De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 23 mei pagina 1

23 mei 1909 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

, S65 DE AMSTEBDAMMEK A°. 1909. WEEKBLAD VOOK NEDEELAND redactie JDtt nummer bevat een bijvoegsel. . L. "WTFiSSICETQ-. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Eet auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden ? ? ? . . Voor Indiëper jaar, bij vooruitbetaling, .... AJkonderujke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar f 1.50, fr. p. post / 1.65 mail a 10. . . , 0.121/» Zondag 23 Mei. Advertentiën van l?5 regels ? 1.25, elke regel meer. . Advertentiën op de finantieele- en kunsfpagina per regel Reclames per regel f02,5 . 0.30 ,0.40 INHOUD: VAN VERRE EN VAN NABIJ: De Koo ter Nagedachtenis, door F. van der Goes. De iMMchrq rer van den faillieten boedel. Een prediker, door T. Sanders. De stijl d t usechen commiezen en klerken, door Renier. Posttoestanden, door Y. FEUILLETON: Hy giënische experimenten, door Toon Kamp. KUNST EN LETTEREN: Muziek in de Hoofd?tad, door Ant. Averkamp. 't Witte Hniske, en andere Schel j es nit het dorpeleven, door Attie Nieboin, beoord. door Frans Coenen. Berichten. VOOR DAMES: De kiesrechtbervorming in Zweden, door A. V. Allerlei, door Caprice. UIT DENATDUR, door E. Heimans, J. de Koo, door N. Fr. Snel. portret van Luit-Generaal Verspyck. De 'doofpot van het damvlak, I, met afb., door iP. J. W. J. v. d. Burgh. Preyer's collectie. Pnlchri Studio, den Haag, door Plasschaert. Botterdam tentoonstelling, door Plasschaert. De Kwikspiegel, door P. FIN, EN OECOKOMISCHE KROMEK, door V. d. M. en ;V. d. S. DAMRUBRIEK. SCHAAK SPEL. ADVERTENTIËN. «UimiflIlllltlMllllimillllllllllllllMlllllimillllimilllllimimiinilllmiH De Koo ter Nagedachtenis. "Wat aan den schrijver dezer regelen in den loop van hun langdurige vriend schap door den overledene eenige malen yoor_ anderen gevraagd is geworden, ver zoekt hem nu zijn opvolger aan het hoofd van dit Weekblad voor hem een woord ter nagedachtenis. Met den politieken tegenstander is chter de rekening lang vereffend. De redakteur van De Amsterdammer bad in de laatste jaren opgehouden het socialisme te bestrijden. Hij had het socialisme nooit bestreden op de manier van de journalisten, bij wie de dienst van het kapitalisme in het algemeen nog verzwaard wordt door het dienen eener bepaalde burgerlijke partij. De Koo had als chef van het Dagblad, dat voor het eerst goede verslagen en juiste berichten gaf van de arbeidersbeweging, met de traditie van doodzwijgen en verongelijken gebroken. Had de theorie van het socialisme hem nooit bekoord, door de praktijk gevoelde De Koo zich steeds meer getrokken. "Wanneer men ging samenstellen, hetgeen min of meer uit voerig, in het jongste half dozijn jaar gangen op de eerste bladzijde van het Weekblad over socialisme en arbeiders beweging geschreven is geworden, dan zou, behoudens de voor het gebeurde in bet eerste kwartaal van 1903 te maken uitzondering, zonder eenigen twijfel de konklusie van den lezer zijn, dat onder die van alle politieke partijen, de gedrags lijn der arbeiderspartij de eenige was die de hoofdredakteur niet afkeurde, die eomtijds zijn uitdrukkelijke instemming; vond. En hiermee was de rekening ver effend en de diskussie geëindigd, welke tusschen De Koo en ondergeteekende wel haast twintig jaar had geloopen. * * * De jongere generatie heeft den grooten in het openbare leven van den over leden publicist niet meegemaakt. In zijn ware kracht heeft zij De Koo niet gekend. Wij willen geenszins zeggen dat zijn talent, sedert, verzwakt was. Zyne talen ten zijn veeleer ongerept gebleven tot op den laatsten dag. Het is nauwlijks tien jaar geleden dat De Koo in een nieuw genre van werk debuteerde en daarmee aanstonds een plaats nam in de eerste rij. Ten minste n van zijn stukken behoort tot de beste tooneelliter*tuur van de laatste halve eeuw. En ook als journalist bleef De Koo voortgaan met het leveren van artikelen, die meestal alleen reeds het de moeite waard maakten zijn orgaan te volgen. Het was, doorgaans, de oude zwierige spotternij, de zelfde bondige redeneering, de bekende rake polemiek. ? Als wij nogthans meenen de schitte rende periode van dit rijke en veelzijdige openbare leven afgesloten tezien omstreeks de helft van de Negentiger jaren, of wellicht nog iets vroeger, zoodat, onge veer sprekende, de zomer zijner dagen de periode van 1880 tot 1890 omvat, rekenen wij niet aldus omdat daarna de winter der onvruchtbaarheid reeds zou zijn gekomen. Neen maar wat de groote mannen maakt, of den grooten tijd van buitengewone personen, is niet de be gaafdheid alleen, of het bijzondere geeste lijke vermogen als zoodanig, maar is de gelegenheid vermogens en gaven aan te wenden ten bate van een groote zaak. Omgekeeerd, vermenigvuldigt en sterkt bet onze krachten haar voor een groote zaak te gebruiken, gelijk geschreven staat dat de menschen, als het ware, opgroeien naar het hoogere doel. En het was De Koo zijn lot, dat omstreeks het tijdstip dat wij noemden, de groote zaak hem ontviel in welker dienst hij al zijn talent sedert zijn komst naar Amsterdam had gesteld. De Koo was een jongere tijdgenoot en een bewonderaar van Busken Huet; hij schreef een stijl in den trant van Huet, hij kwam in scherpe ironie aan Huet dikwijls nabij. De letterkundig bekwaam heden zijn in onze journalistiek veel algemeener geworden dan ze waren bij het leven van Busken Huet en toen De Koo begon. Het zou waarschijnlijk niet moeilijk vallen onder de tegenwoordige Nederlandsche dagbladredakteuren of -korrespondenten hier en in het buiten land gevestigd, een dozijn te noemen, die, gemeten met een abstrakten of zuiver litterarischen maatstaf, som tij ds aan Huet en meestal aan De Koo gelijk te stellen zijn. Maar hun voortreffelijk proza, den kunstregel bevestigende die bij de beoor deeling vorm en inhoud verbiedt te scheiden, hun proza, hetzij scherts of ernst, mist de bezieling die alleen de toewijding aan een belangrijke taak ver mag te geven. Aan uitstekende schrij vers heeft onze periodieke pers thans f een gebrek, maar de nu gestorven oudoofdredakteur van De Amsterdammer heeft uit zijn bloeitijdperk een reputatie overgehouden waarvan men kan zeggen dat ze den naam van al zijne vakgenooten, doch zeker dien van de jongeren en stellig even fijne vernuften verre overtreft. Het is dat De Koo op zijn tijdgenooten den diepen indruk heeft gemaakt van iets zeer gewichtigs te zeggen te hebben. De jongere generatie van jour.nalisten, gevoelt men, gebruikt de kourant voor een minder onontbeerlijk oog merk. Wat züzeggen wordt eerst de moeite van het lezen waard door de wijze waarop zij het zeggen. Het gebeurt niet licht dat zij de impressie geven van door hun onderwerp te zijn overweldigd; iets kan bezwaarlijk hun te machtig zijn. Van des werelds verloop en van de daden der menschheid brengen zij met de zelfde rustigheid en in den eigen luimig-koelen trant verslag uit, als van den inhoud der nieuwe drama's en romans... De Koo, daarentegen, was in zijn besten tijd niet slechts een geestig beschrijver en beoordeelaar van de dagelijksche ge schiedenis, hij hielp haar tevens maken. De ambitie van de geschiedenis te willen maken, geeft aan de beschrijvende pen een macht die wellicht vaak bij het hooger streven achterblijft en het onderwerp niet geheel bemeestert, maar die in ieder geval bij den lezer iets van de ontroering wekt, waarvan de eerzuchtige hand zelve heeft gebeefd. De latere kollegaas doen verstaan dat hun hoogste eerzucht de richtige en talentvolle uitoefening van hun beroep is. Hun doel is het artikel. Bij De Koo was het artikel middel. Zij zullen misschien hun doel meermalen beter en vollediger bereiken dan hij het zijne deed. Maar wijl zij vreemd blijven aan de inspiratie van het verhevener plan, zullen zij den tijdgenoot enkel tot verstrooiing dienen, en door den vreem deling, voor wien het tegenwoordige de grootsche vormen der geschiedenis heeft aangenomen, onopgemerkt worden gela ten. De Koo had zelve een hand in de toedracht der gebeurtenissen. Hij heeft daarom andere titels nagelaten dan dien van verteller van anekdoten. En eerst toen hij ophield een hoofdrol te vervul len, tevens regisseurs werk te verrichten in het drama der werkelijke wereld, heeft hij de spelen gemaakt, bestemd voor de planken die de wereld verbeelden. * * » De groote zaak waaraan De Koo zich had gewijd, ontviel hem niet door eenige fout van zijn kant. De geschiedenis waarin hij een hand had gehad, het drama door hem voor een groot deel gemonteerd en geakteerd, was geëindigd. Het geheel der gebeurtenissen, nl., hoofdzakelijk bin nen Amsterdam, waarbij eerst het Week blad en vervolgens het Dagblad voor Nederland betrokken waren, is aan te merken geweest als een sterk demokratische beweging van de middelklasse in de hoofd stad, met eenige verbindingen onder het proletariaat. Aanvankelijk bijna alleen door den heer De Koo (in het Weekblad) geleid, die evenwel niet enkel spoedig over verscheidene helpers kon beschikken, maar laten door een geschoolde en georganiseerde medewerking ondersteund werd, was deze beweging na een twaalf tal jaren van aktie met haar eigen zege praal voltooid en afgeloopen. Afgeloopen en voltooid was ook hiermee de his torische roeping van den man, die vervolgens, met behpud van al zijn eigen schappen en bekwaamheden, vergelijken derwijs geïsoleerd zou blij ven?gescheiden van de menschen en ook gescheiden van eenige groote aktie. Hij zou voortaan niet meer de geschiedenis beheerschen, die evenmin stilstaat bij als zich laat ophouden door eenige persoonlijkheid, hoe ook begaafd. De radikale beweging in Amsterdam hier kan zij sleahts als in 't voorbij gaan worden herdacht was, indien wel licht het eerste en het laatste, zeker het stoutste woord door de burgerlijke demokratie in de moderne geschiedenis van ons land gesproken. Zij heeft het verzet vertegenwoordigd van een burgerij die, voor geen klein gedeelte nieuw in de plaats harer inwoning en in beweging gebracht door de eerste krachtige werkingen van de hier te lande vertraagde kapitalistische ontwikkeling, grieven van beteekenis krijgt tegen het uit vroegere dagen en oudere toestanden dateerende rcgeeringsstelsel. Zij zag, die burgerij van klein handel en industrie, de eerste vruchten van deze ontwikkeling geplukt door eenige groote kapitalistische en monopolistische ondernemingen. Zoo ook zagen eenige van buiten gekomen intellektueelen de regeering in handen van een kleine groep, tegen welke de oppositie, steu nende op de ontevreden massa der middel klasse, de oefening eener volkomen te rechtvaardigen eerzucht kon worden. Aldus ontstond, tamelijk plotseling, een op hare wijze revolutionair d aktie. De strijd was inderdaad gericht tegen alles wat in de hoofdstad des Rijks aanzienlijk en machtig was. Van het bestuur en dus van invloed op benoe mingen enz. uitgesloten, waren de kleri kale groepen geweest, in den middenstand met zijn bijzondere ekonomische bezwaren talrijk' vertegenwoordigd. Mr. Treub en ook de als vrijdenker, malthusiaan en feminist, C. V. Gerritsen, driedubbel hatelijk naar den maatstaf der latere antithese", vonden om die reden aan beveling en samenwerking bij Th. Heemskerk, Fabius en bij de katholieken. De verkiezing van een paar klerikalen in den Raad, gevolgd door de verkiezing van eenige radikalen, was het begin van de nederlaag aan de heerschende koterieën door dit bondgenootschap toege bracht. In den zomer van 1889 om n datum te noemen werd het lid Gerritsen, die een jaar zitting had gehad, met de stemmen van haast alle opgekomen kiezers herbenoemd. Men weet dat sedert dien, vooral na de uitbreiding van het kiesrecht, van de politieke alleenheer schappij der oud-Amsterdammers geen spoor is overgebleven. * * * Op het tegenwoordige geslacht, wij gevoelen het zeer goed, kan deze strijd nauwelijks den indruk maken van een heldenstrijd te zijn geweest. Was het ten slotte veel meer dan het onttronen van een verouderd nepotisme en van een schraapzuchtige oligarchie, door de massa der uit het geheele land toestroomende nieuwe bevolking, aangevoerd door een handvol wakkere schrijvers en spelers, gemakkelijk weg te blazen of zelfs weg te kijken ? Het antwoord moet zijn dat althans De Koo den strijd op waarlijk grandiose manier heeft gevoerd. In zijn brein, onder zijn redakteurshand, nam de be weging geweldige proporties aan. Zij werd een beweging voor de vrijheid en het recht, niet maar van Amsterdamsche burgers onder het autokratisch gemeente bestuur, doch in den ruimsten zin ooit door een burgerlijke demokratie verlangd. De Amsterdammer heeft niets ontzien van hetgeen zoovele jaren in de stad, die allengs een groote stad was geworden, maar de tradities en instellingen eener kleine bewaard had, achtenswaardig en schier heilig was geweest. Zelfs het denk beeld van verzet tegen de bestaande machten, of van kritiek op de bestaande inrichtingen, was vóór 1880 een oor spronkelijk denkbeeld. Nog minder, natuurlijk, had men een voorbeeld van daadwerkelijk verzet gezien. Het was De Koo die het idee uitsprak, die met de toepassing een begin maakte. Zich volkomen bewust van de beteekenis der taak die hij aanvaardde, doordrongen van de ontzaggelijke moeilijkheden welke hem wachtten het schijnt thans een bijna ongeloofelij ke zaak heeft deze baanbre kende arbeid den talentyollen journalist, die onder andere omstandigheden een aan genaam causeur en verdienstelijk feuilletonist zou zijn gebleren, verheven tot den rang van een der merkwaardigste mannen van zijn tijd. Onder de be staande omstandigheden hebben talloos velen in en buiten Amsterdam uit zijn mond van de eerste maal vernomen of is het hun voor 't minst op die wijs zeer nadrukkelijk herinnerd welke edele goederen in de samenleving der menschen het recht en de vrijheid zijn waarvan wij spraken. Aan de bescherming van de vrijheid en het recht, aan deze groote zaak heeft hij zijn leven gewijd ook toen de omstandigheden veranderden, waarin bij zijne gevoelens en meeningen, hij alken in staat was geweest haar onvergankelijke diensten te bewijzen. * * De plaats waar De Koo zijn laatste twee levensjaren heeft doorgebracht ligt weliswaar buiten onze grenzen, maar hij had niet in den vreemde behoeven te sterven om den dood te vinden als een eenzaam man. Vervreemd, men weet het, was De Koo .sedert vele jaren reeds van bijna al zijn vroegere staatkundige vrien den en medestrijders. De reden was dat naarmate hij zijne beginselen, die ook de hunne waren geweest, met meer kracht en konsekwentie, op een grooter terrein, in toepassing wilde brengen, zij hem ver lieten. Op het laatst, tegen het eind van 1894, wilde men De Amsterdammer aan de liberalen verkoopen, en moest hij een nieuw dagblad probeeren uit te geven wat niet mogelijk bleek. Was dit het verraad van voormalige demokraten ? Het was 't verval der bur gerlijke demokratie, welker taak in Amsterdam was verricht, de eenige die die zij ooit in Amsterdam heeft te ver richten gehad. Nog vóór de Amsterdammer was verdwenen, was in Augustus van het juist genoemde jaar, de kleine Partij gesticht, die voortaan de eenige thans nog mogelijke demokratie zou vertegen woordigen, welke de sociaaldeinokratie of de demokratie der arbeidersklasse is. De Koo heeft gedeeltelijk deze waar heid erkend, en zelfs een demokratisch blad voor arbeiders pogen te schrijven, De Volksstem, die gedurende twee jaren verschenen is tot begin 1897. Eerst toen was zijn politisch isolement vol komen een isolement dat hij heeft gedeeld met andere hoogbegaafde landgenooten, die, als hij, van de maatschap pelijke klasse waarin zij waren geboren, en welker gezichtskring zij niet of nau welijks vermochten te doorbreken, te veel hadden verwacht of geëischt. Multatuli wij moeten den naam uitspreken van den man met wien hij dien wij onze vriend mochten heeten, in n opzicht van overwegend belang is gelijk te stellen. Wijl zij beiden van hun klassegenooten meer hebben verlangd dan dezen konden geven of wilden missen: dat is: eene onbaatzuchtige toewijding aan de groote zaak van vrijheid en recht, hebben beiden veel geleden en zijn zij veel gehaat geworden. De Koo was, ver moeden we, evenmin vlekkeloos als Douwes Dekker. Maar wat men in hun wereld het meeste euvel heeft geduid, waren hunne deugden. F. TA N DER GOES. De beschrijver van den faillieten boedel. In het Handelsblad van 13 Mei heeft Mr. A. Tak, advocaat-generaal bij het Gerechtshof te 's Hertogenbosch, een ver weer geplaatst tegen hetgeen in verschil lende bladen, o. a. in dit Weekblad, over zijn en 's Gerechtshofs houding in de zaakGarsthagen was opgemerkt. Het feit, dat een magistraat de pen opneemt om in het hooger beroep van de publieke opinie, zich te verdedigen, ver dient op zich zelf reeds lof. Hoe veel te meer, waar de man in quaestie met een aangenaam gemak, een in officieele krin gen niet alledaagsch savoir-écrire, die pen hanteert! J mmers: van een zaak, zóó voos als de gewraakte houding van peiibaar Ministerie en Hof, met een dergelijk overschot van een schijn van waardig heid en goed recht te kunnen spreken is niet ieders werk! Het leek onmogelijk er twee woorden aan te wijden, zonder heel Holland te laten schateren. De heer Tak heeft kolommen gevuld met zulk een prettig mengsel van waar en onwaar, dat er heusch eenige naieven zullen zijn die erin loopen, en dat wij voor ons het een oogenblik betreurden nooit eens hopelooze zaakjes te verdedigen te hebben, omdat wij dan de medewerking hadden kunnen verzoeken van dezen heer. Dit is zeker, mocht Nederland ooit de vergissing begaan haar Justitie op te ruimen, dan is wel ergens in de journa listiek Mr. Tak's bedje gespreid! Wij zeiden: waar en onwaar. Weet de heer Tak het nog uit de jaren, dat hij studie maakte van de klassieken? Hoe werd het paard van Troje ingehaald? Virgilius of een andere oude poëet de heer Tak mag het zeggen spreekt van den Griek, die zich met voordacht vangen liet, en in een prachtig kluwen van bekende waarheid en onbekenden leugen de Tro janen zoodamig verwardde, dat zij in triomf den ondergang van hun stad, het houten paard, de veste binnenhaalden.... G'était... un grec! Heef t zij n methode" de sympathie van onzen advocaatgeneraal ? ? | Men zou het zeggen uit het geheele verloop van Mr. Tak's artikel. Ziehier daaruit een kenschetsende (en niet de slechtste) passage: de cursiveeringen. zijn van ons. Toch hadden die beide groote bladen (Hbl. en Telegraaf) allerminst over 's Hofs houding te klagen. Waar de acoustiek in de gerechtszaal te wenschen overliet, was aan hunne vertegenwoordigers eene plaats ingeruimd op het podium, vlak bij den rechter, zoodat zij iedere geste nauwkeurig hebben kunnen bestudeerenr ieder woord ook al was het slechts een losse, binnenskamers bedoelde opmer king konden opvangen. Welk een discreet gebruik de reporter van De Telegraaf van deze welwillendheid heeft gemaakt, heeft de onpartijdige lezer kun nen zien. Wanneer de advocaat-generaal zijne muts opzette, was dit 's avonds reeds in Delfzijl bekend. Wanneer hij zijne stukken bij elkaar zocht, werd dit den abonnés als een uiterst merkwaardig incident bericht. Indien hij tegen de nevens hem zittenden opmerkte : we kunnen wel sluiten", dan vond die verslaggever die opmerking te belangrijk om ze stil zwijgend te laten passeeren.'' Nietwaar ? Dit verraadt talent. Dat de reportera vlak bij den rechter hebben gezeten is natuurlijk juist. Dat dit hun een zekere discretie oplegde geeft ieder toe. Ook dat het opzetten van een muts een kleinigheid zijn kan. Dat er ter terechtzitting wel eens binnenekamersbedoelde opmerkingen worden gemaakt, eveneens. Maar als de naieve lezer, onder den indruk van al deze vriendelijke waarheden, óók de tegenwerping' slikt, dat de uitroep we kunnen wel sluiten" maar een losse meening inhield, een zachte betuiging van wrevel binnens monds gezegd, in plaats van een op invloed oefenen gerichte insinuatie, dan is hij toch door den heer advocaat-generaal leelijk beet genomen, in ieder geval beet genomen in zooverre als hij zou gaan twijfelen aan de juistheid der voor stelling in liet algemeen, dat die advocaatgeneraal,- en mét hem de President van het Hof, DOOR DERGELIJKE MIDDELEN een tendentieuzen" invloed wel degelijk trachtte te oefenen. Daarvan gaven de verslaggevers tallooze voorbeelden, en, nietwaar? dadr komt het immers op aan! Daar ligt in opgesloten onze en ieders beschul diging : Hof en Openbaar Ministerie waren bezield met een den getuigen ongunstig vooroordeel en werden gedreven door een instinct van zelfverdediging van het Gezag", en zoo hebben zij door dik en dun, d.w.z. beïnvloedend door schel den en insinueeren, in plaats van recht te doen een zaakje gewonnen hun zaakje, het zaakje van justitie n politie als bij overrompeling, en het toen nog recht spraak genoemd! Maar het Nederlandsche volk heeft opgehouden dat rechtspraak te noemen! # * * Wij willen Mr. Tak's betoog in 't kort weergeven. Het betoog begint met de verklaring,, dat het Hof het grootst mogelijke recht had vonnis te spreken zonder n enkelen getuige te hooren. Dit is formeel zeker juist. Feitelijk heeft de opmerking even wel niets om 't lijf, en is de conclusie, dat het Hof, wél getuigen hoorende, zich op een hoog standpunt" had geplaatst, een malligheid, daar na den storm in de heele pers en de beroering der publieke opinie het niet-oproepen van getuigen natuurlijk een onmogelijkheid was. Na deze echt juridische fraaiïgheid tart" de advocaat-generaal het Hbl. te bewijzen, dat, van welke zijde ook, invloed is uitgeoefend op de houding van Hof en Openbaar Ministerie", daar de richting van het Bossche proces uitslui tend is aangegeven door de feiten, door het Hof zelf, den verdediger en mij (den adv.-gen.)" Het Hbl. heeft hier ter snede op geantwoord. Het getuigde er van, dat die feiten zelf bij voorgaand onderzoek (Dordrecht, Den Haag) in een zeker licht" kunnen komen te staan, en geeft in extenso de verklaring van Ds. Hoekstra, predikant te Papendrecht, dat nu de politiek in 't ge ding heeft gebracht... en daarmee de richting van 't proces heeft aangegeven. Deze uitvoerige biecht heeft de beteekenis van een belangrijk novum, vooral nu te 's-Hertogenbosch de politiek" zoo zorg vuldig werd geweerd. Hierop volgt dan de boven beschreven algemeene waarschuwing om de ver slagen der groote dagbladen niet au sérieux te nemen. De gladde manier, waarop het geschiedde, gaven wij reeds

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl