Historisch Archief 1877-1940
Na 1667
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Dag verbluf voor patiënten, die hnn kamer mogen verlaten.
iimitiiiiiiiiilinilliuiitiiiiiiHliiiHlIiilliliiiiMiililiiii'iiiiiiliiiiiniiiiiiliiiiuiiiiiitiiiiiliitfiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiniliiiitniniiiiiiiiiiiiiiliHiiiiiiiiiiiiiiiiiii
Me licM,
1828-1909.
Een uitnemend kunsthistoricus, een fijn
besnaarde kunstenaarsziel, een edel mensch
ia, na een leven van onvermoeiden arbeid,
van ons heengegaan: mün trouwe vriend
Emile Michel is, na veel aan lichaam en
Ziel geleden te nebben, 23 Mei te Parijs
Ontslapen.
:; Atle&, die ook maar iets van onze groote
'2éVeiJtiendöeeuWgefee sehilderscaool weten,
is het bekend,welk n uitnemend boek Michel
over Rembrandt schreef (1893). Het is een
waardig monument, door een kunstenaar
den grooten kunstbroeder opgericht, een boek
dat, hoeveel er ook sedert over tiembrandt
geschreven is en misschien nog geschreven
zul worden, niet licht verouderen zal.Het hart
dés schrijvers leidde hierbij zijn pen. Michel
was een kunstenaar die zich werkelijk
heel en al in een bewonderende, ernstige
studie van den Meester verdiept had, en
zich niet tot dien arbeid had willen zetten,
eer h\j in bijna al de kunstverzamelingen
van Europa zune werken grondig gezien had.
Zoo bezocht hij Engeland, Buslaad, Zweden
en Denemarken en de meeste Duitsche
verzamelingen, terwijl hij in ons Vaderland
herhaaldelijk een graag geziene gast was.
Dit groote werk was geen eersteling.
Reeds in 1886 had hij een kleiner werk
over Sembrandt in de Serie der Artistes
Célèbres" geschreven, in zijn soort ook
een Chef-d'oeuvre van een biographie
in zoo bekoopten vorm. Andere studies
volgden, over de van de Veldës, de
BretogheVsJlvbbemai Euisdael een meester
door hem bij uitstek bewonderd, zóó dat h\j
te Overveen in de duinen zocht en vond het
plekje waar die meester zijn Buisson"
schilderde, nu in het Louvre,
Potter-terBorch.
- En in zyn Rubens gaf hij een schoenen
tegenhanger aan zynRembrandt; misschien
niet met die warmte geschreven, is het
toch een voortreffelijk boek, dat ons een
volledig beeld van dien Viaamschen reus
doet aanschouwen, en waarvoor Michel ook
geen moeite te veel achtte, een reis naar
Madrid maakte en het reuzen-materiaal dat
over hem thans saamgebracht is doorwerkte.
In zyne Etudes sur l'histoire de l'Art"
(1893) en zijne 1908 verschenen Nouyelles
tudes sur l'hiatoire de l'Art" gaf hij
bijeen wat hu in verschillende tijdschriften,
vooral in de Revue des deux Mondes had
gepubliceerd.
Opmerkelijk zijn daarin zijne Essais: La
critique d'art et ses conditions actuelles.
Le Musée du Louvre (waarin hij zijnen
landslieden soms op zachte wijze duidelijk
de waarheid zegt); de Peiresc et
sacorrespondance; en voor ons zeer belangrijk:
Constantin Huygens: un homme d'état, ami
des arts, en Hollande.
Laat ik niet vergeten zijn groot en dege
lijk werk: «les Mailres du paysage", waarin
hij een hoogst opmerkelijk overzicht gaf over
de landschapschilderkunst door vijf eeuwen
.heen.
Zijn stijl ia zeer verzorgd, zonder ooit
gezocht te worden; zijne beschrijvingen van
schilderijen zijn soms meesterstukken, zoO
als bijv. de beschrijving van de
Staalmeesters.
Bjj dat alles rustte zijn penseel niet. Jaar
op jaar toog Michel naar het bosch van
Fontainébleau, dat hu lief had en niet moede
werd uit te schilderen. Hij behoorde tot de
laatste f arde der Sèole de Barbizon; hoewel
men in "de laatste jaren aan zyn werk den
toenemömlön ouderdom koa bespeuren: hij
bleef toch even consciëntieus in z\jn
teekening en men voelde dat elke boom uit dat
boach hem dierbaar was.
Van zijne vroegere werken noem ik de
landschappen ia het Museum te Liüe, te
Metz. zijne geboorteplaats, en die van het
Musée du Luxembourg. Hooger nog dan
zijne schilderijen staan zijne prachtige
teekeningen, niet peuterig en toch zeer
geacheveerd, steeds ware, gevoelde natuur
indrukken. Hij wilde, zooals hij mij in
April 'nog zelf zeide, een boek schrijven
over dat bosch waarin hij zoovele uren had
gewerkt, dat hu zóó kende in al zijn
schooneid als maar weinigen helaas, hij is er
niet meer toe gekomen. Ook had hij nog
het plan opgevat een werk aan Poussin te
wijden,
Zóó, werkende aan zijn schrijftafel en aan
zijn ezel, is hu van ons heengegaan.
Veel leed was over dat goede, trouwe
hoofd gegaan. Zyn zoon, zijn dochter ver
loor hij in den bloei hunner jaren. Het
eenig kind van die dochter, wiens komst
den dood der moeder ten gevolge had, moest
hij ook nog als jeugdige moeder ten grave
dragen. Bijna werd het den grijsaard soms
te veel: in zijn onvermoeiden arbeid zocht
en vond hij troost, gesteund door een vrouw
met wie hij meer dan vijftig jaren in een
zeldzaam gelukkigen echt mocht leven, en
die in alles met hem mee leefde.
Michel was 19 Juli 1628. te Metz geboren
en daar leerling van Maréchal. Hij bleef
er tot na 1870, maakte Het geheele be
leg mede, onafgebroken met zijn vrouw
de -gewonden verplegende, waarvoor
hij van Bazaine het roode lintje kreeg. Hu
weigerde echter dit van den traitre" te
aanvaarden en vertrok uit Metz, Franschman
blijvende, want dat was hij met heel zijn
hart. Later kreeg hij het intusschep, en ook
da Nederlandsche Leeuw sierde zijn borst.
Niet lang daarna vestigde hij zich voor
goed te Parijs.
Hu was Jid der Commissie van het Louvre,
lid v«» het Isstitufr de Franco enz.
Wat Mj ak'menseh was? Ik schrijf met
heel mijn hart na, wat dezer dagen zijn
vriend _en naamgenoot AndréMichel over
hem zeide:
Comme homme, il fut un des plus nobles
specimens d'humanitéque j'aie jamais
connus; l'homme intègre dans toute la
force et la beautédu terme; un
rayonnement de santémoralè, de bonté, de force
et de droiture manait de toute sa
personne. Les maneges des faiseurs d'intrigues,
les petites etgrandes platitudes des
arrivistes", les mensonges de la vie mondaine
s'effondraient a la seule approche de sa
loyauté." A. BREDIUS.
Collectie Preyer. Pnlcbri, Den Haag,
II. Notities.
Van Ifatthys Marii zyn hier de twee kleine
schilderijtjes Naar school gaan' en. Het
Geitje". Naar school gaan is van gevoel haast
DuiUch, in den zin van wat te lieve roman
tiek inaar hè1; verschilt toch van de wer
ken van zulke richting in Duitschland, door
dat het eenvoudiger gebleven is, daardoor
ook inniger is, en doordat bet van kleuren
tevens verfijnder is dan ooit een Dnitscher
gelukt. Het stadje op den achtergrond is
zeker vol bekoring. Het Geitje stelt een
moeder voor met een kind by een geitje,
ook een .klein werk, dat gekenmerkt wordt
door vele recht op malkaar staande lynen.
De houterigheid van het geitje is misschien
niet alleen daardoor wat te duidelijk gewor
den. Ook hier is de r ijk gestolde achtergrond
en het bok met het beest dat achter het
geitje gezien woidt, bet bekorendst. O f er de
verschilende perioden en over de verschil
lende invloeden, die door het werk van M.
Maiis spelen, zal ik een ander maal schryven.
A. Neuhuyi. Het is een bekend iets, dat
ook door anderen geschreven werd, dat de
compositie gewoonlijk niet van groote kracht
is in het werk van Neuhvys en dat de kleur
niet dikwijls1 die intimiteit van geest bezit,
die een schilderij maken tot iets dat telkens
we ar aan te zien is. Het Brabantsch inte
rieur (No. 82) maakt hierop een uitzondering.
De gewone kleur-rijkdom, hem, Neuhuys,
gewoon, is hier geworden tot een hem by zon
der e, doordat ze meer gedachte bezit dan
meestentijds hem kenmerkt. Tevens is de
Bouw van het schildery belangrijker gewor
den, de. poses hinderen niet, en sommipe
gezichten bekoren, door een fijne, bezonnen,
blanke, volle, teederheid. Naast dit Brabantsch
boerehuis is No. 129 Boerin een mij al goed
bekende waterverfteekening te noemen. Er
is iets van een Frans Hals in'dit werk, met
minder stoutheid maar met meer innigheid.
Alleen de hand, er later by geaquarcelleerd,
dunkt me wat te mat van kleur tegenover
het overige.
Jot. Itraeli1 fijnst-kleurig werkje is hier
No. 134 Aardappelrooien. Er is meer fleurig
heid hierin dan dikwijls in zijn eenvoudig
klenrsamenstel is. In de Avondidylle lijkt de
vrouw, die in het schemervol landschap zit,
niet geobserveerd in dat landschap, maar met
een atelier belichting er in geplaatst. De
pikkende kippen daarentegen en de geheele
achtergrond zijn n gebondenheid van kleur.'
Licht wenteling is er in 110, Nellenverstelen.
Van- J. H, Weitsenbrueh zjjn bier de werken
No. 91 en No. 188, beide dezen schilder
waard. Ik meende dat No. 91, dat Tuin moet
bereidingsruimte, liggen de operatie
kamers, een, waar Dr. Mendes de Lepn
en een, waar Prof. Lanz voortaan zijn
patiënten zal behandelen. Een groote
lift verbindt de operatie-ruimte met de
rest van het gebouw.
Dr. Mendes de Lepn mocht zich bij
het ontwerpen en inrichten der
Boerhaave-kliniek" in den steun en de voor
lichting van Prof. Lanz verheugen.
Beiden hebben hun sporen op het gebied
van bouwen en besturen van een 'zie
kenhuis, mogen het ook kleinere inrich-'
tingen dan de hier geschetste zijn, reeds
verdiend. Het stond te verwachten, dat de
samenwerking van hen beiden voor de
ziekenverpleging iets geboren zou doen
worden, dat den toets der strengste
kritiek schitterend kan doorstaan.
"Waarlijk, de Boerhaave-kliniek" is
een aanwinst voor onze stad. Moge zij
in de toekomst Boerhaave, den kundigen,
humanen geneesheer tot eere, de lij
dende menschheid ten zegen zijn!
Dr. SCHRIJVER.
IIIIIIIIIIIIIIMHIIIIIIIMHIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIItlllllMlllllMMMIIHIIIIIIIHH
Doctor C. £. Daniels
1839?4 Juni?1909.
Doctor Daniels, die op zijn zeventigsten ver
jaardag gehuldigd werd, door zeshonderd
medici, voor zijne bemoeiingen in zake de
bi iliotheek der maatschappij van genees
kunde, het informatie-buteiin dier
maatschappy, zyn stichting; ,T»n; bet
medischpbarmaceutisch mueeua te Amsterdam, als
arts, enz. "; -?%.??> .r;"j^|||-; i
iiiiiiiHiriiiiiitiimiiiiii'rtiinniHiiiiinSii'w'AiiiiiiiiiiiiiiiiitHHimiui
heeten, niet geheel vol geschilderd was, maar
er is iets bizonder jgrootsch in, evenals in de
waterverfteekening de Avond. In deze laatste,
aquarel, vindt ge nog Jpwscher dan in dea
Tuin de gjroptschheid vfta dezen Weidsche.
Het is een grootschaeid^ie gevonden werd
in een eenvoudig lynenatél van lange lynen,
evenwijdig aan den grondlijn van het werk,
en waarop loodrecht enkle anderen staan.
De kleuren zijn transparant hoewel niet licht.
Mauve'» Rustende sal veren, zyn Schapen
stal en zyn Oogst hebben een aantal eigen
schappen die ze zeer belangrijk maken in
het werk van dezen fijnen teekenaar. By
hem blijken de aquarellen, zooals dikwyls by
Hollanders, bet meest on lesmeurd van kleur.
De rustende kalveren zyn gegroepeerd om
een wit kalf, en gezien tegen een boschje
waar een diep blauw door Honk». Het werk
bevat de meeste grootschheid der Mauve's
hier. Zyn Schapenstal is vol fijn geteekende
beesten, en vol fijn lichtspelen; zyn Oogst
is een fijne voorstelling van iets wat Millet
groot maakte. Verder is het schilderij Ruiters
te Scheveningen te noemen: drie ruiters het
duin af-gaand naar bet strand toe. Dit onder
werp, dit werk is een dat met alle liefde
gedaan is, en bet vele dat hierin bereikt
wierd, wordt door het in Mauve alleen den
schapenschilder ziend publiek, weer eens te
weinig begrepen.
***
Van het overige werk noem ik Gabriël's
Molen (No. 30) uit een vry vroegen tyd, de
Witte Bloemen van Fantin La Tour, Bauer's
(wat losse!) Oostersche stad, een Straat by'
avond van Tholen. Zeker kon hier en daar
nog wat besproken worden, een enkle neiging
die hier en daar opduikt, kon worden ge
definieerd maar het is altijd aangenaam
iets o/er te laten van de appels die ge weet
dat op de zolders van uw verwachtingen, en
van uw wenschen liggen. Het is niet uit
mierenaard en zorg om den wintertijd, maar
om het teeder laten stoven van de gedachten.
PLASSCHAERT.
Tentoonstelling St. Lncas.
Qeachie Redactie.
Nu een zoo kundig en geacht criticus als
de heer Steenhofl in uw blad van de vorige
week verzoekt ingelicht te worden over de
bedoeling van het door mij op de tentoon
stelling van 3^. Lucas ingezonden schilderij
het Cynisme der wereld", ben ik zoo vrij
u hiervoor eenige plaatsruimte te verzoeken,
ook, daar ik hierdoor in de gelegenheid ben
een paar brieven te beantwoorden, welke ik
van belangstellenden er p ver mocht ontvangen.
Het begrepen van m\jn schilderij is een
voudig eene gevoelskwestie! Wie nooit diep
leed of hevige smart doorleefd heeft en
daarbij de koude gevoelloosheid, onverschil
ligheid en het cynisme opmerkte, waarmede
de wereld dit opnam, zal dit schilderstuk
niet begrijpen, het een onding noemen, ja,
er misschien over spotten.
Hoeveel leed is er niet geleden sedert het
bestaan onzer wereld? En wat i J er van
overgebleven? Niets. -~ Van het meeste zelfs
geene herinnering I Alleen de oude sneeu
wgebergten, met hunne door erosie weinig
veranderde vormengestalten, alleen de weinig
overgebleven monumenten van oude
verZieken-vertrek (Ie klasse).
illHIIIIIIIMIIIIIItMIIIIIIIHIIMIIIIlllllllllllllllllllllltllllllllllllllinillllllllBIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIinullllllllllMllllltlllllllllllllMllllltllllllM
Prof, Dr, .Tlifiöilor Wleli Edelman
geb. te Leipzig 19 Nov. 1843 Gest. te
Berlijn 21 Mei 1909.
dwenen volkeren .... als zükonden spreken l
De sphinx met hare gedurende zoovele
eeuwen gebleven fijn «pottenden glimlach op
het steenen, strakke gelaat, en met die starende
vreemde oogen scheen natf te zijn als een
symbool van dat grootsch onbewogene, dat
machtig-ge voellooze en cynische in de wereld
tegenover het menEchelyk leed, dat wél voor
het individu groot en hevig, doch voor de
massa, de wijdheid en ouderdom der natuur
toch inderdaad zoo klein en onbeduidend is.
Alles gaat zijn gang alsof er niets geschied ij l
Vandaar die tegenstelling tusschen dat
groote massale monument, welks blik zich
in de eeuwigheid schijnt te verliezen en het
kleine door leed gebukte menschenfiguurtje
er tegenaan leunende, eene tegenstelling welke
de heer Steenhoff dan ook eenigszins scheen
te gevoelen. Ik weet niet, geachte redactie,
of bovenstaande uitlegging voor belangstel
lenden duidelijk is, ik had niet gedacht dat
iets dergelijks noodzakelijk zou zijn, des te
minder, daar prof. Dake onlangs in De Telegraaf
er over schrijvende verklaarde: het is de
verdienste, dat de bedoeling van den artist
duidelijk is weergegeven" en daarom, ik
herbaal, bet is meer een kwestie van gevoel
dan van verstand.
Intusschen dank ik u zeer voor de genoten
plaatsruimte en den heer Steenhofl voor de
aandacht, welke hij aan mijn schilderij heeft
willen wijden.
Hoogachtend
H il v er s., 10 Mei '09. Uw Dw.
C. BRANDS.
* **
0:>k de heer Brands heeft blijkbaar weer
mij niet goed begrepen bij mijn verzoek om.
ingelicht te worden over bet verband van
den gekozen diepzinnigen titel en zijn schil
derij. Ik moet hem nu doen opmerken, dat
juist het criterium van myn beoordeeling
gelegen was in het stellen van de vraag:
als ik dan de uitlegging krijg, vrees ik het
heele schilderij vergaten te hebben." Zijn
schilderij kan zich waardeeren laten als 'n
min of meer goed geslaagde afbeelding van
het object Sphinx; maar daar gaat het hier
niet om. Ik zou nu een tweede vraag kunnen
stellen met ongeveer gelijke strekking: kwa
men die gedachten over het cynisme van de
eeuwigheid en het tragische van de vergan
kelijkheid by den schilder op: vóór, lydens
of n& de vervaardiging van syn doek? Het
grootsche inzicht van het aari?che noodlot
kan de heer Brandes even goed voorwenden
omgezet te hebben in litterarische kunst bij
zyn ingezonden stukje, als hy het acht over
tuigend te hebben geopenbaard in een ver
beelding door kleur en ly'n. Er bestaat van
Bauer een litho van de Sphinx; welnu, wat
de heer Brands wil opdringen als de geeste
lijke inhoud van zijn werk, het is daar wer
kelijker aanwezig. En toch geloof ik niet dat
Bauer zich het hoofd heeft gebroken met
een vooropzet of later aangehangen idee.
Het imposante verluidt hier uit het werk zelf.
W. S.
Parerga en Paralipomena (toevoegsels en
nitlaatsels) vertaald door dr. H. W.
Pb. E. v. D. BEBGH VANETSINQA (Am
sterdam 1908) I, blzz. 363.
IV.
In Schopenhauer's hoofdwerk, wordt de
grondstelling zijner wijsbegeerte als volgt
aangegeven: De wil, als het Ding an sich,
maakt het innerlyke, ware en
onverstoorbare wezen des menschen uit; op zichzelf
is hij evenwel bewusteloos." 1)
Men gevoelt, dat niets in meer snijdende
tegenstelling met Kant's meesterwerk: de
Redecritiek, zyn kan, dan deze belachelijke
inval van Sehopenhaner. Al de moeite, die
deze zich geeft om, door fragmentarische
toeeigening van Kant's denkbeelden, het te doen
voorkomen, als bouwde hy voort op
Kantiaanschen grondslag belet niet, dat tusschen
den Koningsberger meester en den Frank
furter polyhistor een afgrond gaapt. Men ver
gelijke slechts beider devies:dat van Kant:
Sustine et abstine; dat van Schopenhauer;
spernere mundnm, spernere semet ipsum;
speraere sperni. Men denke slechts een
oogenblik over beider leer na.
Kant stelt aan de rede, wier oppermacht
hij voorgoed vestigt, grenzen, voor haar on
overkomelijk. Hy werpt voor het
metaphysische een slagboom op, door menschelyk
erkennen niet te overschrijden. Hy wijst den
mensch binnen dat gebied, dat der ervaring,
een zijner waardigen werkkring aan. Hy scheidt
bet zinnelijke en het bovenzinnelijke, het voor
erkenning vatbare en bet daarvoor niet vat
bare, door verschillende benaming, overeen
komende met verschillende realiteit. Hij
noemt het eerste: verschijning,
(phaenomenon); het tweede: wezen fnonmenon, Ding
an sich). Hij spoort aan tot blijmoedig ver
trouwen, wekt op tot leyenslnstigen,
onverpoosden arbeid. Hy ontziet alle geloof, door
dien by het ontdoet van den valschen waan
als zou het op wetenschap steunen.
Van dit alles, doet Schopenhauer het om
gekeerde, bewast of onbewust, maar
noodDr. Theodor Wilhelm Engelman werd in
1867 benoemd tot assistent aan het
Pbysiologisch laboratorium van Prof. Donders te
Utrecht. Hy was er van 1871 tot 1897
Hoogleeraar, en vertrok in dat jaar naar Berlijn,
waar hy directeur werd van het
physiologisch Instituut aan de Universiteit aldaar.
Hy was buiienlandsch lid der Koninklijke
Akademie van Wetenschappen teAmsterdam.
iiiiiiiniiiiMnMiiiiiiMiiiMiii
wendig en uit krachte van zyn uitgangspunt,
Hem is, naar hij zegt, en te lezen staat in
zijns hoof Iwerks 19e hoofdstuk: Vom Primat
des Willens im Selbstbewuastseyn" de wil:
das Ding an eicb, d. w. z. bet metapbysisch
beginsel, dat de stoü'ely'ke mensch in zich
gehuisvest vindt. Daarmede wordt, van ston
den aan, de grondslag van Kant's heeilyke
opvatting, die bedoeld beginsel, als aanwezig.
doch zwevend boven onze bevatting
befchouwt, ontwricht en verlaagd. Valt de on
derscheiding tusschen verschijning en wezen,
dan kunnen wy weer lustig en onverdroten
gaan spelevaren in het onnaspeurlijke een
avontuurlijke tocht, door Kant onmogelyk
verklaard. De verwarring tusschen ervaring
en haar correlaat: het eigenlijke wezen, eene
verwarring, die Kant in zyne grensbepaling
had doen ophouden, begint met vernieuwde
krachten, van voren af. Kortom,
Sehopenhauer, met gedachten van Kant zich tooiend,
keert terug tot achter diens nitgangspnnt en
revolutionneert den pas ontgonnen bodem
met vriendelijk gebaar, doch stuitend opzet. 2)
Dit nu kan niet kwaad voor hen, die bij
machte zyn het knutselwerk van Schopen
hauer te doorzien. Wijsbegeerte en natuur
wetenschap hebben, by monde barer grootste
en meest gezaghebbende beoefenaren, over
Kant en Schopenhauer voorlang reeds recht
gedaan. En de uitspraak: terug naar Kant,
heeft thans reeds zoo geruimen tijd weer
klonken, dat zij gemeengoed is geworden van
allen, die zich beijveren den ontwikkelings
gang van het denken te volgen. Toch loopt
de argelooze lezer van Schopenhauer's wer
ken gevaren, waartegen bet zaak is te waar
schuwen. Die werken onderscheiden zich
ongetwyfeld door vlotten, boeienden styl,
vol afwisseling. Kant's zinnen daarentegen
zyn volzinnen, in de beteekenis van volge
pakte vrachtwagens. Men moet er de lading
uitlichten, eene hoogst dankbare maar in
spannende geestesgymnastiek. Door afzonde
ring verbitterd, en wrevelig door miskenning
in eigen schatting, deipst Schopenbaner voor
niets terug: niet vgtr~J!iUectische kunstgre
pen, gelijk dadelyk «j|||&gal, maar evenmin
voor verdachtmakingtttféden reusachtigen
geest, die hem overscbaaüwt. Of hy aan Kant
ontleent, of hem verdraait, . de vraag is
voor Schopenhauer slechts boe het in zijn
rijm te pas komt.
Het lievelingsthema van Schopenhauer op
het punt, dat ons bezig houdt, is de verhou
ding van Kant tot de oude (rationeele)
psychologie. Schopenhauer heeft, voor zijne
opvatting dier psychologie, de weerlegging
daarvan, door Kant gegeven, noodig. Maar
aan die weerlegging geeft hy' een zin en be
doeling, die met zyn eigen opzet overeen
komt en allerminst strookt met de strekking,
door Kant daaraan,toegekend.
Kant wil alle strooptochten van den geest
in het bovenzinnelijke afgesneden zien. Maar
hoe staat het nu met den geeat zelf? Ook de
geest, de ziel, bet psychische in n woord
ia een verschyaing, dat, gelijk al het overige
correspondeert met, adaequaat is aan een ons
onbekend wezen, maar daarmede niet ver
ward worden mag. Onze ?geest erkent met
behulp der d«nkwetten: ty'd «B ruimte, en
in denkvormen: de categorieën, wwurvan de
causaliteit de voornaamste ia. Wat et] erkent,