Historisch Archief 1877-1940
DE 'AM STERDAMMER WEEKBLAD V O O R tf E D E R L A N D.
musikalisch ertöneaden Drama's bereits mit
höcbster Bestimmtheit ausgesprochen wird,
bei der lebendigen Ausführusg hinweg zu
fallen batten, darfte dem Mnaker nicht
entgehen."
Men weet het dat Wagner na de conceptie
en uitvoering van het gedicht Siegfried'a
Tod" allengs het plan opvatte tot zyn
reuzenschepping Der Ring des Nibelungan" in
drie avonden en een voorspel van een
ganEchen avond. Men weet ook dat Wagner de
compositie van den Ring onderbrak in .bet
midden van Siegfried, er aan twijfelende of
hy' zyn werk wel zon kannen opvoeren,
?ooali hy zich M>1 f d«t droomde. Men weet
ten slotte dat Tristan en Meistersinger zijn
ontstaan in den tijd dat Jung-Siegfried onder
den boom zich te slapen had gelegd, er op
wachtende dat een goede geest hem zou
wekken. En werkelijk was die goede geest
gekomen in den persooa van den jongen
Beierschen koning Ludwig II die er vurig
BMW haakte dat Wagnar iyn Ring-Drama's
eon voltooien.
Ea zoo kon dan ook werkelijk in 1875
Gotterdaowaarung voltooid worden, 27 jaren
nadat bet eerste pl«n voor het werk ontstaan
was. .
Ia het vorenstaande is de verklaring
gemakkelijk te vinden van het feit, datG
t(«rdammnng de kroon vormt van
hetrensenwerk, d«t het 't belangrijkste is en
aangrgpendate. Jaitt om e» voor Gótterdammerang
heeft Wagner de voorafgaande drama's ont
worpen en uitgeroerd. Langzamerhand heefc
hu hiervoor een rijkdom van
motievenmateriaal bgeengagaard, die hem in staat
stelde met volle hand te grijpen in die
weslde van thema's en motieven. Maar ook
langzamerhand is de stijl van den meester
zoodanig gerijpt en «elfoewatt geworden, dat
men getroost mig beweren, thans, mim 30
jaren na de voltooiing van G
tterdamuiernng", een werk zóó rijk, zoo volkomep, zoo'
in alle deelen harmonieus van vorm en inhoud.
is na den dood van Wagner niet ontstaan.
En mét de opvoering van dit heerlijke
werk heefc ons de Wagner vereeaiging Don
derdag 10 dezer wederom verblijd. n het
was een opvoering die zeker onder de schoon
ste mag gerangschikt worisn, welke ons in
de laatste jaren geboden werden.
Het was in n woord een heerlijk genot
te luisteren naar hetgeen het orcbest heeft
gepraesbeerd. Die bloeiende partituur met al
haar onnoemelijke klanksc iskeeringen, haar
talrijke en expressieve instrumentale schoon
heden, zij leefde en trilde voor onze ooren
en heeft tot het einde toe onze zinnen ge
vangen gehouden,
Daarnaast ean bezetting die op ne
uitzondering na, de allerhoogste eischen ver
mocht te bevredigen.
Hos voornaam klonk niet dadelijk het
Zu neuen Taten" van mevrouw Leffler
Butckard (Brünnhilde). D;U was de stem,
noodig tot tiet herscheppen van een der
? schoonste en voornaamste van Wagner's
vrouwenfiguren. Onvergetelijk blijft mij baar
Heilige Götterl himmlhche Lsnkerl"
On tanks het ho3g oplaaiende van de harts
tocht en het ziedende van de verontwaardi
ging, wegens den door baar onderganen smaad,
steeds voornaam en imposant, nooit gawoon
als meaech, steeds hoog als een godenkind.
Ditzelfde valt niet te zeggen van Ernst
Krans als Siegfried. Deze zoo gevierde ten ir
heeft thans algemeen teleurgesteld n als
zanger n als Darareller." Voor mij schoot
böhet meest tekort in laatstgenoemde
eigenBcbao. Welk een houding tegenover de
Rieintöchter in de derde acte l Wanneer
men hier niet moet denken aan gemis aan
intelligentie, dan is het onverschilligheid of
laatdunkendheid of arrogantie waarvan men
hem moet bes-huldigen. Ziu de heer Krans
werkelijk meenen iat zijn beroemdheid als
Wagner-zanger hem ontheft van den plicht zy'n
uiterste krachten in te spannen tot het welsla
gen van het geheel? Ook zijn stem klonk zoo
naselnd" en zijn voordracht was zoo slap,
dat men onwillekeurig den indruk kreeg dat
hij het overbodig achtte meer te geven dan
hu deed. Twee oogenblikken dienen uitge
zonderd te worden, ui. in de eerste acte,
wanneer hij den drinkhoorn van Gutrune
aanneemt, by de woorden: den ersten Trunk
zu trener Minne, Brünnhilde, bring ich dirl"
en, in de laatste acte, toen hij zong:
O wie mich brünstig da umschlang Der
«cbönen Brünnhilde Arm l"
Ziet, déar kon men bemerken tot wat de zan
ger in staat was, indien hij zich slechts genoeg
moeite had gegeven. Het eerste werd zeer
DE EERSTE BRUIDSSCHOUW
(Uit het dagboek van een Turksch meisje,
schrijver ACHJJED HIKMET)
Daar rijdt een elegante quipage ons huis
voorbij... Hè, kijk, daar komt ze weer terug!
Och waarom ook niet ? ... dat is toch immers
heel natuurlijk! Ting ... tingelingl Daar gaat
de bel... Wel, dat spreekt ook vanzelf, immers...
er zal bezoek zyn. Ik liep naar de trap en
keek over de leuning naar beneden: twee
dames, een slavin ... och, dat is ook zoo'n
wonder niet!... Maar nu... op eens een
geroezemoes van fluisterende stemmen, een
onrustig geschuifel... dat spreekt niet van
zelf!
Daar kwam mijn oude oppaster de trappen
op... elk oogenblik o? haar rok trappend,
en twee drie treden tegelijk nemend. Hijgend
van inspanning fluisterde ze me toe:
Dinges, kleine meesteres... dinges!..."
Wat is dinges, wie is dinges, Dady?"
Och, die... die dingesaen, mijn hartje!...
Ja, waarlijk, de dingessen! Je kunt niet met
diéjapon... Ga toch dadelijk naar binnen
in de dinges... ving wat l.. Loop hier toch
niet rond!... Daar heb je ze al,.. die ...
och die dingessen... dingessen ... och, die
dingessen immers I"
En daar liep zéme waarlijk weg naar
moeder! Dk kon nog net even vragen: Zeg,
Dady, hoeveel dingessen zijn er toch uit dat
rijtuig gekomen?... en ik weet niet hoe
't kwam, maai- ik stond te beven.
Daar verscheen mama in de denr; ze keek
me heel ernstig in de oogen; toen hief ze
haar hand op en wees naar de trap: Ga nu
een beetje naar boven, kindlief!" Er werd
mü.geen tijd gelaten om naar de oorzaak
van dit alles te vragen. Toen ik weer tot
bezinning kwam, had Dady mij al de halve
trap opgedrongen. Nu werd ik koppig: ik
wou niet verder ik wou zien, wat dat voor
schoon en expressief, met halve stem'gezongen
en het tweede met een warm, vol en klank
rijk orgaan.
De drie Nornen en de Rijndochters werden
vertolkt door Hermine Bosetti, Sophie
Bischoff-David en Adrienne v. Kraus-Osborne;
zooals men dus ziet, drie eerste raags krach
ten. Kwam deze voortreffelijke bezetting reeds
enornrten goede aan de wedergave der moei
lijke Nornenscène, een zeer groot genot
leverde züop bij het Rheintöchter-terzett,
Deze bekoorlijke episode, bekoorlijk zoo wel
door inhoud en vorm als door welluidend
heid, werd waarlijk onverbeterlijk gezongen.
Mevr. v. Kraus-Oaborne vertolkte bovendien
nog de Waltrante partij. Deze bladzijde, die
by gewone opera-voorstellingen meestal als
offer van het Rotetift" moet vallen, werd zoo
sprekend en duidelijk gezongen en met zoo
schoonen imposanten slemklank, dat zy voor
mij tot de schoonste herinneringen behoort van
den avond.
De Gutrune was bij mevrouw Hengel
Schweitzer in de beste handen.
OnTler de heeren meen ik den Alberich
van Deeider Zador den pil m te moeten toe
kennen. Inderdaad heeft déze z nger bewezen
wat dictie vermag te bereiken. Daor de duis
ternis van het tooneel was hij nauwelijks te
«en, maar toch wist hjj te boeien, door' de
scherpe karakteristiek zijner voordraoht
Gunther werd door den bier reeds zoo
gunstig bekenden heer Riehard Breitenfeld
met zeldzaam mooie stem gezongen; evenals
de Hagen partij door den heer £mil Holm,
die echter zijn afkomst van den
SclwarzAlbe" wel iets dnide'ijktr had kunnen
typeeren.
Het mannenkoor was in den aanvang, toen
het de blikken niet geregeld op den dirigent
kon gevestigd houden, ietwat onvast, later
herstelde het zich en bleek opnieuw uit wat
schoone en frissche stemmen het saam gesteld
is, welk een beschaafden klank het kan ont
wiktelen en hoe gemakkelijk de leden zich
op het tooneel weten te be.-tragen.
Da regie was wederom in de beproefde
handen van den heer Val lek, dm zich op de
van hem bekende, voortreffelijke wijze vaa
zijn taak kweet. Wat mij vooral echter
getroffen heeft is de uitnemende wijze waarop
alle schakeeringen in de verlichting.van het
tooneel geslaagd zijn. Hét zijn moeilijke pro
blemen die op dat terrein in G
tterdammerung" opgelost moeten worden; dank zij
de 'goeie zorgen van den heer Bange is er
niet n lichteffect minder goed gelukt.
Hebben uu zoovele voortreff-lij ke factoren
allen meegewerkt tot het verkrijgen van
een zoo zeldzaam fraai g-theel, hoe moeten
wij dan niet bovenal dankbaar zijn den man,
die al deze factoren tot dit fraaie geheel heeft
vereenigd!
Inderdaad zijn de eischen d e G
tterdammernng aan den dirigent stelt, enorm
hoog. In welk werk van Wanner vindt men
zoo talrijke leidmotieven? Eu heeft niet elk
der motieven zijn bateekenia, zijn rhythmiek,
zijn temponuance en moet niet alleen het
orchest meestal de drager deier
aiotieven maar ook het solisten-parsoneel steeds
rekening houden met de beteekenis dier
motieven ?
Het was een groot genot ook thans weer
waar te nemen hoe Viotta ieder motief voor
ons wilt te doen leven en toch de groote
dramatische lijn van het geheel vast te
houden; hoe hij zijn persoonlijke, van sterke
overtuiging sprekende opvatting met
souver ei n en wil aan al zy'ne medewerkenden wist
mede te deelen, zoodat allen uitvoerders
werden van Viotta's intentiëo.
Aan hem dm onzen dank voor den
genotrijken avond. ANT. AVERKAMP.
IIIIIIIIHIIIIIIItlllHHIIIHIIIIIIIIItlllHIIIIIIIIMMIIIIIIIIIUllllllllllllllllllllll
De Ytfzwattlni yaa M Koimgeyotl,
Het kon zijn nut hebben, dunkt mü, als
men dit wilde begrijpen:
Trots allen schijn van het tegendeel leeft
onze maatschappij kunatlooi en bevindt zich
daar blijkbaar wel bij.
In de burgerlijke samenleving van andere
levenskringeu valt in dit opzicht voorloopig
niet te spreken kan men menigeen tegen
komen, die zich vrijmoedig kunst-ongevoelig
bekent, en nog velen meer, die het niet be
kennen, maar niettemin zijn. Het
kunstindifferentisme waaronder dan te verstaan is de
volkomen ongevoeligheid voor mooi en leely'k,
en zelfs het gemis van dien schoonheidszin
in kleine en gewone dingen, die «HUM;/; heet,
bij de meerderheid onzer beschaafde mannen"
een bezoek was... Maar toen ik ze de tiap
op hoorde komen, holde ik, zoo hard ik
maar kon, uit my zelf naar mijneigen kamertje.
Ik begreep niet... en toch, en toch ... ik
zou moeten liegen als ik wilde beweren,
dat er niet een zeker voorgevoel in mij
opsteeg, 't Was alles toch zoo vreemd... Ze
waren zeker gekomen om bruidsschouw te
houden ... bruida ... schouw I!...
Voor mij waren ze gekomen, hoor je ? En
gisteren nog had ik, zooals dikwijls in den
laatsten tijd, als ik me over iets ergerde,
gezegd, wat alle vijftienjarige meisjes zeggen:
Ik won dat se me maar lieten sterven, dat
ik toch eindelijk eens rust vond I"... Ja ja,
als jonge meisjes zulke dingen zeggen, dan
zouden ze wel een man willen hebben,heet het...
Mijn kleine poesje Mistan leek ook al van
die vreemde menschen geschrikt te zijn
tenminste het zocht ook haastig een toevlucht
in mijn kamer. Nu wreef het zich mauwend
tegen mijn rokken: ,.Psst, Mistan... ik heb
nu geen tyd meer, om met je spelen... Zie
je dan niet, dat er een moeder gekomen is
om bruidsschouw te houden ? ... Nu mag ik
niet eens laten merken dat ik er iets van
snap... ik mag mij niet aan geheel vreemie
personen voorstellen, zeggen ze."
Daar had je Dody weer, nog altijd
heelemaal buiten adem:
Haidi, vlug!"
Wat moet er dan toch zoo vlug gebeuren,
Dady?"
Zonder te antwoorden, namen zij en de
andere slavinnen mij in haar midden; ze
trokken mij mijn rose zijden japon aan en
zeiden niets anders dan nu en dan: Haidi!"
Ik was trotsch; zoo'n behandeling verdroeg
ik niet. Ik werd heftig... ik vergeleek mij
zelf bij de een of andere koopwaar, die voor
een winkelraam wordt uitgestald om de
menschen in de oogen te steken... Ik kreeg
het op de zenuwen: Zie je wel, daar komt
nu zoo'n troep wildvreemde vrouwen en men
staat haar toe ons, meisjes, van alle kanten
te bekijken, net zooals ze doen als ze eet waren
inkoopen... en wij staan daar als een zielloos
standbeeld voor haar... als een beklaagde
zakenmannen, ambtenares, geleerden
is een verschijnsel vaüdezen tijd, wel waard
opgemerkt te worden.
Dezelfde woorden van vroeger bestaan nog,
maar hun inhoud vaa besef en ontroering
ging verloren. Het leven stroomt sedert lang
in andere bediingen en de grootheid en
kracht van den tijd, ey troont op gangen
ander gebied, waar de kunst nooit toegang had.
Waarom zouden we het niet eenvoudig
erkennen, als we geëindigd zijn het in te
zien, dat het aangezicht der wereld veranderde
en de mensen ran heden in volkomen ge
wijzigde ? verhou iingen staat tot zichzelf en
zyn medescbepsels en de geheele maatschappij?
De middeleeuwen waren naïef, verbeel
dingsrijk en zinlyk. Men dacht niet veel noch
diep, doch gevoelde en onderging voor zijn
zinnen des te meer. En altijd was de ver
beelding aan 't werk voorstellingen te vormen
uit gevoelsindrukken, die de reëele wereld
ver te buiten gingen. Voor die gejonde, zinlyk
levende menschkinderen nu waren kunst en
godsdienst, vereend de bescnaving, dat wat hen
uit het dierlijke en enkel stoflyke ophief tot
geestelijkheid en algemeenheid. Door de voor
stellingen der kunst lesrden zij hun religie
begrijpen, terwijl omgekeerd de godsdienst
hun de kunst als het getypeerde, veredelde
aardsche deed beseffen. Zoo gin4 die be
schaving niet allereerst of meest door hun
verstand, maar door bun oogen en ooren.
Het was aanvankelijk altijd een beschaving
der zimen en daardoor van het gevoel, de
gevoelens van liefde, deernis, eerbied, af^cauw
en angst voor zoude, en het eigenaardige
was, dat daarbij de wereld vau geast en stof
heel" bleef. Ik bedoel, dat voor den ge
middelden" middeleeuwer die woorden zelf
vrijwel zonder beteekenis waren, omdat de
geest hem niet zonder stof en deze niet
buiten den geest denkbaar was. Eerst aan
latere tijden was het voorbehouden tot die
noodlottige onderscheiding te geraken, en
daarin zelf j vast te raken, zóó hopeloos d:ep,
dat voor de groote massa sedert alle kans
verloren ging tot eenig inzicht in de
wezenlijkneid der wereld te komen.
Waarmede niet gezegd aijn wil, dat de
groote musa" van heden naar die kenuis
bijzonder begeerig schijnt. Eerder zou men
geneigd zyn het tegendeel aan te nemen,
daarmede tegelijk beseffend hoezeer de
menachen zijn veranderd. Want in de middel
eeuwen etonden al wat maar even bo;en het
dierlijke uit was, op een zij 't ook primitieve
en plompe manier, voortdurend met het
oczienlijke, ideëale in betrekking en achtte men
het even mogelijk, op kiaarlichten dag en
gelen en duiyel, ja zelfs ,,0na Lief Heer" te
zien verschijnen als paters en nonnen, of
brandschattende legerbenden of weerwolven
of angstwekken Ie luchtverschynsels.
Juist a's voor kinderen, bij wie al het ge
wone begint met ongewoon te zy'c, maar
daartegen ook steeds de eigen fantastische
voorstellingen in 'o gewone meedoen.
Met de Renaissance kwam de verandering,
maar hee! langzaam kwam zij en eerst nog
zonder merkbare verzwakking van verbeel
ding en zevoel.
De Renaissance, die den mensch in de
plaats van de Godheid stelde midden in
het voortaan geoorloofd blydöleven, was
tengevolge vaa deze nieuwe vinding en haar
eigen wijsheid dermate opgewonden, dat
vooreerst alle kunstuitingen van toen gele
ken op den jubel der verrukte leeuweri
ken als de dag aanbreekt.
Puur levensdronken werden die Italiaansche
Renaissance menechen, hun krachtvolle
zinIjjkheid en verbeelding uitvieread, niet naar
n zijde, zooals vroeger, maar naar alle
kanten, omdat het bestaan nu een heerlijk
heid was en elke levensuiting geoorloofd.
Het gemeenschappelijke in het gevoel mocht
allengs te loor gaan, het individueele was
toen zoo krachtig, zoo een wereld werkzaam
in zie i zelf, dat de kunst verscheen als de
natuurlijke bloem van die welig uitgroeiende
zieleplant, niet meer de eenige verheffing
en beschavingsvoorwaarde der maatschappij,
gelijk te voren, maar, los van de religie, als
haar kroon en sieraad, als haar verfijnd
geestes- en zinsgenot.
Maar lang heeft die toestand niet geduurd.
Het scheen of het verstand, de drang naar
weten, het critisch vermogen ten koste der
andere geestkrachten groeiden. Van het rustig
evenwicht dier gaven en daarmee waar
schijnlijk van het monschelijk geluk ging
al meer verloren, tot het tijdvak der
Aufkldrung aanbrak, een verheldering, die men
IIIIIIIHIIIIIIIHKIIUMMIIIIIIItlllllllllllllMIIHIIIIIIIIHNIIIHinlIIIIIIIIIIIHI
op 't zondaarsbankje ... zonder zelfs de oogen
te mogen opslaan. Over een kopje koffie, dat
ze anders in drie minuten uitdrinKen, slurpen
ze nu wel een half uur lang, om maar zooveel
mogelijk tijd te hebben om je aan te staren,..
O, dat onze geheele toekomst, ons geluk of
ongeluk in dit koiliedik ligt opgesloten...
Het stereotype: We komen terug, inscha
Allah" (als God wil)... brengt dan daarna
het geheele huis in zenuwachtige spanning,
totdat je eindelijk te hooren krijgt, hoewel
ik toch lang niet leelijk ben! en dan daarbij
nog ten aanhoore van al je vrienden en
bekenden : Ze is ons niet bevallen ... haar
teint, haar gestalte, haar gedrag zijn niet dat,
wat wij zoeken..." of wel: Onzo zoon
verlangt een vrouw, die er zoo en zoo uit
ziet!... en dat terwijl onze familie absoluut
geen recht heeft om te zeggen: Onze dochter
denkt er zó6 over, ze verlangt dit of dat."
Ik huilde van woede. Mijn slimme oude Dady
probeerde my te troosten: Ei, dochtertje,
huil nou niet.. . hai, Allah... je oogjes
zullen straks heelemaal rood zien! Dat gaat
toch niet... dat gaat toch niet..." Met
bevende handen gooide ik alle dingen, die
op mijn toilettafel stonden, door elkaar. In
plaats van met de poederkwast, bewerkte ik
mijn gezicht met mijn nagelschuier... in
plaats van het krulijzer, stak ik mijn kam in
de vlam!...
En nu ... niet te vlug en ook niet te
langzaam loopen! Niet omkijken, niet glim
lachen! Vooral geen onvriendelijk gezicht
zetten ! De oogen niet opslaan ! Maar ze ook
vooral niet dicht doen l Net doen, of je niet
begrijpt, waar 't om gaat! Niet verlegen zyn,
of je dom aanstellen l..."
My'n, (maar dit blijft onder ons!) mijn
handen en voeten, die een heel klein beetje
te groot zijn uitgevallen, moest ik vooral
zooveel mogelijk wegstoppen... als ze die
zagen ... dat zon een ongeluk zijn ! En
als ze merkten dat ik verleden jaar een vau
mijn tanden had laten trekken, dan zou
dadelijk allei voor mij verloren zyn l... al
deze goedgemeende, als kralen aan een draadje
geregen raadgevingen reikte Dady me aan,
uit een ander gezichtspunt gerustellük ver
duistering kan noemen.
En de menschen '. van dien tyd geleken
veel op hoogereburgerschólieren, die pedant
het beief van hun kennis met zich omdragen,
een kennis welker uitgebreidheid alleen door
haar hopelooze veelsoortigheid wordt over
troffen. Juist als gezegde scholieren, die zich
in de vacanties vaat bar vervelen, wisten
ook die. Aufgeklarten niet alty'd wat met
het leven aan te vangen en ondervonden
pijnlijk, dat veel kennis niet altijd vermaak
geeft. Daarom kregen zy op den duur ook
berouw en dringend behoefte aan wat
anders. De Romantiek is dat berouw en
de wanhopig moedige poging on de we
reld weer terug te draaien, naar de mid
deleeuwen terug. Men had vosrloopig ge
noeg van 't weten en kennen en wilde er
graag alle encyclopaedieën voor geven weer
zoo rijk-zinnelijk-onbewast als vroeger te
leven. Doch 't ging werkelijk niet. Men ver
gaapte zich aan de uiterlijkheden van dat
middeleeuwsche leven en benaderde toch zyn
geestesstaat niet. Het eenig resultaat was ten
slotte veel geforceerd, valsch gevoel en wat
spoken griezel, 's nachts na twaalven. Er werd
veel gepraat over graf, dooi en verloren
liefde, maar het sloeg niet aan by de nuch
tere menschheid. Wie zwakke zenuwen had,
kon '( soma tot een welgemeende rilling bren
gen bij zooveel exquise rarigheid, met het
machtige, de gebeele ziel, den geheelen mensch
vervullende zondebesef, de moreele versla
genheid der middeleenwen had dit schamele
en vage ernotietje echter niets gemeen.
En ten slotte gaven ook de meest yverigen
hun pogingen op en sloten den
middeleeuwschen winkel. Was ook niet het Mate
rialisme reeds in aantocht, die machtige
strooming" van een nieuw kunst- en echo
mheiisgeroe], reageerend tegen een vroomheid,
die er toch eigenlijk niet was, uit naam van
een levenslu?t.... die eigenlijk ook niet bestond?
Inderdaad een zonderlinge Renaissance,dat
Naturalisme! Uit naam van een herzien en
verbeterd verstand (de met zooveel succes
gevolgde natuurwetenschappelijke methode)
zich keerend tegen mystiek en geloof in de
kunst, tegen alle inmenging van moraal, en
zelfs teren alle fanta'sie, was zy in den grond
toch niet anders dan de voortzetster der
romantiek in haar min geslaagde pogingen
het kunstbesef weer op te doen leven onder
de menigte. Maar nu gebleken was, dat de
middeleeuwsche devotie en onbewuste
gevoelskraclit niet te reconstruaeren vielen in
den geest van den Tioiernen mensch, zoo
hel verlicht, maar ook zoo nuchter als een
versch ge wit kalkte protestaatsche kerk,
trachtte men da ontroering te vinden in het
eenige, dat feitelijk overbleef, maar dat dan
toch op elkeen wel werken moest: de reali
teit, het stoffelijk leven zelf.
Hierin kon na ieder meedosn en aan
dragen wat hij, hoe en waardoor dan ook,
aan emotie het zy'ne mo;:ht noemen. En ze
kwamen ook aandragen; vau alle kanten,
zoodat het waarlijk een herleving der kunst
scheen, als man de qualiteit van de waar
niet onderzocht.
Toen inen dat ten slotte wél deed, bleek
duidelyk, niet alleen dat alle geestelijke ele
menten verbeelding, algemeen inzicht, syn
these, uit de kunst verdwenen waren, maar
dat ook het gevoel, waarom eigenlijk de
gansche beweging begonnen was, die ont
roering waarvan men meende nu de onuit
puttelijke bron gevonden te hebben, maar
armelijk en traag meer vloeids, als een berg
beek in zomertijd en oorzakelijke opsom
mingen vaa het gewoonst dagelijksche leven
het eenig gewin waren. Tevens begint men
dan weer te roepen om geeat en verbeelding,
om schoonheid, compositie en evenmaat, om
de idealiteit, die men ten bate der spontane,
levende ontroering eerst uit de kunst heeft
verwyderd.
Maar, mij dunkt, er bestaat alle reden zich
af te vragen of die gewenschte zaken althans
voDrloopig ook op te leveren zijn, bij den
keer dien het geestelijk leven genomen heeft,
of de mensch in de omstandigheden, en deze
met den mensch, niet eerst weer een lange
ontwikkeling door moeten maken eer opnieuw
die harmonie van geestesfaculteiten verkregen
wordt zonder welke geen groote en blij ?ende
kunst mogelijk zal zijn.
(Slot volgt). FRASS COENEX.
Ia mijn Bilderdykstudie, in 1903 in boek
vorm verschenen, had ik bij het bespreken
tegelijk met de kammen en haarspelden.
Wacht, je haarlint is nog niet in orde "
Steek dit krulletje nog wat hooger vast...
zoo ... nu kan je gaan "
Ei ja, zoo is 'c gced... nu langzaam ...
Xu was ik in den salon. In etn hoek zag
ik twee donkere schaduwen, twee vogelver
schrikkers.. . ik moest tegenover haar gaan
zitten . .. Och, wat was ik moe ... mijn
knieën knikten... was het een wonder, dat
ik een beetje haastig en alles behalve gracieus
op den fauteuil neerviel?... Nu dreef de
angst, dat mijn onbeholpenheid zou zijn
opgemerkt, me het bloed naar de wangen,
en toen ik me dit bewust werd, bloosde ik
nog heviger... hoe vaster ik my' voornam
geen kleur te kry gen, des te erger werd het
't Was vreeselijk ! Om my wat af te leiden,
begon ik de plooien van mijn japon glad te
strijken en ging wat gemakkelijker zitten.
Toen begon ik er over te denken, dat die
dame daar op de eereplaats, zeker de schoon
moeder" zou zijn....
Ze zag er uit als alle schoonmoeders op
het wereldrond... lang en uitgedroogd, als
een boonenstaak. Bij haar pogingen om zich
aangenaam te maken, draaide en wendde en
kromde ze zich in alle bochten, zoodat haar
beenderen kraakten. Als ze praatte, maakte
ze haar mond zoo klein, dat de woorden er
gehavend en onduidelijk uit te voorechijn
kwamen... Ik had een gevoel, of haar ste
kende blauwe oogen zich over myn schou
ders heen in de stoelleuning boorden. Zou
haar zoon op haar lijken?" dacht ik bij me
zelf. Terwijl ze bezig was haar cigarette aan
te steken, kon ik even ongestoord een blik
wagen... Ik moet voor God de waarheid
zeggen ... ze beviel mij niet l
Die daar naast haar, zeker haar dwchter,
leek op alle schoonzusters vau de geheele
wereld: hatelijk, jaloerschen kwaadsprekend
was ze stellig, dat zag je by den eersten blik!
Haar achter den cigarettenrook als
glimwormpjes flikkerende groene oogen voelde
ik ik kon er een eed op doe a, dat ik ze
voelde! op mijn voorhoofd, op myn wan
gen, in mijn haar rondtasten! Ach, hoe
van Bilderd'y'k's critici een appeltje te schillen
met de heer Carel Scharten. Qaerido, het
boek besprekende, schrijft hierover in Het
Leven" (10 Juli 1908): Vooral Scharten
krijgt 'n draai om zyn ooren naar aanleiding
van zijn in"drie jaar tyds plaats gehad heb
bende allerzonderlingste bekeering omtrent
de erkenning van Bilderdijk's genie. In 1903
had deze meneer de verzen van Bilderdijk
vergeleken met te sterk afgetrokken thee
water en zich onsmaktlïjkf invektieven laten
ontvallen jegens den man; met de pas plaats
gehad hebbende Bilderdijk-huldiging schrijft
deze zelfde heer een van schier grenzenlooze
bewondering getuigend artikel over den eerst
zoo gehoonden reus."
Deze voorstelling is toch niet geheel af.
Ik voor my geef iedereen het volste recht
van mening te veranderen doch de heer
Scharten deed meer dan dat, hij doopte in
kwasi-heili?e verontwaardiging zijn
id«artikel: Bilderdijki Miskenning, en onderte
kende het met de datum 1902?1906. Dit
ging .mij te ver en ik nam de vrijheid te
wy'zen op Scharten's vroegere houding jegens
Bilderdijk. Qaerido was ruiterliker en erkende
onomwonden zelf Bilderdijk vroeger miskend
te hebben. 1)
Scharten komt thans orer mijn
Bilderdijkstudie los in De Gids van Mei, en weet niet
beter te doen dan een , gezicht te trekken
als de vermoorde onnozelheid en daarbij noch
zoveel grapjes te verkopen als hij kwijt kan
raken, doch zo onnozel is hij toch niet of
hy poogt zya betoog te sterken door tal van
onjuiste voorstellingen. Ik heb hier noch
de genoegzame ruimte, noch de lust al zyn
wendingen te volgen (tdj gebruikt 5 van de
6 blz. zijner kritiek voor zyn eigen was),
doch ik zal liever op het voornaamste het
licht doen vallen. Eerstens dan citeert .hij
zijn vroegere woorden tegen Bilderdijk slechts
ten dele. Laat ik het daarom vollediger doen.
In Oct. 1903 leverde Scharten in De Gids een
kritiek op een bundel gedichten van mijn
band, en het was by die gelegenheid, dat
hij schreef: Van Eiring is een Bilderdijkje.
Is 't niet of de strakke muil vari Büdevdij'k
zich weer opentpalkt, en onder den straffen
wind van diens rythme enz.;" benevens wij
willen niet beweren, dat er niet veel krasse
kracht uit die onvermoeide beschrij ving
spreekt, maar zy is, als de Bilderdijksche,
ópffeblaien, en kookt als 't ware het heel e
onderwerp uit, totdat zij bitter, smaakt als
te sterk afgetrokken the 3." (Tans heet het
zelfde gedicht bij hem weer een argelooze
dichtpneve.") Dit is het enige, dat Scharten
in zijn uitgebreid driemaandeliks overzicht
over Bilderdyk zegt, geen enkel woord tot
lof of ter vergoeliking van dit grove, on
waardig gescheld. Die afgetrokken thee"
zegt Scharten tans, sloeg op van Slring's
vers en niet op Bilderdijk, maar waarom dan
vraag ik, van Eiring vergeleken bij Bilderdyk,
en u al die onsmakelijke invektieven" op B.
laten ontvallen? En is het geen beau mine
a mauvais jeu" maken, waar Scharten tans
schrijft: Voor menig terzijde-gesteld gelicht
van Bilderdyk komt my trouwens, ook nu
nog, deze karakteristiek (n.I. te sterk afge
trokken thee) zeer juist vsor" (blz. 318.)
Aha! hier valt gij door de mand, geëerde
criticus, met uw: ook nu'nog." Maar zeer
zeker hadt gij in Oct. 1903 niet aldus over
Bilderdyk geschreven, als ge toen hadt kan
nen vermoeden hem eenmaal nochtans te
zullen gelijk stellen met kunstenaars als
Boutens, Guido Gazelle, ja Fra Angelico, en
hem te zullen noemen beurtelings een
verblindend-blanke engel, een God-begeesterd
profeet, een vervloekende boetgezant, een
statig monarch... en een arme kleine ziel
in verwarring en nood." Wat hebben wij
met uw dictaat-boeïjes van doen, waar gy
volkomen vryheid hait in het maandschrift
De Gide uw mening te verkondigen ? wat met
uw bibliotheek-knechten, waar uw
letterknechttn n slaafs naar al uw grillen gediend hebben?
Hoe tracht Scharten zich verder te redden?
An ierhalf jaar te voren, n I. voorjaar 1902,
schreef hij wat sympathieker over Bilderdyk
in de De Ntderl. Speet. (Voorbereiding tot
Guido Gezelle), al blijkt hy ook daar de
dichter schrornelU te miskennen, hij stelt
hem u.l. mijlen ver beneden Guido Gezelle,
1) Algem. Handelsblad, 29 Sept. 1906 : Zoo
zagen wij Bilderdyk, later dan goed was ...
voor ons. Bilderdyk is een reus! Hy is door
de jongeren miskend, grof miskend en be
schimpt en dikwijls verdiende hij minstens
zooveel als Hugo. Vroeger heb ik dat niet
gezien, enz. enz."
konden deze vrouwen nu een oordeel vellen
over mijn eigenschappen, over mijzelf!?...
Ik keek tersluikè"~even naar mama... ja, ik
moest het nog een poosje uithouden...
Eindely'k, eindelyk, kon ik dan, na een paar
maal diep adem te hebben gehaald in 't be
wustzijn van mijn vrijheid, mijn eigen kamer
weer opzoeken.
De een zei dat ik er heel onvriendelijk,
anderen, dat ik er juist heel beminnelyk had
uitgezien, en wesr anderen vonden dat ik er
interessanter had uitgezien dan ooit, doordat
mijn oogen nog een beetje rood waren ge
weest van 't huilen ... ach, lieve God ...
wat zal er nu terecht komen van alles wat
ik geleerd heb, wat zal er van mijn piano
en mijn ud (een snareninstrument met lan
gen hals) worden?
Deze vrouwen zullen mij zoo tyranniseeren,
dat ik mijself niet meer zal kennen... O,
Allah, mocht het lot mij toch gunstig zijn,
mocht toch de man, dien ik eenmaal zal
worden toegewezen, me weten te waardee
ren !... Jawel, ik heb gelijk, wanneer ik zulke
huwelijken vergelijk bij een loterij...
Ik hoorde dat de dames hun zoon en
broeder uitermate geprezen hadden, en ze
moeten ook gezegd hebben, dat ze gauw terug
zouden komen. Myn vader zag mij by het
avondeten zoo liefdevol en onderzoekend
van ter zyde aan ... ik schaamde me toch zoo!
Twee weken gingen voorby, er kwam
niemand. Eerst een heelen tyd later hoorden
we... ik weet haast niet, of ik het zeggen
zal? O Allah... zal ik er om huilen of om
lachen? Ik zal het dan maar zeggen, en dan
kunt ge zelf lachen of weenen, naar het
u past. ... Nu ja dan: ik had de dames te
vrijmoedig in 't gezicht gekeken!! En...
hun zoon zulk een vrouw aan te bevelen,
dat konden ze niet verantwoorden!... een
jong meisje dat aangekeken" werd, had niet
tet recht om zelf aan te kijken! Hebt ge 't
begrepen.? Onze arme oogen hebben niet
het recht om te willen zien en begrijpen...