De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 2 mei pagina 1

2 mei 1909 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

. 1662 DE AMSTERDAMMER A°. 1909. WEEKBLAD VOOE NEDERLAND On-der redactie -van. Dit nummer bevat een bijvoegsel. F. L. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden Voor Indiëper jaar, bjj vooruitbetaling, .... Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar / 1.50, fr. p. post f 1.65 . . mail 10. 0.12'/» Zondag 2 Mei. Advertentiën van l?5 regels / 1.25, elke regel meer f 0.25 Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel ..... 0.30 Reclames per regel 0.40 INHOUD: VAN VERRE EN VAN NABIJ: Militair onrecht (de zaak-Kock), II. Papendrecht. FEUILLETON: In de grcote leerschool, II door Samut l Goudsmit. KUNST EN LETTE, BEN: Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. Het boek der Spreuken, door prof. G. J. P. J. Bolland, beoord. door dr. A. .Pit. Berichten. VOOK DAMES: Duitsche iooneelgpeelstera, door E. van Hichtum. Allerlei, door Caprice. UIT DE NATUUR, door E. Heimans. Van Blijde Gebeur-. terneeen" in het Huis Oranje-Naceau, met af b?door Corn. J. Gimpel. Onder de halve maan, met afb., door H. L. I. Duitsche kunst in de Larengche Kunsthandel, door W. Steenhcff. Veiling van moderne schilderijen, door W. S. Vóór de Verheven Pörte, door H. G. Ibels. Für Holland. Genealogische en heraldische kaart van de Prinses der Nederlanden. Madlle Agar( II, met portret, door J. H. R. Portretten van prof. dr. B. J. Kouwer, dr. G. H. Roessingh en M. de Vries van Buren. FINANC1EELE EN OECONOMISCHE KRO NIEK, door V. d. M. en V. d. 8. Brieven van Oom Jodocus, XLI. Uit de oude doos. DAMRUBRIEK. SCHAAKSPEL. 4DVERTENTIEN. Militair onrecht. (De zaak-Kock.) II. (Slot.) In ODS vorig artikel hebben wij doen uit komen, hoe Overste Koek, vertrouwelijk" vanwege den Minister om inlichtingen gevraagd over het uit volle borst op marsch zingen van socialistische liederen door het bataillon te Doesburg", per omgaande had geantwoord, dat hem van dergelijk gezang niets bekend was en dat hij van zijn officieren steeds het tegendeel had vernomen. Wij hebben vervolgens de woorden afgedrukt van den Minister Bergansius, die zeide, dat er te Doesburg een onder zoek" was ingesteld (onjuist!) en dat de aanlegger van 't zaakje, Jhr. Brantsen, uit rancune had gehandeld (onvoorzichtig!). Wij hebben toen doen zien, hoe de heer Inspecteur, verlangend 's ministers en zijn eigen figuur te redden, door middel van duidelijk-partijdige enquêtes heeft weten uit te visschen, dat er wel eens te Doesburg socialistische liederen wer den gezongen door de miliciens, het geen niets te maken had met Brantsen's beschuldiging, hetgeen zelfs niets te maken had met het in andere opzichten dan deze foutieve antwoord van den Minister aan de Kamer, maar hetgeen den heeren de verlangde gelegenheid gaf... den Overste 'als zondebok de ivoestijn in ie jagen. Wij komen thans tot het tweede be drijf van het militaire drama: de ver volging van den Luit.-Kol. Koek door middel van de beoordeelingslijst. * * Toen immers van den Overste bekend was, dat hij Brantsen vervolgen ging, en kort vóór het oogenblik dat hij op last van de Justitie te Arnhem, in Februari 1904 een nieuw onderzoek had doen instellen, waarbij de onbetrouwbaarheid van Brantsen's getuigen begon aan het licht te komen, ontving hij de kennis geving, dat in zijn beoordeeling" over het afgeloopen jaar een zér ongunstige wijziging was aangebracht. Zijn Regiments-commandant begon hem ongun stig" te beoordeelen, terwijl zijn Divisie commandant en Inspecteur hem plotse ling, en wel op grond van de BrantEen-zaak, ongeschikt" verklaarden voor bevordering". Op l Maart 1904 het volgde elkaar als bliksemslagen op werd hij door den Minister (niet eervol) van zijn commando ontheven, werd in zijn beoordeelingslijst een ontevredenheidsbetuiging" ingelascht (wat heel ernstig is voor een militair) en werd hij naar Bergen op Zoom overgeplaatst. Maar men lette pp den datum op l December 1904 viel de veroordeeling van Jhr. Vivian Brantsen door het Arnhemsche Hof. In Januari 1905, pal dus daarop, ver meldde de Generaal-Majoor Campbell in de beoordeelingslijst van den Overste waarvan hij de divisie-commandant was: dat bovendien ('s heeren Kock's) tactische ontwikkeling niet van dien aard was om hem aan te bevelen voor hoogeren rang bij het wapen" Dit deed de heer Campbell na kort te voren in tegenwoordigheid van alle officieren van het 3de regiment infanterie zijn tevredenheid te hebben betuigd aan den Overste over de door hem betoonde kennis van militaire tactiek en nadat hij hem in 't afgeloopen jaar over niets dienaangaande de geringste aanmerking gemaakt had. Men zou het haast niet gelooven. Maar men moet wel: Immers de heer Koek heeft aangeboden door getuigenissen zijn beweren te staven, en de Minister, dit punt in zijn Brief aan de Kamer be sprekend (als men het officieele gezeur, dat gedurig langs de zaak gaat, een be spreking wil noemen), gaat pp dit aanbod met geen enkel woord in. Uit de geheime stukken schijnt te blijken, dat Campbell zich nieta herinnert".... Is door ge tuigenissen zoo'n herinnering" dan niet op te frisschen? De Minister heeft wat anders: De Generaal-Majoor Campbell plaatste eens, toen hij nog kolonel was, naar aanleiding van de manoeuvres van 1902 een opmer king aan 't adres van Kock's houding, toen deze van den Inspecteur Snijders een wenk had gekregen over zijn tac tisch optreden Wanneer men nu de aanteekeningen op dit punt, afkomstig van den Minister, met die van den Overste Koek vergelijkt, blijkt ten duidelijkste, dat deze geschiedenis, in verband staande met een verkeerd tactisch optreden van blijkbaar Campbell zelf, geeu enkele andere beteekenis heeft dan die vaneen voorbijgaande verstoordheid van den In specteur over niet direct ja-en-amen zeggen van den Overste. En waar het ten slotte toch om gaat van den heer Campbell komt op debevorderingslijst getn enkel woord voor, waarin op de tactische kunde van Overste Koek iets hoegenaamd wordt afgedongen 1) ! Terwijl deze hoofdofficier dus in Januari 1903 alleen een zeker gebrek aan mee gaandheid in den Overste had, <e betut telen, en hij in den loop van 1904 nog, tegenover vele officieren, de tactische bekwaamheid van den heer Koek prees, kwam hij nu, in Januari 1905, vlak na de rehabilitatie van Koek door het Hof te Arnhem, met de plotselinge beoor deeling": dat bovendien ('s heeren Kock's) tactische ontwikkeling niet van dien aard was om hem aan te bevelen voor hoogeren rang bij het wapen." Dit wat Campbell betreft. In Bergen op Zoom had overste Koek tot regiments-commandant de tegen woordige generaal-majoor Vetter. Yan Kock's aankomst in April 1904 tot op het oogenblik dat de toenmalige divisie commandant Campbell, de tactiek van den Overste slecht kwam te beoordeelen (het merkwaardig geval boven ver meld) had de heer Vetter op die tac tiek, gelijk de Overste aanbood door getuigen te bewijzen, niet de geringste aanmerking gemaakt. Van dat oogenblik echter af (de heer Campbell had reeds dadelijk zijn beoordeeling genoemd con form den regiments-commandant" ....) was het voor Koek ook bij dezen directen sucerieur niet meer in het reine. Eind 1905 schrijft immers generaal-majoor Vetter in de plotseling veel gemaltrai teerde beoordeelingslijst, dat Koek is ongeschikt voor bevordering" op grond van de Brantsen-zaak en op grond, dat hem minder goede tactische be grippen en minder goede instructieve geschiktheid eigen zijn". Tot completeering nog het volgende over dezen heer Vetter. In zijn request aan de Kamer, van 22 Sept. 1908, deelt Overste Koek mede, dat bij de bespre kingen, gehouden door dezen hoofdoffi cier aangaande de manoeuvres, die door Koek geleid werden, en op welke leiding Vetter zijn oordeel ongeschikt voor be vordering" grondde, door een tweetal officieren (met ergernis) is opgemerkt, hoe gewild onheusch de houding van Vetter was tegenover de praestaties van Koek. In tegenwoordigheid van aan Koek ondergeschikte officieren, waar onder zeer jeugdige, werd de Overste in een belachelijk daglicht gesteld! Op het aanbod van den Overste, dit door getuigen te bewijzen, repliceert de Minis ter: Omtrent het in deze punten ge stelde kunnen dezerzijds geen nadere inlichtingen worden verstrekt"!! Inmiddels --- men was in Dec. 1905 kwam de zaak-Kock in de Kamer. De heer Van Idsinga onder vroeg den 1) De woorden van kolonel Campbell luidden letterlyk: Een hoofdofficier (d. w. z. Koek) doch, die zich ook moet toe leggen om zich niet ontevreden te betoonen bjj het ontvangen van rechtmatige opmer kingen en wenken, zooals hij omtrent zijn beoordeeling over 1901 en bij de veldoefeningen in 1902 by Oud-Reemst heeft gedaan." (tfota v. d. Minister.) Minister Staal over de Brantsen-affaire, en over het onrecht een goed hoofd officier aangedaan, en bepleitte ee«e re visie van Kock's proces. Het antwoord van Zijne Excellentie luidde : dat als het hem, Minister, bleek, dat hetgeen voor gevallen is in de zaak-Brantsen nog op de beoordeelingslijst van den Overste zijn invloed deed gelden, hij niet nalaten zou de heropening van Kock's proces te doen plaats vinden. Dat werd gezegd op 21 Dec. 1905. Geen drie weken later kreeg de Overste voor gezien" te teekenen een z.g. ren vooi van de Brantsen-zaak, d. w. z. de vermelding in margine op de beoordee lingslijst, dat de Brantsen-zaak ... den Overste niet meer werd aangerekend. Die zaak werd dus eenvoudig uit de beoor deelingslijst gelicht, terwijl de aanmer kingen van tactische onbekwaamheid", en de ter vernietiging ruim voldoende ongeschiktheid voor bevordering" na die Brantsen-zaak als paddestoelen op geschoten ! den heer Koek op zijn lijst bleven staan! Dat was iets anders dan de in uitzicht gestelde revisie, waar, zooals ieder kan denken, de heer Koek vurig naar uit keek! De Minister Staal heeft zich op dit punt verdedigd... Zijn bedoeling, zegt de Geleidende Brief van den tegenwoordigen Minister van Oorlog (16 Mei 1908), was geen andere dan deze, dat hij de zaak-Brantsen opnieuw zou doen onderzoeken, indien hij mocht ontwaren, dat deze zaak aanleiding gaf of bij droeg ... tot de ongeschiktverklaring voor den hoogeren rang'. Het staat er letterlijk! Aldus: Een Minister is zóó onzeker van de defini tieve rechtvaardigheid eener afgeloopen procedure, dat hij plechtig de herziening ervan belooft, indien de nawerking van die procedure den officier in quaestie mocht... kunnen benadeelen in een mo gelijke bevordering; Maar," hetgeen door die mistrouwde, door den Minister zelf en openlijk mistrouwde, procedure voor kwaad en grievend onrecht gedaan werd, hetgeen de om recht vragende en einde lijk smeekende Overste (niet-eervol van zijn commando ontheven, en overge plaatst) door die procedure geleden had, moreel en materieel, dat behoefde geen herstel, dat was de moeite van 't herstellen niet waard! Let wel, wij namen hier, voor een seconde, de ministerieele verdediging aan. Wij aanvaardden voor een oogen blik het zotte excuus van dat werkelijk meer dan zonderlinge renvooi! Maar wij grepen bewust hiermee ver keerd, want het is niets zots dat plaats had, het is iets ergers! De Geleidende Brief van den Minister Sabron (wij moeten toch stollen, dat hier een voorganger wordt verdedigd en niet door zijn op volger, op déze wijze, wordt aangeval len?) bevat de mededeeling, dat de Inspecteur der Infanterie den generaalmajoor Vetter tot het renvooi bracht na hem te hebben gemeld wat hij kort te voren" van den minister Staal had ver nomen. De toenmalige Minister van Oorlog, generaal-majoor Staal, zoo staat letterlijk in den Brief, had hem, Inspec teur, als zijn zienswijze medegedeeld, dat het niet wenschelijk was de Brantsenzaak over het jaar 1904 opnieuw in het geding; te brengen, waar het toch ook naar de persoonlijke ervaring van hem, Minister, genoegzaam vast stond, dat de ongeschiktheid voor bevordering op grond van gemis aan tactische bekwaamheid, behoorde te worden uitgesproken"!! Indien dus de heer Staal, die tegen deze ministerieele mededeeling niet heeft ge protesteerd, haar ook thans nog niet wraakt, zoo staat zonder eenigen twijfel vast, dat hij schuldig is aan een dubbelhartig spel, aan een waarlijk armzalige manoeuvre. Op hetzelfde oogenblik toch, dat hij belooft revisie van een proces (de zoo vurig gewenschte revisie!), in dien hem mocht blijken, dat dit proces nog op de beoordeelingslijst zijn invloed deed gelden", d. w. z., zooals in denzelfden Brief wordt uitgelegd: indien zonder dit proces, anders gezegd zonder de zaakBrantsen, de overste niet ongeschikt ivare geacht, op dat zelfde oogenblik deelt hij den Inspecteur mede, dat de heele vermelding van de Brantsen-zaak ver vallen kan, omdat de ongeschiktheid" toch blijft staan uithoofde van tactische onbekwaamheid!! Het geknoei is hier apert: of een dubbelhartig gedrag van den minister Staal of een onqualificeerbaar, van de verregaandste corruptie getuigend ge ntrigeer aan 't Ministerie van Oorlog! Hoe men 't ook wendt, de toepasse lijkheid van het spreekwoord, dat wij de vorige week aanhaalden, en waarin sprake is van den haring, die aan zijn kop het eerst rot, staat droevige wetenschap buiten twijfel! * * * En hoe zal 't nu gaan met den ver volgden officier? Hoe zal de Kanier zich gedragen, die heeft kunnen ontwaren door het plot seling ontslag, aan de Overste vlak vóór het verschijnen van 't hem gunstig rap port der commissie met welk een ongeneerdheid het hooge legerbestuur te werk gaat, als het geldt de volksverte genwoordiging alle bemoeienis te beletten met hetgeen een militaire cóterie haar zaak" acht ? Zal men de lotgevallen van dezen rechtzoekenden Overste eens ijverig na sporen, dat heele samenstel van onrecht publiek op de kaak stellen en verant woording vragen ? Hier dient onrecht hersteld, zoo goed het nog kan. Hier dient het proces geopend van de beoordeelingslijst, en het misbruik dat er van gemaakt wordt! liet geldt niet alleen n officier, de fout is organisch. Wij hopen zeer, dat er in de Kamer iemand gevonden wordt, die de onwillige koe eens flink bij de horens vat! Papendrecht. Naar aanleiding van ons artikel over de zaak-Garsthagen ontvingen wij nog al wat brieven en schrifturen, zeer ge schikt om iemand een blik te geven op den omvang van de publieke ontroering, door deze zaak gewekt. Er zijn onder die brieven sommige, die is het te pessimistisch ? de behandeling voor 't Bossche Hof niet willen zien als een toevallig exces, maar afs een, zij het ook wat kras, symptoom. De houding van den Bisschen president 1) is, zeggen zij, wel hél erg geweest, maar in wezen, ontdaan van de franje der grofste uitvallen, is zoo'n houding toch teekenend voor de heele Nederlandsche Justitie, m. a. w. is bij de meeste van onze magistraten, net zoo goed als bij dien president, de politie onfeilbaar door dik en duri en de getuige a décharge een onbetrouwbaar en dus uit de hoogte te behandelen individu. Ook de oude zaak-van-Beuzekom werd ons in dit verband gememoreerd. Wij drukken den brief hier af, dien wij van den indertijd in alle instanties veroordeelden dokter dezer dagen ont vingen : Eiland Marken, 22-4-'C9. Van 1897?1900 regeerde alhier een burge meester, die net deed wat hij wilde. Wie over hem klagen ging bij den Comm. der Koningiu, werd minder aangenaam ont vangen en deed het nooit meer. Ik zelf schreef^ malen aan den comm., zonder ooit eeriig antwoord te ontvangen, en l maal aan minister Borgesius, waarop ik via den comm. en vervolgens via den burg. ant woord kreeg dat er geen termen waren voor de llegeering om in te grijpen" (comm. en burg. zullen toen wel smakelijk om mij gelachen hebben). Ook brieven aan de Justitie vermochten niets. Onze politie agent werd vervangen door rijks veld wach ters, die hier gedetacheerd werden, louter om den burg. in de gelegenheid te stellen tot onnoodig machtsvertoon. Op zekeren dag komt zich bij mij een vrouw beklagen over mishandeling door den burg. Ik vind objectieve symptonen en controleer ruim voldoende door navraag bij buren wat er gebeurd is. Zij kan, evenals haar hoogbejaarde man, lezen noch schrijven en verzoekt mij een klacht in te dienen. Ik zeg dat dit toch niet geven zal, daar de burg. toch doen mag wat hij verkiest, maar beloof haar herhaling wel te zullen voor komen door de zaak te beschrijven in De Monnikendammer" (ik was van dit blad de geregelde berichtgever en du» geen gelegenheidsschrijver). Van het nummer zond ik exemplaren aan autoriteiten en justitie, om bij voorbaat te toonen dat het mij niet te doen was om te beleedigen, maar in het algemeen belang de aandacht op de zaak te vestigen. Eenige dagen vóór het blad uitkwam, was er echter van andere zijde toch een klacht ingediend tegen den burg.; maar dadelijk nèi het verschijnen een klacht van den burg. tegen mij wegens smaadschrift. Er moest een burg. en veldwachter gered worden. De justitie keerde de zaak om. Klacht No. l: mishandeling, is nu al 10 jaren onvervolgd en klacht No. 2: smaad schrift kwam aan de orde. Burg. en veldw. werden dus in de gelegenheid gesteld zich onder (ede vrij te liegen, terwijl ik als beklaagde buiten eed gehoord werd en dus ook niet als deskundige kon optreden l De zaak is dan ook in 3 instantiën door mij verloren (met fóO boete), omdat men aannam, dat ik niet in het alg. belang had gehandeld. 1) "Wij zeggen gemakshalve President". De Bossche President is echter, gelijk men weet, niet in quaestie, maar de vice-President tijdelijk voorzitter, Mr. Kolfschoten. Ruim een jaar later werd de burg. eervol ontslagen als burg. van Marken en als zoo danig benoemd te Almkerk. De Raad gaf hem niet-eervol ontslag als secretaris. Na deze beslissing van den Raad gaf de burg. den veldwachter een eervol ontslag in han den om te trachten dit ten huize van een wethouder onderteekend te krijgen hetgeen mislukte. Gedurende de vacature gingen een wethouder en een raadslid naar den Comm. om te spreken over de ver warde administratie, die de burg. ach tergelaten had, waarop ze ook vertelden dat zij, met op n na, algemeene stemmen den burg. meneer vol als secretaris ontsla gen hadden. Hierop sprong de Comm. overeind en riep zeer heftig: U hadthem eervol ontslag moeten geven (als secretaris) want hij heeft van de Koningin eervol ontslag (als burg.) gekregen l" De raads leden antwoordden echter: dat dit hun recht was." Ook te Almkerk schijnt het niet erg goed gegaan te zijn. Tenminste na gijn 6 jaren heeft die burgemeester eervol ontslag aan gevraagd en verkregen en is thans geen burg. meer. Nu nog iets over de rechtszaak zelf en mijn indrukken van de rechtzaal. Voor de toenmalige rechtbank (Haarlem) en het Hof te Amsterdam kreeg ik steeds direct den indruk of het vonnis reeds vooraf geveld was. Ik merkte al direct op dat er wreveligheid bestond tegenover mij en de vele getuigen (alle fatsoenlijke, drankvrije lieden, nimmer in aanraking geweest zijnde met politie of justitie\ die er waren om het toegelaten bewijs der waarheid te leveren. Strikvragen (anders niet toegelaten) werden zelfs niet vermeden. De eenige getuige ;\ décharge van den burg., die kwam verklaren dat er ten huize van de mishandelde vrouw wel eens ruzie was (hetgeen er niets mee te maken had trouwens), werd rm t mijnheer" aangesproken. De toenmalige tubst.-off verweet mij den burg. niet gehoord te heb ben! Verder had ik te veel" getuigen mee gebracht, want tegenover ,eóó veel" menschen zou een burg. niet sroodani» infra dignitatem (!) gehandeld hebben (men kan dus ook te veel getuigen hebben). Ik had liever etn brief moeten schrijven aan den Comm. der Koningin of den Minister van Binneul. Zaken (alsof ik dat al niet reeds gedaan had en er het succes van kende!). Al die getuigen hadden mij qesuggereerd (N.B. er waren objectiive symp tomen van nüsl andeling ' maar ik was immers tot beklaagde (jonaakt en dus neen expert!) J De toenmalige Procureur-gereral ram mij juist kwalijk dat ik... brieven aan de autoriteiten geschreven had! Er stonden onjuistheden in (en er was nooit wat on derzocht!) Hij las er enkele zinnetjes uit voor, waardoor het uit zijn verband gerukte gemakkelijk in een verkeerd daglicht kon gesteld worden, terwijl het compromitteerende voor den burg. voor het publiek pers enz. achterbaks gehouden werd. Volgens hem had ik... te iveinig getuigen l hij had er maar een paar laten dagvaarden"?ik had er echter voor nog meer gezorgd dan m eerste instantie!] en had m de Betuigen gesuggereerd! Op grond van tintelingen (verzinsel v/d ?? 'l lfV, £r mlshandeling aangenomen," zeide de P. G. ' Antwoord: er was een dik, pijnlijk elle boogsgewricht. " P.(i.: er waren geen objectievesymptouevr1 Antwoord: dan is de instructie slecht bestudeerd! (Ik herhaalde nu wat in de instructie door mij was verklaard en overgelegd ge worden.) Wanneer ik bij iemand gepleend geweld constateer, heb ik alleen nog maar te onderzoeken wie de geweldenaar geweest is en dat laatste weet ik uit informaties bij de getuigen!" P. G.: dat is geen bewijs l" Antwoord: mag ik den'P. G. verzoeken mij eens te willen leeren hoe ik dan in het algemeen iets bewijzen moet&" fde P G bleef voor zich kijken en gaf geen antwoord!' Hoewel ik de getuigen gesuggereerd heette te hebben, nam de P.G. toch aan dat ik het bewijs dtr waarheid geleverd had: andera had hij mij voor laster terecht laten staan " (plezierig voor een beklaagde om aan t'e hooren hoe spijtig het was dat men hem niet zwaarder kon treifen!) Aandoenlijk was voor mij het oogenblik toen de 74jange man van de mishandelde vrouw zijn verwondering te kennen gaf. dat hij nu al 2 maal voor was geweest en "het telkens tegen den dokter ging; die heeft mij niets gedaan, maar de burg. en de veldw hebben mijn vrouw en zoon mishandeld en ^k heb om recht gevraagd." Daar heb ik niet mee noodig," was het bescheid van den toenmaligen president Toen de vrouw vertelde dat zij, op den grond liggende, niets kon dcen, maar wel hoorde wat er gezegd werd, zeide een der raadsheeren vrij luid lachende tot den P G ? nonsens. Het begrip onmacht scheen den heeren dus onbekend. Het bewijst echter tevens dat het Openb. Ministerie een bevoor rechte plaats heeft ten opzichte der verdedi ging en het is wel aangenaam voor een beklaagde om reeds bij voorbaat en on een afstand te kunnen hooren hoe het met de neutrahteit staat der uitspraak doende heeren tusschen den openbaren aanklager en den beklaagde. Gedurende het pleidooi van mijn advocaat zat een zeer ouwelijk uitziende raadsheer zoo luide om zich heen te converseeren, dat

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl