De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 6 juni pagina 7

6 juni 1909 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

Na 1667 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Dag verbluf voor patiënten, die hnn kamer mogen verlaten. iimitiiiiiiiiilinilliuiitiiiiiiHliiiHlIiilliliiiiMiililiiii'iiiiiiliiiiiniiiiiiliiiiuiiiiiitiiiiiliitfiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiniliiiitniniiiiiiiiiiiiiiliHiiiiiiiiiiiiiiiiiii Me licM, 1828-1909. Een uitnemend kunsthistoricus, een fijn besnaarde kunstenaarsziel, een edel mensch ia, na een leven van onvermoeiden arbeid, van ons heengegaan: mün trouwe vriend Emile Michel is, na veel aan lichaam en Ziel geleden te nebben, 23 Mei te Parijs Ontslapen. :; Atle&, die ook maar iets van onze groote '2éVeiJtiendöeeuWgefee sehilderscaool weten, is het bekend,welk n uitnemend boek Michel over Rembrandt schreef (1893). Het is een waardig monument, door een kunstenaar den grooten kunstbroeder opgericht, een boek dat, hoeveel er ook sedert over tiembrandt geschreven is en misschien nog geschreven zul worden, niet licht verouderen zal.Het hart dés schrijvers leidde hierbij zijn pen. Michel was een kunstenaar die zich werkelijk heel en al in een bewonderende, ernstige studie van den Meester verdiept had, en zich niet tot dien arbeid had willen zetten, eer h\j in bijna al de kunstverzamelingen van Europa zune werken grondig gezien had. Zoo bezocht hij Engeland, Buslaad, Zweden en Denemarken en de meeste Duitsche verzamelingen, terwijl hij in ons Vaderland herhaaldelijk een graag geziene gast was. Dit groote werk was geen eersteling. Reeds in 1886 had hij een kleiner werk over Sembrandt in de Serie der Artistes Célèbres" geschreven, in zijn soort ook een Chef-d'oeuvre van een biographie in zoo bekoopten vorm. Andere studies volgden, over de van de Veldës, de BretogheVsJlvbbemai Euisdael een meester door hem bij uitstek bewonderd, zóó dat h\j te Overveen in de duinen zocht en vond het plekje waar die meester zijn Buisson" schilderde, nu in het Louvre, Potter-terBorch. - En in zyn Rubens gaf hij een schoenen tegenhanger aan zynRembrandt; misschien niet met die warmte geschreven, is het toch een voortreffelijk boek, dat ons een volledig beeld van dien Viaamschen reus doet aanschouwen, en waarvoor Michel ook geen moeite te veel achtte, een reis naar Madrid maakte en het reuzen-materiaal dat over hem thans saamgebracht is doorwerkte. In zyne Etudes sur l'histoire de l'Art" (1893) en zijne 1908 verschenen Nouyelles tudes sur l'hiatoire de l'Art" gaf hij bijeen wat hu in verschillende tijdschriften, vooral in de Revue des deux Mondes had gepubliceerd. Opmerkelijk zijn daarin zijne Essais: La critique d'art et ses conditions actuelles. Le Musée du Louvre (waarin hij zijnen landslieden soms op zachte wijze duidelijk de waarheid zegt); de Peiresc et sacorrespondance; en voor ons zeer belangrijk: Constantin Huygens: un homme d'état, ami des arts, en Hollande. Laat ik niet vergeten zijn groot en dege lijk werk: «les Mailres du paysage", waarin hij een hoogst opmerkelijk overzicht gaf over de landschapschilderkunst door vijf eeuwen .heen. Zijn stijl ia zeer verzorgd, zonder ooit gezocht te worden; zijne beschrijvingen van schilderijen zijn soms meesterstukken, zoO als bijv. de beschrijving van de Staalmeesters. Bjj dat alles rustte zijn penseel niet. Jaar op jaar toog Michel naar het bosch van Fontainébleau, dat hu lief had en niet moede werd uit te schilderen. Hij behoorde tot de laatste f arde der Sèole de Barbizon; hoewel men in "de laatste jaren aan zyn werk den toenemömlön ouderdom koa bespeuren: hij bleef toch even consciëntieus in z\jn teekening en men voelde dat elke boom uit dat boach hem dierbaar was. Van zijne vroegere werken noem ik de landschappen ia het Museum te Liüe, te Metz. zijne geboorteplaats, en die van het Musée du Luxembourg. Hooger nog dan zijne schilderijen staan zijne prachtige teekeningen, niet peuterig en toch zeer geacheveerd, steeds ware, gevoelde natuur indrukken. Hij wilde, zooals hij mij in April 'nog zelf zeide, een boek schrijven over dat bosch waarin hij zoovele uren had gewerkt, dat hu zóó kende in al zijn schooneid als maar weinigen helaas, hij is er niet meer toe gekomen. Ook had hij nog het plan opgevat een werk aan Poussin te wijden, Zóó, werkende aan zijn schrijftafel en aan zijn ezel, is hu van ons heengegaan. Veel leed was over dat goede, trouwe hoofd gegaan. Zyn zoon, zijn dochter ver loor hij in den bloei hunner jaren. Het eenig kind van die dochter, wiens komst den dood der moeder ten gevolge had, moest hij ook nog als jeugdige moeder ten grave dragen. Bijna werd het den grijsaard soms te veel: in zijn onvermoeiden arbeid zocht en vond hij troost, gesteund door een vrouw met wie hij meer dan vijftig jaren in een zeldzaam gelukkigen echt mocht leven, en die in alles met hem mee leefde. Michel was 19 Juli 1628. te Metz geboren en daar leerling van Maréchal. Hij bleef er tot na 1870, maakte Het geheele be leg mede, onafgebroken met zijn vrouw de -gewonden verplegende, waarvoor hij van Bazaine het roode lintje kreeg. Hu weigerde echter dit van den traitre" te aanvaarden en vertrok uit Metz, Franschman blijvende, want dat was hij met heel zijn hart. Later kreeg hij het intusschep, en ook da Nederlandsche Leeuw sierde zijn borst. Niet lang daarna vestigde hij zich voor goed te Parijs. Hu was Jid der Commissie van het Louvre, lid v«» het Isstitufr de Franco enz. Wat Mj ak'menseh was? Ik schrijf met heel mijn hart na, wat dezer dagen zijn vriend _en naamgenoot AndréMichel over hem zeide: Comme homme, il fut un des plus nobles specimens d'humanitéque j'aie jamais connus; l'homme intègre dans toute la force et la beautédu terme; un rayonnement de santémoralè, de bonté, de force et de droiture manait de toute sa personne. Les maneges des faiseurs d'intrigues, les petites etgrandes platitudes des arrivistes", les mensonges de la vie mondaine s'effondraient a la seule approche de sa loyauté." A. BREDIUS. Collectie Preyer. Pnlcbri, Den Haag, II. Notities. Van Ifatthys Marii zyn hier de twee kleine schilderijtjes Naar school gaan' en. Het Geitje". Naar school gaan is van gevoel haast DuiUch, in den zin van wat te lieve roman tiek inaar hè1; verschilt toch van de wer ken van zulke richting in Duitschland, door dat het eenvoudiger gebleven is, daardoor ook inniger is, en doordat bet van kleuren tevens verfijnder is dan ooit een Dnitscher gelukt. Het stadje op den achtergrond is zeker vol bekoring. Het Geitje stelt een moeder voor met een kind by een geitje, ook een .klein werk, dat gekenmerkt wordt door vele recht op malkaar staande lynen. De houterigheid van het geitje is misschien niet alleen daardoor wat te duidelijk gewor den. Ook hier is de r ijk gestolde achtergrond en het bok met het beest dat achter het geitje gezien woidt, bet bekorendst. O f er de verschilende perioden en over de verschil lende invloeden, die door het werk van M. Maiis spelen, zal ik een ander maal schryven. A. Neuhuyi. Het is een bekend iets, dat ook door anderen geschreven werd, dat de compositie gewoonlijk niet van groote kracht is in het werk van Neuhvys en dat de kleur niet dikwijls1 die intimiteit van geest bezit, die een schilderij maken tot iets dat telkens we ar aan te zien is. Het Brabantsch inte rieur (No. 82) maakt hierop een uitzondering. De gewone kleur-rijkdom, hem, Neuhuys, gewoon, is hier geworden tot een hem by zon der e, doordat ze meer gedachte bezit dan meestentijds hem kenmerkt. Tevens is de Bouw van het schildery belangrijker gewor den, de. poses hinderen niet, en sommipe gezichten bekoren, door een fijne, bezonnen, blanke, volle, teederheid. Naast dit Brabantsch boerehuis is No. 129 Boerin een mij al goed bekende waterverfteekening te noemen. Er is iets van een Frans Hals in'dit werk, met minder stoutheid maar met meer innigheid. Alleen de hand, er later by geaquarcelleerd, dunkt me wat te mat van kleur tegenover het overige. Jot. Itraeli1 fijnst-kleurig werkje is hier No. 134 Aardappelrooien. Er is meer fleurig heid hierin dan dikwijls in zijn eenvoudig klenrsamenstel is. In de Avondidylle lijkt de vrouw, die in het schemervol landschap zit, niet geobserveerd in dat landschap, maar met een atelier belichting er in geplaatst. De pikkende kippen daarentegen en de geheele achtergrond zijn n gebondenheid van kleur.' Licht wenteling is er in 110, Nellenverstelen. Van- J. H, Weitsenbrueh zjjn bier de werken No. 91 en No. 188, beide dezen schilder waard. Ik meende dat No. 91, dat Tuin moet bereidingsruimte, liggen de operatie kamers, een, waar Dr. Mendes de Lepn en een, waar Prof. Lanz voortaan zijn patiënten zal behandelen. Een groote lift verbindt de operatie-ruimte met de rest van het gebouw. Dr. Mendes de Lepn mocht zich bij het ontwerpen en inrichten der Boerhaave-kliniek" in den steun en de voor lichting van Prof. Lanz verheugen. Beiden hebben hun sporen op het gebied van bouwen en besturen van een 'zie kenhuis, mogen het ook kleinere inrich-' tingen dan de hier geschetste zijn, reeds verdiend. Het stond te verwachten, dat de samenwerking van hen beiden voor de ziekenverpleging iets geboren zou doen worden, dat den toets der strengste kritiek schitterend kan doorstaan. "Waarlijk, de Boerhaave-kliniek" is een aanwinst voor onze stad. Moge zij in de toekomst Boerhaave, den kundigen, humanen geneesheer tot eere, de lij dende menschheid ten zegen zijn! Dr. SCHRIJVER. IIIIIIIIIIIIIIMHIIIIIIIMHIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIItlllllMlllllMMMIIHIIIIIIIHH Doctor C. £. Daniels 1839?4 Juni?1909. Doctor Daniels, die op zijn zeventigsten ver jaardag gehuldigd werd, door zeshonderd medici, voor zijne bemoeiingen in zake de bi iliotheek der maatschappij van genees kunde, het informatie-buteiin dier maatschappy, zyn stichting; ,T»n; bet medischpbarmaceutisch mueeua te Amsterdam, als arts, enz. "; -?%.??> .r;"j^|||-; i iiiiiiiHiriiiiiitiimiiiiii'rtiinniHiiiiinSii'w'AiiiiiiiiiiiiiiiiitHHimiui heeten, niet geheel vol geschilderd was, maar er is iets bizonder jgrootsch in, evenals in de waterverfteekening de Avond. In deze laatste, aquarel, vindt ge nog Jpwscher dan in dea Tuin de gjroptschheid vfta dezen Weidsche. Het is een grootschaeid^ie gevonden werd in een eenvoudig lynenatél van lange lynen, evenwijdig aan den grondlijn van het werk, en waarop loodrecht enkle anderen staan. De kleuren zijn transparant hoewel niet licht. Mauve'» Rustende sal veren, zyn Schapen stal en zyn Oogst hebben een aantal eigen schappen die ze zeer belangrijk maken in het werk van dezen fijnen teekenaar. By hem blijken de aquarellen, zooals dikwyls by Hollanders, bet meest on lesmeurd van kleur. De rustende kalveren zyn gegroepeerd om een wit kalf, en gezien tegen een boschje waar een diep blauw door Honk». Het werk bevat de meeste grootschheid der Mauve's hier. Zyn Schapenstal is vol fijn geteekende beesten, en vol fijn lichtspelen; zyn Oogst is een fijne voorstelling van iets wat Millet groot maakte. Verder is het schilderij Ruiters te Scheveningen te noemen: drie ruiters het duin af-gaand naar bet strand toe. Dit onder werp, dit werk is een dat met alle liefde gedaan is, en bet vele dat hierin bereikt wierd, wordt door het in Mauve alleen den schapenschilder ziend publiek, weer eens te weinig begrepen. *** Van het overige werk noem ik Gabriël's Molen (No. 30) uit een vry vroegen tyd, de Witte Bloemen van Fantin La Tour, Bauer's (wat losse!) Oostersche stad, een Straat by' avond van Tholen. Zeker kon hier en daar nog wat besproken worden, een enkle neiging die hier en daar opduikt, kon worden ge definieerd maar het is altijd aangenaam iets o/er te laten van de appels die ge weet dat op de zolders van uw verwachtingen, en van uw wenschen liggen. Het is niet uit mierenaard en zorg om den wintertijd, maar om het teeder laten stoven van de gedachten. PLASSCHAERT. Tentoonstelling St. Lncas. Qeachie Redactie. Nu een zoo kundig en geacht criticus als de heer Steenhofl in uw blad van de vorige week verzoekt ingelicht te worden over de bedoeling van het door mij op de tentoon stelling van 3^. Lucas ingezonden schilderij het Cynisme der wereld", ben ik zoo vrij u hiervoor eenige plaatsruimte te verzoeken, ook, daar ik hierdoor in de gelegenheid ben een paar brieven te beantwoorden, welke ik van belangstellenden er p ver mocht ontvangen. Het begrepen van m\jn schilderij is een voudig eene gevoelskwestie! Wie nooit diep leed of hevige smart doorleefd heeft en daarbij de koude gevoelloosheid, onverschil ligheid en het cynisme opmerkte, waarmede de wereld dit opnam, zal dit schilderstuk niet begrijpen, het een onding noemen, ja, er misschien over spotten. Hoeveel leed is er niet geleden sedert het bestaan onzer wereld? En wat i J er van overgebleven? Niets. -~ Van het meeste zelfs geene herinnering I Alleen de oude sneeu wgebergten, met hunne door erosie weinig veranderde vormengestalten, alleen de weinig overgebleven monumenten van oude verZieken-vertrek (Ie klasse). illHIIIIIIIMIIIIIItMIIIIIIIHIIMIIIIlllllllllllllllllllllltllllllllllllllinillllllllBIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIinullllllllllMllllltlllllllllllllMllllltllllllM Prof, Dr, .Tlifiöilor Wleli Edelman geb. te Leipzig 19 Nov. 1843 Gest. te Berlijn 21 Mei 1909. dwenen volkeren .... als zükonden spreken l De sphinx met hare gedurende zoovele eeuwen gebleven fijn «pottenden glimlach op het steenen, strakke gelaat, en met die starende vreemde oogen scheen natf te zijn als een symbool van dat grootsch onbewogene, dat machtig-ge voellooze en cynische in de wereld tegenover het menEchelyk leed, dat wél voor het individu groot en hevig, doch voor de massa, de wijdheid en ouderdom der natuur toch inderdaad zoo klein en onbeduidend is. Alles gaat zijn gang alsof er niets geschied ij l Vandaar die tegenstelling tusschen dat groote massale monument, welks blik zich in de eeuwigheid schijnt te verliezen en het kleine door leed gebukte menschenfiguurtje er tegenaan leunende, eene tegenstelling welke de heer Steenhoff dan ook eenigszins scheen te gevoelen. Ik weet niet, geachte redactie, of bovenstaande uitlegging voor belangstel lenden duidelijk is, ik had niet gedacht dat iets dergelijks noodzakelijk zou zijn, des te minder, daar prof. Dake onlangs in De Telegraaf er over schrijvende verklaarde: het is de verdienste, dat de bedoeling van den artist duidelijk is weergegeven" en daarom, ik herbaal, bet is meer een kwestie van gevoel dan van verstand. Intusschen dank ik u zeer voor de genoten plaatsruimte en den heer Steenhofl voor de aandacht, welke hij aan mijn schilderij heeft willen wijden. Hoogachtend H il v er s., 10 Mei '09. Uw Dw. C. BRANDS. * ** 0:>k de heer Brands heeft blijkbaar weer mij niet goed begrepen bij mijn verzoek om. ingelicht te worden over bet verband van den gekozen diepzinnigen titel en zijn schil derij. Ik moet hem nu doen opmerken, dat juist het criterium van myn beoordeeling gelegen was in het stellen van de vraag: als ik dan de uitlegging krijg, vrees ik het heele schilderij vergaten te hebben." Zijn schilderij kan zich waardeeren laten als 'n min of meer goed geslaagde afbeelding van het object Sphinx; maar daar gaat het hier niet om. Ik zou nu een tweede vraag kunnen stellen met ongeveer gelijke strekking: kwa men die gedachten over het cynisme van de eeuwigheid en het tragische van de vergan kelijkheid by den schilder op: vóór, lydens of n& de vervaardiging van syn doek? Het grootsche inzicht van het aari?che noodlot kan de heer Brandes even goed voorwenden omgezet te hebben in litterarische kunst bij zyn ingezonden stukje, als hy het acht over tuigend te hebben geopenbaard in een ver beelding door kleur en ly'n. Er bestaat van Bauer een litho van de Sphinx; welnu, wat de heer Brands wil opdringen als de geeste lijke inhoud van zijn werk, het is daar wer kelijker aanwezig. En toch geloof ik niet dat Bauer zich het hoofd heeft gebroken met een vooropzet of later aangehangen idee. Het imposante verluidt hier uit het werk zelf. W. S. Parerga en Paralipomena (toevoegsels en nitlaatsels) vertaald door dr. H. W. Pb. E. v. D. BEBGH VANETSINQA (Am sterdam 1908) I, blzz. 363. IV. In Schopenhauer's hoofdwerk, wordt de grondstelling zijner wijsbegeerte als volgt aangegeven: De wil, als het Ding an sich, maakt het innerlyke, ware en onverstoorbare wezen des menschen uit; op zichzelf is hij evenwel bewusteloos." 1) Men gevoelt, dat niets in meer snijdende tegenstelling met Kant's meesterwerk: de Redecritiek, zyn kan, dan deze belachelijke inval van Sehopenhaner. Al de moeite, die deze zich geeft om, door fragmentarische toeeigening van Kant's denkbeelden, het te doen voorkomen, als bouwde hy voort op Kantiaanschen grondslag belet niet, dat tusschen den Koningsberger meester en den Frank furter polyhistor een afgrond gaapt. Men ver gelijke slechts beider devies:dat van Kant: Sustine et abstine; dat van Schopenhauer; spernere mundnm, spernere semet ipsum; speraere sperni. Men denke slechts een oogenblik over beider leer na. Kant stelt aan de rede, wier oppermacht hij voorgoed vestigt, grenzen, voor haar on overkomelijk. Hy werpt voor het metaphysische een slagboom op, door menschelyk erkennen niet te overschrijden. Hy wijst den mensch binnen dat gebied, dat der ervaring, een zijner waardigen werkkring aan. Hy scheidt bet zinnelijke en het bovenzinnelijke, het voor erkenning vatbare en bet daarvoor niet vat bare, door verschillende benaming, overeen komende met verschillende realiteit. Hij noemt het eerste: verschijning, (phaenomenon); het tweede: wezen fnonmenon, Ding an sich). Hij spoort aan tot blijmoedig ver trouwen, wekt op tot leyenslnstigen, onverpoosden arbeid. Hy ontziet alle geloof, door dien by het ontdoet van den valschen waan als zou het op wetenschap steunen. Van dit alles, doet Schopenhauer het om gekeerde, bewast of onbewust, maar noodDr. Theodor Wilhelm Engelman werd in 1867 benoemd tot assistent aan het Pbysiologisch laboratorium van Prof. Donders te Utrecht. Hy was er van 1871 tot 1897 Hoogleeraar, en vertrok in dat jaar naar Berlijn, waar hy directeur werd van het physiologisch Instituut aan de Universiteit aldaar. Hy was buiienlandsch lid der Koninklijke Akademie van Wetenschappen teAmsterdam. iiiiiiiniiiiMnMiiiiiiMiiiMiii wendig en uit krachte van zyn uitgangspunt, Hem is, naar hij zegt, en te lezen staat in zijns hoof Iwerks 19e hoofdstuk: Vom Primat des Willens im Selbstbewuastseyn" de wil: das Ding an eicb, d. w. z. bet metapbysisch beginsel, dat de stoü'ely'ke mensch in zich gehuisvest vindt. Daarmede wordt, van ston den aan, de grondslag van Kant's heeilyke opvatting, die bedoeld beginsel, als aanwezig. doch zwevend boven onze bevatting befchouwt, ontwricht en verlaagd. Valt de on derscheiding tusschen verschijning en wezen, dan kunnen wy weer lustig en onverdroten gaan spelevaren in het onnaspeurlijke een avontuurlijke tocht, door Kant onmogelyk verklaard. De verwarring tusschen ervaring en haar correlaat: het eigenlijke wezen, eene verwarring, die Kant in zyne grensbepaling had doen ophouden, begint met vernieuwde krachten, van voren af. Kortom, Sehopenhauer, met gedachten van Kant zich tooiend, keert terug tot achter diens nitgangspnnt en revolutionneert den pas ontgonnen bodem met vriendelijk gebaar, doch stuitend opzet. 2) Dit nu kan niet kwaad voor hen, die bij machte zyn het knutselwerk van Schopen hauer te doorzien. Wijsbegeerte en natuur wetenschap hebben, by monde barer grootste en meest gezaghebbende beoefenaren, over Kant en Schopenhauer voorlang reeds recht gedaan. En de uitspraak: terug naar Kant, heeft thans reeds zoo geruimen tijd weer klonken, dat zij gemeengoed is geworden van allen, die zich beijveren den ontwikkelings gang van het denken te volgen. Toch loopt de argelooze lezer van Schopenhauer's wer ken gevaren, waartegen bet zaak is te waar schuwen. Die werken onderscheiden zich ongetwyfeld door vlotten, boeienden styl, vol afwisseling. Kant's zinnen daarentegen zyn volzinnen, in de beteekenis van volge pakte vrachtwagens. Men moet er de lading uitlichten, eene hoogst dankbare maar in spannende geestesgymnastiek. Door afzonde ring verbitterd, en wrevelig door miskenning in eigen schatting, deipst Schopenbaner voor niets terug: niet vgtr~J!iUectische kunstgre pen, gelijk dadelyk «j|||&gal, maar evenmin voor verdachtmakingtttféden reusachtigen geest, die hem overscbaaüwt. Of hy aan Kant ontleent, of hem verdraait, . de vraag is voor Schopenhauer slechts boe het in zijn rijm te pas komt. Het lievelingsthema van Schopenhauer op het punt, dat ons bezig houdt, is de verhou ding van Kant tot de oude (rationeele) psychologie. Schopenhauer heeft, voor zijne opvatting dier psychologie, de weerlegging daarvan, door Kant gegeven, noodig. Maar aan die weerlegging geeft hy' een zin en be doeling, die met zyn eigen opzet overeen komt en allerminst strookt met de strekking, door Kant daaraan,toegekend. Kant wil alle strooptochten van den geest in het bovenzinnelijke afgesneden zien. Maar hoe staat het nu met den geeat zelf? Ook de geest, de ziel, bet psychische in n woord ia een verschyaing, dat, gelijk al het overige correspondeert met, adaequaat is aan een ons onbekend wezen, maar daarmede niet ver ward worden mag. Onze ?geest erkent met behulp der d«nkwetten: ty'd «B ruimte, en in denkvormen: de categorieën, wwurvan de causaliteit de voornaamste ia. Wat et] erkent,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl