Historisch Archief 1877-1940
l
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDKELA.ND.
Ho. 166e
den vecschuWigfen lof. Maar Mr. Tak,
die slechts eea 'paar punten behandelt
vaa de getuigen-Jsleineering en
-intimideering (waar het enkel op aankomt!)
heeft «ogal detaüi te bepraten v*a
feitelijken aard. Was Kwakernaat dronken?
Wiggers zweeg immers tegenover Kraal!
Het was het gangmatje en niet dat
tegenover de deur, enz., enz. Wij laten
al deze zaken daar, want het is een
«fwnestie toBecbea 4e redacties van de
reeds genoemde twee bladen en den heer
Tak, terwijl bovendien van al die punten
bitter weinig blijft staan op liet credit
van dezen laatste.
Wij noemen nog slechts omdat dit
de houding van den heer Tak raakt, de
houding, het nig belangrijke! een
drietal door hem opgeworpen bezwaren.
Van Wiggers, zegt hij, mocht ik ver
klaren dat htj het met zijn ge weten niet
zoo nauw neemt, daar h«t karakter van
dien eenvoudige" duidelijk uitkwam in
deze ter audiëntie gesproken woorden:
de poRtie en de jnstrtie zijn allemaal
n; dus als &e officier van Justitie (Van
Tricht?) hier zon -verklaren, dat ik niet
op het paleis van Ju*titie ben geweest
om klacht te doen, zegt dat niets, want
ffie gaat toch met 3e politie mee; jullie
zult me ook wel niet .gelooven, maar
het geloof kan ik niet geven." Wat dit
met karakter" en gekreten" heeft te
maken blijft een epen vraag. Het is voor
ieder verstandig mensch in de eerste
plaats een symptoom, dat een man, bij
zijn meesters en dorpsgenooten als een
voudig en betrouwbaar bekend, zulk een
uitlating durft te doen voor de groene
tafel, oog in oog met voor hem
onberdkbaar-deftigeheeren! Het verontschul
digt dus geenszins een intimidatie van
de zijde van den beschaaf deren ambte
naar van het Openbaar Ministerie.
Nu Buijs e a de gelukwensen van den
President. (Zie eet) s aan, Mr. Tak gaat
zelfs zoover dien President te verdedigen!)
Ook van dien gelukwensen", zegt Mr.
Tak, geven de bladen eene ietwat scheeve
voorstelling, 's Hofs Voorzitter zeide niet,
gelijk het Handelsblad opmerkt (ochtend
blad 2 April): Dan feliciteer ik je en
je . vrouw," doch wel dan feliciteer ik
je met je vrouw." Aldus opgevat heeft
dez^ opmerking zeker menschkundige
waarde, al ontgaat zij der redactie van
De Amsterdammer (No. 1660), omdat uit
de stukken bleek, dat Wouter Bnijs vroe
ger zeer slecht bekend stond en later
veel beter was gaan oppassen. Dat dus
de Voorzitter in die vrouw de verbetering
van Buijs' maatschappelijk leven appre
cieerde, kan alleen den lachlust opwek
ken van hen, voor wie iedere stok goed
genoeg is om den hond te slaan."
1°. Hebben wij niet gelachen", integen
deel ! 2°. ontkent de
verslaggever-stehograaf van het Handelsblad pertinent, dat
zou gezegd zijn met je vrouw". 3°. Indien
wij aannemen, dat deze verslaggever zich
niettemin heeft vergist, zoo is n van
de verregaande grofheden, die de Presi
dent zich veroorloofde, geen grof beid
geweest, maar behouden wij toch een
verregaande ongepastheid, met of zonder
menschkundige waarde dan. 4°. Spreekt
bet boekdeelen, dat een bezadigd man,
gewend aan de verslaggeverij, zoo iets
fcan gelooven gehoord te hebben. Hij zou
immers zijn ooren niet geloofd hebben
ea de uitdrukking niet hebben getele
grafeerd, wanneer hij aan deheele atmos
feer vau schelden en intimideeren niet
reods gewend was....
Ee,n derde punt: De advocaat-generaal
heeft nooit gesproken, zegt hij, van
straatvu'ïl". Hij heeft de getuigen slechts"
HYGIËNISCHE EIPERMEIÏffl
DOOJ
TOON K A. M P.
Van beroep ben ik notarisklerk op een
dorpskantoor en met een jaar of vier hoop
ik in de geïllustreerde weekbladen te ver
schijnen en de sympathie van alle ordelijke
vaderlanders te verwerven want dan zal ik
een halve eeuw aan mijn greenenhouten lesse
naar hebben doorgebracht.
Toen ik bij m'n patroon zaliger in dienet
trad, vond ik er den lessenaar van mijn over
leden voorganger, vél te groot voor mijn
bescheiden afmetingen.
Onder gegrinnik van 't heele kantoorper
soneel keek ik schichtig naar het wrajke
gevaarte; de eerste klerk had er een huur
contract opgelegd, dat ik moet t afschrijven
als proeve van bekwaamheid, maar toen ik
op de wankele taboaret geklommen was, ton
ik net door 't sleutelgat van 't middelste
laatje kijken, wat de stemming onder de
collega's nog veel verbeterde. Er kwam een
timmerman om 't meubelstuk voor mij op
maat te zagen, maar nauwelijks striemden
de tanden van de zaag door de tot pulver
vervreten powten of de heele geschiedenis
zakte met een eigenaardige tobberszucht in
elkaar. Allen keken ver.gchmt op en meneer
kwam uit zijn appartement by ons binnen
st ui ven, als dachten ze dat mijn voorganger,
de lange borderelschrjjver, weer uit de stomge
paperassen van zijn lessenaar te voorschijn
gekropen ^was.
De klep hing uit de scharnieren, de pooten
waren op verschillende plaatgen gebroken en
de laden zaten in elkaar als ingetrapte
aigarenkistjeB. Aan reparatie viel niet meer te
denken en als my'n patroon had kunnen ver
moeden op kosten gejaagd te zullen warden
door mij in z'n dienst aan te nemen, vanwege
de aanschaffing van een anderen lessenaar,
dan bad hjj zeker naar een langly'viger func
tionaris uitgezien.
Er bielp niets aan, er moest een nieuwe
lessenaar komen.
Be klerken vonden deze onvoorziene uit
gaaf geloof ik jammer met het oog op mjjn
genoemd uitschot", hetgeen het Hbl.
vollediger geeft in deze uitdrukking:
nachtvlinders, dronkaards, uitschot, dat
zich aan misdaad schuldig maakt." Boven
dien zeet bet Hbl, hebben talrijke getuigen
(het Hbl. noemt zes namen) het com
pliment straatvuil" uit Mr. Tak'e mond
gehoord. Wij lossen dit vraagpunt niet
op. Wij herinneren slechts eraan, dat
de President dit woord straatvuil" in
ieder geval heeft gebezigd en de rest!
Wij komen thans tot al hetgeen de
heer advocaat-generaal heeft aan te
merken op ons artikel over de
Papendrechteehe zaak. Het is niet zeer veel!
Het incident-Buijs en een punt van
geen beteekenis daargelaten l), is zijn
bezwaar alleen (hij neemt ons dit overigens
niet kwalijk"!) dat wij hebben geput
uit bedorven bronnen." Nu, nu! Wie
die zich niet laat lijmen door den
aangenamen betoogtrant van onze
journalistische ontdekking: Mr. Tak, gelooft
n seconde aan bet verhaaltje, dat de
versiageQ v«n Handelsblad CH Telegraaf
een Mikamt verkeerden indruk zouden
gev«o van het gesprokene ter zitting in
het al-gemeen?? Wie die neg zoo
goedgeloovig mocht wezen, en hoeveel zijn
er P is niet bekeerd na lezing van het
verweer; door de verslaggevers van die
twee bladen ?!
Een enkele vergissing, hebben zij die
misschien niet' gemaakt ? Wellicht! Wij
hebben er nauwelijks een gevonden, maar
ieder is feilbaar De advocaat-generaal,
zijn tweede stuk schrij rend (waarop wij
alten verlangend wachten), zal er een
h*ele zoo moeten erkennen! Wij noemen
niét eens die domme zet, om
Braakensiek'e BDeddha-voldwachter voor het
portret van Bouterse te verslijten'! Waar
haalt de overigens zoo verstandige advo
caat-generaal den onzin vandaan! Er
zijn genoeg andere vergissingen" in
BIJ n stuk!
Neen, wat ons bovenal tegenstaat, dat
is de tendens van dezen man, om met
een vloed van woorden, onder tegelijk
deftige en tegelijk joviale suggestie, de
eigen fouten van hem en zijn" Hof te
dekken met de hem onverschillige eer
van twee verslaggevers. Dat is, bij alle
vriendelijkheid van het geval, het. . .
hél leelijke. Hier moest immers het
veege lijf van de Bjssche Justitie ge
red, en die het knapst van de hoeren
de pen voerde heeft de karwei aanvaard.
Twee verslaggevers, die hij zeer goed
kon veronderstellen, dat fouten hadden
gemaakt, maar die hij tevens zeer goed
moest weten, dat in 'f globale het schan
delijke gedrag van de Justitie niet over
dreven hadden afgeschilderd, heeft Mr.
Tak aan zijn verdediging koel-weg opge
offerd, hen voorstellend als volslagen
onbekwaam en onvergeeflijk lichtzinnig''.
In 't begin van dit artikel brachten
wij hulde aan de journalistieke bekwaam
heden van den heer advocaat-generaal.
Aan zijn stuk, als verschijnsel en als
daad, mag men niet te veel hulde ver
liezen !
Een laatste en mislukte poging
1) Het is dit. Wij spraken van het ge
stationeerd zyn van Bouterse *n van der
Berg te Papendrecht en halden moeten
.spreken van het enkel Zondags, op den
Veerdam, surveilleeren van deze veldwachters.
Dit ia werkelijk een feitelijke onjuistheid,
waaraan wij ODS hebhen schuldig gemaakt!
Maar aan wie weet, dat alleen op Zondag te
Papendrecht voor die veldwachters wal te
doen wm,., . zal de fout niet ruïneus lijken!
enge borst en overigens weinig levensvatbare
persoonlijkheid en rieden meneer aan precies
zoo'n lessenaar als de vorige te laten maken,
daar ze vermoedden dat mijn opvolger zich
niet lang zou laten wachten en allicht van
forscher afmetingen zou zijn dan ik.
In afwachting van de voortvarendheid des
timmermans krees; ik een tafeltje waaraan
ik met groote vly't de eerste dagen van mijn
46 jarige ambtsbezigheid Bleet.
Na een week kwam 't kolossale meubel
door 't uitge ichte raamkozijn binnen. Hij
is weer te groot" dacht ik verdrietig, maai
de boekhouder zei, dat hij op den groei ge
maakt was en dat ik me maar flink moest
weren, dat was daar zeer bevorderlijk voor.
Dankbaar keek ik naar den timmerman, die
daarna een zeer hooge tabouret met sporten
luBSchen de pooten binnenbracht; de quaestie
was opgelost.
Drie keer per dag, om half negen, om half
twee en om half zes uur steeg ik omhoog
en bleef omhoog reep. tot half een, half vijf
en half tien.
Waarvan 't nu gekomen is, van de heil
zame werking der op- en afklautering of
van wat anders... kan me niet schelen, een
feit is, dat ik langzamerhand gelulden krach
tig ben geworden en tot myn genoegen nog
niet door de zeis des doods beu getroffen,
die in mijn 46-jarigen dienst al menig collega
van zijn kruk heeft weggemaaid. Daar had
je Splinter, een boom van een kerel, die
reel wandelde voor z'n gezondheid, zelfs op
werkdagen tusschen de kantooruren in en
z'üboterham op 't bolwerk at en met natte
voeten weer aan z'n werk ging, en die na
lang geharrewar door tusschenkomst van
den dokter een tuimelraam boyen z'n zit
plaats kreeg om hem frissciie lucht voor z'n
longen te bezorgen. De patroon die bij winter
dag 't liefst met dubbele ramen en de schuif
van de kachel dicht zat en z'n zakdoeken op
een stoof droogde als hij verkouden was en ze
zoo een week lang gebruikte, snoot meelijdend
z'-n neus, toen hij de invitatie ontving om
Splinter de laatste eer te bewijzen en liet
den dag van de begrafenis nog een schilder
komen om het tuimelraam met stopverf dicht
te plakken, riep ons in z'n appartement, hield
een korte rede over Spinters heengaan en
de vermoedelijke oorzaken daarvan, wees op
mijn toenemend welbevinden en schold op
frisache lucht en kieren.
om de Bossche Justitie te redden, het
armelijk werk van een voor beter arbeid
geschikten beschrijver van een faillieten
boedel. ..
Een prediker.
Zooals bekend is was de Koo van huis uit
theoloog. Zijn vrije geest kon zich echter
binnen de enge grenzen der kerk niet op
den duur te huis gevoelen en zoo trad hij
uit hare gemeenschap, om zijn ideëele krach
ten voortaan te wijden aan de journalistiek.
Het Dagblad di Amsterdammer, in 1881
opgericht, deed onder de Koo's leiding een
stroom van nieuw en frisch levon over de
liberale partij heengaan en een korten
tijd scheen het als zoude zij de faam van
de Koo volgen en weder krachtig vooruit
strevend worden.
De conservatieve elementen blaken
echter te sterk te zijn en zoo kwam het, dat
de jongeren zich onder zijn leiding afscheid
den en dat de Radicale Partij werd gevormd.
Na 1590 zag de Koo de kracht van zijn
uartij, evenals de fiuantieele levensvatbaar
heid van zijn blad maer en meer dalen.
Hij moest beide na enkele jaren zien te
gronde gaan.
Moaielijke, zeer moeialijke jaren volgden
toen voor hem.
Hij zoad en vond afleiding op een geheel
nieuwen weg.
Hij schreef eane comedie: De
Ca*.didatuur run Bommel onder het pseudoniem
Doctor Juris.
Het stuk vol fijnen humor en geest, met
uitstekende dialogen een doaumenthumain"
zonder wederga, als schildering onzer ver
kiezingszeden trok dadelijk volle zalen
en is gebleken een blijvend succes te zijn.,
Het was Toor de Koo een waar
genotdat zijn incognito streng bewaard kon blij
ven, dat niemand voorloopig aan hem, als
den schrijver dacht.
Toen hij zich daarna als de schrijver
bekend maakte, was zijn succes groot en
het deed hem goed.
Van toen af aan kon hij zich
beter over zijne teleurstellingfin heenzetten
en zieh weder in hoofdzaak wijden aan zijn
critiek en palitiek in het Groene Weekblad.
Ook nadat hij in 1907, om redenen van
gezondheid, als hoofdredacteur was afge
treden, bleef hij over belangrijke politieke
onderwerpen artikelen in zijn blad schrijven.
De werkzaamheid van de Koo is om
vangrijk en belangrijk geweest in do aller
hoogste mate, zoo zelfs, dat v.oor de juiste
kennis der politieke geschiedenis van ons
vaierlarrl, in de laatste helft der li'e eeuw,
de kennis zijner artikelen onmisbaar mag
genoemd worden.
Zijn scherpe blik op personen en toe
standen was ongeëvenaard, evenals de
wij je, waarop hij, met dat inzicht gewa
pend, eritiek wist te oefenen, onverbeter
lijk is te noemen.
Zijn pen ontzag niets of niemand.
Zijne critiek, die altijd juist was, kon
soms vlijmend scherp zijn.
Is het wonder, dat een sehrijver als hij,
gewaperd met zijn scherpe pen en soms
bittere ironie, ach vele vijanden inoest
maken en geen succes had in bet prakti
sche leven, vooral niet in de jraktische
politiek.
Algemeen, door vriend en vijand, wordt
erkend, dat de Koo behoord heeft tot de
uituemeadste en talent volste journalisten
van onzen tijd.
Die lof kan niet beter verdiend zijn.
llaar vraagt men verder welke de reden
wel mag geweest zijn van zijn niet slagen
op praktisch gebied en van zijn steeds
grooter wordende isolement; dan krijgt
men antwoorden, die steeds de plank mis
slaan en die steeds in hoofdzaak accoordgaan
met de meening nog onlangs .door het
Handelsblad uitgedrukt, dat de Koo in
zijn schrijven was: ttttkeli/j, militant en
fei-peivoonlijk.
Stekelig te zijn is niet mooi, maar is
zeker niet de doorgaande toon en karakter
trek van de Koo's glasheldere, meesterlijk
We waren het geheel met meneer eens en
toen dan ook een paar jaar later een com
missie uit den Bond van Notarisklerken, van
msneers afwezigheid profiteerend, de
kantoorlocalen kwam opnemen, ons telde en beweerde
dat er, kubiek gesproken, geen voldoend
volume lucht voor elk onser aanwezig was
en beloofde meneer aan de kaak te zullen
stellen als daarin geen verandering werd
gebracht, hebben we met veel instemming
geleien wat meneer over deze aangelegenheid
in het Notariëele Weekblad het licht liet zien.
En is moet, nu die bewogen da<;en al zoo
lang achter me liggen, nog erkennen dat de
feiten meneer gelijk ga?en. Is meneer, die
nooil een hap onversneden buitenlucht
inademde (op straat liep hij altijd met een
zakdoek voor zijn mond) niet 8ti jaar oad
geworden en is Splinter om zoo te zeggen
niet juist aan de buitenlucht gekrepeerd en
ben ik ze!f soms niet sterk asthmatiech van
wal gestoken, terwijl ik thans op ons fanfare
corps den bombarden bespeel ? Het is de ou ie
strijd tusschen de theorie en de feilen en het
is goed dat die bestaat, want nu kan ik zon
der mijn geweten te bezwaren het standpunt
deelen Tas meneers zoon, mijn huldigen
patroon, die zijn vader a!s notaris is opgevolgd.
Hy is juist het tegendeel van den ouden heer
en heeft alles volgens de eischen des tij ds
laten verbouwen en inrichten. Licht en lucht.
Groote vensters, luchtkokers en centrale ver
warming; stoelen met ventileerende zittingen.
Ook snuit de jonge heer weinig of nooit en
als hy het nog eens doet dan gebruikt hij
een soort van vlag, klare zijde met een stuk
of vier banen.
Met den ouden heer ia al hesi wat ten
grave gedaald. Ja, ja I Ik herinner me nog
den ty i dat we de boerea jenever schonken
op 't kantoor, hoe ze by winterdag niet weg
te slaan waren van de warme vuurplaat
onder de kachel, waar ze hun vetleeren
schoenen droogdea tot se begonnen te braden
en meneer uit z'n appartement die volgt"
riep, ten teeken dat ze aan. de beurt waren
om in gehoor ontvangen te worden.
Met een laatsten blik op de jeneverflesch
moesten ze dan den gezelligen kring verlaten
en gingen ze hun zaken afdoen, die ze liefst
zoo lang mogelijk loopende hielden van wege
de vrije borrel en de vuurplaat. Je zat er zoo
gezellig dreuge" binnen bij da klaarken"
om de kachel en s'zomers stonk 't er zoo
geschreven leaders". Deze critiek is be
paald onjuist.
Militant was de Koo zeker, van het begin
tot het eind. Maar wanneer en door wie is
ooit militantie of strijdvaardigheid iemand
als eene fout aangerekend of als eene reden
tot niet slagen?
Blijft dus bet fel-persoonlijke.
Ja drt en dit alleen was het verwijt, dat
de Koo jaren en jaren naar het hoofd is
geslingerd, zoowel door zijn politieke tegen
standers als door ziju partijgenooten, zijn
vroegere vrienden.
En toch is geen verwijt minder juist.
Wat toch is een persoonlijke strijd in de
min goede beteekenis des woords?
Het is een bestrijding van personen om
min edele motieven, om redenen van belang
of eigenbaat, waarbij de beginselen worden
voorbijgezien of verzaakt.
Ea dit deed de Koo nooit.
Dit kon hij niet doen.
Hij de man, die nooit n stap, geen
enkele naar rechts of naar links heeft ge
daan, tot verkrijging van eigen voordeel,
hij de meest onbaatzuchtige van allen, die
steeds versmaad heeft alles wat naar eer
of aanzien, naar macht of geld geleek.
Maar hoe is dan zijn handelen en het
algemeene oordeel, der oppervlakkig
oordeelenden, te verklaren ?
Het antwoord is even eenvoudig als
gemakkelijk.
De Koo was een idealist in de hoogste
en beste beteekenis des woords.
Daarom en daarom alleen kon hij geen
man van de praktijk zijn en geen wereldsch
succes bereiken.
Voor de allereenvoudigste daden der
praktijk, ik ondervond het dikwijls, stonden
zyne handen verkeerd.
Hij, de man met Eet scherfe doorzicht
van personen en zaken, stond als een kind
voor de eischen des practischen levens. En
omdat dit zoo was, kon hij nooit opportu
nistisch zijn, zelfs niet in de goede
beteekeflis des woord?, maar bestreed hij
onverbiddtlijk personen, zoowel als zaken, zoodra
hij zijn idealen bedreigd zag en de politiek
zag afdwalen op wegen, die volgens hem
uit deübopze waren,
Want zijn hoogste ideaal was de
Nederlandsche politiek en hard beoefenaren, op
te voeren tot een hooger standpunt: het
ideale der 'iii'irciic. polltit-k.
Dat hij r,ich zv» vele en bittere vijanden
moest maken, is ^eker.
Maar hem deerde dit niet.
Hij, de vroegere predikant, bleef een
prediker, soms zelfs een prediker in de
woestijn.
Maar de grond van zijn karakter was on
baatzuchtig, on onbaatzuchtigheid is liefde,
liefde tot het hoogste. Zoo bleef hij tot het
laatst.
Toen, kort geleden, 7430 vrouw hem ont
viel, dacht hij iot om eigen lijden, maar
toog naar Luik om daar zijn zieken zoon
te steunen en te helpen. Alleen bij dit
inzicht, en het karakter van de Koo, is het
ook te verklaren, dat bij al zijn teleurstel
lingen en tegenspoeden op praktisch gebied,
in zijn moeielijkste tijden zelf?, zijn loop
baan er eene geweest is van doorloopeude
journalistieke overwinningen.
Als journalist kende hij geene nederlagen.
Hij was en bleef steeds een idealist in de
goede en beste beteekenis des woords.
Dat hij verlaten werd door velen en op
het laatst als een kluizenaar nagenoeg alleen
stond, kon hem niet deeren.
Hij was ec bleef de prediker in het
keinelharen kleed.
Granada, Mei 1909. T. SAXHEHS.
De strijd tusschen commiezen en
klerken.
Ik veroorloof mij naar aanleiding van het
aangenaam geschreven stuk van X in het
blad van 9 Mei de volgende opmerkingen
en wel die betreffende de punten welke de
kern van het betoog z\jn.
X. schrijft: Er wordt wel eens gezegd,
dat een apart corps noodig is, waaruit de
stafofficieren moeten worden gerecruteerd.
kilmuf, net als by aen in 't achterhuus",
waar ze niet de kousen op den klammen
leeuien vloer zaten met de varken» in het
VJor ?aderlijke draf in de onmiddellijke na
bijheid.
Tegenwoordig bij den jongen meneer wordt
er met een gietertje gesproeid, bij zomerdag,
als er wat veel zand met de bsenen der
principalen naar binnen is gewandeld ; een
massa conservatieve boeren, die den ouden
heer gekend hebben van de eerste jaren dat
hij hier notaris was, zyn daarom van kantoor
veranderd, daarvoor hebben we wel is waar
onderwijzers en dergelijke voorstanders van
de volksgezondheid in de plaats gekregen,
maar dat haalt niet aan.
De jongste klerk, die den gieter met een
pen achter z'n oor bedient, springt er veei
te roekeloos mee om, overschrijdt meneers
bedoeling en besproeit de teenen en de
broekspijpen der landbouwers en daarvan
kun aen ze den diepen hygiënischen zin niet
vatten; nat kunnen ze buiten wel worden als
't regent, maar wie haalt nu de elenenten
in huis? Is dat niet den Hemel verzoeken?
Dat gietertje heeft ons al een boel schil
gedaan, meer nog dan 't sanitaire behangsel
dat iederen morgen met een lichte
creosootoplossing door de wykverpleegster wordt
afgezeept.
De oude spuugbakken met 't zand, waarin
je vroeger zoo handig kon mikken, zijn ver
ve agen door een bordje waarop het werpen
met speeksel als gevaarlijk gequalificeerd
staat, met een handwüzertJe naar een
modelspuwapparaat van blauw glas met een auto
matisch veerende klep en en een antisepticum
d'r binnen in. 't Ding staat er nu O jaar maar
de eerste boer moet er nog gebruik van maken.
Natuurlijk schrijven we met giftvrye mkteu.
De pennekoopman die meneer er flesechenvol
van aansmeert tegen hooge prijzen, beweert
dat ik lieg als ik zeg dat ik 40 jaar met den
ouden z.g. giftigen inkt geschreven en er nooit
wat van gekregen heb en hoadt vol, dat hij
er z'n besten vriend aan verloren heelt, die
kopiist waa op 't departement van oorlog
in den Haag en de gewoonte had z'n vlekken
op te likken als hij kladde. Ik beweer, dat
je er hoogstens een zwarte tong van krijgt,
dat moge Pill mijn oude dokter getuigen, die
me van een abces aan de amandelen verlost
heeft. Hij had veel gereisd in zijn levenen
veel bijgewoond, maar zooitts zwarta als ik
Die hoogere beambten zijn echter eeer ge
ring in aantal. Het zyn een U-tal inspec
teurs, een drietal directeuren. Verder wat
leden van het hoofdbestuur. Om deze
krachten te produceeren is de kweeking
van een earegarde van 800 commiezen niet
noodig."
Deze theorie is juist, doch is niet van
toepassing op het personeel der P. en 5.
Het verloop in een corps van 11 + 3 +
eenige ambtenaren zou zeker niet gedekt
behoeven te worlen met een reserve van
800 commiezen, doch de administratie als
verantwoordelijk voor een richtige uitvoe
ring van de haar toevertrouwde belangen,
oordeelt naaat een staf ook nog noodig een
corps van opper, hoofd en subalterne ambte
naren. Nu kan men meenen en daar is
een ieder het vrijwel over eens, dat er wat
te veel van die ambtenaren gekweekt zijn
in vroeger jaren, daar staat tegenover dat
de administratie bezig is hun getal bedui
dend in te krimpen, maar zulks gaat toch
slechts geleidelijk? Vast staat evenwel,
dat ze er moeten zijn.
Waar X. zoo terecht zegt, dat de lots
verbetering den commiezen was beloofd,
zou ik daaraan toe willen voegen bij her
haling" en wel omdat ze noodig geoordeeld
was, wegens onhoudbaarheid der thans nog
geldende bepalingen."
Dat de klerken in wanhoop ontsteken is
ter hunner appreciatie. Maar het tijdstip"
en de wijze" waarop zij dat uiten is toeh
niet juist. Waarom niet? De klove (?) zal
nu eerst goed zichtbaar worden. *) Daar
wordt thans opgewezen, met welk gevolg?
Dat de klove niet verbreed wordt en dus
niemand iet» krijgt. Als zulks het resultaat
is van de actie, dan brengt het deksel op
den neus van hem, die het onderste uit de
kan wilde hebben, toch wel een leelijk blij
vend lidteeken aan.
EEXIER.
*) Wat denkt men overigens vaa een 8e
klasse kantoor waar een klerk kan stijgen
tot 2475 gulden en 7e klasse kantoren met
2650 en hooger tegenover een commies Ie
klasse ad 2600. Uitzonderingen voor de kler
ken, ja wel de goede betrekkingen voor
commiezen zijn ook niet gezaaid of is een
hoofdcommies dan geheel gelijk gsworden
aan een klerk?
Posttoestanden.
Geachte Heer Redacteur,
Mag ik u een weinig plaatsruimte ver
zoeken naar aanleiding van het stuk over
posttoestanden door X. in de Grroene" van
verleden week?
Ik zal niet ingaan op de geheele strek
king van het stuk; in ieder groot lichaam
toch, kan men organisatiefouten ontdekken;
en door een sterk vergrootglas gezien, zul
len deze bij iemand, die graag aan hervor
mingen doet, de noodzakelijkheid van eene
reorganisatie" bewijzen de gewenschte
staatscommissie zou werkelijk niet zooveel
te veranderen vinden.
Doch de schrijver beweert ook, dat de
zaken bij de posterijen en telegrafie in anti
democratische richting gaan, en spreekt het
vermoeden uit, dat men den beter
bezittenden" stand daar wil gaan bevoorrechten
Ea dit nu is vierkant in strijd met de
feiten.
juist in de laatste jaren heeft men bepa
lingen gemaakt, waardoor ieder ambtenaar,
die wil, in de gelegenheid, is, vooruit te
komen, mits hij daartoe de kennis en de
gaven bezit; en heeft men de hinderpalen
opgeruimd, die den uit minder stand voort
komende en den ongefortuneerde daarbij
vroeger in den weg lagen.
leder, onverschillig uit welk sociaal mi
lieu hij stamt, kan door studie en intellect
opklimmen; alleen aan het bezit" van ont
wikkeling en bekwaamheid is voorrang
toegekend en die voorrang is volkomen
democratisch.
Met dank voor de plaatsing,
A. Y.
bij die ge'.egenhei l uitstak, was in z'n heele
praktijk niet voorgekomen, zelfs niet in z'n
jeugl, toen hij als scheepsdokter op Bangkok
voer, waar je Chineesche honden koa koopen
met zwarte tongen, maar die niet in de
schaduw van de mijne konden staan.
Toen meneer de tegenwoordige patroon
nog een klein kuitelbuieje was, had hy er
al aardigheid in, dan kwam hy op 'c kantoor
naast me staan en vroeg of hy m'n tong 's
zien mocht en later toen hy voor z'n 3e
gedeelte notariaat gezakt was en in den Haag
oesters had leeren eten, maakte hij er nog
aardigheden over en vroeg of ik ook niet vond
dat inkt naar oesters smaakte. Hij dacht
me er tusschen te nemen, maar ik had eens
in m'n leven oesters gegeten bij m'n neef in
lerseke, die verbonden was aan eeu der eerste
oesterbanken aldaar en die 's a Tonds clandes
tien in z'n pet er wel eens een dozy'n mee
naar huis bracht als attentie voor z'n logé,
ik bleef dus 't antwoord niet schuldigen zei
dat ik 't ook vond, maar dat ik 't op den
duur toch met den inkt hield.
Eerst later toen hij als patroon hygiënische
neigingen kreeg, vergat hij de uien die hij
vroeger op mijn hebbelijkheid getapt had en
begon zich ernstig te bemoeien me daarvan
af te brengen. Hij loofde een kwartje uit
voor iederen keer dat ik hem na kantoortijd
een onbevlekte tong kon toonen, maar 't
maakte hem geen duit armer en mij geen
duit rijker. Hij deed spiritus door den inkt,
ik kwam aan den drank; toen deed hij er een
braakmiddel door, de gevolgen waren niet
om te beschrijven; hy liet me met een
typewriter ploeteren en dacht 't gewonnen te
hebben. Ik speelde er drie dagen op en kreeg
waarvan ik 40 jaar zoolang ik met de pen
schreef geen last gehad had : schry'fkramp.
Toen gaf hij 't op, daar hy bang werd z'n
besten afschriftechrij ver in den grond te
bederven en nu werk ik rustig verder en my'n
oude hebbelijkheid wordt gerespecteerd en als
ik met een jaar of wat voor goed de pen
afveeg zullen d'r nog genoeg afschriftschrij
vers overblijven. Wel allemachtig daar rolt
me een dikke klad van de pen... Weg is
ie ... d'r is met dien inkt geknoeid... overal
bedro? tegenwoordig, waar zijn de dagen dier
zuivere inkten, vervaardigd van staal en
galnoten, zoo opwekkend en versterkend???"