De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 23 mei pagina 2

23 mei 1909 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

l DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDKELA.ND. Ho. 166e den vecschuWigfen lof. Maar Mr. Tak, die slechts eea 'paar punten behandelt vaa de getuigen-Jsleineering en -intimideering (waar het enkel op aankomt!) heeft «ogal detaüi te bepraten v*a feitelijken aard. Was Kwakernaat dronken? Wiggers zweeg immers tegenover Kraal! Het was het gangmatje en niet dat tegenover de deur, enz., enz. Wij laten al deze zaken daar, want het is een «fwnestie toBecbea 4e redacties van de reeds genoemde twee bladen en den heer Tak, terwijl bovendien van al die punten bitter weinig blijft staan op liet credit van dezen laatste. Wij noemen nog slechts omdat dit de houding van den heer Tak raakt, de houding, het nig belangrijke! een drietal door hem opgeworpen bezwaren. Van Wiggers, zegt hij, mocht ik ver klaren dat htj het met zijn ge weten niet zoo nauw neemt, daar h«t karakter van dien eenvoudige" duidelijk uitkwam in deze ter audiëntie gesproken woorden: de poRtie en de jnstrtie zijn allemaal n; dus als &e officier van Justitie (Van Tricht?) hier zon -verklaren, dat ik niet op het paleis van Ju*titie ben geweest om klacht te doen, zegt dat niets, want ffie gaat toch met 3e politie mee; jullie zult me ook wel niet .gelooven, maar het geloof kan ik niet geven." Wat dit met karakter" en gekreten" heeft te maken blijft een epen vraag. Het is voor ieder verstandig mensch in de eerste plaats een symptoom, dat een man, bij zijn meesters en dorpsgenooten als een voudig en betrouwbaar bekend, zulk een uitlating durft te doen voor de groene tafel, oog in oog met voor hem onberdkbaar-deftigeheeren! Het verontschul digt dus geenszins een intimidatie van de zijde van den beschaaf deren ambte naar van het Openbaar Ministerie. Nu Buijs e a de gelukwensen van den President. (Zie eet) s aan, Mr. Tak gaat zelfs zoover dien President te verdedigen!) Ook van dien gelukwensen", zegt Mr. Tak, geven de bladen eene ietwat scheeve voorstelling, 's Hofs Voorzitter zeide niet, gelijk het Handelsblad opmerkt (ochtend blad 2 April): Dan feliciteer ik je en je . vrouw," doch wel dan feliciteer ik je met je vrouw." Aldus opgevat heeft dez^ opmerking zeker menschkundige waarde, al ontgaat zij der redactie van De Amsterdammer (No. 1660), omdat uit de stukken bleek, dat Wouter Bnijs vroe ger zeer slecht bekend stond en later veel beter was gaan oppassen. Dat dus de Voorzitter in die vrouw de verbetering van Buijs' maatschappelijk leven appre cieerde, kan alleen den lachlust opwek ken van hen, voor wie iedere stok goed genoeg is om den hond te slaan." 1°. Hebben wij niet gelachen", integen deel ! 2°. ontkent de verslaggever-stehograaf van het Handelsblad pertinent, dat zou gezegd zijn met je vrouw". 3°. Indien wij aannemen, dat deze verslaggever zich niettemin heeft vergist, zoo is n van de verregaande grofheden, die de Presi dent zich veroorloofde, geen grof beid geweest, maar behouden wij toch een verregaande ongepastheid, met of zonder menschkundige waarde dan. 4°. Spreekt bet boekdeelen, dat een bezadigd man, gewend aan de verslaggeverij, zoo iets fcan gelooven gehoord te hebben. Hij zou immers zijn ooren niet geloofd hebben ea de uitdrukking niet hebben getele grafeerd, wanneer hij aan deheele atmos feer vau schelden en intimideeren niet reods gewend was.... Ee,n derde punt: De advocaat-generaal heeft nooit gesproken, zegt hij, van straatvu'ïl". Hij heeft de getuigen slechts" HYGIËNISCHE EIPERMEIÏffl DOOJ TOON K A. M P. Van beroep ben ik notarisklerk op een dorpskantoor en met een jaar of vier hoop ik in de geïllustreerde weekbladen te ver schijnen en de sympathie van alle ordelijke vaderlanders te verwerven want dan zal ik een halve eeuw aan mijn greenenhouten lesse naar hebben doorgebracht. Toen ik bij m'n patroon zaliger in dienet trad, vond ik er den lessenaar van mijn over leden voorganger, vél te groot voor mijn bescheiden afmetingen. Onder gegrinnik van 't heele kantoorper soneel keek ik schichtig naar het wrajke gevaarte; de eerste klerk had er een huur contract opgelegd, dat ik moet t afschrijven als proeve van bekwaamheid, maar toen ik op de wankele taboaret geklommen was, ton ik net door 't sleutelgat van 't middelste laatje kijken, wat de stemming onder de collega's nog veel verbeterde. Er kwam een timmerman om 't meubelstuk voor mij op maat te zagen, maar nauwelijks striemden de tanden van de zaag door de tot pulver vervreten powten of de heele geschiedenis zakte met een eigenaardige tobberszucht in elkaar. Allen keken ver.gchmt op en meneer kwam uit zijn appartement by ons binnen st ui ven, als dachten ze dat mijn voorganger, de lange borderelschrjjver, weer uit de stomge paperassen van zijn lessenaar te voorschijn gekropen ^was. De klep hing uit de scharnieren, de pooten waren op verschillende plaatgen gebroken en de laden zaten in elkaar als ingetrapte aigarenkistjeB. Aan reparatie viel niet meer te denken en als my'n patroon had kunnen ver moeden op kosten gejaagd te zullen warden door mij in z'n dienst aan te nemen, vanwege de aanschaffing van een anderen lessenaar, dan bad hjj zeker naar een langly'viger func tionaris uitgezien. Er bielp niets aan, er moest een nieuwe lessenaar komen. Be klerken vonden deze onvoorziene uit gaaf geloof ik jammer met het oog op mjjn genoemd uitschot", hetgeen het Hbl. vollediger geeft in deze uitdrukking: nachtvlinders, dronkaards, uitschot, dat zich aan misdaad schuldig maakt." Boven dien zeet bet Hbl, hebben talrijke getuigen (het Hbl. noemt zes namen) het com pliment straatvuil" uit Mr. Tak'e mond gehoord. Wij lossen dit vraagpunt niet op. Wij herinneren slechts eraan, dat de President dit woord straatvuil" in ieder geval heeft gebezigd en de rest! Wij komen thans tot al hetgeen de heer advocaat-generaal heeft aan te merken op ons artikel over de Papendrechteehe zaak. Het is niet zeer veel! Het incident-Buijs en een punt van geen beteekenis daargelaten l), is zijn bezwaar alleen (hij neemt ons dit overigens niet kwalijk"!) dat wij hebben geput uit bedorven bronnen." Nu, nu! Wie die zich niet laat lijmen door den aangenamen betoogtrant van onze journalistische ontdekking: Mr. Tak, gelooft n seconde aan bet verhaaltje, dat de versiageQ v«n Handelsblad CH Telegraaf een Mikamt verkeerden indruk zouden gev«o van het gesprokene ter zitting in het al-gemeen?? Wie die neg zoo goedgeloovig mocht wezen, en hoeveel zijn er P is niet bekeerd na lezing van het verweer; door de verslaggevers van die twee bladen ?! Een enkele vergissing, hebben zij die misschien niet' gemaakt ? Wellicht! Wij hebben er nauwelijks een gevonden, maar ieder is feilbaar De advocaat-generaal, zijn tweede stuk schrij rend (waarop wij alten verlangend wachten), zal er een h*ele zoo moeten erkennen! Wij noemen niét eens die domme zet, om Braakensiek'e BDeddha-voldwachter voor het portret van Bouterse te verslijten'! Waar haalt de overigens zoo verstandige advo caat-generaal den onzin vandaan! Er zijn genoeg andere vergissingen" in BIJ n stuk! Neen, wat ons bovenal tegenstaat, dat is de tendens van dezen man, om met een vloed van woorden, onder tegelijk deftige en tegelijk joviale suggestie, de eigen fouten van hem en zijn" Hof te dekken met de hem onverschillige eer van twee verslaggevers. Dat is, bij alle vriendelijkheid van het geval, het. . . hél leelijke. Hier moest immers het veege lijf van de Bjssche Justitie ge red, en die het knapst van de hoeren de pen voerde heeft de karwei aanvaard. Twee verslaggevers, die hij zeer goed kon veronderstellen, dat fouten hadden gemaakt, maar die hij tevens zeer goed moest weten, dat in 'f globale het schan delijke gedrag van de Justitie niet over dreven hadden afgeschilderd, heeft Mr. Tak aan zijn verdediging koel-weg opge offerd, hen voorstellend als volslagen onbekwaam en onvergeeflijk lichtzinnig''. In 't begin van dit artikel brachten wij hulde aan de journalistieke bekwaam heden van den heer advocaat-generaal. Aan zijn stuk, als verschijnsel en als daad, mag men niet te veel hulde ver liezen ! Een laatste en mislukte poging 1) Het is dit. Wij spraken van het ge stationeerd zyn van Bouterse *n van der Berg te Papendrecht en halden moeten .spreken van het enkel Zondags, op den Veerdam, surveilleeren van deze veldwachters. Dit ia werkelijk een feitelijke onjuistheid, waaraan wij ODS hebhen schuldig gemaakt! Maar aan wie weet, dat alleen op Zondag te Papendrecht voor die veldwachters wal te doen wm,., . zal de fout niet ruïneus lijken! enge borst en overigens weinig levensvatbare persoonlijkheid en rieden meneer aan precies zoo'n lessenaar als de vorige te laten maken, daar ze vermoedden dat mijn opvolger zich niet lang zou laten wachten en allicht van forscher afmetingen zou zijn dan ik. In afwachting van de voortvarendheid des timmermans krees; ik een tafeltje waaraan ik met groote vly't de eerste dagen van mijn 46 jarige ambtsbezigheid Bleet. Na een week kwam 't kolossale meubel door 't uitge ichte raamkozijn binnen. Hij is weer te groot" dacht ik verdrietig, maai de boekhouder zei, dat hij op den groei ge maakt was en dat ik me maar flink moest weren, dat was daar zeer bevorderlijk voor. Dankbaar keek ik naar den timmerman, die daarna een zeer hooge tabouret met sporten luBSchen de pooten binnenbracht; de quaestie was opgelost. Drie keer per dag, om half negen, om half twee en om half zes uur steeg ik omhoog en bleef omhoog reep. tot half een, half vijf en half tien. Waarvan 't nu gekomen is, van de heil zame werking der op- en afklautering of van wat anders... kan me niet schelen, een feit is, dat ik langzamerhand gelulden krach tig ben geworden en tot myn genoegen nog niet door de zeis des doods beu getroffen, die in mijn 46-jarigen dienst al menig collega van zijn kruk heeft weggemaaid. Daar had je Splinter, een boom van een kerel, die reel wandelde voor z'n gezondheid, zelfs op werkdagen tusschen de kantooruren in en z'üboterham op 't bolwerk at en met natte voeten weer aan z'n werk ging, en die na lang geharrewar door tusschenkomst van den dokter een tuimelraam boyen z'n zit plaats kreeg om hem frissciie lucht voor z'n longen te bezorgen. De patroon die bij winter dag 't liefst met dubbele ramen en de schuif van de kachel dicht zat en z'n zakdoeken op een stoof droogde als hij verkouden was en ze zoo een week lang gebruikte, snoot meelijdend z'-n neus, toen hij de invitatie ontving om Splinter de laatste eer te bewijzen en liet den dag van de begrafenis nog een schilder komen om het tuimelraam met stopverf dicht te plakken, riep ons in z'n appartement, hield een korte rede over Spinters heengaan en de vermoedelijke oorzaken daarvan, wees op mijn toenemend welbevinden en schold op frisache lucht en kieren. om de Bossche Justitie te redden, het armelijk werk van een voor beter arbeid geschikten beschrijver van een faillieten boedel. .. Een prediker. Zooals bekend is was de Koo van huis uit theoloog. Zijn vrije geest kon zich echter binnen de enge grenzen der kerk niet op den duur te huis gevoelen en zoo trad hij uit hare gemeenschap, om zijn ideëele krach ten voortaan te wijden aan de journalistiek. Het Dagblad di Amsterdammer, in 1881 opgericht, deed onder de Koo's leiding een stroom van nieuw en frisch levon over de liberale partij heengaan en een korten tijd scheen het als zoude zij de faam van de Koo volgen en weder krachtig vooruit strevend worden. De conservatieve elementen blaken echter te sterk te zijn en zoo kwam het, dat de jongeren zich onder zijn leiding afscheid den en dat de Radicale Partij werd gevormd. Na 1590 zag de Koo de kracht van zijn uartij, evenals de fiuantieele levensvatbaar heid van zijn blad maer en meer dalen. Hij moest beide na enkele jaren zien te gronde gaan. Moaielijke, zeer moeialijke jaren volgden toen voor hem. Hij zoad en vond afleiding op een geheel nieuwen weg. Hij schreef eane comedie: De Ca*.didatuur run Bommel onder het pseudoniem Doctor Juris. Het stuk vol fijnen humor en geest, met uitstekende dialogen een doaumenthumain" zonder wederga, als schildering onzer ver kiezingszeden trok dadelijk volle zalen en is gebleken een blijvend succes te zijn., Het was Toor de Koo een waar genotdat zijn incognito streng bewaard kon blij ven, dat niemand voorloopig aan hem, als den schrijver dacht. Toen hij zich daarna als de schrijver bekend maakte, was zijn succes groot en het deed hem goed. Van toen af aan kon hij zich beter over zijne teleurstellingfin heenzetten en zieh weder in hoofdzaak wijden aan zijn critiek en palitiek in het Groene Weekblad. Ook nadat hij in 1907, om redenen van gezondheid, als hoofdredacteur was afge treden, bleef hij over belangrijke politieke onderwerpen artikelen in zijn blad schrijven. De werkzaamheid van de Koo is om vangrijk en belangrijk geweest in do aller hoogste mate, zoo zelfs, dat v.oor de juiste kennis der politieke geschiedenis van ons vaierlarrl, in de laatste helft der li'e eeuw, de kennis zijner artikelen onmisbaar mag genoemd worden. Zijn scherpe blik op personen en toe standen was ongeëvenaard, evenals de wij je, waarop hij, met dat inzicht gewa pend, eritiek wist te oefenen, onverbeter lijk is te noemen. Zijn pen ontzag niets of niemand. Zijne critiek, die altijd juist was, kon soms vlijmend scherp zijn. Is het wonder, dat een sehrijver als hij, gewaperd met zijn scherpe pen en soms bittere ironie, ach vele vijanden inoest maken en geen succes had in bet prakti sche leven, vooral niet in de jraktische politiek. Algemeen, door vriend en vijand, wordt erkend, dat de Koo behoord heeft tot de uituemeadste en talent volste journalisten van onzen tijd. Die lof kan niet beter verdiend zijn. llaar vraagt men verder welke de reden wel mag geweest zijn van zijn niet slagen op praktisch gebied en van zijn steeds grooter wordende isolement; dan krijgt men antwoorden, die steeds de plank mis slaan en die steeds in hoofdzaak accoordgaan met de meening nog onlangs .door het Handelsblad uitgedrukt, dat de Koo in zijn schrijven was: ttttkeli/j, militant en fei-peivoonlijk. Stekelig te zijn is niet mooi, maar is zeker niet de doorgaande toon en karakter trek van de Koo's glasheldere, meesterlijk We waren het geheel met meneer eens en toen dan ook een paar jaar later een com missie uit den Bond van Notarisklerken, van msneers afwezigheid profiteerend, de kantoorlocalen kwam opnemen, ons telde en beweerde dat er, kubiek gesproken, geen voldoend volume lucht voor elk onser aanwezig was en beloofde meneer aan de kaak te zullen stellen als daarin geen verandering werd gebracht, hebben we met veel instemming geleien wat meneer over deze aangelegenheid in het Notariëele Weekblad het licht liet zien. En is moet, nu die bewogen da<;en al zoo lang achter me liggen, nog erkennen dat de feiten meneer gelijk ga?en. Is meneer, die nooil een hap onversneden buitenlucht inademde (op straat liep hij altijd met een zakdoek voor zijn mond) niet 8ti jaar oad geworden en is Splinter om zoo te zeggen niet juist aan de buitenlucht gekrepeerd en ben ik ze!f soms niet sterk asthmatiech van wal gestoken, terwijl ik thans op ons fanfare corps den bombarden bespeel ? Het is de ou ie strijd tusschen de theorie en de feilen en het is goed dat die bestaat, want nu kan ik zon der mijn geweten te bezwaren het standpunt deelen Tas meneers zoon, mijn huldigen patroon, die zijn vader a!s notaris is opgevolgd. Hy is juist het tegendeel van den ouden heer en heeft alles volgens de eischen des tij ds laten verbouwen en inrichten. Licht en lucht. Groote vensters, luchtkokers en centrale ver warming; stoelen met ventileerende zittingen. Ook snuit de jonge heer weinig of nooit en als hy het nog eens doet dan gebruikt hij een soort van vlag, klare zijde met een stuk of vier banen. Met den ouden heer ia al hesi wat ten grave gedaald. Ja, ja I Ik herinner me nog den ty i dat we de boerea jenever schonken op 't kantoor, hoe ze by winterdag niet weg te slaan waren van de warme vuurplaat onder de kachel, waar ze hun vetleeren schoenen droogdea tot se begonnen te braden en meneer uit z'n appartement die volgt" riep, ten teeken dat ze aan. de beurt waren om in gehoor ontvangen te worden. Met een laatsten blik op de jeneverflesch moesten ze dan den gezelligen kring verlaten en gingen ze hun zaken afdoen, die ze liefst zoo lang mogelijk loopende hielden van wege de vrije borrel en de vuurplaat. Je zat er zoo gezellig dreuge" binnen bij da klaarken" om de kachel en s'zomers stonk 't er zoo geschreven leaders". Deze critiek is be paald onjuist. Militant was de Koo zeker, van het begin tot het eind. Maar wanneer en door wie is ooit militantie of strijdvaardigheid iemand als eene fout aangerekend of als eene reden tot niet slagen? Blijft dus bet fel-persoonlijke. Ja drt en dit alleen was het verwijt, dat de Koo jaren en jaren naar het hoofd is geslingerd, zoowel door zijn politieke tegen standers als door ziju partijgenooten, zijn vroegere vrienden. En toch is geen verwijt minder juist. Wat toch is een persoonlijke strijd in de min goede beteekenis des woords? Het is een bestrijding van personen om min edele motieven, om redenen van belang of eigenbaat, waarbij de beginselen worden voorbijgezien of verzaakt. Ea dit deed de Koo nooit. Dit kon hij niet doen. Hij de man, die nooit n stap, geen enkele naar rechts of naar links heeft ge daan, tot verkrijging van eigen voordeel, hij de meest onbaatzuchtige van allen, die steeds versmaad heeft alles wat naar eer of aanzien, naar macht of geld geleek. Maar hoe is dan zijn handelen en het algemeene oordeel, der oppervlakkig oordeelenden, te verklaren ? Het antwoord is even eenvoudig als gemakkelijk. De Koo was een idealist in de hoogste en beste beteekenis des woords. Daarom en daarom alleen kon hij geen man van de praktijk zijn en geen wereldsch succes bereiken. Voor de allereenvoudigste daden der praktijk, ik ondervond het dikwijls, stonden zyne handen verkeerd. Hij, de man met Eet scherfe doorzicht van personen en zaken, stond als een kind voor de eischen des practischen levens. En omdat dit zoo was, kon hij nooit opportu nistisch zijn, zelfs niet in de goede beteekeflis des woord?, maar bestreed hij onverbiddtlijk personen, zoowel als zaken, zoodra hij zijn idealen bedreigd zag en de politiek zag afdwalen op wegen, die volgens hem uit deübopze waren, Want zijn hoogste ideaal was de Nederlandsche politiek en hard beoefenaren, op te voeren tot een hooger standpunt: het ideale der 'iii'irciic. polltit-k. Dat hij r,ich zv» vele en bittere vijanden moest maken, is ^eker. Maar hem deerde dit niet. Hij, de vroegere predikant, bleef een prediker, soms zelfs een prediker in de woestijn. Maar de grond van zijn karakter was on baatzuchtig, on onbaatzuchtigheid is liefde, liefde tot het hoogste. Zoo bleef hij tot het laatst. Toen, kort geleden, 7430 vrouw hem ont viel, dacht hij iot om eigen lijden, maar toog naar Luik om daar zijn zieken zoon te steunen en te helpen. Alleen bij dit inzicht, en het karakter van de Koo, is het ook te verklaren, dat bij al zijn teleurstel lingen en tegenspoeden op praktisch gebied, in zijn moeielijkste tijden zelf?, zijn loop baan er eene geweest is van doorloopeude journalistieke overwinningen. Als journalist kende hij geene nederlagen. Hij was en bleef steeds een idealist in de goede en beste beteekenis des woords. Dat hij verlaten werd door velen en op het laatst als een kluizenaar nagenoeg alleen stond, kon hem niet deeren. Hij was ec bleef de prediker in het keinelharen kleed. Granada, Mei 1909. T. SAXHEHS. De strijd tusschen commiezen en klerken. Ik veroorloof mij naar aanleiding van het aangenaam geschreven stuk van X in het blad van 9 Mei de volgende opmerkingen en wel die betreffende de punten welke de kern van het betoog z\jn. X. schrijft: Er wordt wel eens gezegd, dat een apart corps noodig is, waaruit de stafofficieren moeten worden gerecruteerd. kilmuf, net als by aen in 't achterhuus", waar ze niet de kousen op den klammen leeuien vloer zaten met de varken» in het VJor ?aderlijke draf in de onmiddellijke na bijheid. Tegenwoordig bij den jongen meneer wordt er met een gietertje gesproeid, bij zomerdag, als er wat veel zand met de bsenen der principalen naar binnen is gewandeld ; een massa conservatieve boeren, die den ouden heer gekend hebben van de eerste jaren dat hij hier notaris was, zyn daarom van kantoor veranderd, daarvoor hebben we wel is waar onderwijzers en dergelijke voorstanders van de volksgezondheid in de plaats gekregen, maar dat haalt niet aan. De jongste klerk, die den gieter met een pen achter z'n oor bedient, springt er veei te roekeloos mee om, overschrijdt meneers bedoeling en besproeit de teenen en de broekspijpen der landbouwers en daarvan kun aen ze den diepen hygiënischen zin niet vatten; nat kunnen ze buiten wel worden als 't regent, maar wie haalt nu de elenenten in huis? Is dat niet den Hemel verzoeken? Dat gietertje heeft ons al een boel schil gedaan, meer nog dan 't sanitaire behangsel dat iederen morgen met een lichte creosootoplossing door de wykverpleegster wordt afgezeept. De oude spuugbakken met 't zand, waarin je vroeger zoo handig kon mikken, zijn ver ve agen door een bordje waarop het werpen met speeksel als gevaarlijk gequalificeerd staat, met een handwüzertJe naar een modelspuwapparaat van blauw glas met een auto matisch veerende klep en en een antisepticum d'r binnen in. 't Ding staat er nu O jaar maar de eerste boer moet er nog gebruik van maken. Natuurlijk schrijven we met giftvrye mkteu. De pennekoopman die meneer er flesechenvol van aansmeert tegen hooge prijzen, beweert dat ik lieg als ik zeg dat ik 40 jaar met den ouden z.g. giftigen inkt geschreven en er nooit wat van gekregen heb en hoadt vol, dat hij er z'n besten vriend aan verloren heelt, die kopiist waa op 't departement van oorlog in den Haag en de gewoonte had z'n vlekken op te likken als hij kladde. Ik beweer, dat je er hoogstens een zwarte tong van krijgt, dat moge Pill mijn oude dokter getuigen, die me van een abces aan de amandelen verlost heeft. Hij had veel gereisd in zijn levenen veel bijgewoond, maar zooitts zwarta als ik Die hoogere beambten zijn echter eeer ge ring in aantal. Het zyn een U-tal inspec teurs, een drietal directeuren. Verder wat leden van het hoofdbestuur. Om deze krachten te produceeren is de kweeking van een earegarde van 800 commiezen niet noodig." Deze theorie is juist, doch is niet van toepassing op het personeel der P. en 5. Het verloop in een corps van 11 + 3 + eenige ambtenaren zou zeker niet gedekt behoeven te worlen met een reserve van 800 commiezen, doch de administratie als verantwoordelijk voor een richtige uitvoe ring van de haar toevertrouwde belangen, oordeelt naaat een staf ook nog noodig een corps van opper, hoofd en subalterne ambte naren. Nu kan men meenen en daar is een ieder het vrijwel over eens, dat er wat te veel van die ambtenaren gekweekt zijn in vroeger jaren, daar staat tegenover dat de administratie bezig is hun getal bedui dend in te krimpen, maar zulks gaat toch slechts geleidelijk? Vast staat evenwel, dat ze er moeten zijn. Waar X. zoo terecht zegt, dat de lots verbetering den commiezen was beloofd, zou ik daaraan toe willen voegen bij her haling" en wel omdat ze noodig geoordeeld was, wegens onhoudbaarheid der thans nog geldende bepalingen." Dat de klerken in wanhoop ontsteken is ter hunner appreciatie. Maar het tijdstip" en de wijze" waarop zij dat uiten is toeh niet juist. Waarom niet? De klove (?) zal nu eerst goed zichtbaar worden. *) Daar wordt thans opgewezen, met welk gevolg? Dat de klove niet verbreed wordt en dus niemand iet» krijgt. Als zulks het resultaat is van de actie, dan brengt het deksel op den neus van hem, die het onderste uit de kan wilde hebben, toch wel een leelijk blij vend lidteeken aan. EEXIER. *) Wat denkt men overigens vaa een 8e klasse kantoor waar een klerk kan stijgen tot 2475 gulden en 7e klasse kantoren met 2650 en hooger tegenover een commies Ie klasse ad 2600. Uitzonderingen voor de kler ken, ja wel de goede betrekkingen voor commiezen zijn ook niet gezaaid of is een hoofdcommies dan geheel gelijk gsworden aan een klerk? Posttoestanden. Geachte Heer Redacteur, Mag ik u een weinig plaatsruimte ver zoeken naar aanleiding van het stuk over posttoestanden door X. in de Grroene" van verleden week? Ik zal niet ingaan op de geheele strek king van het stuk; in ieder groot lichaam toch, kan men organisatiefouten ontdekken; en door een sterk vergrootglas gezien, zul len deze bij iemand, die graag aan hervor mingen doet, de noodzakelijkheid van eene reorganisatie" bewijzen de gewenschte staatscommissie zou werkelijk niet zooveel te veranderen vinden. Doch de schrijver beweert ook, dat de zaken bij de posterijen en telegrafie in anti democratische richting gaan, en spreekt het vermoeden uit, dat men den beter bezittenden" stand daar wil gaan bevoorrechten Ea dit nu is vierkant in strijd met de feiten. juist in de laatste jaren heeft men bepa lingen gemaakt, waardoor ieder ambtenaar, die wil, in de gelegenheid, is, vooruit te komen, mits hij daartoe de kennis en de gaven bezit; en heeft men de hinderpalen opgeruimd, die den uit minder stand voort komende en den ongefortuneerde daarbij vroeger in den weg lagen. leder, onverschillig uit welk sociaal mi lieu hij stamt, kan door studie en intellect opklimmen; alleen aan het bezit" van ont wikkeling en bekwaamheid is voorrang toegekend en die voorrang is volkomen democratisch. Met dank voor de plaatsing, A. Y. bij die ge'.egenhei l uitstak, was in z'n heele praktijk niet voorgekomen, zelfs niet in z'n jeugl, toen hij als scheepsdokter op Bangkok voer, waar je Chineesche honden koa koopen met zwarte tongen, maar die niet in de schaduw van de mijne konden staan. Toen meneer de tegenwoordige patroon nog een klein kuitelbuieje was, had hy er al aardigheid in, dan kwam hy op 'c kantoor naast me staan en vroeg of hy m'n tong 's zien mocht en later toen hy voor z'n 3e gedeelte notariaat gezakt was en in den Haag oesters had leeren eten, maakte hij er nog aardigheden over en vroeg of ik ook niet vond dat inkt naar oesters smaakte. Hij dacht me er tusschen te nemen, maar ik had eens in m'n leven oesters gegeten bij m'n neef in lerseke, die verbonden was aan eeu der eerste oesterbanken aldaar en die 's a Tonds clandes tien in z'n pet er wel eens een dozy'n mee naar huis bracht als attentie voor z'n logé, ik bleef dus 't antwoord niet schuldigen zei dat ik 't ook vond, maar dat ik 't op den duur toch met den inkt hield. Eerst later toen hij als patroon hygiënische neigingen kreeg, vergat hij de uien die hij vroeger op mijn hebbelijkheid getapt had en begon zich ernstig te bemoeien me daarvan af te brengen. Hij loofde een kwartje uit voor iederen keer dat ik hem na kantoortijd een onbevlekte tong kon toonen, maar 't maakte hem geen duit armer en mij geen duit rijker. Hij deed spiritus door den inkt, ik kwam aan den drank; toen deed hij er een braakmiddel door, de gevolgen waren niet om te beschrijven; hy liet me met een typewriter ploeteren en dacht 't gewonnen te hebben. Ik speelde er drie dagen op en kreeg waarvan ik 40 jaar zoolang ik met de pen schreef geen last gehad had : schry'fkramp. Toen gaf hij 't op, daar hy bang werd z'n besten afschriftechrij ver in den grond te bederven en nu werk ik rustig verder en my'n oude hebbelijkheid wordt gerespecteerd en als ik met een jaar of wat voor goed de pen afveeg zullen d'r nog genoeg afschriftschrij vers overblijven. Wel allemachtig daar rolt me een dikke klad van de pen... Weg is ie ... d'r is met dien inkt geknoeid... overal bedro? tegenwoordig, waar zijn de dagen dier zuivere inkten, vervaardigd van staal en galnoten, zoo opwekkend en versterkend???"

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl