door rijks veld wach
ters, die hier gedetacheerd werden, louter
om den burg. in de gelegenheid te stellen
tot onnoodig machtsvertoon.
Op zekeren dag komt zich bij mij een
vrouw beklagen over mishandeling door den
burg. Ik vind objectieve symptonen en
controleer ruim voldoende door navraag bij
buren wat er gebeurd is. Zij kan, evenals
haar hoogbejaarde man, lezen noch schrijven
en verzoekt mij een klacht in te dienen.
Ik zeg dat dit toch niet geven zal, daar de
burg. toch doen mag wat hij verkiest, maar
beloof haar herhaling wel te zullen voor
komen door de zaak te beschrijven in De
Monnikendammer" (ik was van dit blad de
geregelde berichtgever en du» geen
gelegenheidsschrijver). Van het nummer zond ik
exemplaren aan autoriteiten en justitie, om
bij voorbaat te toonen dat het mij niet te
doen was om te beleedigen, maar in het
algemeen belang de aandacht op de zaak te
vestigen.
Eenige dagen vóór het blad uitkwam, was
er echter van andere zijde toch een klacht
ingediend tegen den burg.; maar dadelijk
nèi het verschijnen een klacht van den burg.
tegen mij wegens smaadschrift.
Er moest een burg. en veldwachter gered
worden. De justitie keerde de zaak om.
Klacht No. l: mishandeling, is nu al 10
jaren onvervolgd en klacht No. 2: smaad
schrift kwam aan de orde. Burg. en veldw.
werden dus in de gelegenheid gesteld zich
onder (ede vrij te liegen, terwijl ik als
beklaagde buiten eed gehoord werd en dus
ook niet als deskundige kon optreden l De
zaak is dan ook in 3 instantiën door
mij verloren (met fóO boete), omdat men
aannam, dat ik niet in het alg. belang had
gehandeld.
1) "Wij zeggen gemakshalve President".
De Bossche President is echter, gelijk men
weet, niet in quaestie, maar de
vice-President tijdelijk voorzitter, Mr. Kolfschoten.
Ruim een jaar later werd de burg. eervol
ontslagen als burg. van Marken en als zoo
danig benoemd te Almkerk. De Raad gaf
hem niet-eervol ontslag als secretaris. Na
deze beslissing van den Raad gaf de burg.
den veldwachter een eervol ontslag in han
den om te trachten dit ten huize van een
wethouder onderteekend te krijgen hetgeen
mislukte. Gedurende de vacature gingen
een wethouder en een raadslid naar den
Comm. om te spreken over de ver
warde administratie, die de burg. ach
tergelaten had, waarop ze ook vertelden
dat zij, met op n na, algemeene stemmen
den burg. meneer vol als secretaris ontsla
gen hadden. Hierop sprong de Comm.
overeind en riep zeer heftig: U hadthem
eervol ontslag moeten geven (als secretaris)
want hij heeft van de Koningin eervol
ontslag (als burg.) gekregen l" De raads
leden antwoordden echter: dat dit hun
recht was."
Ook te Almkerk schijnt het niet erg goed
gegaan te zijn. Tenminste na gijn 6 jaren
heeft die burgemeester eervol ontslag aan
gevraagd en verkregen en is thans geen
burg. meer.
Nu nog iets over de rechtszaak zelf en
mijn indrukken van de rechtzaal.
Voor de toenmalige rechtbank (Haarlem)
en het Hof te Amsterdam kreeg ik steeds
direct den indruk of het vonnis reeds vooraf
geveld was.
Ik merkte al direct op dat er wreveligheid
bestond tegenover mij en de vele getuigen
(alle fatsoenlijke, drankvrije lieden, nimmer
in aanraking geweest zijnde met politie of
justitie\ die er waren om het toegelaten
bewijs der waarheid te leveren. Strikvragen
(anders niet toegelaten) werden zelfs niet
vermeden. De eenige getuige ;\ décharge
van den burg., die kwam verklaren dat er
ten huize van de mishandelde vrouw wel
eens ruzie was (hetgeen er niets mee te
maken had trouwens), werd rm t mijnheer"
aangesproken. De toenmalige tubst.-off
verweet mij den burg. niet gehoord te heb
ben! Verder had ik te veel" getuigen mee
gebracht, want tegenover ,eóó veel"
menschen zou een burg. niet sroodani» infra
dignitatem (!) gehandeld hebben (men kan
dus ook te veel getuigen hebben). Ik had
liever etn brief moeten schrijven aan
den Comm. der Koningin of den Minister
van Binneul. Zaken (alsof ik dat al niet
reeds gedaan had en er het succes van
kende!). Al die getuigen hadden mij
qesuggereerd (N.B. er waren objectiive symp
tomen van nüsl andeling ' maar ik was
immers tot beklaagde (jonaakt en dus neen
expert!) J
De toenmalige Procureur-gereral ram
mij juist kwalijk dat ik... brieven aan de
autoriteiten geschreven had! Er stonden
onjuistheden in (en er was nooit wat on
derzocht!) Hij las er enkele zinnetjes uit
voor, waardoor het uit zijn verband gerukte
gemakkelijk in een verkeerd daglicht
kon gesteld worden, terwijl het
compromitteerende voor den burg. voor het publiek
pers enz. achterbaks gehouden werd. Volgens
hem had ik... te iveinig getuigen l hij had
er maar een paar laten dagvaarden"?ik
had er echter voor nog meer gezorgd dan
m eerste instantie!] en had m de Betuigen
gesuggereerd!
Op grond van tintelingen (verzinsel v/d
?? 'l lfV, £r mlshandeling aangenomen,"
zeide de P. G. '
Antwoord: er was een dik, pijnlijk elle
boogsgewricht. "
P.(i.: er waren geen objectievesymptouevr1
Antwoord: dan is de instructie slecht
bestudeerd!
(Ik herhaalde nu wat in de instructie
door mij was verklaard en overgelegd ge
worden.) Wanneer ik bij iemand gepleend
geweld constateer, heb ik alleen nog maar
te onderzoeken wie de geweldenaar geweest
is en dat laatste weet ik uit informaties
bij de getuigen!"
P. G.: dat is geen bewijs l"
Antwoord: mag ik den'P. G. verzoeken
mij eens te willen leeren hoe ik dan in het
algemeen iets bewijzen moet&" fde P G
bleef voor zich kijken en gaf geen antwoord!'
Hoewel ik de getuigen gesuggereerd heette
te hebben, nam de P.G. toch aan dat ik het
bewijs dtr waarheid geleverd had: andera
had hij mij voor laster terecht laten staan "
(plezierig voor een beklaagde om aan t'e
hooren hoe spijtig het was dat men hem
niet zwaarder kon treifen!)
Aandoenlijk was voor mij het oogenblik
toen de 74jange man van de mishandelde
vrouw zijn verwondering te kennen gaf. dat
hij nu al 2 maal voor was geweest en "het
telkens tegen den dokter ging; die heeft
mij niets gedaan, maar de burg. en de veldw
hebben mijn vrouw en zoon mishandeld en
^k heb om recht gevraagd."
Daar heb ik niet mee noodig," was het
bescheid van den toenmaligen president
Toen de vrouw vertelde dat zij, op den
grond liggende, niets kon dcen, maar wel
hoorde wat er gezegd werd, zeide een der
raadsheeren vrij luid lachende tot den P G ?
nonsens. Het begrip onmacht scheen
den heeren dus onbekend. Het bewijst echter
tevens dat het Openb. Ministerie een bevoor
rechte plaats heeft ten opzichte der verdedi
ging en het is wel aangenaam voor een
beklaagde om reeds bij voorbaat en on een
afstand te kunnen hooren hoe het met de
neutrahteit staat der uitspraak doende heeren
tusschen den openbaren aanklager en den
beklaagde.
Gedurende het pleidooi van mijn advocaat
zat een zeer ouwelijk uitziende raadsheer
zoo luide om zich heen te converseeren, dat