Historisch Archief 1877-1940
1670
DE AMSTERDAMMER
A*. 1909,
WEEKBLAD VOOS NEDEBLAND
O:n_cL©r redactie
Tv/Tr- HL 3P. L.
brrat een
V AH HOLKEMA & WABENDOKF, Keixeragraoht 333, Amsterdam.
Het antennreeht roor den inhoud van dit Blad wordt renekerd eTereenkonut% de wet yan 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
p«r S wandai
fMT tafil p«r jaar, bfl vooruitbetaling, ....
NtmnMn aan de Kiosken verkrijgbaar
f 1.50, fr. p. post / 1.65
. . , . mafl , 10.
0.121/!
Zondag 27 Juni.
Advertentiën van 1?6 regels / 1.25, elke regel meer. .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel
Reclames per regel
?0.25
. 0.30
.0.40
INHOUD:
VAN VEERE EN VAN NABIJ: Gevolg.
trekkingen, IL Een oorlogiuchtig locialist,
door 8. Bezijden de kwestie, door F. v. d.
Goei. Zedelijkheid, door Br. De
Rjjkebestrqding van rundvee-tuberculoee, door N.
Fr. 8n«L FEUILLETON: Eén dag onder
?farenge tocht. Uit het Engelech, van Isab»!
Mackay. KUNST EN LETTEREN: De
verzwakking van het kunstgevoel, (tlot), d«or
Frans Coenen. Nog eens: Christelijke
literatuur, door Daan van d«r Zee. Berich
ten. - VOOR DAMES: Wie helpt ze aan
n gelukkigen dag? door E. HeimaBB.
Blanke slavinnenhandel, door H. van de Moer.
Allerlei, door Caprice. Veiling Fred.
Maller & Co., met aft., door W. Steenhoff.
Den Heere H. P. Berlage, door Flaeechaert.
Teekeningen van Tnrner, door dr. Edw. B.
Koster. UIT DE NATUUR, door E.
Heimans. Het nieuwe Academiegebouw te
Groningen, door jhr. mr. J. A. Feith. Henry
? Hudson, door C. P. Voüte. Vieroogige
vigachen, door N. FINANCIEELE EN
OECONOMISCHE KRONIEK, door V. d. M.
en. V. d. S. DAMRUBRIEK. ADVER
TENTIËN.
iiinimiifiiiiimiiiiiiimiiiiiimt
Gevolgtrekkingen.
II.
Zestig tegen veertig, en de fijn" ge
slepen Heemskerk in plaats van den
driftigen Kuyper. Voor ons Nederlanders
is bet bij onze beugenis eigenlijk de
eerste maal, dat wij met eenige zeker
heid ons getrouwd" voelen aan een
«Christelijk" bewind.
Het is een nieuw gevoel. Bijna een
plechtig.
Vóór dezen was het maar spel! De
Kuyper-aerakon slechts een Christelijke"
verliefdheid beeten ; een hartstochtelijke,
't is waar, doch een pssseerende. Thans
is de Juffer degelijker, struischer, meer
op een contract aangelegd; haar parfums
minder grillig van geur, maar blijvender.
Daar hebben wij het: ruikt ge geen
Belgisch luchtje?
* *
Niet zoo lang als in Belgiëhopen
we! maar net als in Belgiëzijn
we aan de kerkelijkheid overgeleverd!
Wij zullen het geheid conservatieve
clericalisme leeren kennen. "Wij zullen
het zien als de zure standsdame, die zich
wat al te voldaan voelt in haar maatschap
pelijke positie en haar openbare deugd
zaamheid. Wij zullen haar kunnen gade
slaan, als zij bezig is aan hare hofjes-poli
tiek, haar barmhartigheid beoefenend:
leniging", zooals ook zij zelve met in haar
mond vreemde woorden het noemt, van
sociale nooden". In De Tijd, achtbaar or
gaan van het Roomsche behoud, kan men
reeds een opwekking lezen tot het
voordeelig plegen van sociale politiek. Wees er
als de kippen bij wel te doen aan den
arbeidersstand, zoo luidt hare rede
neering, organiseer, nu gij het heft
in handen hebt, uwe sociale weldadig
heid, bouw een deftig hofje, donker en
goedkoop, maar groot genoeg om de
ergste klachten te smoren, beitel er uw
patricischen coalitie-naam op de poort ter
vereeuwiging van uwe clericale offervaar
digheid, en om meer politieke rech
ten zal het bedaard geworden proletariaat
niet vragen! Verbinding van braafheid
en eigenbaat. Wij zijn nieuwsgierig,
zoodra ze gereed zijn, de plannen van
het hofje te zien, om te weten hoe
scheutig de douairière van de Nieuwe
Zijds Voorburgwal op haar ouden dag
wordt.
Het Handelsblad, in deze materie een
onverdacht deskundige, heeft het conser
vatisme gepeild van de nieuw-gekozen
leden der Rechterzijde. Terwijl dit blad
echte tranen schreit, nu over de partij
der vrijzinnige conservatieven het
doodsklokje bezig is te luiden, stelt het (met
iets van democratische gekwetstheid) 't
behoudende karakter vast van de winst
van Rechts. Het heeft zeker geen ongelijk:
de nieuwe garde is aanwas van conser
vatisme.
Conservatief zijn de twaalf
ChristelijkHistorischen. Conservatief de groote
massa van het anti-revolutionair contin
gent. Conservatief de afgevaardigden uit
Brabant en Limburg.
Wij krijgen, zooals wij reeds zeiden,
naast een dosis kerkelijkheid, een echt
conservatief bewind.
Toch zit in de meerderheid verscholen
een groep, die, wil ze stand houden, aan
democratische wenschen van haar kie
zersvolk gehoor moet gaven. Er steken
onder de zestig man eenige
clericaaldemocratische elementen. Daarin zal voor
Heemskerk, meer wellicht dan Kuyper
hem dit veroorzaakt, het gevaar van zijn
bewind gelegen zijn. Deze democratische
kleine phalanx, onder de zweep" van
Troelstra, en onder het nu vrijer roepen
van de voortaan opposjfo'e-democraten van
Licks, zal een steeds grooter aan
drang uitoefenen. Zij zal, eenmaal in
gisting, gaan drukken op de duigen van
het coalitievat en misschien reeds spoe
dig meer roering brengen in den ouden
wijn, dan de toch wel taaie hoepels
verdragen kunnen.
Maar vóórdien zullen we heel wat
deugd" en subsidies moeten verduwen,
en reeds menigkeer zullen wij juffrouw
Coalitie hebben betrapt op poedering van
haar dorre bakkesje met fleur de vertu,
eer wij de kleur zullen zien van hdar
beursje's voering!
Het zal niet helpen, dat het Centrum
haast heeft:
Wijs beleid verwachten wüvan Kabinet
en Kamer, naast groote doortastendheid.
Want er kan en zal nu gewerkt moeten
worden.
Rechts bleef nimmer in gebreke gedane
beloften na te komen: en thans behoeft
daarvoor minder dan ooit vrees te bestaan.
Het vertrouwen des volks mag en zal
niet worden beschaamd.
Ouderdoms- en
invaliditeits-verzekering en een kieswet, die ons de Even
redige Vertegenwoordiging schenkt en
die het kiesrecht, onder welke benaming
dan ook, algemeen maakt, mogen tot de
voornaamste vruchten behooren van de
vierjarige periode, die komende ip.
Dit laatste helpen wij hopen. Wij
zullen het Centrum te zijner tijd er aan
herinneren, als het mocht verflauwen in
de propaganda voor deze punten. En
propaganda, nietwaar, zal noodig zijn om
de Coalitie gunstig te stemmen. Wie het
behoud in den eersten tijd wil warm
vrijen, mag niet vergeten, dat de
aanbiddelijke maagd twaalf strakke duegnes
heeft, om maar iets te noemen, twaalf
dwarskijkende matrone's, voor seftora's
misstappen wakend, de
Christelijk-Historischen..., om van al die anderen
niet te spreken!
Wij wachten af!
Een oorlogszuchtig socialist.
De Duitschland-vrees in Engeland is
we weten het immers uit het ge
beurde met het tooneelstuk An
Englishman's Home", en uit andere feiten
tot een ware koorts toegenomen.
Duitschland's vlootbouw, met buitengewone
financieele opofferingen gepaard gaande,
maar met groote volharding uitgevoerd,
heeft plotseling Engeland's tot nu toe
onbetwiste superioriteit ter zee in gevaar
gebracht.
Het merkwaardigste van de laatste
dagen is we_l een buitengewoon oorlogs
zuchtig artikel van een ? der leidende
socialisten.
Terwijl Minister Winston Churchill
dezer dagen in een brief aan den voor
zitter der Liberale Partij trachtte de
gemoederen te sussen, door er op te
wijzen, hoe Duitschland en Engeland,
naast industrieele concurrentie, toch ook
diep-ingrijpende economische belangen
gemeen hebben, die een oorlog tot een
wederzijdsche dwaasheid, ja bijna tot
een onmogelijkheid maken, komt er in
de Clarion, het orgaan van den bekenden
schrijver Robert Blatchford, van de hand
van dezen leider een artikel voor, het
welk ongetwijfeld wel in staat zal zijn,
de onrust nog te verergeren, en de oor
logsvrees en verwarring ook in
arbeiderskringen nog grooter te maken.
Blatchford dan, schrijft onder den
titel: The presence of a great Danger",
(?de aanwezigheid van een groot gevaar):
Het debat over het oorlogsgevaar
loopt te veel over de vraag, of wij be
hooren te bouwen acht Dreadnaughts"
of vier. Doch dat is niet de kwestie.
De kwestie is slechts deze: zal er oorlog
zijn of vrede. Ligt het in de bedoeling
van Duitschland om aan te vallen, ja
of neen ? De vraag of er oorlogsschepen
zullen worden gebouwd nu, of het vol
gende jaar, of er zullen worden gebouwd
acht oorlogschepen of vier, dat zijn alle
vragen omtrent details, wier beantwoor
ding geheel afhankelijk is van de be
antwoording der voornaamste vraag:
zal er oorlog of vrede zijn.
De positie, van den aanvang af inge
nomen door partijgenoot Hyndman en
mij, is zeer duidelijk en gedecideerd.
Wij gelooven, dat 't Duitschland zich ge
reed maakt voor een oorlog met Enge
land. Wügelooven, dat Duitschland's
bedoeling is, in Europa te domineeren,
en dat een noodzakelijke stap daartoe
is, onze macht ter zee uit te tarten. Toen
we reeds een paar jaar geleden deze waar
schuwing deden hooren, heeft men ons
voor Jingo's en lawaaimakers gescholden,
maar de gebeurtenissen van daarna hebben
onze overtuiging slechts kunnen verster
ken. Ik wil mij thans slechts bepalen
tot de woorden van Sir Eward Grey,
onzen Minister van Buitenlandsche
zaken, waarvan het volgende voldoende
is om de houding van Hyndman en mij
te rechtvaardigen:
Een geheel nieuwe situatie is
door het Duitsche programma voor
de zeemacht geschapen. Wanneer
het is uitgevoerd zal Duitschland,
dicht gelegen bij onze kust, een
vloot hebben van drie-en-dertig
Dreadnoughts", en die vloot zal de
machtigste zijn ter wereld, de mach
tigste die de wereld ooit aan
schouwde. Het verplicht ons, onze
geheele vloot te herbouwen, zie
daar de situatie."
Een volkomene bevestiging, derhalve,
van wat Hyndman en ik steeds hebben
beweerd. Telkens en telkens hebben wij
er aan toegevoegd: ons aandeel in het
groote gevaar ligt in onze onthouding,
in onze onverschilligheid. Hoe toch is
de positie! Duitschland is de grootste
militaire macht in de wereld, en het
bedoelt te worden ook de grootste mari
tieme macht in de wereld. Het zal alles
doen om dat doel te bereiken. Zijn staats
lieden spreken weinig, zij handelen. Zij
verwarren geen woorden, met daden.
De enorme vooruitgang van Duitsch
land's maritieme macht in de laatste
tien jaren toont dit aan. Een jaar ge
leden werd ons verzekerd dat onze
Engelsche maritieme overdacht was ver
pletterend, door Duitschland nimmer te
genaken; en het zou daartoe ook geens
zins de bedoeling hebben. Ea wij kon
den veel sneller bouwen. Thans is zijn
bedoeling evident, en het . . kan even
snel bouwen.
Welnu ik kan het niet helpen,
maar ik geloof dat Duitschland, met zijn
groote volharding, zijn groote eenheid,
zijn aangeboren organisatie-talent, zijn
bekwaamheid ons zal inhalen, ja ons...
achter zich zal laten.
Tenzij onze natie ontwaakt, en bereid is
uit haar oogen te zien! Zie den toestand
van onze zeemacht; wij zijn
gedesorgeniseerd; wij zijn vermetel, en toch
afkeerig van oorlog; wij zijn... op ons
gemak gesteld. Wij wenschen niet te
vechten, wij wenschen te betalen, wij
wenschen niet lastig gevallen te worden.
Woorden, woorden hebben we genoeg,
maar wij hebben niet geleerd, of we
hebben vergeten, dat woorden geen
daden zijn.
Ik ben overtuigd, dat de Duitsche
natie beter gereed staat voor den oorlog
dan de onze; dat de Duitsche militaire
regie ook de onze verre overtreft; en ik
ben overtuigd dat Duitschland den oor
log wil! En de gedachte dat
philantropische vredes-speches of Europeesehe
allianties ons wel voor dien oorlog zullen
bewaren, is een dom en dwaas idee.
Ik ben mij volkomen bewust van de
verantwoordelijkheid die ik met dit alles
te zeggen, op mij laad. Ik weet dat ik
hiermee zeer onpopulaire dingen zeg. Ik
weet, dat ik vijandelijkheden uit mijn
eigen partij opwek. Men zal mij een
jingo noemen, een stokebrand, een vech
tersbaas. Maar ik heb nog nimmer ge
zwegen, omdat de waarheid te zeggen,
gevaarlijk was of onwelgevallig.
Ik geloof dat deze Duitschland-crisis
de belangrijkste worden zal in de wereld
geschiedenis, sinds het begin der negen
tiende eeuw. Slechts door een uiterste
nationale uitspanning zal het kunnen
worden afgewend.
Ik ben op dit oogenblik ziek en over
laden met wei k, maar ik gevoel het als
als mijn plicht, als man, als socialist,
en als Engelsch burger, om te doen het
weinige wat ik kan doen, om de aan
dacht van het publiek op de aanwezig
heid van dit groote gevaar te vestigen.
Wij wenschen een machtige vloot, en
een uitstekende organisatie achter de
vloot. Wij wenschen een leger en een
verdediging. Wij wenschen dit alles zoo
spoedig mogelijk, en alles op voet van
oorlog. Ik zou willen dat alle Britsche
burgers, onverschillig van welke partij
of richting, van dit alles evenzeer waren
doordrongen. Want de teruggang van
de Engelsche natie zou zijn een ramp
voor het menschelijke geslacht!"
Als een tegenhanger tegea de juist
thans zoo sterke anti-militairistiscbe ten
dens in de Fransche Socialistische Partij,
door de handhaving van Hervéaan den
dag getreden, en als een staaltje van de
stemming onder het Engesche volk, is
het bovenstaande wel merkwaardig.
S.
Bezijden de kwestie.
De heer Pierson president-direkteur der
Heidring-gestichten te Zetten enredakteur
van het maandschrift Getuigen en liedden,
beantwoordt in het laatst verschenen No.
van zijn orgaan onze opmerkingen in dit
weekblad over zijn brochure Prostitutie en
Maatschappij.
Met leedwezen worden wij uit deze be
antwoording gewaar dat de heer Pierson
eenige vooringenomenheid tegen zijn per
soon onderstelt bij den schrijver van deze
regelen, een onderstelling welke de heer
Pierson uitbreidt tot de redaktie zelve,
zoodat hij in arren moede uitroept, maar
tevens met een tastbare overdrijving die
zoowel redakteur als medewerker vrijspreekt:
... wat beweegt toch dit weekblad tel
kens mijn persoon en niet mijn beginselen
en de toepassing daarvan te behandelen!
Is dat wetenschappelijk ? Als men het maar
weet..."
Hebben wij nu daarvoor, vragen we, den
heer Pierson voorgesteld en hem in zijn
beschouwingen trachten te verklaren, als
den vertegenwoordiger niet van n maar
zelfs van drie beginselen? Als theoloog,
als praktisch bestrijder van het kwaad, als
lid eener bepaalde maatschappelijke klasse,
hebben wij gezegd (en dit nader uitge
werkt) moet de heer Pierson tegenstander
zijn van de leer, die de oorzaken van de
prostitutie zoekt, en aldus het verschijnsel
tracht te verklaren, in maatschappelijke
oorzaken. "Wij hebben verder betoogd dat
hij, die niet in maatschappelijke oorzaken
maar in de gesteldheid van het zondige
menschelijke hart, de verklaring zoekt,
onvermijdelijk tot een zeer gebrekkige,
oppervlakkige, in zich zelf tegenstrijdige
verklaring most komen. De uitwerking van
deze stelling heeft het grootste deel van
ons artikel gevuld, waarbij de beweringen
van den schrijver, op bl. 5?9 van zijn ge
schrift, als bewijzen konden worden gebruikt.
De heer Pierson, zich beklagende dat wij in
ons opstel slechts deze gedeelten hebben be
handeld het overige betreft hoofdzakelijk
de reglementeering en was voor ons betoog
niet direkt noodig brengt van hetgeen wij
hebben aangevoerd zoo goed als niets onder
de aandacht zijner lezers. Zoo kunnen die
lezers zich met hun redakteur verontwaar
digen over den schrijver in De Amster
dammer die van wetenschap! elijke gebor
neerdheid'1 bij den heer Pierson heeft
gesproken maar zij vinden de gronden
niet vermeld, en nog minder een weer
legging van die gronden.
In de plaats daarvan vinden zij onge
motiveerde klachten en algemeene bewe
ringen: (?Grootspraak is nog geen weten
schap." In plaats van zyn ongegronde
kritiek behoorde de Amsterdammer (l) wat
meer naar ons te luisteren" enz) die hen
noch ons een zier wijzer maken en de
diskussie geen stap verder brengen. Indien het
den heer Pierson, dus, niet gelukt is het
vraagstuk van Prostitutie en Maatschappij"
op wetenschappelijke manier te behandelen,
dan is hij nog minder gesjaagd in het voeren
van een wetenschappelijk debat over de
kwestie. Uit lijn artikel tegen ons in Ge
tuigen en Redden blijkt nogmaals dat het
laatste meer, dat althans het eerste minder
zijn zaak is.
* *
*
De paar woorden, zelf», die de heer
Pierson aan den eigenlijken inhoud van
ons opstel besteedt, bewijzen dat hij, verre
van het punt in geschil te doorgronden, de
kwestie zeer onzuiver stelt.
Wij zouden, zegt hij, alle nooden toe
schrijven aan uitwendige dingen," uitwen
dige aanleidingen voor oorzaken aanzien."
De waarheid is dat wij van maatschappelijke
oorzaken hebben gesproken, en daarvan
aangetoond dat ze niet enkel uitwendige
aanleiding tot prostitutie opleveren, maar
daardoor de werkelijke en eenige oorzaak,
dat zjj het weerstandsvermogen tegen ver
leiding tot prostitutie verzwakken en ein
delijk geheel teniet doen. Doch om het
verschijnsel gth.el te kunnen verklaren is
noodig nog meer te weten dan hoe de
vrouwen er toe komen. Hoe ontstaat bij de
mannen de vraag naar, en hoe in de maat
schappij de gelegenheid tot prostitutie? In
een maatschappij die de transaktie van
koop en verkoop heelemaal niet kende,
zou (gelijk de beschrijving van primitieve
gemeenschappen ons leert) de prostitu
tie onbestaanbaar zijn. Wij hebben in
onze beschouwing van Pierson's brochure
kortheidshalve alleen het aanbod van
prostitutie behandeld hem betwistende
dat de menschelijke natuur, bewijzende dat
de meuschelijke samenleving aansprakelijk
is voor het kwaad dat sommige vrouwen
dwingt zich tot prostitutie aan te bieden.
De heer Pierson, zeiden we, is met zijn
opvattingen achterlijk óók bij de burger
lijke wetenschap. Het zijn tegenwoordig
volstrekt niet alleen meer de socialisten die
zoo oordeelen. De heer Pierson komt met
aanhalingen van en verwijzingen naar
auteurs die ter zake niets afdoen. Doch wij
kunnen op onze beurt hem herinneren aan
de konklusie van den Dresdener medikug
en hoogleeraar dr. Renk die in het
Handwörterbuch der Staatswissenschaften, art.
Prostitution", als volgt schrijft:
Zoo bluft dus de beroepsmatige ontucht
een voortbrengsel van maatschappelijke
verhoudingen: door dezen bepaald, in haar
wortelend, en door haar voortdurend be
stendigd." (Dl. VI, bl. 260; 1901).
En zijn kollega uit Breslau, prof. Neiszer
(een naam den heer Pierson wel niet onbe
kend) zegt ons meer bepaaldelijk mi welke
maatschappelijke verhoudingen", volgens
hem, het euvel der prostitutie voortkomt:
Dat er zooiets als een beroepsmatige,
uit koop en verkoop bestaande prostitutie
wordt gevonden, is wezenlijk het gevolg
van de konventioneele, met den natuurlij
ken aanleg en het streven der menschen
evenwel pnvereenigbare en daarom ook
feitelijk niet toegepaste beschouwingen over
hetgeen in geslachtelijk opzicht veroorloofd
of zedelijk en ongeoorloofd of onzedelijk
is." (?Zeitschrift für die Bekampfung der
Geschleschtskrankheiten", 1,165/66; 1903).
Niet de menschelijke natuur, dus, maar
omgekeerd de verkrachting van de natuur
door de konventioneele (lees: burgerlijke of
christelijke) moraal is, volgens den auteur,
de oorzaak van de prostitutie. De heer
Pierson zal zoomin met deze schrijvers als
niet ons instemmen doch indien hu niets
anders te antwoorden heeft dan het gepraat
naast de kwestie in Getuigen en Eedden",
zal een verdere gedachtewisseling met hem
weinig nut stichten.
Wat doet het er b.v. toe dat de heer
Pierson en zijn vrienden twee duizend
gulden" hebben bijeengebracht, in 1884 of
in een ander jaar, om de werking van da
reglementeering te onderzoeken? En wat
dat, in 1894 ditmaal, te Geoève, Parijsche
socialisten tegen, en Zwitsersche vóór de
bedoelde reglementeering (?onder
praesidiaat" van H. Pierson of iemand anders)
hebben gesproken? Wat nogmaals, de ver
wijzing naar het boek van Von
KrafftEbing over de stoornissen van het geslachts
leven ? Zoekt, misschien, deze beroemde des
kundige de oorzaak van die stoornissen in
het hart"? Neen, zooals men weet, maar in
de hersens.
***
Wederom niet door eenig citaat uit of
overzicht yan ons betoog gestaafd, luidt
ne zakelijke opmerking van den heer
Pierson als volgt:
De groote fout van beschouwingen als
die de heer v. d. G. ons leverde is, dat hy
de gewichtige vraag: in hoeverre is de
mensch produkt van de omstandigheden en
in hoeverre is hij verantwoordelijk, niet
ernstig stelt".
Wij antwoorden: zóó gesteld is zij niet
een gewichtige of ernstige vraag. De mensch
is niet gedteltelijk een produkt van om
standigheden en gedeeltelijk verantwoorde
lijk, zijn wezen is geheel een produkt van
maatschappelijke oorzaken: het menschelijke
in ons is het maatschappelijke. Wij hebben
nimmer een men sc/tbuiten'een maatschappij
gezien, wij weten dat hij buiten de maat
schappij geen mensch zou zijn.
Maar dat ontslaat ons niet yan verant
woordelijkheid. Onze menschelijkheid, onze
maatschappelijkheid, bestaat juist voor geen.
gering deel uit het gevoel van aansprake
lijk te zijn tegenover onze mede-mensehen,
onze mede-leden van de maatschappij.
Echter bepaalde sociale oorzaken kun
nen dat gevoel ook verzwakken en opheffen.
Men is b.v. aan zijn medemenschen ver
plicht een sexueel leven te leiden dat ons
zelf en anderen niet schaadt. Doch bepaalde
sociale oorzaken maken het nakomen van
dezen plicht voor velen bezwaarlijk: ver
zwakken de wilskracht, breken het weer
standsvermogen tegen verleiding, enz. Dit
kan zoo ver gaan, dat het in fysieke ver
schijnselen, in veranderingen van organen
en lichaamsdeelen, veranderingen bij den
tegenwoordigen stand der wetenschap waar
neem- en tot op zekere hoogte voor ge
nezing vatbaar zich openbaart.
Nu is de vraag of het individu voor de uit
werking van zoodanige veranderingen aan
sprakelijk gesteld moet worden, geen vraag
die los van tyd en plaats te beantwoorden
valt. Immers de vraag is: verantwoordelijk
tegenover wie ? Tegenover zijn medemen
schen natuurlijk, doch de positie die het
individu tegenover zijn medeleden van de
maatschappij inneemt, wordt bepaald door
de samenstelling van die maatschappij. In
een samenleving zonder klassentegenstel
ling, die niet de imdividuën los en vreemd
van elkaar en tegenover elkaar plaatst, zal
de vraag van aansprakelijkheid een geheel
ander karakter dragen dan in de onze.
Ieder individu die het noodig heeft, zal
door de zorgen van de gemeenschap zoo
veel mogelijk tot de verloren wilskracht
worden teruggebracht. De
klassemaatschappij, de individualistische samenleving
kent die verzorging nog zoo goed als niet.
Zij beschermt zich door bedreiging met
straf, door konventioneele moraal en de rest.
Toch begint zelfs bij ons de heer
Pierson sla zijn exemplaar van
KraftEbing nog eens op I het besef door te
dringen dat er gevallen voorkomen waarin
alleen medelijden, versohooning en verzor
ging past.
F. v. D. GOES.