Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDEELAND.
Ko. 1666
neergestift, dat niemand twijfelen kon of
't moet «in berwundener Standpurikt zijn.
't Is wel bitter en beklagelijk een collega
met zoo'n s weering damnation op de jour
nalisten te zien striemen en ik maak me
ongerust over de meening, die de lezers
van de Groene nu kweeken over den redac
teur van het Weekblad.
Daarom wil ik u in beraad geven of 't
geen deftig werk zou zijn, de menschen,
die wekelijks uw artikelen lezen, bericht
Ie doen primo: dat 't geen conditio sine
qua non is voor een journalist om te kunnen
liegen als een Kretenzer; secundo: dat niet
«He redacteuren geheel en nauwkeurig
voldoen aan de boven genoemde eischen;
tertio: dat er ook nog wel krantenmensehen
z\jn die, evenals van Alphen's Cornelis, een
afkeer van het liegen hebben".
Wij denken, dat de heer Eerremans, met
dezen eiseh zelfs voor het Bossche Gerechts
hof lomend, a\jn pleit niet winnen zou.
Wjj hebben den heer Tak n.l. njet ver
zekerd, d«t in de journalistiek" zijn bedje
gespreid w»a, maar ergens in de
journ«listiek", net graoieuseHJk daarlatend
«wordifceou'weaen... Wy tobben verder,
«oh l zonder werkelijk bedroefd te zj}n,
geklaagd <ovar ons getni/s aan Jiopelooze
.zmakjes, omdat wg nu voor mr. Tak geen
?branche" hadden in ons «igen Wad. Wij
zochten dos voor hem een plaatsje in de...
hopelooste journalistiek. Achten wij nu
de heele .^ederbmdsche journalistiek eene
Kretewieche P ja zelfs een «enigszins
betengngk deel dawvsan op Kretenskchen
heat «eschaeid:? en aien we in Gtoea «en
viüajet e» Krot»?
Wwtedete toer, 200 slecht denken wij
niet over de provincie, door Bell&my
aóetvteeiend beezangen, en ov«r de liefgelegen
.?Btad, waar de kermissen dikwijls nog aan
genamer uitvallen dan de verkiezingen.
A. propos van de verkiezingen, de heer
J&errevuKna moet maar eens opletten, onze
goede, brmv*, degelj)fc* pers, wordt binnen
kort sen minsten* gedurende eenige dagen
TOor een Kretenser .béter verstaanbaar.
Wg isdden vaa «te Pers geen kwaad
gezegd, maar ?dit goede willen we toch
iniet verbergen!
"Wat te deen aan de gebrekkige
Bgbelkeuni* ihgonae leerlingen?
Beepreking gehouden op de Al g. Vergad.
van het Genootschap van leeraren aan
:Nederl. Gymnasia te Gouda op 29
Mei 1909, door Dr. N. J. SINGELS,
Ktctor rjh 'Steel. Qymnatvum te utrecht.
Toen mij door het Best u ar der Vereeniging
van Jesraren aan NederJsndsche Gymnasia
werd verzocht «Is inleider op te treden ter
(bespreking v.an het onderwerp dat voor
enkele oooenbukken u we aandacht zal vragen,
nam ik die uitnoodiging .gaarne aan. Niet,
omdat ik ooy voorstel, dat ik hulpmiddelen
eal kunnen aanbrengen om het kwaad te
«'uilen of Tel fa dat <er onmiddellijk
maatiMtgeten togen .het te -.besprefcfin euvel zullen
kunnen werden toegqpaftt,. /maar omdat ik
blij was een gelegenheid te kannen aangrijpen
om toga hart te .luchten ower een misstand
die müleeda gecnimen tijd gehinderd -had.
£n velen met mij. Ik noem -hier in de aller
eerst e plaats prof. dr. Knappert, aan wiens
boekje: Otas godsdienstonderwijs" ik voor
deze bespreking veel ontleende. Eveneens
jpref. dr. Is. van Dyck, wiens Verkeerd
bigbelgebruik" mij ook bier en daar diende.
Die klachten zijn oud. Zullen zjj .het nog
laag bky'yen?
Ik wil in de volgende rogels wijzen op «en
leemt-e die zich maar al te vaak doet
b&naerkea, -die de leerlvap, volwassen mensen ge
worden en in de maatschappij verteerend,
moet gevoelen -en, u^ér nog hem, moet hin
deren; die hem ala beschaafd meuech menig
maal beschaamd zal doen staan.
Wat ik bedoel het is de schandelijke,
nagenoeg absolute onwetendheid van het
tegenwoordige jongere geslacht omtrent dien
BjjbeL, Bybekche uitdrukkingen en zooge
naamd Bybelsche geschiedenis, een 'Onwetend
heid die wjj aaotrefiea b\j de leerlingen der
gymnasia (ik weet het bjj ondervinding), bij
die d«r Hooge burgerscholen, bütal van jonge
lieden en eek by ouderen uitdezoogeuaamd
betere" kringen; niet minder ook bij hen
.die zich aanmelden voor het afleggen van
allerlei examens, met name voor het lager
cmdarwijp.
Ik stel hier op den voorgrond, dat ik de
wenech te beschouwen geheel uit een
IIIIIIIIIIIMIIItlllllllllHllllllllirillMnillllllllHIIIIIMIIIIMIIIItlMMMMIII
STOBIES 7AU OOM DaHlËL
DOOR
THEODOOE.
III.
Ik had de nacht doorgebracht in oom
Danie'e huis. 's Morgens om zeven uur was
't ontbot. Wie 't leven op 'n Afrikaanse
plaats kent, zal begrijpen dat ik zorgde niet
te laat voor toekfis" 1) te zijn. Eeeds om
5 nur liep ik in de tuin om te zien hoe de
krachtige zon z'n zwakke schepsels kwam
opbeuren, 'n Poosje later kwam Sarie me
gezelschap houden, en ik hielp haar bloemen
plukken voor eetkamer- en zitkamer- dekoratie.
't Was zulk heerlik weer, dat ik bijna schrok
toen ik bij 't binnenkomen in de eetkamer
oom Danie in 'n allersomberste stemming
voor hem zag kijken.
Morgen pal" zei Sarïe, en morgen oom"
volgde mijn groet.
Morgen kinders ; zit maar.1'"
't Ontbijt verliep zwijgend. Op blote voeten
bewogen de kaffermeiejas door de kamer om
't eten aan te brengen of gebruikt vaatgoed
weg te Talmen, of met waaiers en takken de
ontelbare vliegen van voedsel en verslindere
wegtodrflivwi. Oom Dsuie was blijkbaar geheel
met «rnstige -gedachte» bezig ; en niet vóór
hÜ't laatote «igeel van z'n lippen had ge
veegd, zei hu plotseling, zonder enige verdere
inleiding:
Ttoeo, geloof jij dat dromen uitkomen ?"
N«en oom," zei ik op vragende toon,
t Is snaaks. Weet jnlh'e wat ik heb ge
droomd'? Ik was dood. Eerst zag ik al
1) Verbastering <van
breakfast" = ontbijt.
't engelse woord
oogpunt van beschaving en ontwikkeling, dat
ik elke kerkelijke verhouding ver van müzet.
Een Roonosch-Katholiek, een Israëliet, een
Orthodox-, een modern Protestant, een Gere
formeerd Christen, re zijn hier allen voor mij
gelijk. Wien hunner de schoen paat, trekke
haar aan; wie zich van schuld niet bewust
is, ga vrij nit. Van een zuivere bedoeling,
zonder eenige godsdienst-prop iganda of partij
trekken, wensch ik vooraf getuigenis af te
leggen.
Is die grove onkunde, waarvan ik zoo even
sprak, geen schande voor kinderen van het
volk, dat zooveel aan het schoone Bijbelboek
te danken heelt?
Is het niet bedroevend, dat een zoogenaamd
beschaafd mensen (het is een histori ch feit 1)
ep de vraag wat Gethgemane is, in vollen
ernst ten antwoord gaf: en-n Karthaagsche
vesting? En de leerlingen van hoogere klassen
van een gymnasium zonden n mijne onder
vinding kunnen beamen, hoe ontwikkelde
jongelieden noch de geschiedenis «m Noach,
noch die van Absolon, noch die van Saul
en David of Kaïn «n A iel kenden; niet
wisten waar en in welk verband uitdrukkin
gen als: ik wasch mijn handen in onschuld",
ik 'ben niet waard uw zoon genaamd te
worden", voorkomen ? Mannen van gevestigde
?positie Mede, die niet wisten wat eigenlijk op
Goeden Viydag wordt herdacht, wat het
Pinkgterfoest beteekent, mannen die het
roerende verhaal van Job meenden terug te
vinden in de Jobsiade van Bosch ?
Hoe kan iemand iett voelen van al 't geen
in ons volk, in onze kttejknnde leeft wanneer
bjj tóó onkundig is van -den Bijbel «n wat
daarin «taal?
D« Bjjbel toch en .zijn inhoud zyn van zulk
een oatzagljjken in <loed geweest op onze
litteratuur, op ons .geheele volksbestaan
Hoe aal men in de Xederlandfche littera
tuur kannen genieten van Marnix' Bijenkorf,
van Vondels Lucifer en Jephta, van de'reifn
ait den Gjjgbreghi; hoe vtan Da Costa'e poëzie
die overvloeit van &ernachl\ge Bübelsahe
termen? Ik .doe slechts«nkele«repen.
Nederlandsche kunst (en niet .de Kaderlandsche
allén) Wjj£t een met ie ven zegelen .gesloten
boek voor hem, die van de Bjjbelache ge
schiedenis niet op de hoogte is. Hij staat
vragend voor een afbeelding van David en
Saul, een otl'ar van Abraham, een fiimeon in
den tempel, «en £ethlebemeche kindermoord,
een Engel met vlammend zwaard, en zoovale
honderCen van -voorstellingen door onze
schilders aan de Heilige Schrift ontleend. Wie
zóó wil zijn, plaatst zich buiten het kunst
genot; dichters en schilders san ve'e tijden zijn
voor hem onbegrijpelijk en dns ongenietbaar.
En zoo gaan de jongelieden de wereld in,
wanneer zij gymnasium- of hoogere burger
school-leerling-ar zyn of wanneer zij de
normaalsehool afliepen, met een groote gaping
in hun kennis, wetend (of eer nog: ha
fwetend) van Socrates en zijuphiloso iiie, van
Boedha en zijn streven, van Zoroaster of
Confutse wellicht, maar niets of nagenoeg
niets wetend in hun jammerlijke onkunde
van Jezua en diens leer en dien leven, van de
groote profeten «n de richter«n van Israël.
Het is 'te begrijpen dat s'emmen opgingen
onder de leeraren van den godsdienst, welke
niet Klfeen de w armzalige onwetendiieid
betreurden en af k-eurden, maar meei nog het
bejammerden dat het godsdienstonderwijs
zoo weinig meetelt. Ook de on rergehilligheid
doodt. En in n, a g men als liberaal-voelend
menïch trouw willen blijven aan het openbaar
en neutraal onderwijs van de be vaargchool
a'f tot de universiteit toe, noch thans mag men
het wel uiten; dat men geen vrede kan heb
ben mét, neen hooge afkeuring heeft voor den
heerschenden geest, die van zooveel niet
weten wil, nrt pure, of liever n-pnre onver
schilligheid, zooveel wat de beschaving en
ontwikteling toch zoo hroodnoDdig hebben.
Want 'gelijk de Grieksche kunst tiet klassieke
voorbeeld blijft voor al'le ?kunst, waartoe wy
als tot de steeds rein-vloeiende bron altijd
weer terugkeeren, 7.00 blijft ook laraëls
godsdienst, neergelegd in de Bijbelboeken,
immer 'het exempel voor de religie en blijfc
altijd spreken tot de innigste gevoelens onzer
natie. Israël behoort," Pierson zei het terecht,
tot onze geestelijke voorouders."
Zou niet, nevens voetbalspel entennis game,
eenige (zij het ook oppervlakkige) kennis van
de geschiedenis van het Christendom noodig
zijn, te landden waarvan men leeft, noodig
zooal niet voor iemand als Protestant of
Roomsen-Katholiek, als Christen, dan toch als
Nederlander?
Is de geschiedenis onzer dagenle begrijpen
zonder eenige kennisvan Groen van Prinsterer,
van Kuyper, van het Réveil? Wie kan
oordeelen over Calvinisme en Clericalisme, wan
neer men den oorsprong niet e*nigszins kent
de mensen op mijn begrafenis, en ik kon
alles horen wat ze zeiden. Gert van Wijk
vertelde aan Japie de Villiers d»t ik eigenlijk
altijd wat dom ach tig ben geweest met handel.
En hij zei dat hij me dikwels had gewaar
schuwd voor Karel Celliers die me verleden
jaar zo bedroog met die steenkoncessie. En
ik zeg je Theo, hij liegt. Hij heeft me
vroeger altijd aangeraden om de zaak door
Kar«l te laten doen. Maar hij zal spijt heb
ben van die leugen, dat zal Gert. Zo gauw
als ik hem zie, zal ik hem zeggen dat zijn
vee niet meer door de drift mag komen.
Lasteraars kan ik niet verdragen. Nou,
en toen kwam ik bij 'n vreselik groot huis
met 'n grote peort. Daar stond met grote
letters op HEMEL. Ik was blij dat 't er in
't Hollands op stond, anders had ik er mis
schien voorbij gereden. Toen ik van mijn
paard afstapte, kwam er een oude man en
opende de deur. Weet je wie 't was??Ou'
predikant Van Zyl. Jij hebt hem nooit gekend.
Hij riep: Kom in Danie, kom in. Machtig
jong, maar dit was mooi. Daar waren zeker
wel honderd kamers. Ik ging door alle kamers
heen, de een nog mooier dan de ander. Ik
heb eens de mooie kamer van de president
z'n vrouw gezien met al die kleine
vlammetjes die 'n mens niet kan uitblazen; maar
deze kamers waren allemaal veel mooier. En
wat 'n mensen, wat 'n mensen! Ik had zeker
gedacht dat Frans van der Spuy daar ook
zon wezen altijd ouderling in de kerk
geweest en ik vroeg aan verscheiden
mensen naar hem, maar geen een had hem
daar ooit gezien. Dat spijt me weselik voor
hem, want dan is hy dus op die andere plek.
Weet je wie ik daar ook gezien heb ? Die
James Holbrook, die myn paarden heeft
gestolen. Ja daar zijn snaakse dingen. Maar
Jaates kende Hollands, anders was hij er nooit
gekomen. Jong' Theo, ik moet dit toch aan
de president vertellen, dat de naam Hemel
in 't Hollands was. Hij kan dit in de volksraad
(ik zeg niet: geheel en al!) en wanneer men
op den geheel vreemden bodem der onver
schilligheid staat.
Plato zegt het zoo juist: de vorming tot
humaniteit is de ware vorming voor het
leven." Die menscivorming sluit in: het
worden tot redelijke, zelfstandige,
reiu-denkende en voelende wezens, niet tot gevoellooze
raderen van een mechanisme, die zich niet
bewust zijn van hunne werking. Systematiech
mag de cpenbare school zich daarmee wel
niet inlaten, doch geen goed docent zal zich
de gelegenheid laten ontglippen om met
paedagogischen takt te wijzen op het nuttige,
wenschelijke, nooiige daarvan.
Dtn Bijbel niet te "kennen (zegt prof.
Knappert) wat is het anders, dan niet in
aanraking te zijn geweest met dat geheel
eigenaardig geestelijk leven, die bekoring
van verheven vroomheid, waar ran vele zijner
bladzijden vol zijn in overvloedigen rijkdom?
Het streven naar idealen is helaas! ver
minderd,- een enthousiast wordt veelal uit
gelachen ; de nuchtere, veeleischende wereld
met hare zorgen en nooden en plic'iten heeft
de menscben voor het grootste deel in beslag
genomen. En terwijl voor de veifljning en
veredeling van het gemoedsleven n middel
naast andere, werd aangevend, n.l.Jiet leien
en kennen en genieten vanden Bijbel, wordt
de toepassin 4 van dit middel in onze dagen
schromelijk verwaarloosd. TSn dat juist in
de zoogenaamd ontwikkelde, beschaafde krin
gen, die meenen op ander gebied genoegzaam
voedsel voor de bevrediging van huune
verlangens en behoefte te kannen vinden.
Reeds bijkans veertigjanen geleden (in 1670)
toonden Gort «n Hooyiaas en Kuenan, door
de uitgave van hun zeker te weinig gebruikten
Bijbel voor jongelieden", dat zjj overtuigd
waren van de noodzakelijkheid, dtn inioud
der Bijbelboeken, niet dogmatisch, maar histo
risch meegedeeld, meer onder de oogen 'te
brengen van de toenmalige jeugd. Nog beeft
dat boek zijn waarde niet verloren en gaarne
zou ik het, naast andere, willen aanbevelen
voor het door mübeoogde doel.
Ik weet het: op de openbare school is
godsdienst-onder wijs uitgesloten. De dogma
tiek is (het zij met dankbaarheid in her
innering gebracht) voor de jeugd uit den
booze verklaard. Maar bevat niet de Bijhei,
evengoed als de heilige boeken van Boeida,
van de Edda, van den Koran, ean levens
wijsheid, waaruit onze vermoeide, af getobde,
terneergedrukte, sennwziefee, soms ver
twijfelende wereld verkwikking en herstel
en opwekking kan putten?
En dan : ontelbare Bijbeltche uitdrukkingen
zijn in onze taal opgesoigen, hebbea onze
scbrijf- en spreektaal ioallelagendoortrokken.
Mochten deze zegswijzen en zins vendiagen
verdwijnen (en hij de jongere auteurs i« dit
reeds langzamerhand wiar te nemen!) ze
zouden onze taal onmetelijk verarmen,
beroo^en van ?eel zoetvloeiende, veel krachtig
gelijnde, forgch geteekende termen. Een schat
van heelden, een reeks van schilderachtige
zegswijzen, werden door de spreek-en schrijf
taal aan dan Bijbel ontleend en doortrok
ons ceder land-ch idioom met een aroma,
een zoaten geur, een specerij die er «en
prikkeleaden smaak aan verleent.
Wat Lathor deed voor de Daitjsche taal,
die door zijn Bijbel vertaling een nieuwe taal
schiep cf althans vastlegde, deed de Staten
vertaling voor onze gewesten.
Zjjn ouders niet verplicht, zoowel van een
moreel, als van een praktisch-wetenschappelijk
standpunt gezien, hunne kinderen in de
gelegenheid te stellen de feschiedenissen in
den Bijbel vervat te doen kennen, natuurlijk
zonder dogmatische toevoegsels, waardoor
men .gevaar zou loopen
duodecimo-theologanten te kweeken. Afwezigheid van dergelijke
kennis moet men betreuren, alleen reeds om
de .gelijktijdige afwezigheid een er wenschelijke
en noodige beschaving en ontwikkeling.
Onze klacht over onbekendheid met den
Bijbel wordt niet alleen in Nederland ver
nomen. Ze is algemeen. In Engeland jammerde
daarover reeds in 1873 Matthew Arnold, de
bekwame dichter en essayist in zjjn
Literature and Dogma." Hij is het vooral geweest
die er in zjjn vaderland nadruk op legde,
dat men den Bijbel niet als een vat vol
dogma, maar als litteratuur moet opvatten.
Ik wil het nog eens herhalen: onze be
schaving is in hare beste bestanddeelen
gemoeid met het bedroevend feit dat voor
den Bijbel hoe langer zoo meer de ran{ en
beteekenis als volksboek verloren gaat, dat
hij niet meer als vroeger door de beschaafden
gelezen en gekend wordt. Een machtig en
invloedrijk instrument, men mag zeggen wat
men wil, van volksontwikkeling en
volksbeschanng, gaat verloren.
Werden maar stukken uit den Bijbel in
zeggen aan die kerels die altijd schreeuwen
dat de kinders op school Engels moeten
leren. Maar wat voor mij zo vreemd was, ik
mocht nergens gaan zitten: ze liepen allemaal
heen en weer. Eindelik kwam 'n prachtig
geklede jonge man in met allemaal sterren
en zonnen op z'n hoofd. Al de mensen be
gonnen te zingen en te dansen: dat was onze
Heer zelf. En ik had helemaal vergeten om
myn pijp uit mijn mcnd te vatten. De Heer
kwam met donkere boze ogen naar mij toe:
en toen begonnen ze van alle i anten te roe
pen: onrein, onrein I" Ik keek rond om te
zien wat ze bedoelden en van schrik viel
mijn pijp uit m'n moni. 't Was of de hele
grond onder me weg zakte en de zolder naar
beneden kwam; de hele kamer begon te
draaien; 't werd al donkerder en donkerder;
't geroep van onrein"! werd al luider en
luider, tot in eens 'n knal als van 'n kanon
,,pa-a--a-a-n-g''! mij wakker schrikte. Ik zat
vóór m'n bed op de grond ... Nou Theo jij
gelooft niet aan dromen zeg je. Hoe kan ik
dan alles zo duidelik zien net zo als 't is,
mensen en alles ? ... Wat ?"
Och oom dat kan ik ook zo pre«ies
niet uitleggen, maar ik geloof er niet aan l"
Theo, in de bijbel staat ook dit de
Heer tegen de mensen sprak in dromen. Jij
gelooft ook in de bijbel. Als de Heer dat
vroeger kon doen, waarom dan nu niet meer?"
Ik voelde me niet geroepen om oom Danie
te zeggen dat ik dit argument volkomen
gezond vond, en daarom tot de konkluzie
kwam dat die dromen in de bijbel ook maar
dichterlike dromerijen zijn. Dus zweeg ik. En
alle aanwezigen zagen in eerbiedige bewon
dering naar de oude man op. Ik begreep dat
iedereen me heel erg dwaas moest vinden
en trachtte de schijn te redden door eindelik
te zeggen: dan kan oom ook wel aan spoken
geloven."
Neen spoken niet, wel dwaalgeesten. Dat
die er zijn weet ik zeker" (tot op dit ogenblik
bloemlezingen opgenomen! Waarom zon dit
niet kunnen geschieden? Het heeft mij steeds
verwonderd nimmer in anthologiën aan
grijpende passages (en ze zijn er zoo vele!)
uit den Bijbel te hebben aangetroffen. Wel
worden daarin gedichten gevonden van poëten
bedeld dóór den Bijbel, gedichten over
Bijbelsche onderwerpen, wél vertalingen van
dichters van allerlei lindaard, waarom gén
stukken uit dien Hebreeuwschen en
Grieksohen letterkundigen schat ? Hebben de
pruik-poëtasters uit de 17e, 1.8e en lOaeeuw
soms zooveel meer waarde dan de onstetflyke
werken van dichters, de lof- en klaagliederen,
die de eeuwen hebben doorgemaakt, die m
lioenen menechen hebben gesticht en getroost?
Hier staan wij voor twee hoogst moeilijke
vragen : aan wien de schuld en wat hieraan
te doen ?
De eerste vraag zou moeten beantwoord
worden met een in-staat van-beschuldiging
stellen van vele personen en van afkeuring
van vele toestanden: een samengesteld en
verward requisitoir, zelfs een beschuldiging
van menschen die persoonlijk minder echuld
hebben dan de omstandigheden. En daarom
wil ik geen personen noemen, maar vragen :
hoe kennen wij, behoorenJ tot een geslacht,
n, twee, generaties ouder, den Bijbel wél?
Wij gingen in onze jeugd ter kerk; wij
hoorden thuis uit den Bijbel lezen, ie ij gingen
ter catechesatie, wij hoorden op wandelingen
en in echemeravonden uit de heilige
geschLeianisaen vertellen. Al deze gunstige
onstandigheden brachten ons de kennis van
den Bgbel nader en in de vijftien of twintig
jaren onzer jeugd maakten wij aldus de
geheele gewijde geschiedenis door.
Maar in hoe weinige gezinnen der zoo
genaamd beschaafden wordt nog uit den
Bijbel vóórgelezer, nog in den B (j bel gelezen ?
Wat is het getal gering der intellectaeelen,
die nqg de kerk bezoeken, om daur, zoo .al
niet sterking in den levenss'rijd en troost
in lijden te vinden, althans te hooren vau
de Bijbel-figuren en Bijbelverbalen? En de
catechesatie! Vele leerlitgen van middelbare
scholen gaan niet meer ter catechesatie,
bezoeken geen lea van een
godsdienstonderwij aer. Maar er zijn onder de zoogenaamd
niet-kerkecbe ou Iers wel, die, na met eiken
formelijken godsdienst en metde kerk te hebben
gebroken, toch nog, niettegenstaande hun
vrees voor dogmsn onderwijs, het praktisch
nut inzien van godsdienstwetenschap en
daarom hunne kinderen ter catechesatie
zenden. Maar vele kinderen en jongelieden
ontvangen geen godsdienstonderricht en
missen daardoor de allereerste noodige voeling
met de Kennis van den Bijbel". Aan zulke
ouders zou ik willen toeroepen: keert terug
van die dwalinz, laat uwe kinderen leeren
wat zij zoo brood-noodig hebben, de kennis
van den inhoud des Bijbels, de kennis van
het samenstel der godsdiensten. Gij behoeft
daarmee nog niet vooruit te loopen op het
doen eener belijdenis en het aansluiten bij
een kerkgenootschap, zoo gij daarvoor bang
zijt. Laat uwe kinderen in die bijeenkomsten
de kennis opdoen, waarvan het gemis hun
in hun 7olg«nd leven zoo onnaemlijk veel
schade kan bezorgen". Maar tevens zou ik
hun toea-oepen: ziet w-el toe -wanneer gij
dien hoogst aanbevelenswaardigen stap gaat
doen, aan wien gij de leiding uwer kinderen
toevertrouwt. Is het u te doen om de
kennis van Bijbeleche geschiedenis, de ge
beurtenissen, beschreven in het oude en nieuwe
testament, kiest dan ook predikanten of gods
dienst-onderwijzers die deze, laat het zyn op
zoogenaamd ouderwetsche manier.behandelen.
Want mij zijn tal van cathechisatiëa bekend
waar ethiek en hoogere zedeleer en Boedhisme
worden behandeld, waar Ibsen's drama's,
Goethe's Faust e. d. worden besproken, maar
waar de zoogenaamde verhaaltjes" uit den
Bijbel, die toch zoo opbouwend en leerrijk
aiju, worden overgelaten aan d« Dii Jlinores
op godsdienstonderwijsterreiD, die deze weten
schap aan de leerlingen moeten hebben bij
gebracht vóór ze naar de groote" cateche
satie worden gezonden. Men onderstelt dat
alles als bekend. Helaas! het moest het zijn,
mair is het slechts zelden !
Wat kaïi ons gymnasiaal onderwijs in dezen
doen ? In het kader van het leerplan weinig
of niets. B(j het behandelen der algemeene
geschiedenis kan hoogstens, wanneer bij de
Oostersche volkeren de Israëlieten ten sprake
komen, hunne geschiedenis wat uitgebreider
worden behandeld. Doch veel zal dit niet geven.
Men kan den raad geven geschikt e lectuur
ter band te nemen : den Bijbel voor jonge
lieden vanOarten Hooykaas kan dan«nkelen
ten goede komen. En nog andere werken
zal men kunnen aanbevelen. Toch zal dit
ook al weer weinigen helpea.
heb ik nop niet kunnen begrijpen welk ver
schil er volgens oom Danie tussen dwaal
geesten" en spoken" bestaat, doch dat doet
er niet toe) want ik heb ze zelf gezien. Laat
ik je vertellen hoe dat was. Mijn vader was
'n godvrezende man. En hij is ook heel oud
geworden.
Toen hij 88 jaar was, juist de morgen
van zijn verjaardag zag hij een wi'.te gedaante
vóór zijn bed staan, die tegen hem zei:
laatste jaar". Eerst zei vader er niets van
tegen onp, want hij dacht dat 't misschien
verbeelding was. Maar elke morgen zotegen
zonsopgang kwam de blinkende geest weer,
keek hem strak aan, sprak graf-langzaam:
laatste jaar!" en verdween dan op eens.
Een dag vertelde vader het ons. Toen gingen
mijn broer en ik bij vader in dezelfde kamer
slapen, maar weken lang hoorden en zagen
we niets.We dachten dus dat de oude man
dommelii? of kinds werd, en vergaten het spoedig.
Toch blsven we in zijn kamer slapen.En einde
lik 't was de eersteJulie hoorden we 's mor
gens om zowat half vier wat in de kamer heen
en weer schuiven. We sprongen tegelijk op, en
zagen vóór 't bed 'n ding staan, groter dan
de grootste mens die ik ooit gezien heb of
zien zal. Z'n ogen waren vlammen iu ron Je
kerk vensters. Z'n handen waren zonder vlees,
lange heen-vingers die om een groot roes
geklemd waren. Haar had hij helemaal niet,
ook geen baard. Wij stonden beiden doodstil,
en ik voelde geen leven meer in m'n voeten.
Toen opende de geest langzaam z'n grote
mond, precies alsof de ijzeren deur van 'n
tronk 1) werd opengedraaid, en hij sprak met
'n graf-diepe stem: de laatste dag!" Mjjn
vader viel met een bons achterover; en ik
stond alsof de hangman voor me was met
opgeheven zwaard. Maar myn broer was
altijd 'n durfzame kerei; hij greep in de hoek
naar z'n geweer dat hij 's avonds altijd
ge
1) Gevangenis.
Een ander middel zou wellicht baten, zou
althans te beproeven zijn: het beschikbaar
stellen van n of twee uren bniten de
lesnren waarin (natuurlijk facultatief) aan die
leerlingen nier oudere er prijs op stellen,
les in de Bijbelsche geschiedenis wordt ge
geven. Een les, die niet mag worden: dog
matisch godsdienstonderwijs, maar zie h moet
bepalen tot geschiedenis, zóódat leerlingen
van alle gezindten, orthodoxen als modernen,
Katholieken als Israëlieten ze zonden kunnen
bijwonen, zonder gevaar van aanstoot te
nemen. Veel, zoo niet alles hangt hier af
van de keuze van den onderwijzer. Een
hoogst moeilijke (aak wacht hem, een taak
waarvoor zeker niet overal licht een geschikte
persoon zal te vinden zijn.
Dat is de eenige weg, dien ik mij kan
voorstellen, geschikt om uit den toestand te
geraken waarin wij langzamerhand vervallen
zijn. Wat wij leeraren aan de scholen kunnen
doen, beteekent zeer weinig, zelfs al laten
wij geen gelegenheid voorbij gaan om te
verklaren op Bijbekch gebied wat uitlegging
behoeft. Dat gaat niet systematisch, maar
occasioneel. Noodig hebben wij: een
jarenlaag volgehouden stelselmatig onderricht 'in
de Bijbelsohe geschiedenis, dat de leerlingen
gemeenzaam maakt met Bijbel&che termen
«u personen en toestanden. Daarin zullen
zij een hulpmiddel aantreffen om litteratuur
en kunst van ons land en van andere volke
ren te verstaan en zullen zij gevrijwaard
wezen tegen een beschamende, hinderlijke
en machtelooze onwetendheid op dit gebied.
Zij die daartoe willen medewerken doen
m. i. aan onze jeugd een goed werk van
beschaving.
Utrecht. N. J. SINGELS.
imiMiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiHiiitiiiiiiiiitiiiMiiiiiimiiMimiH Minimum
in ie Eoeftstail,
Het zal nu wel haast vyf tien jaren geleden
zyn dat Joh. Wagenaar zijn Schipbreuk"
schreef. En hoeveel uitvoeringen hebben er
wel van plaate gevonden in ons land? Het
zou mij niet ver worderen als Wagenaar aelf
er de tel by kwijt geraakt is. En steeds treft
het w«r>k op nieuw door het leuk-raèe van
de talrijke zetten en het grappige gebruik
dat hij van den tekst gemaakt heeft.
Op een andere plaatsin dit nummer schrijf
ik over humor in de muziek. Ook ,bij Wagenaar
treft men dien beerlijken humor, die een
goed- lacheen mensen een u ar van frissche
en geestige vroolijkhtód bezorgt.
Het Liefdadigheidfconcert" dat voor Jong
Nederland" Zaterdag 22 deaer in het Concert
gebouw gearrangeerd was, had De Schip
breuk" als hoofdnummer op zyn programma.
Vreesde ik een oogenblik dat een koor als
de Kon. Oratorium-Vereeniging met zyn
vier a vijf honderd zangers de intimiteit van
het werk wel wat verloren zou doen gaan,
die Trees is door de uitvoering jydel gebleken,
want de dames en -heeren leden der
OratoriumVereeniging waren er zóó in velen zongen
hun partij uit het hoofd dat men geen
oogenblik de sterke bezetting als een
diukkende last ondervond.
De solopartijen waren by' mevrouw Broek
Landréen de heeren End. van Schaik en Johan
Schmier, benevens een paar ongenoemde
koorleden, in de besten handen.
In het eerste deel werd een Ode aan de
Vriendschap" mede van Wagenaar uitge
voerd, waarby men reeds gelegenheid had
te gissen wat ons met de Schipbreuk" te
wachten stond. Trekjes als die van 't ge
vlochten wiegjen dat in puin stort, of van
de zuigpomp en dan de walg met de bege
leiding op Vriendschap-schap, zyn alleraar
digste proeven van numoristische muziek.
Mejuffrouw G. E. Jacobs, een zeer sym
pathieke zangeres zong een viertal liederen
van Catih. van Bennes, de Lange, Spoel en n
uit den bundel van Lootens en Feys. Me j.
Jacobs heeft een zeer verzorgde, duidelijke
uitspraak ; haar stem moet echter in het
hoofdregister nog ter dege ontwikkeld worden ;
de zachte refreinen uit de Nederige geboorte"
strekken hiervan tot bewys.
Het koor zong voorts nog een viertal
liederen uit den Valerius-bundel. Naast het
vele mooie en goeie wat daarin te waardeeren
was, viel mij op de scherpe, open en vlakke
uitspraak van enkele klinkers, b.v. in Merk
toch hoe sterk".
De heer Wagenaar diiigeerde met
beslistladen daar neerzette, en eer iemand wist of
begreep wat hy deed, schoot hy 't af. Daar
was 'n verschrikkelik gerammel alsof't raam
stukgeslagen werd; en toen de kruitdamp
opgetrokken was, was de geest weg. Geen
spoor was er van hem te zien. De kogel van
myn broer z'n geweer had de muur stuk
gemaakt, en 't raam had geen stukje heel
meer. M'n broer heeft altyd beweerd dat 't
'n man was die pa kwam verschrikken; en
dat die door 't raam gesprongen en ontvlucht
is. Maar ik heb de geest zelf gezien en ik
weet zeker dat 't geen menselik wezen was.
En daarom zeg ik: er zijn dwaalgeesten, al
geloof ik niet aan spoken. Na die morgen
heeft pa de geest niet weer gezien: hij is
diezelfde middag gestorven."
Tegen een dergelijke overtuiging heb ik
nooit kans gezien te praten. Ik zweeg dus
als de anderen, terwijl oom Danie plecht
statig opstond om 't dankgebed (?Heer wij
danken u voor deze spijzen danken, Amen I"...
wat dat tweede danken" er altijd bij moest
doen, heb ik altijd vergeefs trachten te be
grijpen) ... om 't dankgebed uit te spreken
en stipte toen even gewichtig de kamer uit.
Juist toen hij de drempel wilde overstappen,
liet de zware kafferstem van Ou' Jonas"
zich uit de hoek horen: Baas, het baas in
zij' droom daar K> ok Kaffers en Hotnots
gezien, of was hulle net mar almal witmense
gewees' ?" en 't oude gezicht drukte angstige
verwachting uit.
Oom Danie stond even stil als om zich te
bedenken, en antwoordde toen volkomen
ernstig: altemets 1) was daar van jullo
nasie ik denk daar was mar ek het
hulle nie gezien nie': ek was nie in die
kombuis 2) gewees' nie."
Toen barstte ik in zo'n schaterlach uit, dat
oom Danie veertien dagen lang niets tegen me
sprak.behalveeenkort-afgegromd goeden dag.
1) Misschien. 2) Keuken.