De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 30 mei pagina 2

30 mei 1909 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDEELAND. Ko. 1666 neergestift, dat niemand twijfelen kon of 't moet «in berwundener Standpurikt zijn. 't Is wel bitter en beklagelijk een collega met zoo'n s weering damnation op de jour nalisten te zien striemen en ik maak me ongerust over de meening, die de lezers van de Groene nu kweeken over den redac teur van het Weekblad. Daarom wil ik u in beraad geven of 't geen deftig werk zou zijn, de menschen, die wekelijks uw artikelen lezen, bericht Ie doen primo: dat 't geen conditio sine qua non is voor een journalist om te kunnen liegen als een Kretenzer; secundo: dat niet «He redacteuren geheel en nauwkeurig voldoen aan de boven genoemde eischen; tertio: dat er ook nog wel krantenmensehen z\jn die, evenals van Alphen's Cornelis, een afkeer van het liegen hebben". Wij denken, dat de heer Eerremans, met dezen eiseh zelfs voor het Bossche Gerechts hof lomend, a\jn pleit niet winnen zou. Wjj hebben den heer Tak n.l. njet ver zekerd, d«t in de journalistiek" zijn bedje gespreid w»a, maar ergens in de journ«listiek", net graoieuseHJk daarlatend «wordifceou'weaen... Wy tobben verder, «oh l zonder werkelijk bedroefd te zj}n, geklaagd <ovar ons getni/s aan Jiopelooze .zmakjes, omdat wg nu voor mr. Tak geen ?branche" hadden in ons «igen Wad. Wij zochten dos voor hem een plaatsje in de... hopelooste journalistiek. Achten wij nu de heele .^ederbmdsche journalistiek eene Kretewieche P ja zelfs een «enigszins betengngk deel dawvsan op Kretenskchen heat «eschaeid:? en aien we in Gtoea «en viüajet e» Krot»? Wwtedete toer, 200 slecht denken wij niet over de provincie, door Bell&my aóetvteeiend beezangen, en ov«r de liefgelegen .?Btad, waar de kermissen dikwijls nog aan genamer uitvallen dan de verkiezingen. A. propos van de verkiezingen, de heer J&errevuKna moet maar eens opletten, onze goede, brmv*, degelj)fc* pers, wordt binnen kort sen minsten* gedurende eenige dagen TOor een Kretenser .béter verstaanbaar. Wg isdden vaa «te Pers geen kwaad gezegd, maar ?dit goede willen we toch iniet verbergen! "Wat te deen aan de gebrekkige Bgbelkeuni* ihgonae leerlingen? Beepreking gehouden op de Al g. Vergad. van het Genootschap van leeraren aan :Nederl. Gymnasia te Gouda op 29 Mei 1909, door Dr. N. J. SINGELS, Ktctor rjh 'Steel. Qymnatvum te utrecht. Toen mij door het Best u ar der Vereeniging van Jesraren aan NederJsndsche Gymnasia werd verzocht «Is inleider op te treden ter (bespreking v.an het onderwerp dat voor enkele oooenbukken u we aandacht zal vragen, nam ik die uitnoodiging .gaarne aan. Niet, omdat ik ooy voorstel, dat ik hulpmiddelen eal kunnen aanbrengen om het kwaad te «'uilen of Tel fa dat <er onmiddellijk maatiMtgeten togen .het te -.besprefcfin euvel zullen kunnen werden toegqpaftt,. /maar omdat ik blij was een gelegenheid te kannen aangrijpen om toga hart te .luchten ower een misstand die müleeda gecnimen tijd gehinderd -had. £n velen met mij. Ik noem -hier in de aller eerst e plaats prof. dr. Knappert, aan wiens boekje: Otas godsdienstonderwijs" ik voor deze bespreking veel ontleende. Eveneens jpref. dr. Is. van Dyck, wiens Verkeerd bigbelgebruik" mij ook bier en daar diende. Die klachten zijn oud. Zullen zjj .het nog laag bky'yen? Ik wil in de volgende rogels wijzen op «en leemt-e die zich maar al te vaak doet b&naerkea, -die de leerlvap, volwassen mensen ge worden en in de maatschappij verteerend, moet gevoelen -en, u^ér nog hem, moet hin deren; die hem ala beschaafd meuech menig maal beschaamd zal doen staan. Wat ik bedoel het is de schandelijke, nagenoeg absolute onwetendheid van het tegenwoordige jongere geslacht omtrent dien BjjbeL, Bybekche uitdrukkingen en zooge naamd Bybelsche geschiedenis, een 'Onwetend heid die wjj aaotrefiea b\j de leerlingen der gymnasia (ik weet het bjj ondervinding), bij die d«r Hooge burgerscholen, bütal van jonge lieden en eek by ouderen uitdezoogeuaamd betere" kringen; niet minder ook bij hen .die zich aanmelden voor het afleggen van allerlei examens, met name voor het lager cmdarwijp. Ik stel hier op den voorgrond, dat ik de wenech te beschouwen geheel uit een IIIIIIIIIIIMIIItlllllllllHllllllllirillMnillllllllHIIIIIMIIIIMIIIItlMMMMIII STOBIES 7AU OOM DaHlËL DOOR THEODOOE. III. Ik had de nacht doorgebracht in oom Danie'e huis. 's Morgens om zeven uur was 't ontbot. Wie 't leven op 'n Afrikaanse plaats kent, zal begrijpen dat ik zorgde niet te laat voor toekfis" 1) te zijn. Eeeds om 5 nur liep ik in de tuin om te zien hoe de krachtige zon z'n zwakke schepsels kwam opbeuren, 'n Poosje later kwam Sarie me gezelschap houden, en ik hielp haar bloemen plukken voor eetkamer- en zitkamer- dekoratie. 't Was zulk heerlik weer, dat ik bijna schrok toen ik bij 't binnenkomen in de eetkamer oom Danie in 'n allersomberste stemming voor hem zag kijken. Morgen pal" zei Sarïe, en morgen oom" volgde mijn groet. Morgen kinders ; zit maar.1'" 't Ontbijt verliep zwijgend. Op blote voeten bewogen de kaffermeiejas door de kamer om 't eten aan te brengen of gebruikt vaatgoed weg te Talmen, of met waaiers en takken de ontelbare vliegen van voedsel en verslindere wegtodrflivwi. Oom Dsuie was blijkbaar geheel met «rnstige -gedachte» bezig ; en niet vóór hÜ't laatote «igeel van z'n lippen had ge veegd, zei hu plotseling, zonder enige verdere inleiding: Ttoeo, geloof jij dat dromen uitkomen ?" N«en oom," zei ik op vragende toon, t Is snaaks. Weet jnlh'e wat ik heb ge droomd'? Ik was dood. Eerst zag ik al 1) Verbastering <van breakfast" = ontbijt. 't engelse woord oogpunt van beschaving en ontwikkeling, dat ik elke kerkelijke verhouding ver van müzet. Een Roonosch-Katholiek, een Israëliet, een Orthodox-, een modern Protestant, een Gere formeerd Christen, re zijn hier allen voor mij gelijk. Wien hunner de schoen paat, trekke haar aan; wie zich van schuld niet bewust is, ga vrij nit. Van een zuivere bedoeling, zonder eenige godsdienst-prop iganda of partij trekken, wensch ik vooraf getuigenis af te leggen. Is die grove onkunde, waarvan ik zoo even sprak, geen schande voor kinderen van het volk, dat zooveel aan het schoone Bijbelboek te danken heelt? Is het niet bedroevend, dat een zoogenaamd beschaafd mensen (het is een histori ch feit 1) ep de vraag wat Gethgemane is, in vollen ernst ten antwoord gaf: en-n Karthaagsche vesting? En de leerlingen van hoogere klassen van een gymnasium zonden n mijne onder vinding kunnen beamen, hoe ontwikkelde jongelieden noch de geschiedenis «m Noach, noch die van Absolon, noch die van Saul en David of Kaïn «n A iel kenden; niet wisten waar en in welk verband uitdrukkin gen als: ik wasch mijn handen in onschuld", ik 'ben niet waard uw zoon genaamd te worden", voorkomen ? Mannen van gevestigde ?positie Mede, die niet wisten wat eigenlijk op Goeden Viydag wordt herdacht, wat het Pinkgterfoest beteekent, mannen die het roerende verhaal van Job meenden terug te vinden in de Jobsiade van Bosch ? Hoe kan iemand iett voelen van al 't geen in ons volk, in onze kttejknnde leeft wanneer bjj tóó onkundig is van -den Bijbel «n wat daarin «taal? D« Bjjbel toch en .zijn inhoud zyn van zulk een oatzagljjken in <loed geweest op onze litteratuur, op ons .geheele volksbestaan Hoe aal men in de Xederlandfche littera tuur kannen genieten van Marnix' Bijenkorf, van Vondels Lucifer en Jephta, van de'reifn ait den Gjjgbreghi; hoe vtan Da Costa'e poëzie die overvloeit van &ernachl\ge Bübelsahe termen? Ik .doe slechts«nkele«repen. Nederlandsche kunst (en niet .de Kaderlandsche allén) Wjj£t een met ie ven zegelen .gesloten boek voor hem, die van de Bjjbelache ge schiedenis niet op de hoogte is. Hij staat vragend voor een afbeelding van David en Saul, een otl'ar van Abraham, een fiimeon in den tempel, «en £ethlebemeche kindermoord, een Engel met vlammend zwaard, en zoovale honderCen van -voorstellingen door onze schilders aan de Heilige Schrift ontleend. Wie zóó wil zijn, plaatst zich buiten het kunst genot; dichters en schilders san ve'e tijden zijn voor hem onbegrijpelijk en dns ongenietbaar. En zoo gaan de jongelieden de wereld in, wanneer zij gymnasium- of hoogere burger school-leerling-ar zyn of wanneer zij de normaalsehool afliepen, met een groote gaping in hun kennis, wetend (of eer nog: ha fwetend) van Socrates en zijuphiloso iiie, van Boedha en zijn streven, van Zoroaster of Confutse wellicht, maar niets of nagenoeg niets wetend in hun jammerlijke onkunde van Jezua en diens leer en dien leven, van de groote profeten «n de richter«n van Israël. Het is 'te begrijpen dat s'emmen opgingen onder de leeraren van den godsdienst, welke niet Klfeen de w armzalige onwetendiieid betreurden en af k-eurden, maar meei nog het bejammerden dat het godsdienstonderwijs zoo weinig meetelt. Ook de on rergehilligheid doodt. En in n, a g men als liberaal-voelend menïch trouw willen blijven aan het openbaar en neutraal onderwijs van de be vaargchool a'f tot de universiteit toe, noch thans mag men het wel uiten; dat men geen vrede kan heb ben mét, neen hooge afkeuring heeft voor den heerschenden geest, die van zooveel niet weten wil, nrt pure, of liever n-pnre onver schilligheid, zooveel wat de beschaving en ontwikteling toch zoo hroodnoDdig hebben. Want 'gelijk de Grieksche kunst tiet klassieke voorbeeld blijft voor al'le ?kunst, waartoe wy als tot de steeds rein-vloeiende bron altijd weer terugkeeren, 7.00 blijft ook laraëls godsdienst, neergelegd in de Bijbelboeken, immer 'het exempel voor de religie en blijfc altijd spreken tot de innigste gevoelens onzer natie. Israël behoort," Pierson zei het terecht, tot onze geestelijke voorouders." Zou niet, nevens voetbalspel entennis game, eenige (zij het ook oppervlakkige) kennis van de geschiedenis van het Christendom noodig zijn, te landden waarvan men leeft, noodig zooal niet voor iemand als Protestant of Roomsen-Katholiek, als Christen, dan toch als Nederlander? Is de geschiedenis onzer dagenle begrijpen zonder eenige kennisvan Groen van Prinsterer, van Kuyper, van het Réveil? Wie kan oordeelen over Calvinisme en Clericalisme, wan neer men den oorsprong niet e*nigszins kent de mensen op mijn begrafenis, en ik kon alles horen wat ze zeiden. Gert van Wijk vertelde aan Japie de Villiers d»t ik eigenlijk altijd wat dom ach tig ben geweest met handel. En hij zei dat hij me dikwels had gewaar schuwd voor Karel Celliers die me verleden jaar zo bedroog met die steenkoncessie. En ik zeg je Theo, hij liegt. Hij heeft me vroeger altijd aangeraden om de zaak door Kar«l te laten doen. Maar hij zal spijt heb ben van die leugen, dat zal Gert. Zo gauw als ik hem zie, zal ik hem zeggen dat zijn vee niet meer door de drift mag komen. Lasteraars kan ik niet verdragen. Nou, en toen kwam ik bij 'n vreselik groot huis met 'n grote peort. Daar stond met grote letters op HEMEL. Ik was blij dat 't er in 't Hollands op stond, anders had ik er mis schien voorbij gereden. Toen ik van mijn paard afstapte, kwam er een oude man en opende de deur. Weet je wie 't was??Ou' predikant Van Zyl. Jij hebt hem nooit gekend. Hij riep: Kom in Danie, kom in. Machtig jong, maar dit was mooi. Daar waren zeker wel honderd kamers. Ik ging door alle kamers heen, de een nog mooier dan de ander. Ik heb eens de mooie kamer van de president z'n vrouw gezien met al die kleine vlammetjes die 'n mens niet kan uitblazen; maar deze kamers waren allemaal veel mooier. En wat 'n mensen, wat 'n mensen! Ik had zeker gedacht dat Frans van der Spuy daar ook zon wezen altijd ouderling in de kerk geweest en ik vroeg aan verscheiden mensen naar hem, maar geen een had hem daar ooit gezien. Dat spijt me weselik voor hem, want dan is hy dus op die andere plek. Weet je wie ik daar ook gezien heb ? Die James Holbrook, die myn paarden heeft gestolen. Ja daar zijn snaakse dingen. Maar Jaates kende Hollands, anders was hij er nooit gekomen. Jong' Theo, ik moet dit toch aan de president vertellen, dat de naam Hemel in 't Hollands was. Hij kan dit in de volksraad (ik zeg niet: geheel en al!) en wanneer men op den geheel vreemden bodem der onver schilligheid staat. Plato zegt het zoo juist: de vorming tot humaniteit is de ware vorming voor het leven." Die menscivorming sluit in: het worden tot redelijke, zelfstandige, reiu-denkende en voelende wezens, niet tot gevoellooze raderen van een mechanisme, die zich niet bewust zijn van hunne werking. Systematiech mag de cpenbare school zich daarmee wel niet inlaten, doch geen goed docent zal zich de gelegenheid laten ontglippen om met paedagogischen takt te wijzen op het nuttige, wenschelijke, nooiige daarvan. Dtn Bijbel niet te "kennen (zegt prof. Knappert) wat is het anders, dan niet in aanraking te zijn geweest met dat geheel eigenaardig geestelijk leven, die bekoring van verheven vroomheid, waar ran vele zijner bladzijden vol zijn in overvloedigen rijkdom? Het streven naar idealen is helaas! ver minderd,- een enthousiast wordt veelal uit gelachen ; de nuchtere, veeleischende wereld met hare zorgen en nooden en plic'iten heeft de menscben voor het grootste deel in beslag genomen. En terwijl voor de veifljning en veredeling van het gemoedsleven n middel naast andere, werd aangevend, n.l.Jiet leien en kennen en genieten vanden Bijbel, wordt de toepassin 4 van dit middel in onze dagen schromelijk verwaarloosd. TSn dat juist in de zoogenaamd ontwikkelde, beschaafde krin gen, die meenen op ander gebied genoegzaam voedsel voor de bevrediging van huune verlangens en behoefte te kannen vinden. Reeds bijkans veertigjanen geleden (in 1670) toonden Gort «n Hooyiaas en Kuenan, door de uitgave van hun zeker te weinig gebruikten Bijbel voor jongelieden", dat zjj overtuigd waren van de noodzakelijkheid, dtn inioud der Bijbelboeken, niet dogmatisch, maar histo risch meegedeeld, meer onder de oogen 'te brengen van de toenmalige jeugd. Nog beeft dat boek zijn waarde niet verloren en gaarne zou ik het, naast andere, willen aanbevelen voor het door mübeoogde doel. Ik weet het: op de openbare school is godsdienst-onder wijs uitgesloten. De dogma tiek is (het zij met dankbaarheid in her innering gebracht) voor de jeugd uit den booze verklaard. Maar bevat niet de Bijhei, evengoed als de heilige boeken van Boeida, van de Edda, van den Koran, ean levens wijsheid, waaruit onze vermoeide, af getobde, terneergedrukte, sennwziefee, soms ver twijfelende wereld verkwikking en herstel en opwekking kan putten? En dan : ontelbare Bijbeltche uitdrukkingen zijn in onze taal opgesoigen, hebbea onze scbrijf- en spreektaal ioallelagendoortrokken. Mochten deze zegswijzen en zins vendiagen verdwijnen (en hij de jongere auteurs i« dit reeds langzamerhand wiar te nemen!) ze zouden onze taal onmetelijk verarmen, beroo^en van ?eel zoetvloeiende, veel krachtig gelijnde, forgch geteekende termen. Een schat van heelden, een reeks van schilderachtige zegswijzen, werden door de spreek-en schrijf taal aan dan Bijbel ontleend en doortrok ons ceder land-ch idioom met een aroma, een zoaten geur, een specerij die er «en prikkeleaden smaak aan verleent. Wat Lathor deed voor de Daitjsche taal, die door zijn Bijbel vertaling een nieuwe taal schiep cf althans vastlegde, deed de Staten vertaling voor onze gewesten. Zjjn ouders niet verplicht, zoowel van een moreel, als van een praktisch-wetenschappelijk standpunt gezien, hunne kinderen in de gelegenheid te stellen de feschiedenissen in den Bijbel vervat te doen kennen, natuurlijk zonder dogmatische toevoegsels, waardoor men .gevaar zou loopen duodecimo-theologanten te kweeken. Afwezigheid van dergelijke kennis moet men betreuren, alleen reeds om de .gelijktijdige afwezigheid een er wenschelijke en noodige beschaving en ontwikkeling. Onze klacht over onbekendheid met den Bijbel wordt niet alleen in Nederland ver nomen. Ze is algemeen. In Engeland jammerde daarover reeds in 1873 Matthew Arnold, de bekwame dichter en essayist in zjjn Literature and Dogma." Hij is het vooral geweest die er in zjjn vaderland nadruk op legde, dat men den Bijbel niet als een vat vol dogma, maar als litteratuur moet opvatten. Ik wil het nog eens herhalen: onze be schaving is in hare beste bestanddeelen gemoeid met het bedroevend feit dat voor den Bijbel hoe langer zoo meer de ran{ en beteekenis als volksboek verloren gaat, dat hij niet meer als vroeger door de beschaafden gelezen en gekend wordt. Een machtig en invloedrijk instrument, men mag zeggen wat men wil, van volksontwikkeling en volksbeschanng, gaat verloren. Werden maar stukken uit den Bijbel in zeggen aan die kerels die altijd schreeuwen dat de kinders op school Engels moeten leren. Maar wat voor mij zo vreemd was, ik mocht nergens gaan zitten: ze liepen allemaal heen en weer. Eindelik kwam 'n prachtig geklede jonge man in met allemaal sterren en zonnen op z'n hoofd. Al de mensen be gonnen te zingen en te dansen: dat was onze Heer zelf. En ik had helemaal vergeten om myn pijp uit mijn mcnd te vatten. De Heer kwam met donkere boze ogen naar mij toe: en toen begonnen ze van alle i anten te roe pen: onrein, onrein I" Ik keek rond om te zien wat ze bedoelden en van schrik viel mijn pijp uit m'n moni. 't Was of de hele grond onder me weg zakte en de zolder naar beneden kwam; de hele kamer begon te draaien; 't werd al donkerder en donkerder; 't geroep van onrein"! werd al luider en luider, tot in eens 'n knal als van 'n kanon ,,pa-a--a-a-n-g''! mij wakker schrikte. Ik zat vóór m'n bed op de grond ... Nou Theo jij gelooft niet aan dromen zeg je. Hoe kan ik dan alles zo duidelik zien net zo als 't is, mensen en alles ? ... Wat ?" Och oom dat kan ik ook zo pre«ies niet uitleggen, maar ik geloof er niet aan l" Theo, in de bijbel staat ook dit de Heer tegen de mensen sprak in dromen. Jij gelooft ook in de bijbel. Als de Heer dat vroeger kon doen, waarom dan nu niet meer?" Ik voelde me niet geroepen om oom Danie te zeggen dat ik dit argument volkomen gezond vond, en daarom tot de konkluzie kwam dat die dromen in de bijbel ook maar dichterlike dromerijen zijn. Dus zweeg ik. En alle aanwezigen zagen in eerbiedige bewon dering naar de oude man op. Ik begreep dat iedereen me heel erg dwaas moest vinden en trachtte de schijn te redden door eindelik te zeggen: dan kan oom ook wel aan spoken geloven." Neen spoken niet, wel dwaalgeesten. Dat die er zijn weet ik zeker" (tot op dit ogenblik bloemlezingen opgenomen! Waarom zon dit niet kunnen geschieden? Het heeft mij steeds verwonderd nimmer in anthologiën aan grijpende passages (en ze zijn er zoo vele!) uit den Bijbel te hebben aangetroffen. Wel worden daarin gedichten gevonden van poëten bedeld dóór den Bijbel, gedichten over Bijbelsche onderwerpen, wél vertalingen van dichters van allerlei lindaard, waarom gén stukken uit dien Hebreeuwschen en Grieksohen letterkundigen schat ? Hebben de pruik-poëtasters uit de 17e, 1.8e en lOaeeuw soms zooveel meer waarde dan de onstetflyke werken van dichters, de lof- en klaagliederen, die de eeuwen hebben doorgemaakt, die m lioenen menechen hebben gesticht en getroost? Hier staan wij voor twee hoogst moeilijke vragen : aan wien de schuld en wat hieraan te doen ? De eerste vraag zou moeten beantwoord worden met een in-staat van-beschuldiging stellen van vele personen en van afkeuring van vele toestanden: een samengesteld en verward requisitoir, zelfs een beschuldiging van menschen die persoonlijk minder echuld hebben dan de omstandigheden. En daarom wil ik geen personen noemen, maar vragen : hoe kennen wij, behoorenJ tot een geslacht, n, twee, generaties ouder, den Bijbel wél? Wij gingen in onze jeugd ter kerk; wij hoorden thuis uit den Bijbel lezen, ie ij gingen ter catechesatie, wij hoorden op wandelingen en in echemeravonden uit de heilige geschLeianisaen vertellen. Al deze gunstige onstandigheden brachten ons de kennis van den Bgbel nader en in de vijftien of twintig jaren onzer jeugd maakten wij aldus de geheele gewijde geschiedenis door. Maar in hoe weinige gezinnen der zoo genaamd beschaafden wordt nog uit den Bijbel vóórgelezer, nog in den B (j bel gelezen ? Wat is het getal gering der intellectaeelen, die nqg de kerk bezoeken, om daur, zoo .al niet sterking in den levenss'rijd en troost in lijden te vinden, althans te hooren vau de Bijbel-figuren en Bijbelverbalen? En de catechesatie! Vele leerlitgen van middelbare scholen gaan niet meer ter catechesatie, bezoeken geen lea van een godsdienstonderwij aer. Maar er zijn onder de zoogenaamd niet-kerkecbe ou Iers wel, die, na met eiken formelijken godsdienst en metde kerk te hebben gebroken, toch nog, niettegenstaande hun vrees voor dogmsn onderwijs, het praktisch nut inzien van godsdienstwetenschap en daarom hunne kinderen ter catechesatie zenden. Maar vele kinderen en jongelieden ontvangen geen godsdienstonderricht en missen daardoor de allereerste noodige voeling met de Kennis van den Bijbel". Aan zulke ouders zou ik willen toeroepen: keert terug van die dwalinz, laat uwe kinderen leeren wat zij zoo brood-noodig hebben, de kennis van den inhoud des Bijbels, de kennis van het samenstel der godsdiensten. Gij behoeft daarmee nog niet vooruit te loopen op het doen eener belijdenis en het aansluiten bij een kerkgenootschap, zoo gij daarvoor bang zijt. Laat uwe kinderen in die bijeenkomsten de kennis opdoen, waarvan het gemis hun in hun 7olg«nd leven zoo onnaemlijk veel schade kan bezorgen". Maar tevens zou ik hun toea-oepen: ziet w-el toe -wanneer gij dien hoogst aanbevelenswaardigen stap gaat doen, aan wien gij de leiding uwer kinderen toevertrouwt. Is het u te doen om de kennis van Bijbeleche geschiedenis, de ge beurtenissen, beschreven in het oude en nieuwe testament, kiest dan ook predikanten of gods dienst-onderwijzers die deze, laat het zyn op zoogenaamd ouderwetsche manier.behandelen. Want mij zijn tal van cathechisatiëa bekend waar ethiek en hoogere zedeleer en Boedhisme worden behandeld, waar Ibsen's drama's, Goethe's Faust e. d. worden besproken, maar waar de zoogenaamde verhaaltjes" uit den Bijbel, die toch zoo opbouwend en leerrijk aiju, worden overgelaten aan d« Dii Jlinores op godsdienstonderwijsterreiD, die deze weten schap aan de leerlingen moeten hebben bij gebracht vóór ze naar de groote" cateche satie worden gezonden. Men onderstelt dat alles als bekend. Helaas! het moest het zijn, mair is het slechts zelden ! Wat kaïi ons gymnasiaal onderwijs in dezen doen ? In het kader van het leerplan weinig of niets. B(j het behandelen der algemeene geschiedenis kan hoogstens, wanneer bij de Oostersche volkeren de Israëlieten ten sprake komen, hunne geschiedenis wat uitgebreider worden behandeld. Doch veel zal dit niet geven. Men kan den raad geven geschikt e lectuur ter band te nemen : den Bijbel voor jonge lieden vanOarten Hooykaas kan dan«nkelen ten goede komen. En nog andere werken zal men kunnen aanbevelen. Toch zal dit ook al weer weinigen helpea. heb ik nop niet kunnen begrijpen welk ver schil er volgens oom Danie tussen dwaal geesten" en spoken" bestaat, doch dat doet er niet toe) want ik heb ze zelf gezien. Laat ik je vertellen hoe dat was. Mijn vader was 'n godvrezende man. En hij is ook heel oud geworden. Toen hij 88 jaar was, juist de morgen van zijn verjaardag zag hij een wi'.te gedaante vóór zijn bed staan, die tegen hem zei: laatste jaar". Eerst zei vader er niets van tegen onp, want hij dacht dat 't misschien verbeelding was. Maar elke morgen zotegen zonsopgang kwam de blinkende geest weer, keek hem strak aan, sprak graf-langzaam: laatste jaar!" en verdween dan op eens. Een dag vertelde vader het ons. Toen gingen mijn broer en ik bij vader in dezelfde kamer slapen, maar weken lang hoorden en zagen we niets.We dachten dus dat de oude man dommelii? of kinds werd, en vergaten het spoedig. Toch blsven we in zijn kamer slapen.En einde lik 't was de eersteJulie hoorden we 's mor gens om zowat half vier wat in de kamer heen en weer schuiven. We sprongen tegelijk op, en zagen vóór 't bed 'n ding staan, groter dan de grootste mens die ik ooit gezien heb of zien zal. Z'n ogen waren vlammen iu ron Je kerk vensters. Z'n handen waren zonder vlees, lange heen-vingers die om een groot roes geklemd waren. Haar had hij helemaal niet, ook geen baard. Wij stonden beiden doodstil, en ik voelde geen leven meer in m'n voeten. Toen opende de geest langzaam z'n grote mond, precies alsof de ijzeren deur van 'n tronk 1) werd opengedraaid, en hij sprak met 'n graf-diepe stem: de laatste dag!" Mjjn vader viel met een bons achterover; en ik stond alsof de hangman voor me was met opgeheven zwaard. Maar myn broer was altijd 'n durfzame kerei; hij greep in de hoek naar z'n geweer dat hij 's avonds altijd ge 1) Gevangenis. Een ander middel zou wellicht baten, zou althans te beproeven zijn: het beschikbaar stellen van n of twee uren bniten de lesnren waarin (natuurlijk facultatief) aan die leerlingen nier oudere er prijs op stellen, les in de Bijbelsche geschiedenis wordt ge geven. Een les, die niet mag worden: dog matisch godsdienstonderwijs, maar zie h moet bepalen tot geschiedenis, zóódat leerlingen van alle gezindten, orthodoxen als modernen, Katholieken als Israëlieten ze zonden kunnen bijwonen, zonder gevaar van aanstoot te nemen. Veel, zoo niet alles hangt hier af van de keuze van den onderwijzer. Een hoogst moeilijke (aak wacht hem, een taak waarvoor zeker niet overal licht een geschikte persoon zal te vinden zijn. Dat is de eenige weg, dien ik mij kan voorstellen, geschikt om uit den toestand te geraken waarin wij langzamerhand vervallen zijn. Wat wij leeraren aan de scholen kunnen doen, beteekent zeer weinig, zelfs al laten wij geen gelegenheid voorbij gaan om te verklaren op Bijbekch gebied wat uitlegging behoeft. Dat gaat niet systematisch, maar occasioneel. Noodig hebben wij: een jarenlaag volgehouden stelselmatig onderricht 'in de Bijbelsohe geschiedenis, dat de leerlingen gemeenzaam maakt met Bijbel&che termen «u personen en toestanden. Daarin zullen zij een hulpmiddel aantreffen om litteratuur en kunst van ons land en van andere volke ren te verstaan en zullen zij gevrijwaard wezen tegen een beschamende, hinderlijke en machtelooze onwetendheid op dit gebied. Zij die daartoe willen medewerken doen m. i. aan onze jeugd een goed werk van beschaving. Utrecht. N. J. SINGELS. imiMiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiHiiitiiiiiiiiitiiiMiiiiiimiiMimiH Minimum in ie Eoeftstail, Het zal nu wel haast vyf tien jaren geleden zyn dat Joh. Wagenaar zijn Schipbreuk" schreef. En hoeveel uitvoeringen hebben er wel van plaate gevonden in ons land? Het zou mij niet ver worderen als Wagenaar aelf er de tel by kwijt geraakt is. En steeds treft het w«r>k op nieuw door het leuk-raèe van de talrijke zetten en het grappige gebruik dat hij van den tekst gemaakt heeft. Op een andere plaatsin dit nummer schrijf ik over humor in de muziek. Ook ,bij Wagenaar treft men dien beerlijken humor, die een goed- lacheen mensen een u ar van frissche en geestige vroolijkhtód bezorgt. Het Liefdadigheidfconcert" dat voor Jong Nederland" Zaterdag 22 deaer in het Concert gebouw gearrangeerd was, had De Schip breuk" als hoofdnummer op zyn programma. Vreesde ik een oogenblik dat een koor als de Kon. Oratorium-Vereeniging met zyn vier a vijf honderd zangers de intimiteit van het werk wel wat verloren zou doen gaan, die Trees is door de uitvoering jydel gebleken, want de dames en -heeren leden der OratoriumVereeniging waren er zóó in velen zongen hun partij uit het hoofd dat men geen oogenblik de sterke bezetting als een diukkende last ondervond. De solopartijen waren by' mevrouw Broek Landréen de heeren End. van Schaik en Johan Schmier, benevens een paar ongenoemde koorleden, in de besten handen. In het eerste deel werd een Ode aan de Vriendschap" mede van Wagenaar uitge voerd, waarby men reeds gelegenheid had te gissen wat ons met de Schipbreuk" te wachten stond. Trekjes als die van 't ge vlochten wiegjen dat in puin stort, of van de zuigpomp en dan de walg met de bege leiding op Vriendschap-schap, zyn alleraar digste proeven van numoristische muziek. Mejuffrouw G. E. Jacobs, een zeer sym pathieke zangeres zong een viertal liederen van Catih. van Bennes, de Lange, Spoel en n uit den bundel van Lootens en Feys. Me j. Jacobs heeft een zeer verzorgde, duidelijke uitspraak ; haar stem moet echter in het hoofdregister nog ter dege ontwikkeld worden ; de zachte refreinen uit de Nederige geboorte" strekken hiervan tot bewys. Het koor zong voorts nog een viertal liederen uit den Valerius-bundel. Naast het vele mooie en goeie wat daarin te waardeeren was, viel mij op de scherpe, open en vlakke uitspraak van enkele klinkers, b.v. in Merk toch hoe sterk". De heer Wagenaar diiigeerde met beslistladen daar neerzette, en eer iemand wist of begreep wat hy deed, schoot hy 't af. Daar was 'n verschrikkelik gerammel alsof't raam stukgeslagen werd; en toen de kruitdamp opgetrokken was, was de geest weg. Geen spoor was er van hem te zien. De kogel van myn broer z'n geweer had de muur stuk gemaakt, en 't raam had geen stukje heel meer. M'n broer heeft altyd beweerd dat 't 'n man was die pa kwam verschrikken; en dat die door 't raam gesprongen en ontvlucht is. Maar ik heb de geest zelf gezien en ik weet zeker dat 't geen menselik wezen was. En daarom zeg ik: er zijn dwaalgeesten, al geloof ik niet aan spoken. Na die morgen heeft pa de geest niet weer gezien: hij is diezelfde middag gestorven." Tegen een dergelijke overtuiging heb ik nooit kans gezien te praten. Ik zweeg dus als de anderen, terwijl oom Danie plecht statig opstond om 't dankgebed (?Heer wij danken u voor deze spijzen danken, Amen I"... wat dat tweede danken" er altijd bij moest doen, heb ik altijd vergeefs trachten te be grijpen) ... om 't dankgebed uit te spreken en stipte toen even gewichtig de kamer uit. Juist toen hij de drempel wilde overstappen, liet de zware kafferstem van Ou' Jonas" zich uit de hoek horen: Baas, het baas in zij' droom daar K> ok Kaffers en Hotnots gezien, of was hulle net mar almal witmense gewees' ?" en 't oude gezicht drukte angstige verwachting uit. Oom Danie stond even stil als om zich te bedenken, en antwoordde toen volkomen ernstig: altemets 1) was daar van jullo nasie ik denk daar was mar ek het hulle nie gezien nie': ek was nie in die kombuis 2) gewees' nie." Toen barstte ik in zo'n schaterlach uit, dat oom Danie veertien dagen lang niets tegen me sprak.behalveeenkort-afgegromd goeden dag. 1) Misschien. 2) Keuken.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl