Historisch Archief 1877-1940
Na 1670
DE AMSTERDAMMER W EEKBLAD V OOR NEDERLAND.
Gebeeldhouwde eikenhouten Baffetkast. Hollandsch werk uit het begin van de 17de eeuw.
Telling Fr, Muller & Co.
Deze veiling vaa aanstaande weetr, van
30 Juni tot 2 Juli, is weer een zeer belang.
rijke, vooral om de afdeeliog oud-hollandsche
schilderijen. Want er komen nu hieronder
werken voor, in meerder tal dan een of twee,
als er maar zelden in een veiling-collectie
aanwezig zjjn.
Het arrangement van de zaal is, zooals we dit
hier in de Doelenstraat mogen verwachten, en
waardoor die nuchtere koopwaaruitstallingen
steeds een deftig en smakelijk cachet hebben.
Dat kan ook dikwijls- het bezoek op de
kpdagen voor velen leerzaam doen zqn. Zoo
zjjn er nu eens twee ruimten in de zaal
afgeschoten en ingericht tot vertrekken die
in stjjl zjjn". Vooral het exposévan een
Louis XVI menbeleering in een geïmprovi
seerd kamertje, is aanlokkend. Betreffende
de rubriek antiquiteiten, meubelen enz., wil
ik met de vermelding volstaan, met te v
rwijzen naar de hierbij gereproduceerde voor
werpen, die elk naar hun soort duidelijk maken,
dat er daaronder weer zeldzame en kostbare
dingen voorkomen. Onder de scnlptnres" is
vooral een marmeren buste van Willem de
Zwijger te vermelden.
Maar, zooals reeds 'gezegd, het bijzondere
van de ie veiling. is gelegen ,aan den kant
der schilderijen. *
Ia hoeverre de talrijke werken, die in don
catalogus onder een grootea naam *\ja
aangegeven, werkelijk als authentieke meester
werken kunnen gelden, de kooplustige of
kunitminnende bezoeker, zal dit zelf hebben1
te beslissen. In uit roerige critische beschou
wingen kan men zich bjj veilingen niet be
geven.
De mannenkop van Bern brandt alleen zou
reeds aanleiding geven tot verschil van mee
ningen. Meerderen, ook Hofstede de Groot,
zien hierin een voorstudie van den meester
zelf, voor een der koppen, voorkomend op
Susanna met de Ouderlingen in het Bel
gische museum. Ik acht die attributie
bestrijdbaar; de kop is zeker lang niet zoo
expressief als op genoeid schilderij, en de
echilderkwaliteitendoen aanFabritius denken.
iiimMiiiiiiiimimiiiiiiitMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiMi
UIT DE NATUUR
CCCXXVIII.
Overplanten van wilde bloemen.
Naar aanleiding van mjjn vorige opstellen
heb ik een paar vriendelijke brieven gekre
gen om inlichting en raadgeving by het
verzamelen. En ook een onvriendelijke. Na
tuurlijk beantwoord ik eerst de vriendelijke.
. Wie van den zomer in een boschrijke
streek komt en, denkend aan zijn donkere
stadstuintje, tegen den tyd van vertrek naar
iets uitziet, dat het overplanten waard is,
zal goed doen vooral langs de boachwegen
onder het hakhout te kijken. Daar is inden
regel de wilde flora, waarom het te doen is,
het r\jkst.
Nu past het niet ieder, op zijn knieën met
een tuinschepje of een plantenschop
graafwerk te verrichten; maar wie met kinderen
uit is, kan dat, onder zijn toezicht, gerust
aan de jongelui overlaten, die doen zoo iets
dat niet moet, maar mag, met voorliefde.
Enkele opmerkingen moet ik hierbij ma
ken, die het welslagen zullen bevorderen:
het is om den wortel of den wortelstok van
de plant te doen ; niet om het blad, de bloem
of de vrucht. In den regel is het zelfs beter,
het loof op enkele lage en frissche bladeren
na te verwijderen; dat spaart rnimte in de
bus en het belet bovendien dikwijls het mee
overbrengen van bladparaeieten, vooral schim
mels. Zoek, als ge tenminste lang in dezelfde
streek vertoeft, in het begin van nw verblijf
de planten uit, die ge geschikt acht; hetzij
dan varens, Aronskelken, heksenkruid,
springzaad of wat ook; merk de juiste plek op een of
andere wijze; want na den bloei is het soms
lastig, onder het hooger opschietende loof
van de andere gewasgen nw gewenschte plant
terug te vinden. Eerat tegen den tijd van
vertrek, behoort de inzameling te geschieden.
Ook big het uitgraven dient ge voorzichtig
te werk te gaan, anders is er kans op mis
lukking. Het uitrukken van een plant met
den wortel is vernielen zonder nut. Steek
ook niet vlak langs den stengel, dan snijdt
ge zoo licht het deel van de wortels of den
wortelstok af, dat de groeispits draagt; en die
moet ge immers juist hebben.
In Juli is van de voorjaarsplanten van het
loofbosch, zooals sleutelbloem, anemone en
?alomonszegel, die groeispits al geheel gereed;
de planten zjjn hun rustperiode ingegaan en
Groote Sehotel met blauwe versiering, voorstellend de terugkeer van de verloren
Zoon. Delftech aardewerk van Johannes van der Hagen. Jaartal 1730.
Maar er zijn andere voor een veiling zeer
ongemeene werken.
Een verrassende verschijning, en wel het
zwaartepunt van deze veiling is, een gezicht
op de buitenkanten van Delft, na de
buskruitramp in Delft in 1654, door Pieter de Hoogb.
Ook al weer een attributie maar die, al
dan niet te bestrijden, het werk even be
langrijk doet zijn. Het is een prachtig speci
men van hollandsche kunst uit de 17e een w:
een werk voluit mooi van deugdelijkheid.
Het is nuchter en fijn, Strak en minutieus
door werkt en van een, in klaren toon gehouden,
welige kleurrjjpheid. De soliditeit laat zich
aanproeven in alle détails, die intusschen
gebonden zijn tot een geheel dat «terk be
korend is door kalmte en klaarheid. Van
Aert van der Neer meerdere werken en heel
belangrijke erbft: een groot ruim gezicht
met een magistrale uitdrukking van het maan
licht dat vanaf den horizon over het stille
water rlak kaatst voor hem zeer bytonder.
En zjjn vigourense partöen in, die aan
Cuyp doen denken, maar daarbij een zekere
plechtigheid in de werking van het geheel,
die aan Claude Lorrain herinnert.
In de andere kleinere landschappen is bij
n opmerkelijk 'n voor Van der Ne ir onge
woon klenrigen toonaard; een ander voor
stellend een .ü&vlakte met schaatsenrijders
bij ondergaande zon is zeer treffend om de
uitdrukking van rnimte en avondstemming.
Maar de mooie, bekorende kwaliteit van den
eerzaa n-poëtiichen Van der Neer hierin er
kennend, valt er toch te constateeren, meer
dan in het groote stak, zijn minder voordeelige
kant: een dik wqls ongenoegzame meesterschap
over den bouw van een schilderij. Van een
ander landschapschilder, Salomon Rnysdael,
ook een zeer merkwaardig stuk dat al heel
sterk op Van Goyen trekt: Het is op het
ijle af, maar met zyn gewone dunne schilder
wijze in doorzichtige tinten, heeft hij met
zijn losheid der teekening en vluchtigheid
der kleur, hier toch juist bereikt wat bestreefd
werd: de uitdrukking van de vochtige at
mosfeer in het hollandsche landschap.
Een stal met beesten en figuur door, of op
naam van Cnyp, vertoont in de roode koe
verdragen nu het overplanten heel goed. Hebt
ge de aarde voorzichtig losgegraven en den
wortelstok gelicht," dan kunt ge dadelijk
zien, of ge een gezonde bruikbare plant
bezit: de groeispits steekt als een lichter
knopje of lepeltje tégen den donkerder wor
tel af.
Laat ge die wortels opdrogen, dan gaat
de plant nog niet dood; het hindert meestal
in het geheel niet, zooals bij Aronskelken;
soms evenwel bloeien de planten dan in het
eerst volgend jaar nog niet. Daarom
is het verstandiger de vochtige aarde
er niet af te schudden, maar alles in
een zakje of, bij gebrek daaraan, in
stevig papier, of nog beter in een
lap te wikkelen, en die rondom den
stengel vast
^?^^ te binden.
Viel de aar
de of het zand
dadelijk van de
?wortels af, voeg
er dan opnieuw
wat aarde ot
grond van de
eigen g>
oeiplaatsbij. Dit is
noodig, omdat
sommige
boschplanten micros
copische zwam
men in hun
bodem verlan
gen ; die brengt
ge zoodoende
meteen over; ze
vermenigvuldi
gen zich in den
regel wel in u w
tuintje in vol
doende mate, al
neemt ge maar
weinig sporen
of zwamdraden
mee.
Is de terug
reis nog niet
aanstaande en het weer erg droog, be
vochtig dan de wortels nu en dan, of graaf
ze losjes in zand of onder mos, op een
ichaduwplek. Thuis moet ge dadelijk de
planten goed nat maken; niet onder de
kraan, dan spoelt er te veel aarde weg; en
zoo spoedig mogelijk planten, iets dieper
Opengelegde ketel vaneen
Aronskelk, met de manne
lijke en de vrouwelijke
bloemen en de weerstekels
aan den knots.
vooral, mooie brokken van plastiek en vaste
kleur; een Jan Steen is een gaaf en straf
doorwerkt schilderij, opvallend (bijna te)
koel van toon. Van Verspronck een flink
vronweportret (het woord flink hier niet
zonder bedoeling ter kenschetsing der
vaardigheidskwaliteiten van dezen schilder, ge
bruikt). Onder meerdere Van Gojjens niet
zoo belangrijk, twee eigenaardige ronde
stukjes uit zijn vroegen tijd onder invloed
van E. v. d. Velde.
Eenlandschap van Hobbema is zeker twij
felachtig en een klein. portretje op naam van
Hals, heeft alleen den uiterlijkheidsschyn der
buitengewone kwaliteiten van het meester
stukje in de coll. Gumpricht. Verder zonden er
nog verschillende bezienswaardigheden onder
deze verzamelde schilderijen zijn op te noemen.
Maar de enkele verken hier genoemd, zijn
zeer zeker alleen reeds bij machte om ie
moeite van een tocht naar de Doelenstraat
ruimschoots te beloonen. De kykdagen zijn
tot aan 29 Juni.
___^ W. S.
DenHeereH-PJerlage.
Hooggeachte Heer } .J?
In De 4tMterelMn'ner No. 1664, bladz. 4,
kolom 4, bespreekt u een-boek-'van den heer
J. H. de Groot, over, Ev|nw.ich4 , In uwe
bespreking1 komt als praktisch: nut van dit
werkje voor, dat er een' vesnwhjht bereikt
wordt als een lijst om een schilderij hetzelfde
oppervlak had als bet schilderij. Ik meen
tenminste dat dit uw bedoeling in de vierde
kolom ia. Mg dunkt dat deze stelling, j aist
om het evenwicht, alleen juist is, als schil
derij en lijst dezelfde kleur hebben en als de
lyst, vlak, in hetzelfde vlak van het schilderij
zou liggen; ik bedoel dat lijst en schilderij
n plat vlak zouden vormen; en ik denk
dat het dan misschien nog niet waar zou
zijn geheel en al. Is echter de kleur van de
lijst een andere dan die van het schilderij,
en dat is gewoonlijk het geval, dan moet de
oplossing luiden, bepaalde verhoudingen aan
nemend tusschen der kleuren intensiteiten,
dan ze in de natuur stonden; en niet in
de zon. Als deze er maar even op schijnt,
terwijl u v plant nog wat, blad heeft, ver
dort ze als by de felste droogte. En dan
dagelijks begieten. Aanbeveling verdient het,
althans voor een veenig tuintje,
indeplantknil eerst wat fijn zand te brengen, bikzand
bijvoorbeeld.
Dit als de algemeen e regel; ik hoop dat velen
het eens zullen probeeren en op die manier
van een lapje stadsgrond wat moois maken;
het genot dat zulk een eigen kweekery
mettertijd verschaft, weegt inderdaad op
tegen de moeite.
En nu zal ik eerlijk mijn meening zeggen
over het verwijt tot mij gericht: dat ik
gewoon wee de stadslui aanspoor, om buiten
te gaan kapen ; dat ik toch zeker had moe
ten weten, dat villa-bezitters evengoed ah
stadgenooten op hun mooie wildgroeiende
planten gesteld kunnen zijn, dat deze planten
evenzeer als de boomen persoonlij t eigendom
zijn en maar niet, mir nichtP, dir nichts", mo
gen worden w eggestolën door den eersten den
besten dilettant-bloemkweeker, die eens een
proef wil nemen met een natuurtuin in de stad.
Zoo staat het er. En mijn schrijver zal wel
boos-verbaasd staan te kijken, nu hij aller
eerst leest, dat ik nieti terugneem van wat
ik aanried; maar, nog brutaal toe, de ver
langde inlichtingen geef, hoe dat kapen met
de meeste kans op slagen kan gebeuren.
Mijn eenig antwoord kon zijn: Ik heb
niemand aangeraden op particulier eigendom
te gaan, om een paar wilde plantenwortels
uit te steken Wie dat zonder verlof op
omrasterd of verboden terrein, op een buiten
plaats of in een villatuin uitvoert, maakt zich
inderdaad aan diefstal schuldig. Zoo iets
onnoozels, had ik, die hier voor groote en
beschaafde menschen schrijf, er toch niet bij
behoeven te zeggen. De mogelijkheid, dat op
een goed onderhouden buitenverblijf'de wilde
planten door de bezitters zelf of door hun
kinderenjovergebracht zijn, en verzorgd of althans
gespaard worden, belet al de gedachte aan
zoo iets onbehoorlijks. Bovendien, op zulke
goederen kom je zoo maar niet zonder toe
stemming. Daar staan toch z»ker hekken en
bordjes met Verboden Toegang", en, is de
toegang voor wandelaars vrijgesteld, dan is
het al regel, dat er een waarschuwing met
Verboden bloemen, ook wilde, te plukken"
by den ingang te lezen staat. Wie zich daar
aan vernielen, plukken of uitsteken schuldig
dat het theoretüch evenwicht bereikt wordt
wanneer het produkt van het oppervlak van
de )yst en de intensiteit van zyn kleur het
produkt van het oppervlak van het schilderij
en de intensiteiten zijner kleuren. Er ont
staat dan 1 = 1. Er werken echter mijns
inziens nog veel andre factoren mee.
Een lijst is gewoonlijk haast van n
kleur, een schilderij van veel kleuren. Het
oog wordt dus verschillend vermoeid door
lijst en door schilderij etc Ziet het oog dus
het schilderij niet op een afstand dat het
schilderij tot n kleurvlek wordt, dan is de
stelling van het gelijke oppervlak dus nooit
juist in dit geval, maar alteen die der gelijk
heid der producten die ik boven opgaf.
Is uw meening hierover soms dezelfde 1
Hoogachtend,
PLASSCHAERT.
TeeïeningenyanTDrner.
Een belangrijk werk over dezen genialen
schilder is het speciale Studio-nummer,onlangs
verschenen en getiteld The Water-Colourt
of J. M. W. Turner.
Belangrijk is deze uitgaaf voor de kennis
van Turners ontwikkeling als aquarellist.
In, een reeks van dertig reproducties, zoo
goed uitgevoerd als we dat van deze Special
Numbers gewoon zijn, gaan de werken van
den grooten zich, tot visionair ontwikkelenden
kunstenaar voorbij. De eerste teekening dateert
uit 1790, de laatste uit 1845. De dertig stuks
beslaan dus een tijdruimte van vijfenvijftig
jaren, en we zien een ontzaglijk verscbil in
stijl, opvatting, kyt, kortom in het geheele
doen, tusschen de werken van de eerste tien
jaren en die van de latere. In de eerste
aquarel The Archbishop's Palace, Lambeth"
is Turner een correct, stijf, nuchter, teeke
naartje, en alleen'n enkel dingetje in de lucht
boven 't braaf architecturig teekeningetje zon
misschien iets van zijn latere verbijsterende
virtuositeit kunnen doen vermoeden. Laten
we intusschen in 't oog houden, dat Turner
maakt, weet ook wel, dat hu door zijn gedrag
oorzaak kan zijn, dat de plaats gesloten wordt
voor het publiek en dat hij honderden van
een genot berooft.
Maar er zijn gelukkig nog genoeg
beboschte randen langs vrije an openbare
wegen in ons land, en plekjes van laag en hoog
bosch, waar geen mensch er wat 'n ziet, of
er iets tegen kan hebben, als er eens een
paar wilde planten worden meegenomen. Ik
denk op het oogenblik aan den urenlangen
weg van Amersfoort naar Harderwijk, waar
duizenden varens in de greppels staan, aan
de Zuid-Limburgsche bosch wegen, aan de
weg van Deventer naar Zwolle en Zutfen,
aan verschillende binnenwegen, waar nog de
lelietjes van dalen tot in het wagenspoor
groeien, aan de ruigten langs de rivierdijken,
aan den hoogen Rijnoever, aan de wegen van
Apeldoorn uit over de Veluwe, waar ge alle
boschplanten, die ik noemde in menigte kunt
zien en er een paar uitzoeken, zonder dat
iemand er aan denkt, er u lastig om te vallen.
Vooral raad ik u aan, bij uw wandelingen
langs den boschkant goed uit te zien naar
een tros van groote helder-roode bessen,
laag bij den grond; 't is geen hangende sier
lijke losse tros, zoo als van aalbessen, maar
een dichte, stijve tros staande boven op
een dikken steel, of het vruchten van een
hyacinth waren; maar dan van een hyacinth,
die zijn bloemen heel dicht bijeen en vlak
op den steel droeg.
De bloem, waarvan deze bessen komen, die,
laat ik het maar dadelijk zeggen, waarschijnlijk
vergiftig zrjn voor menschen, lijkt in de
verste verte niet op een hyaeinth. Het is
een -verkleinde editie van de Richardia
aethiopica, de groote tropische Aronskelk
uit onze bloemwinkels.
Maar de natuurlijke historie van deze zoo
veel kleinere inlandsche Aronskelk is veel
belangwekkender dan die van de Afrikaaneche.
Als ge in het volgend voorjaar de groenig
witte, toetvormige bloeischeede ziet verschij
nen, waarbinnen een koffiebruine knots om
hoog steekt, vermoedt ge niet, zoo de plant
althans nieuw voor u is, wat voor een won
dere bloemenhistorie er nog verscholen ligt
in het onderste ketelvormig verwijde gedeelte
van de witte bloem. Want dat mooie wit met
bruine toetje, dat is de bloem niet. Die schuilt
in den ketel; daar, onder aan de steel van
de bruine knots, zitten knopjes als dikke
speldeknoppen, dat zijn de vrouwelijke bloe
vijftien jaar oud was toen hij deze aquarel
maakte. Langzamerhand en geleidelijk maken
we de kentering mee. uit 1801 is er een
aanzet getiteld Edinburgh: from St.
Margaret's Loch", en daar is hy al vrij van
allerlei conventies en peuterigheden ; in die
vlotte, breedgedane plans herkennen we den
leeu wenklau w. Prachtig-fijn van doorschij
nende waterbeweging is Scarborongh"
(+ 1812) en de hoog o p werkende lucht geeft
er een bizondere weidschheid aan. Deze
laatste eigenschap vinden we ook in
Launceaton" (± 1827), waarvan de boomgroepen
in den voorgrond naar onze
aanschouwingswijs misschien wat gedetailleerd zijn. Een
andere bedenking tegen sommige stukken zou
ook kunnen wezen dat ze wat overladen z|jn.
Uit de jaren na 1830 stammen heerlijke
teekeningen. On the Lake at
PetworthEvening" (1330) is een zuivere avondstem
ming, zuiver, eenvoudig en met sobere ge
voeligheid voorgedragen. En dan komen uit
de veertiger jaren de machtige impressies
van Lnzern, Bellinzona, Lausanne, Zürich,
Schafihausen en andere plaatsen.
De teekening of liever de droom van Lau
sanne van ongeveer 1842?43 (Plaat XXVI)
deed mij aan als een teerstemmig geval van
Thijs Marie.
Voor allen die iets gevoelen voor de ont
wikkeling van een der veelzy'dig-rte land
schap- en zeeschilders, is dit boek een bezit
van waarde.
Voor hen die nog niet veel omtrent dezen
merkwaardigen kunstenaar weten en niet
dieper in zijn kunst zijn doorgedrongen,
kunnen de inleidende artikelen van de heeren
Holroyd, Rawlinson en Pinberg nuttig wezen.
Er staat o. a. in wat hij alzoo verdiende en
wat hij nu en dan te lijden had van de
critici, die geen lor van hem begrepen.
Den Haag, 6 Juni 1909.
EDTVARD B. KOSTE».
men; iets verder naar boven aan den zelfden
steel vindt ge fijne tandjes, gewijzigde meel
draden; dan een krans van mannelijke bloe
men, elk vertegenwoordigd door n
helmknop en niets meer; ten slotte, nog iets
verder naar boven aan de steel van de knots,
een paar kringen van naaldachtige stekels
die kris kras door een staan en bijna de
wanden van de toet raken, waar die de ver
nauwing boven den ketel vertoont.
Als ik u nog er bij zeg, dat uit den witten
beker en vooral uit de knots een vleeschgeur
uitstroomt, het sterkst tegen den avond; dat
de knots zelf reserve-voedsel voor de plant
bevat, vooral eiwitstof; en dat de temperatuur
in den beker meer dan tien graden boven de
omgeving kan stijgen; ook dat de onderste
ketel in den regel een purperen ring ver
toont en daarboven van buiten licht doorlaat
als door een matglazen venster; dat de vrou
welijke bloempjes een dag eerder rijp zijn
dan de mannelijke, en dat de stamper door
een droppel zoet en kleverig vocht zyn
geslachtsrijpheid aankondigt; dat er nu talrijke
vliegjes den toet en den ketel binnendringen,
bovendien dat de naalden, die den uitgang
versperren, maar den toegang vrijlaten, be
ginnen te verdorren en verslappen, zoodra
de meel iraden hun bevruchtenden inhoud
vrij laten; en ten laatste, om er maar een
eind aan te maken, dat de wijde bloemketel,
met zyn venster, "ol zit met een bepaald
soort vliegjes die er wel in mochten, maar die,
eens gevangen, niet los worden gelaten vóór
de meeldraden rijp zijn,... als ge dat alles
weet en zelf met eigen oogen gezien en be
keken hebt, dan bezit ge zoo ongeveer alle
stof en gegevens, om zelf, met behulp van
uw fantasie en waarneming, de biologie, de
levensgeschiedenis van de wilde Aronskelk
op te bouwen. Zekerheid, in alle opzichten
en van het werkelijk verloop, hebben ook de
natuurkundigen nog niet.
Misschien vertel ik er later wel eens meer
van; er bloeit op het oogenblik nog een
heel andere plant met net zoo'n vliegenval
in ons land. Ook al een geval van conver
gentie. Morgen ga ik er heen, vind ik ze
teiug op de plaats aan den Rijn, waar ik
ze tien jaar geleden op 18 Juni zag bloeien,
dan vertel ik er al dadelijk wat van.
E. HEIMANS.