Historisch Archief 1877-1940
;No. 1666
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
meesl geschikte
n ??? fc» ?
Oodemeedmg is
PROF DR.
JAEUER'S
NORMAAL ONDERGOED
(Fabrikaat IV. IS E HO E U S OH N E, Stiittgart.)
Hoofddepöt te
Amsterdam
O
DeuschleBeoger,
Kalverstraat 157,
Telefoon No. 5629.
iiiiiltiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuii ..... iiiimiiiiiiiiimini|iM ....... iiiiiiiiiiiimiMiiHiMiimimiimiMiiiiMiiMimiiiiiimmmmi ..... MUI ....... ti ...... n ............... i ......... 111 ...... nu ...... iimiiMiimiiiiiiiiiiiiiiiii i ..... mmiiimii ..... u ...... mmiiimimmmiiiminm ...... mui ......... mum imiimimi ...... n ..... iiiiiiniiiiii ..... iiimim .......... imiimiu ..... iiiiiiiiiniiii|iii ..... iiniiiiiiiii
CTu.lia.rLja. . n.a.ar opia.a.inen. -van. 3rl. HVL. de
Prins Hendrik met zijn dochter.
IIIMIIIflIllMMMIIIItlllllllltnilllllllHllllintllllMIIIMIIIIIIIIItHIIIIIIMflIIII
De litel PriDs (PrïBSts) yan Oranje-fean.
Nu de geboorte van Prinses Juliana
bij vernieuwing de aandacht heeft ge
vestigd op de titulatuur prins (prinses)
van Oranje-Nassau, die de Koningin
zelve voert, en die bij Koninklijk besluit
van 1908 (Stsbl. no. 425) ook aan Hare
afstammelingen toegekend is, zij het
ondergeteekende geoorloofd over dien
titel enkele opmerkingen te berde te
brengen.
De titel prins van Oranje-Nassau, ge
voerd door de koningen der Nederlanden,
is van betrekkelijk recenten datum. Eerst
sinds Johan Willem Friso, prins van
Nassau (?Dietz), als erfgenaam van
Willem III den titel van Prins van
Oraaje had aangenomen, werden die
beide titels prins van Oranje en prins
van Nassau vereenigd, aanvankelijk tot
de titulatuur prins van Oranje en Napsau
(prins Willem IV teekent altijd: Prince
d'Orange et Nassau), later samenge
trokken tot prins van Oranje-Nassau.
Die titel is dus ontstaan door het toe
vallige feit, dat dezelfde perspon (Johan
Willem Friso) n in het bezit was van
het prinsdom Nassau (?Dietz) n
aanspraak maakte op het prinsdom Oranje.
UIT DE NATUUR.
OCCXXV. Pinksteren.
Mijn kleur- en vormbespiegelingen kunnen
wel wachten tot de volgende week, uu is aet
al te mooi in bosch en veld om te peinzen
en zich in de levensraadselen te verdiepen.
Het is nu de tijd van volop genieten van
bioemenlnst, vlinderpracht en vogel
weelde, de t(jd van kracht en levens
lust putten uit de bron der jeugd, die
met wilde kiacat overal opborrelt,
waar de ateenen huizen van de
menschen ver genoeg uiteen staan, om
zon en regen, lucht en licht door
te laten tot de vrachtbare aarde.
Geen plekje zoo arm en dor, of met
Pinksteren bloeit er een plant en
galmt er een vogellied; tot in de
hofjes van de groote stad slaat de
vink en orgelt de merel, geuren de
seringen en stralende gouden-regens.
Maar grooter pinksterpracht sprei
den de stadsparken ten toon. Al
zijn ze rondom ingebouwd, zooals het
Vondelpark in Amsterdam, twee
keer per jaar minstens zyn ze haast
even mooi als het buiten ooscb, met
Pinksteren en in October; dan zijn
ze, wat de gelegenheid om het
natuurleven op zich te laten inwerken be
treft, nog beter geschikt dan de
grootsche bosschen van beuken en
dennen op de hooge gronden Aan
wie nog in het begin van zij u
natuurstudie ie, of maar zelden in de vrije
natuur kan wandelen, biedt inder
daad een niet te jong stadspark
een betere gelegenheid om veel te
zien en te hooren dan de minder
aangelegde natuur; geheel ongerepte natuur
vinden wy toch nergens meer in ons land.
Wat het kleinere park in elk geval vóór
heeft, dat is juist de grootere kans om
den boom bloei en de vogels van dichtbij te zien.
In de heesters en de lage hoornen is
het veel gemakkelijker den zingenden vogel
in het oog te k r y'gen dan in het hooge bosch.
Dat ondervindt vooral de jeugdige natuur
vriend, die zijn eerste studie in een park van
zyn woonplaats heeft gemaakt en er dan op
uittrekt, om de volle natuur te genieten. Dat
valt in den regel schrikkelijk tegen:
deboomen zyn er zoo hoog, dat de vogels wel
speldeknoppen lijken, grauwe balletjes waar
aan geen kleur en weinig van hun bijzonderen
vorm is te onderscheiden; en vliegt een be
gluurde vog^l op, dan is hjj meteen ver weg,
uit bet gezicht, het dier heeft daar de ruimte
en maakt er natuurlijk gebruik van.
Heel anders in het park ; de diertjes zijn hier
aan menscben gewoon geraakten veel makker;
ze roesten niet zoo hoog, laten zich dichter
benaderen en vliegen niet ver weg; ook het
Prinses Juliana.
ililliliiiiiinttllllilmiiiiiimimiMiifiMillliimiiiimiiiiiiuiiiiiniimiiiiii
Logisch moest de titel' dus ophouden te
bestaan en weder in zijne beide leden:
prins van Oranje en prins van Nassau
loof is er zelden zoo dicht of de vluchte'ing
is gauw teruggevonden. Vogels bestudeeren
in een flink bosch met hooge beuken, dat
gaat niet goed zonder kijker; in het kleine
park lukt het in den regel wel.
Maar n ding moet de Pinksterwandelaar
niet vergeten.als hy' in korte a tijd veel wil zien
en veel hooren van de details uit het
natuurleven. Vroeg, heel vroeg in den morgen, dat
Tuinfluiter, in het Vondelpark te Amsterdam.
is de ware tijd voor den vogel vriend. Als de
zon nog niet boven de daken staat, als
paardebloemen en madeliefjes nog slapen, zijn
de vogels al lang wakker, en dan uiten zij
hun levenslust in gezang en dartel spel. Tegen
achten doen de meeste al weer een
digestiedutje; dan slapen de boutduiven al weer in
op een tak dicht bij den stam, dan zingt nog
wel de mannetjes-vink dicht bij het wijfje
dat sluimert op haar eitjes, maar ook in zijn
zang ligt al iets droomerig, dat evenwel heel
mooi kan zijn. Ook schetteren de merels niet
meer zoo fel en stoeien doen de zanglijsters
in het geheel niet meer. Dan, in deze stille
uren, hebt ge ook het voordeel, dat het zon
licht u niet zoo hindert by het begluren van
het zingend vogeltje, dat ge eindelyk hebt
gevonden tusschen de jonge bladeren ; het
licht is nog meer diffuus, de schaduwen niet
zoo scherp en bedrieglyk ; en bovendien het
is er niet zoo druk, geen schreeuwende of
plukkende kinderen jagen uw vogeltjes weg.
Het zou natnnrly'k minder helpen, zoo vroeg
er op uit te gaan, als iedereen er zoo over
De Koningin met hare dochter.
ontbonden worden, zoodra de rechten
op Nassau en Oranje werden geschei
den, d. w. z. bij den dood van koning
Willem III. Immers het recht om den
titel prins (of prinses) van Oranje te
voeren, ging toen ongetwijfeld over op
'sKonings dochter, koningin Wilhelmina;
maar het recht op den titel prins van
Nassau vererfde op dengene, die in het
groothertogdom Luxemburg, dat in 1815
in de plaats der Nassausche bezittingen
van ons- koningshuis getreden was, op
volgde, d. w. z. op groothertog Adolf.
Dat hij en zijn opvolger dien titel niet
gevoerd hebben, is een gevolg hiervan,
dat deze geabsorbeerd "werd in den
hpogeren titel hertog. van Nassau, dien
die tak van het Nassausche huis reeds
bezat. Nochtans hee|fe ook koningin
Wilhelmina den titel Vjarj prinses van
Oranje Nassau aangg&omgn. Natuurlijk
is de Koningii£als Ifroowfe uit bet huis
van Nassau, prinses van Nassau; maar in
dien zin heeft het woord prinses" eene
geheel andere beteekeais, dan waarin
H. -M. prinses -van Oranje" d. w. z.
rechthebbende op het voormalig prins
dom Oranje is. In den titel der Koningin
prinses van Oranje-Nassau" zijn dus de
twee verschillende opvattingen van den
dacht. Maar dat is lang niet het geval; voor
de meeste stads mensehen is de late avond de
hoogtyd van den dag en de mooiste morgens
verslapen ze; in de groote steden althans zy t
ge 's morgens tot zeven uur met de natuur
alleen, vooral op zondagen. Dan slaapt, wie
niet naar buiten, trekt, in den regel eens
lekker uit en dat maakt het voor den natuur
vriend zoo heerlijk stil. Nu weet ik wel, dat
menigeen 's zomers eiken werkdag om zes
present moet zyn op werkplaats of kantoor;
maar van tien tot n kun je toch thuis weer
je schade inhalen; dan is het in het stadspark
te vol met fietseis en wandelaars; vooral van
vaders, die met de kinderen uit zijn, om moe
der bij het redderen de handen vry te laten
dat er van natuur genieten niet veel kan
komen.
O )k 's avonds "tusschen zes en acht is het om
dezen tijd van het jaar vry goed, om op de ?ogëls
te letten; ook dan is het park niet meer op
zyn volst en zy'n de vogels het monterst.
Toch klinkt er ook in de middaguren gezang
genoeg tusschen de jonge teere bladeren van
esschea, olmen, eiken en beuken. Dan zijn
het juist de meest belangwekkende kleine
zangers, die hun bekje geen rust gunnen. Die
zijn pas van de verre reis thuis gekomen; ze
blijven hier niet lang en hebben dus altijd baast.
Soms lijkt het wel of ze nooit rust nemen en in
het geheel niet stil zitten, van dat de zon opkomt
tot aan schemerdonker, een dag van achttien
uren. Twee van die laatkomers hoort ge stellig
in alle groote en kleine parken en ge vindt ze
ook ongetwijfeld, als ge er eenige moeite voor
doet; het zijn de tuinfluiter endespotvogel.
Een nestje hebben ze nog niet gemaakt of ze
zyn er net mee bezig; gewoonlijk vechten de
mannetjes op Pinkstermorgen nog met elkaar.
Al vliegt er soms een veertje af, bloedig gaat
het niet toe ; en een oogenblik later slingert
de overwinnaar zyn mooiste lied de
warmige zonnige lucht in. Als ge uit de verte
kijftoonen hoort, die net op
musschengekrysch lijken, ga er dan op af en ge zult
onbemerkt kunnen naderen. In hun ijver
bespeuren de vechtersbazen u niet zoo licht;
hebt ge een tooneelky'ker, vergeet dan niet
die in den zak te steken, dan behoeft ge niet
eens zoo dicht bij te komen.
Al meer heb ik u gezegd, dat ge een vogeltje
het best te zien krijgt, als ge hem eerst hebt
gehoord. Wel fopt u het geluid nog al eens
en lokt het u den verkeerden kant op; maar
al spoedig went dat, en ge schat de afstand
op een weinigje na.
Wanreer ge de beide zooeven genoemde
zomervogeltjeg nog niet kent en de
Pinksterdagen brengen u die intieme kennis aan, dan
hebt ge inderdaad al een Hinken sprong ge
daan in het gebied van de vogelkunde.
Want wie er een paar goed kent, schiet snel
op met de rest. Op het geluid moet ge af
gaan, zei ik. Maar hoe, als ge dat niet kunt
onderscheiden uit al die door elkaar
klinDe Koningin-Moeder met hare klein-dochter.
Prinses Juliaca.
titel prinses versmolten. Of in dien titel
prinses beteekent regeerende vorstin,
dan wel lid van een vorstelijk geslacht,
kende, roepende en schetterende vogelgelui
den van een mooien Pinkstermorgen. Toch
zijn beide liederen, die van den tuinfluiter en
de spotvogel zoo karakteristiek, dat het wel
doenlijk is, ze met woorden aan te duiden.
Voor een bosch of een weide zou het lastiger
gaan, daar is de concurrentie nog veel grooter ;
in een stadspark zijn er in den regel geen
vogels, die een dergely'k liedje ten beste
geven. Eerst dan de tuinfluiter.
Ik veronderstel.dat ge den vinkenslag kent;
dien hebt ge zoo vaak uit dat ellendig kooitje
hooren klinken, dat ge het eigenaardige ervan
stellig voelt, al kunt ge hem niet nafluiten.
Het is een roep geen eigenlijk lied, een vers
regel, een strophe die met korter of langer
pauzen wordt herhaald, steeds met de zelfde
maat en wy's. Ook de merel of zwarte lijster
heeft zoo'n strophe, die hij evenwel wijzigen
kan en aaneen rijgen tot een lied; maar dat
merelgefluit is zoo laag, dat het de
menechelijke stem nadert; een all il uit, om zoo te
zeggen. Bovendien, als ge twijfelt, zoekt ge
den zanger, en ge vindt een vogel zoo groot
als een spreeuw, en met een bleek oranje bek.
Dan moeten we den zanglyster of grauwe
lijster even op zij zetten; die heeft ook
strophen, maar korte: piedewietwiet, vaak schel,
soms treffend zacht, maar alty'd met
ruatpauzen er tusschen. Straks, voor den
spotvogelzang, kom ik er nog even op terug
De tuinfluiter nu heeft geen strophen of
afgebroken korte motieven, maar in >len regel
een aaneengesloten liedje, dat soms vijf-soms
tien minuten aaneen wordt volu;ehou ien, op
de wyze van den kanariezang; maar niet zoo
hoog, zoo forsch en nooit scherp. Hoort ge
met Pinksteren in een park of tuin, niet in
een bosch, dit zachte kanarieachtig
fluitendzangerig deuntje, lang aangehouden, een waar
gekweel, neuriënd soms met veel bevallige
versterkingen en dalingen, een kwiek water
valletje van huppelende en golvende tonen
dartel dooreen gegooid zonder grooteafstanden,
vlug van maat, zoo nu en dan bijna met triller,
tempo, zoo wat als eol si la sol fa si sol la la
sol si do sol la en zoo maar door en altijd
doornet als deze zin zonder end, dan hebt ge,
tien tegen een, den tuinflniter in het oor.
Nu hem in het oog te krijgen. Langzaam,
zonder handen bewegen, doorloopen, niet stil
staan onder den boom of voor de struik, waarin
ge meent hem te hooren. Het liefelijk geluid
houdt op; geef nu acht op vleugelbewegen in
het groen. Daar hebt ge hfm, hy zit weer
stil en ge ziet het keeltje zwellen, de veertjes
onder het bekje trillen en het anaveltje beweegt
zwakjes mee met de melodie. Neem hem nu
goed op voor een volgenden keer. Zoo groot
als een musch niet waar, maar veel slanker.
En de kleur van de veeren?
Eenvoudiger kunt ge «e u niet denken :
kaneelbruin van boven met gry's van
onderen en lichtbruine pootjes en een zwart
oogje dat sehitteit als een kraaltje. Maar het
is niet te zeggen; voor Oranje geldt het
eerste, voor Nassau het tweede.
Naast dat bezwaar is er echter een
tweede, voortvloeiende uit de bepaling
van het boven aangehaald Koninklijk
besluit, waarnaar de Nederlandsche
prinsen en prinsessen onverminderd de
titels, die Hun uit anderen hoofde nog
toekomen, zullen worden genoemd : Prins
(Prinses) van Oranje-Nassau, Hertog
(Hertogin) van Mecklenburg". Was dus
30 April een Kroonprins geboren, dan
zou die de titels hebben gevoerd van
Prins van Oranje uit krachte van art. 29
der Grondwet en Prins van
OranjeNassau uit krachte van het boven aan
gehaald Koninklijk besluit. Na het zoo
even opgemerkte zal men gevoelen, dat
dit eene dittographie geweest zou zijn
niet slechts hinderlijk voor het gehoor,
maar ook onlogisch en onhistorisch.
Zou het niet aanbeveling verdienen
terug te keeren tot het oud gebruik,
waarnaar de Kroonprins prins van Oranje
en de andere leden van het Koninklijk
huis prinsen en prinsessen der Neder
landen heeten, zonder meer?
R.
lijfje is toch zoo mooi van lijn, in zyn slankheid,
die zwak golft van kop naar staart, en de
houding van de pootjes op den tak is zoa
bevallig, het heele diertje zoo rustig stil en
toch zoo vol klank en beweging, dat ge er
stellig epy't van hebt, als hij opvliegt en uit
het gezicht raakt.
Kent ge nu dit mooie zachte lied, een zang
zonder pretentie, dan hoort ge op eens hetzelfde
maar hooger, scherper, met meer afwisseling,
meer haast, meer pieptonen, meer rollers, Taeer
schelle.zwakke nabootsingen van het lijsterhed;
het zijn strophen van geheel verschillenden
aard saamgelymd tot een lied,een bladzijdemet
plakplaatjes, een schilderij van postzegels,
een porcelein-kast met curiosa, een geheel en
toch geen geheel, weer saamgelijmde brokstuk
ken van een uiteengevallen beeld. Mooi? Soms,
bij wylen, eVentjes; dan weer schel met een
roep als van een haan of een kievit, een
karakiet, een koekoek misschien opeens er
tnsschen door; maar alles door een telefoon
gehoord, vermagerd, verpiept; meestal toch
kenbaar. Dat is de spotvogel, de onrustige
spotvogel; van vorm een tuinfluiter, maar veel
lichter groen, bij het gele af aan de onderzyde.
Ge vindt hem ook wel; maar met meer
moeite; hij is net zoo mooi geelgroen als het
jonge loof waar de zon doorheen schijnt, en
blijft graag wat hoog in de boomen; maar
hebt ge hem eens gezien en wat van nabij, dan
vergeet ge hem nooit weer. Zie, zyn bekje
gaat wijd open en ge ky kt er helder oranje in.
Ik wensen u gelukkige kennismaking met
deze twee zoo eenvoudige gekleede en toch zoo
lijn genuanceerd en mooi gevormde dierijes.
Als ge daarna thuis achter de neergelaten
gordijnen of zonneblinden zit van wege het
felle middagzonnslieht, dan komt het weer
voor uw oogen staan, het tafereeltje van
zoo even: die effen blauwe lucht met de lila
trossen; daartusschen groene bladeren en
daar weer tnsschen op een bruin takje de
slanke kaneelbruin met mnisgrijze tuinfluiter,
met zijn zielzachte zangwijs, die zweeft en
dry'ft op de zware bedwelmende seringen
geur. Het schuift voorby en tegen een ach
tergrond van een donkere kamer slingeren
nu zacht veel gouden trossen; want een
vogeltje wipte er doorheen en raakte ze
even met zyn vleugels; een vogeltje, bleek
groen en geel, slank en vlug, nu zit het stil
en ratelt met druk deinend kopjesbewegen
zyn heele lange liedjeslijst af, en gekykt weer
in het wyde oranje keeltje met het trillende
fijne tongetje.
Nu kent ge ze voor goed: de innige tuin
fluiter en de leuke gpotvogel. Maar ga in
geen boek of museum een goede plaat of
Echildery er van zoeken. Wat ge in den
vroegen Pinkstermorgen gezien hebt, dat
weer te geven, heeft nog nooit een schilder
gedurfd of gekund.
E. HEIMANS.