De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 16 mei pagina 7

16 mei 1909 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1664 DE A M STERDAM MER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. het minst waardeeren. Veler oogen moeten vochtig zijn geworden bij het vernemen van De Koo's heengaan, want hij was OBS «lier voorganger, veler vriend. Rot, 11 Mei. '09. G. VAN HULZEN. NASCHRIFT. Een enkel voorval nog ter karakterizeering van De Koo als menscb, voor zijn gevoeligheid. Ik woonde ergens buiten tijdelijk in pension en verloor daar op een avond, of 't werd mij afhandig gemaakt dat is nooit opgelost mijn portemonnee met 'n bankje van veertig, het laatste dat ik bezat, 't Komt in onze rijke, kunstzinnige Nederlanden vermoedelijk meer voor, dat schrijvers maar arm blijven om die lieve bankjes, en nu was goede raad niet dicht bij de hand, want ik kende daar niemand en moest mijn pension betalen, fe laat dan je gedachten gaan bij wie of nog honora rium is op te vorderen, of anders.... Ik schreef naar De Koo, vroeg hem den uitgever te verzoeken mij veer tig gulden te zenden in voorschot. Den volgenden morgen kwam er al een aangeteekende brief. Toen ik die topende lag er zoowaar zijn portemonnee, dat wüzeggen: een precies als de mijne en met een papiertje van veertig erin. De gelijkenis was zoo frappant, dat ik voor een oogen blik meende, hoewel ik wel beter wist, dat mijn eigen verloren goed daar lag. In het binnenste vakje was een reepje papier, dat nu vergeeld en versleten, daar nog altijd zit in 't zelfde vakje, en op dat papiertje had De Koo gekrabbeld, dat hij de portemonnee en het bankje op zijn manier had gevonden; alleen de sleuteltjes en de postzegels waren er niet meer in. Kan men een kieschere wijze bedenken om iemand te helpen en wel drommels, hoe had hij toch opgemerkt dat mijn por temonnee er zóó uitzag P Nu kan ik nog tienmaal mijn portemonnee verliezen, want het verdriet erover en 't ongemak zou niet ongedaan kunnen maken dat weldadig genot van toen. G. v. H. Iets over J. de Koo's werkzaam heid aan De Amsterdammer" en zjjn schrijftrant. Dinsdagmiddag, terzelfder tijd als J. de Koo de regeling van werkzaamheid voor De Amsterdammer, Weekblad voor Nederland" placht aan te vangen, kwam uit Luik zijn doodsbericht. Hoewel ? sedert jaren, vooral uit de laatste jaren, en om zijne verhuizing naar Luik, bekend met zijne zwakke gezondheid, mot -zijn koortsen,- met zijne beklemmingen van borst, met zijne pijnen aan de slapen van het hoofd, en, door het kortelings staken van schrijven, beseffend dat zijn toestand ernstig werd, overviel het doods-/ bericht om. Er zeer door getroffen, bleven we lang veelzeggend zwij ten. De felle dood heeft in dezen nazaat der markiezen (?) DE CAUX zich bij hun vestiging in Nederland DE Koo spellend een journalist van de grootste begaafd heid neergeveld. Met even groote zeker heid en met voorbeeldigen zwi-fr als zij misschien de degen hebben gehanteerd, bediende hij zich van de pen. De fijne geest en het vernuft der Franschen, de, spot van hun Voltaire, de neerslag der Fransche revolutie, met haar verruiming van denkbeelden, kan men in J. de Koo's werk terugvinden. De voornaamheid van Brieven van Oom Jodocns. XLIII. Waarde Neef! En zoo is dan ook mijn oude vriend Brommeijer niet meer! Van morgen kreeg ik een zwartgerand briefje met de weemoedige tijding, en ik kan niet nala ten jon een woordje te schrijven over de herinneringen die ze bij mij heeft gewekt. Zeker niet bij mij allén! Immers het waren er zér velen die gaarne kwamen en gezien werden in het deftige en niet temin gastvrije huis in de Bocht"! Zaterdagsavonds werd er ontvangen'', de beslommeringen van de week, de drukten en zorgen van de Beurs waren achter den rug, en dan was het een verkwikking om er eens even aan te loopen. Het was er dan vol in desaion waar de statige vrouw des huizes de horinturs waarnam, vriendelijk gesecon deerd door de jonge Therèse, zoo lang zamerhand te midden van den grooten C. Schulze als Mr. H. van Bommel in De Bommel: De belastingen moeten worden' Candida'uur van verlaagd ..." C. C. van Schoonhoven als Ds. Langelaan "in De Candidatuur van Bommel: Daar kinderen, dat zyn nu de eerste bloemen, die je als verloofden sieren, laat ze geuren heel het leven door." C. Schulze als Tobias Bolderman in de laatste acte van het si uk van dien naam: Er moet een einde aaji komen, hier is de plaats, hier is het hart". het geslacht der voorvaders leefde in hem voort in de voornaamheid van geest. Zouden J. de Koo's voorzaten geschillen en verschillen geslecht hebben door de degen en nooit het strijdperk verlaten hebben zonder hun tegenstanders gedood te hebben, hij trachtte met het woord, met het vlijmscherpe woord, met niets ontziende spot, met bijtend vernuft, met zeer-doend sarcasme den tegenstander neer te leggen, zich wel bewust van zijn meerderheid. Pardon kende hij niet, aan niemand of niets gaf hij kwartier. De geest, de zwier van schrijven, de helderheid van betoog, de ranke bouw der zinnen, het puntige en de vormschoonheid en meerdere deugden, den Franschen eigen, zijn ook de kenmerken van J. de Koo's schrijftrant. Het Fransche element in hem, ver klaart zijne geestelijke verwantschap met Busken Huet en bij alle verschil ook met Prof. J. A. Alberdingk Thym; de een van Franschc afkomst en het laatst zijns levens in Frankrijk door brengend, de ander roemend op zijn oud-Amsterdamsche geslacht, maar zich naast Nederlander bovenal Franschman gevoelend, ieder mensch twee vaderlanden toekennend, eerst zijn eigen en dan het Fransche. / De geest van Prof. J. A. Alberdingk Thijm en het keurige en vernuftige in zijn taal hebben J. de Koo steeds aan getrokken. De wekelijksche oordeelvel lingen van den Professor over al wat te Amsterdam in Plankenland voorviel, rekende hij tot de beste bijdragen in zijn Weekblad. De sympathie voor hem bracht hij over op diens zoon, welke zich zelf als Lodewijk v. Deyssel ten doop heeft geheven. J. de Koo is wel de eerste geweest die in hem en zijne tijdgenooten, hetzij schrijvers, teekenaars of schilders, nieuw leven, frisch talent, strijdluit, opstand tegen het vermolmende oudere, tegen fraze en klinkklank, tegen stijfheid en vriendenkring haars vaders opgegroeid tot een hupsche jonge dame. Het was er smaakvol in die kamers, zij het ook wat ouderwetsch, de heele ontvangst trouwens had dat karakter, en geen oogenblik ging het uit de gedachten, dat wij stonden op gewijden grond, waar geslachten van aanzienlijken, door wier arbeid Amsterdam en Nederland groot geworden zijn, hadden geleefd en gewerkt; dat een paar huizen verder Vening Meiuesz woonde, en aan den anderen kant Van Eeghen, (Jan bedoel ik, want Piet woonde aan de overkant, de kant van de Van Hall's en van Six), en aan de andere zijde van de Spiegelstraat de Handeimaatschappij en de oude Backer en nog verderop van Loon! Er hing een geur van fijn goud, zooals Brom meijer plag te zeggen. En wij, bezoekers, kregen daar een snufje van, wanneer wij ons zoo langzamerhand verzamelden in de groote voorkamer rondom de stoel van den ouden heer. Want die was het middenpunt, en al heel gauw zwegen de onderlinge gesprekken om naar hem te luisteren. De oude heer het was een zwak van hem ? hoorde zich zelf graag praten, eu men kon zien dat het hem genoegen deed om in zoo'n groot ge zelschap aan het woord te zijn, het duurde dan ook niet lang of hij ging staan, en zoo in een typisch geworden houding vertelde hij dan wat hij dacht over wel en wee van stad en staat. Daar had hij slag van, en hij mocht het zeggen ook, want er kon niet veel gebeuren of hij had er de hand in gehad door een tijdig gegeven goeden raad. O, wee als de raad niet gevolgd was en de boel was misgeloopen: dan werd het voor ons vermakelijk als op den armen eigenwijze gedemonstreerd werd hoeveel beter de oude heer het geweten had en hoe dwaas het was de ervaring van de Beurs" en de Bocht'' niet te achten. Ik zie hem nog staan als op dien avond toen hij ons verhaalde deftigheid heeft ontdekt. Hun allen heeft hij de kolommen van De Amsterdammer ter beschikking gesteld, toen zij nergens herberg vonden, tot zij zelf De Nieuwe Gids het aanzijn gaven. Maar ook later, tot in de laatste dagen van zijn werk zaamheid bleven bijdragen van hen, in De Amsterdammer eene verkwikking voor hem. Hij gaf die gaarne eene bizondere plaats en liet die zetten met sprekenden letter. Voor de jeugd en voor alle vernieu wing, mits zij eene overtuigde en deug delijke was, heeft J. de Koo tot aan het neerleggen van zijn Hoofdredacteurschap van De Amsterdammer sympathie ge toond. Jeugd en vernieuwing trachtte J. de Koo telkens te brengen in: De Amster dammer, het weekblad dat zijn trots, dat hij-zelf was en waarin hij tot in de advertentiekolommen de voornaamheid heeft gehandhaafd. * #?»? **"? --& M - ?? Er waren twee rjtStJBsen in J. de Koo: eene niets ontziende veroordeeling en eene zachtheid' van "karakter, een be schermer van het verfrükte. Men heeft meermalen op zijne onver biddelijkheid gewezen, op zijn afstuiten, toch zijn er voorbeelden die dit weer spreken. Met Frans v. d. Goes heeft hij eens een feilen strijd gevoerd, een strijd op den man af, waarbij van weerskanten harde slagen vielen, waarin beiden geen barmhartigheid kenden, en toch zijn beiden de beste vrienden gebleven en achtte de een den ander hoog. Als het onrecht gold, wien of wat ook. werd J. de Koo's geest eerst recht gaande. Een scherpe trek er van wijst op de plaats, die hij voor de Klerikalen heeft geopend, in het bizonder voordeRoomschKatholieken. J. de Koo heeft 't eerst er op gewezen, dat het een fout, een miskenning was de Klerikalen gering, als stumperig te achten. llnUmlIIMIIIHIIIIMlmlMHIIIHIMIIHIIlnlIlHIIMmmiMMMIlmlIMHIHIII van een bezoek van Klaas Pierson'' den minister, dien hij alle verontwaardiging van de Bocht" had doen gevoelen over zijn Vermogensbelasting. Zoo als hij toen stond kende Amsterdam hem, zóó ver toonde hij zich op de Beurs, op straat. Zoo kon hij je daar staande houden om zijn verontwaardiging lucht te gevjn, zóó heeft ook je vriend Braakensiek hem eens in beeld gebracht. Anders dan die groote Zaterdagavond recepties, intiemer, gezelliger waren de diners. Het gebeurde zoo nu en dan, dat hij er mij inviteerde. Er waren vaste gasten. Grijs van Tienhoven bijvoorbeeld, ook toen hij Minister was en later als Commissaris, hoewel niet meer zoo vaak; Brommeijer voelde veel voor hem, een oud zwak uit de dagen toen het onder (Hjs' bestuur zoo be<t ging in de Amstelstad, niettegenstaande de kritiek van een oproerig troepje, dat toen op de eerste pagina's van het Weekblad, dat nu het jouwe is, het hoogste woord voerde. Brommeijer hield niet van die kritiek en Hij pleitte voor hun goed recht om naast anderen voor hunne overtuigingen ten strijde te trekken. En toen eens een liberaal blad na een openbare vergadering waarin ook de Klerikalen het woord voerden, durfde uitspreken, dat zij mee vielen en niet zulke stumperts waren en er gezond en blozend uitzagen, werd zijn geest eerst recht gaande en schreef hij ieen zijner felste artikelen om velen voor goed van den waan te genezen, dat de Klerikalen bestonden uit louter stovezetsters en bankbewaarders. Men beweert dat allen die door J. de Koo in het zadel waren gezet, hem voorbij zijn gerend, en dat dit eene teleurstelling, eene droefheid, voor hem geweest zou zijn en hem bitter zou hebben gestemd. Men kan ook het tegendeel beweren, misschien met niet minder recht. Hij kan er genoegdoening in gevonden hebben, dat zijn journalistiek talent er de oorzaak van was, dat Ie mouvement" van hem was uitgegaan. En dan, lag het niet in zijn aard om als Sarcey, ouder geworden, het een genieting te vinden al het drijven en jagen naar de vruchten van zijn arbeid, en philosophe" te beschouwen? Sterk zijn de bewijzen er voor in zijne tooneelstukken: De Candidatuur van Bommel", Tobias Bolderman" en Vier ton". De Canditatuur van Bommel" geeft de voorbeelden dat J. de Koo werkelijk met filosofisch genot het drijven en het onzuivere in sommiger drijven zag. Men neme o.a. uit dit stuk, de teekening der twee advokaten. Mr. Valerius en Kramer, een jongere genoot. Kramer, dat advokaat je!... Knap genoeg, geloof ik. Knap genoeg om de heele wereld te helpen... en zich zelf het meest. Juist jou tegenbeeld, Bommel! .Wij hebben dat ventje al lang in de gaten. Dat begon met het secretariaat van de Tentoonstelling: daarna werd hij Presi dent van Volksvermaak," Oprichter van hij heeft Gijs en de zijnen vaak een hart onder den riem gestoken. Later werd Sjoerd Meinesz een trouwe gast, een enkele maal ook wel Treub, al was deze met zijn zwierige das in die deftige om geving eigenlijk niet op zijn plaats; dan N. G. of, zooals hij daar genoemd werd, Klaas Pierson en Borgesius. Br>mmeijer had er schik in hen te plagen, met de vraag wie van beiden wel het leelijkst zou zijn Charles, de belicha ming van het lyrisch proza," en Ritter toen nog geen professor, hoewel reeds merkwaardig als ethisch fragment. Eau vaste klant was ook dominee Böhringer, maar die bleef weg als Kuyper kwam, wat zoo nu en dan gebeurde vóór hij Minister was, want toen werd hij te deftig, zelfs voor de Bocht." Aan het onder einde van de tafel, naast Théièie, zat geregeld de heer Snu'fjesman. Terwijl het gesprek onder leiding van den oude.n heer de politiek van den dag behandelde op een manier die voor de aanwezigen slechts leerrijk en prikkelead kon zijn, vertelde Snuifjesman, die als bloedverwant geduld werd al was hij eigenlijk niet deftig genoeg, allerlei grollen die hij zoo hier en daar had opgepikt. Hij had daar merkwaardig slag van en er kon kwalijk wat mals gebeuren in ons vo >r het malle zoo weinig vatbare vaderland of Snuifjes man maakte er wat hij zelf noemde een snuifje" van. En zoo nam men zijn ge zelschap voor lief, ja het gebeurde, dat als Brommeijer zweeg Snuifjesman een oogenblik de heele tafel boeide. Zoo vul den die beiden elkander aan, en met Brommeijer is ook Snuifjesman heenge gaan, eerst in het otium cum dignitate, en nu dezer dagen in de eeuwige rust en de onsterfelijkheid. Ik zend je hierbij zijn portret, ook door Braakensiek, moge het tot die onsterfelijkheid wat bijdragen. Want dat heeft hij verdiend, bijna even goed als zijn diepzinniger, verstandiger, geestiger vriend B'ommeijer. Elk op zijn manier toch, mijn waarde, de Vereeniging tot Nut van den Werk man," Voorzitter van de Arbeidsmeetings: later weer kwam hij met zijn plan van de Zwemschool; toen heeft hij dien strijd tegen Eigen-hulp" gevoerd, om de win keliers aan zich te verbinden, en dan zie je voortdurend stukken, van hem in de krant, laatst nog over den Gasprijzen en de Onderwijzerstraktementen; het had maar weinig gescheeld of hij was lid van den Raad geworden Jawel dat is de manier. Een van die menschen, zooals wij ze in* onzen tijd maar al te veel hebben. Het is of zij steeds op den uitkijk staan om te zien of zij ook iets voor de lui doen kunnen, maar oadertusschen gluren zij voortdurend over de hoofden heen, om te zien of er ook voor hen zelf iets te halen valt Van die apen, die on ophoudelijk met hun poot gereed staan een nieuwe spaak te grijpen, om zich naar boven te werken En die, terwijl ze een ander als ladder gebruiken willen, in den regel niet hooger kunnen klimmen dan noodig is om aan het publiek hun leelijke billen te laten zien. " In de blijspelen was J. de Koo op zijn best, was hij zonder bitterheid, en zei lachend de waarheid. Daarin kwam zoowel in taal als bouw zijn Franschen geest scherp uit, en al zijn ze allen nauw verwant aan de feuilletons, die hij onder den naam: Pruttelman-Brommeyer placht te schrijven, ze staan hooger, omdat ze objectiever en een blijder geest ademen. Veel pleizier heeft J. de Koo van zijn tooneelarbeid beleefd. De Candidatuur van Bommel'' is tallooze malen vertoond, en heeft, het bleek bij de reprises, al de bekoorlijkheid behouden. Zelfs Vier ton is door het Rocterdamsche tooneelgezelschap, Directeur van Eysden, 35 maal vertoond. Het tooneel had in de laatste jaren van J. de Koo al zijn liefde. Tóoneelisten, die het waard waren, droeg hij een goed waren zij baanbrekers. Er was vóór Pruttelman Brommeijer niemand die zóó als hij dat deed sprak over de belangen van land en volk, stad en staat. Wij kenden dat niet; zijn Zaterdagavond salons, waren een openbaring, zij schiepen een genre. En van de trouwe bezoekers, die toen luisteraars waren rondom dien ietwat nurkschen, ietwat stijven, ietwat bazigen ouden heer, die men daar meester zag op alle wapenen van humor, ironie en sarcasme karig gekweekte plantjes in den vaderlandschen hof! zijn enkele sprekers geworden, die den wensch niet kunnen onderdrukken, dat er iets mér van dat oude geluid in hun ooren ware blijven hangen, omdat dat geluid niet mogelijk was zonder diep onder den deftigen sluitjas en het strak gesteven overhemd een rijke voorraad menschelijk gevoel. Kijk. mijn jongen, je zet zoo nu en dan mijn brieven aan jou op dezelfde plaats waar je voorganger voor Brommeijer's ontboezemingen ruimte liet. Zet er dezen brief ook, laat hij bedoeld zijn als een dankbare hulde aan den onster (lijken Brommeijer, van het nageslacht en niet het minst van JE OOM JOPOCVS.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl