Historisch Archief 1877-1940
A-v
DE AM STERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1672
Beiden rijn ae het type van echte en
scherpzinnige juristen; by beiden verried
het tintelend oog geest en spreekt het
verlede» en heden van liefde voor recht; beiden
hebben ie spoedig de gewone advocatuur
verlaten en zicb, de een langs den omweg
van het professoraat, de ander meer direct,
gewijd aan de taak om in de buitenlandsche
betrekkingen van hun land een streven te
brengen naar verbetering der bestaande
volkerenrechtelyke principes, naar uitbrei
ding van het terrein der internationale
rechtspraak. Beiden konden ze, door hun
schat van connecties met tal van grootheden
van den eersten rang gesteund, en aan het
departement der buitenlandsche aangelegen
heden eene positie bekleedende, waarvan
alleen ingewijden het belang en de
beteekenis begrepen ; beiden konden ze eene
mondiale politiek drijven en vonden daarbij
? kracht in de meer en meer ontwakende open
bare meening der beschaafde wereld. Alleen
had de staatsraad Asser geluk een onzer pu
blicisten hef in enkele lynen destijds vluch
tig aangaf 1), bij deze omvangrijke
werkeaamkeid de gedachte, met het recht tevens
de onafhankelijkheid van zijn klein vader
land -doeltreffend te dienen, wijl in zijn stre
ven m Nederland tot den permanenten zetel
der wassende internationale justitie te
maken, de beste waarborg voor zijne voort
durende zelfstandigheid en onaantastbaar
heid van de zijde van welken machtigen
S aai ook, lag besloten professor von
'Hartens kon uitsluitend recht en
reohtvaardigheid tot uitgangspunt voor zijne
actieve bemoeiingen nemen.
Doch de tradities van Rusland, welks
Czaar Alexander I reeds in 1815 met prins
Ton Metternrêh op het Weensche Congres
or«r eon beperking der door de Napoleonti
sche oorlogen hoog opgedreven bewapenin
gen raadpleegde, steunden hem bij zij n arbeid
in niet geringe mate, en zeker is het, dat j uist
.ée sterke en alle wantrouwen verbannende,
positie der door hem vertegenwoordigde
^Mogendheid dikwerf niet weinig tot het
Sre*ult»at van zijn arbeid- naar buiten heeft
"bijgedragen. Meer dan iemand anders kon
'hu op neutraliteitrrerklaring der
Noordflche en andere Mogendheden van den twee
den ring «indringen, zulk een gewaar
borgde onzijdigheid, basis noemen voor eene
versterking van de idee, die het Permanente
Hof in zich sluit.
In de kringen der gedelegeerden der
beide Vredesconferentien nam de Russische
plenipotentiaris eene geheel vaste en eenige
positie in van invloed en gezag, die aan een
beroemd auteur op juridiek gebied be
kend zijn bovenal zijn werk La Paix et la
6-uerre", waarin hij bet oorlogsrecht in de
practijk van den Russigeh-Turkaehen oorlog
van 1878 behandelde en zijne uitgave van
Kualand's tractaten met 't buitenland niet
vreemd kon zijn. Bovendien, men vergete
niet, dat het vertrouwen van den Czaar hem
tevoren geheel deze tweede conferentie en
naar programmadeed voorbereideo,hem deed
trekken naar de hoven en kabinetten van
Berlijn, Londen, Den Haag, Weenen, Parijs
«n Rome, om er de ministers en staats
hoofden te raaiplegen over de te behan
delen vraagstukken, eene missie van zoo
groote beteekents, dat voor de eerste con
ferentie de toenmalige minister van Buiten
landsche Zaken, gcaaf Moerawieff, die zelf
volbracht] Von Marlens wa« de aangewezen
man voor zulke zendingen, waarvan het
publiek alleen den buitenkant van
feestnwaltijden en pffieieele audiënties ziet. H\j
?was een ijverig en gestadig werker; een,
die niet meer dan noodig zich met de
uiterlijkheden bemoeit, maar voldoening
'vond in wat hij tot stand bracht. Op dit
'punt kon men hem in Den Haag op n
'lijn stellen met Leon Bourgeois, van wien
?ij overigens zeer verschilde. Want
vereenigde de Fransche plenipotentiaris in zich
alle goede eigenschappen van een diplomaat,
kende hij de kracht van den dagelijksehen
'Omgang en van uiterlijke gevoeligheden,
"von Martens was eer stug en afwijzend dan
tegemoetkomend en buigzaam, en stond te
'veel op eigen gezag om, gelijk een de
"Tocqueville, de minister der tweede
Fran?che Republiek, dat in zijne memoires zoo
?aardig adviseert, aan andere mannen van
invloed raad te gaan vragen met het vaste
voornemen, dien toch niet op te volgen !
En was voor Bourgeois alles wat op de
conferentie betrekking had, van belang ;
ontging weinig we ondervonden er zelf
een aardig staaltje van aan zijn aandacht,
professor von Martens nam meer de groote
lijnen van een ontwerp in oogenschouw en
ging daardoor wel eens te veel aan het prin
cipe alleen hechten. Juist daardoor echter
weer kon hij voor een groot deel de kracht
vinden om de discussies over het maritiem
recht, die wel wat al te veel 't principieele
alleen benaderden, te blijven leiden met
opgewektheid tot the bit ter end der
papie1) Mr. H. Louis Israëls in de Ned. Spectator,
HiiiilliliniiiiiiiilMlliiiiiiiiiililllliiiniiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiitMiliniiiiiiiiii
Uit bet ilagW yaa Vrijdag, den jadËonil
DOOR
TOON KAMP.
Er is al veel over ons ras geschreven en
gepraat, maar een dagboek van onze zijde is
toch zeker iets nieuws.
Ik heb den dagboek vorm gekozen omdat
het subjectieve hondenbestaan daarin beter
uitkomt, dan in de beweringen der zooge
naamde hondenlieihebbers, die uit den aard
der zaak van een verdachte objectiviteit
moeten zijn.
Myn naam is Vrijdag, een allerberoerdste
naam, en dat is hard voor een hond met een
stamboom, die opklimt tot dien trouwen
terriër, die door zijn gekef den grooten
Oranje het leven redde en voor wien dus
niet het overigens zoo juiste spreekwoord
gold, dat zwjjgen goud is.
Aan mfln tegen woordigen baas ben ik zeer
gehecht. Ik heb veel aan hem te danken.
Met levertraan en phosphor heeft hy me
door de angstige periodes van hondeziekte
en rachitis heen geholpen; lichaam en geest
zijn onder zijn leiding harmonisch ontwik
keld, zoodat mijn naam in de huidige
sportwereld met eere genoemd wordt, zijn
Robinson Crusoe-achtigen klank ten spijt. Hoe ik
aan dien naam Vrijdag komt? . . . Laat ik dat
teere punt liever niet aanroeren. . . Doch
waarom van mijn hart een moordkuil ge
ren uitspraken en kostbare rapporten zon
der practisohe beteekenis toe!
Van geheel de Russische delegatie, die
in 1899 naar de Hollandsche residentie op
trok, was professor von Martens de eenige,
die naar de tweede bijeenkomst terug
keerde. En ongetwijfeld zou hij, nu de
periodiciteit der hooge vergadering als feit
in de internationale samenleving is aan
vaard, ook ten derde male zijn zetel onder
de wetgevers van het internationalisme
hebben ingenomen, had niet de onverbid
delijke dood dat reeds 'nu verhinderd!
Evenmin als in zoovele landen, die hem
lid wisten van hunne Academies, was ook
hier te lande de naam van von Martens
een onbekende. Sedert zijn oprichting maakte
hij deel uit van het Permanente Hof van
Arbitrage, waarvoor hij in meer dan een
geschil ter rechterlijke beslissing zitting
had. Tweemaal ook was hij vice-preeident
van 't Instituut voor Internationaal Recht.
Tal van belangrijke werken verschenen
van zijn hand, ook over de beide V redes
conferenties; ze waren veelal standaard
werken en bielpen mede vaste principes
aangaande 't moderne oorloge- en
vredearecht te vestigen. En hem was het zeld
zaam voorrecht gegeven theoretisch ont
wikkelde gedachten mede in daden van de
practijk der internationale idee te helpen
omzetten.
By von Martens kan men spreken van
een leven, gewijd aan n grootsche taak.
In 't Vredespaleis te Luzern neemt zyn
portret niet ten onrechte een eereplaats ia.
HEXRI VAN DER MAXDERE.
Den Haag, Juni '09.
tT. C. AKDEKSON. Ik ween om bloemen.
JAN BLÜCKX. Morgenzang.
KAEBL CANDAEL Ik wou weJ immor bij u
weien.
PAUL GILSON. Lief kindje.
PAUL LEBRUN. Klein Moederken.
M, TBENTESBAU. De Vlaming heeft geen taal.
C. VAN RENKES. Eenzaam Moedertje.
L. ADK. v. TETTKBODE. Als Rozen. .
Vijf en twintigste reeks Nederlandsche
zangstukken uitgegeven door het Willems
fonds Gent. Gezusters Roels.
HBNBIBTTB J. VAN DEN BBANDSLKB Zeven
liederen met klavier begeleiding, Middelburg,
A, A. Noske.
DINA Ai-pixDooBN. Frische Bloemen, zes lie
deren voor n zangstem, 'u Gra/enhage,
G. H. van Eek.
C. D. OBERSTABT. Drie liederen voor sopraan
met pianobegeleiding. Opus 5. Gedichten
vaa VirginieLoveliug, 'a Grarenhage, G.
H. van Eek.
FL. VAÏDUYSB. Liedekensalbum, gedichten
van Herman Broeckaert, Geut. Gezusters
Roels.
KOB KUILEB. Opus 32. Der erste Bal L Ein
Liederzyklus von Anna Ritter. Middel
burg, A. A. Noske.
De vijf en twintigste reeks aangsiukken,
op Nederlandscheo tekst uitgegeven door het
Willema Fonds" te Gent, bevat zonder uit
zondering waardevolle bijdragen.
Het eerste lied Ik ween om bloemen",
van K loos, -door 1. C. Aadereon gecomponeerd,
trekt de aandacht door zyn voortreffelijke
declamatie. Misschien had de stemming van
het gedicht oog beter uugeirukt kuaneu zijn
in de begeleiding.
Heerlijk van kernachtige, jubelende levens
vreugde ia Jan Blockx' Morgenzang" v*n
Soera Rica, eea lied allen sopranen en
tenoren aan te bevelen.
Ditzelfde valt te zeggen van Kar al Gandael's
Ik wou wel immer by u wezen" op woarden
van Frans Liekens. Het is echter weeker van
toon dan het lied van Blockx.
Liefelijk en teeder zijn ie liedjens van Faul
Güson en Paul Lsbrun. Het eerste op een
gedichtje van Fr. Deckers Lief kindje", het
tweede op een versje van Rsnéde Clercq
Klein Moederke". Misschien ia het tweede
ietwat al te naïef van melodievinding.
M. Trenteseau componeerde De Vlaming
heeft geen Taal" gedicht van Ledeganck. De
componist zorgde er voor, in stoere klanken en
kernachtige harmouiën, dat men den inhoud
van tekst en mnziek als een tegenspraak van
hetgeen de titel zegt moet opvatten.
Wel klein, maar toch zeer stemmingsvol
is de bijirage van Cath. van Rennes, Een
zaam Moedertje", een versje van Dolores. Een
uitstekend toegiftje, met zachte stem te zingen.
In L. Air. v. Tetterode's Als Rozen", op
maakt? Onno van Egmond is de naam die
my op onwedersprekelyken gron i van
grootvaderszijde toekomt. Ik stam uit de bekende
fokkerij van graaf Reeckelenstein te
Egmondbinnen. My'n moeder was een zekere Cora
van Diepenveen. Maar mijn tegenwoordige
baas stak den draak met bet relaas mijner
afstamming, dat de graaf hem bij de levering
overhandigde en omdat die dag nu bij ongeluk
op een Vrijdag viel was ik gedoemd voortaan
als de neger van Dauiel de Foe te heeten.
De aardigheid is niet bepaald nieuw, maar
ik heb ze nog wel afgezaagder geslikt in
iertijd toen mijn baas een vaste borreltafel had
in het caféDaar is nog" waar hy' 's middags
met de handelsreizigers domineerde. De eenen
noemden ze apen en de dubbele vier was de
bakker. Waarom? Dat wisten ze zelf niet.
Hof I Wofl (dat was tegen dien pukhond van
hierover, die natuurlijk weer niet velen kan
dat een ander eens iets nieuws bedacht heeft
en zit te schrijven).
Kijk! daar komt Floortje, het schele smousje
van den slager door het rasterwerk bij ons
in den tuin. Scheel is ze eigenlijk niet, ze
loenst een tikje. Ik mag niet nalaten haar
even mijn opwachting te maken ... het heeft
langer geduurd dan ik gedacht had. En nu
scherts ter zijde en aan het werk.
29Augustus. Ze hadden vergeten me
gisteravond uit te laten en nu is er van nacht
iets gebeurd, dat ik maar liever met den
mantel der liefde zal bedekken. Dat wierp
een schaduw op mijn ontwaken, want toen
de keukenmeid me van morgen uitliet kreeg
ik een schop, ik beet weerom maar ze is
een Scheveningsche en heeft te veel rokken
woorden van J. P. Heye, trekt vooral de
boeiende en zwierige klavierbegeleiding de
aandacit. Een voortreffelijke illustratie van
het gedicht.
De liederen van mej. v. d. Brandeler wijzen
over het algemeen op een grooten vooruit
gang ia de ontwikkeling dezer begaafde
componiste. Haar talent is hier al meer tot
rijpheid gekomen. -Een meesterstukje acht
ik Dat is de minne, die ewelic minnel",
van Adama v. Scheltema. Hier is stemming,
declamatie en begeleiding e ren voortreffelijk.
Sluimer", van Jacques Perk, biedt mooie
momenten; het is ecater niet zoo
einheitlich". Gedeeltelijk ligt dit aan de begeleiding.
De eerste accoorden b.v. zijn zoo weinig
zeggend als inleiding van de
aauvangswoorden. Hoe vesl mooier is b.v. het begin van
Boutens' Nachtstilte". Minder bevalt mij
daarin de phrase bg de woorden Spreekt
uit overluchtsche streken". Deze phrase past
m.i. niet recht bij het voorafgaande. Ook zou
ik, in derde maat van achteren de baefiguur
liever willen lezen b.e.g. ais; dan klinkt het
B-dur" daarop juister. In Prière" van
Sully-Prudhomme komen ook mooie en goed
gevoelde fragmsnten voor; echter de piano
bewerking kon hier meer eenheid verdragen.
De beginwoorden van iedere strophe wijzen
hierop, dunkt me, reeds genoegzaam.
Der Gast" van Th Fontane, stel ik in
waarde vlak naast het lied van Alams v.
Scheltema. Heel mooi is de duistere stem
ming, bier volgehouden. Feierstunde in der
Marsch' (W. Dreesen) is weer fragmentarisch
gosd gelukt, niet in zgn geheel. M»ar dit
geiicht is zeer moeilijk muzikaal weer te
geven. Op pag. 7, systeem 2, maat 2 is niet
alles correct. Ik laat nog daar hè1: wegblijven
?van het herstellingsteeken in de bas, voor
.des. Maar de a in de rechterhand tegen de
ah in de linkerhand kan er toch eigenlijk
niet mee door l
Warnung" van Anna Ritter, is zeker tot
slot van den bundel gekozen wegens het
schwungvolle" van het gedicht, hetwelk in
de compositia ook wel weerklank gevonden
neeft. Misschien is er echter na den derden
versregel toch wel wat veel pathos aanwezig.
Ik heb mij expressely'k bq de liederen van
mej. v. d. B. wat uitvoerig opgehouien om
dat men n uit de tekttkeuze n uit de be
handeling der teksten den degelijken smaak
van de componiste kan bespeuren. Myne
opmerkingen spruiten dan ook voort uit
levendige belangstelling in de ontwikkeling
van mej. v. d. B.
F/issche bloemen zyn het die Dina Appel
doorn heeft geplakt in de gaarden van Gaido
Gezelle, Renéde Clercq, F. W. Gjuwe en
Joh. Reddingiu? en zij heeft er een tuiltje
van eaaoagelezen dat niet zal nalaten zijn
aantrekkelijken invoed te doen gelden op
ieder die er de geuren vau wil genieten
't Eerste liedje is yan Guido Geselle Slaapt,
slaapt, kindje slaapt", een fijn teeder liedje
naief gelijk de tekst; ook Het meezennestjV
van deozeif ien dichter is aardig weergegeven.
Vlinderig, vleierke" van de Clercq lijkt me
het best geslaagd van de zes bloemkens; het
is vlot en vlug geschreven. Reddingius'
Schemerliedje, tintelfjjn" heeft eveneens
veel innigs. Ten slotte heb ik van het
Zandwegje" en Dorpskinderdans" (rercjes
van F. W. Gouwe) riets dan goeds te zeg
gen. Opralleud is het dat vg'f van de zes
liederen in 6/8 maat gecomponeerd zijn; doch
de gedichten eigenten deze maatsoort. Zou
de componiste een voorliefde hebban voor
dezen rbythmus? Men zou het haast denken.
Grootmoeders portret, '»Morgens vroeg,
en Ia 't lot" zijn de titels van
VirginieLovelings gedichten, waarop Oberstadt zinvolle
muziek heeft gecomponeerd. Goed getroffen
is de toon der liederen en muzikaal juist
gekarakteriseerd de stemming der verzen.
In het eerste liei komen een paar harmo
nische eigenaardigheden voor, waarmede
misschien niet ieder vrede zal hebben.
Een album met allerliefste liederen heeft
van Dnyae ons geschonken op de versjes van
Herman Broeckaert. 't Zrjn allen
stropheoliederen, nl, Van 't schoone Wiedsterke,
Van 't Kwezelken, van 't Kosterken, van 't
't Ma-seurken, van Sint-Jansbloempje, en Ik
lees in uw o ogen zoo geren."
Men moet deze teksten lezen en dan nagaan
hoe van Duyse er in geslaagd is, men zou
zeggen, er de eenig passende muziek by te
componeeren. Al de liederen zijn allerliefst,
maar van 't Sint Jansbloempja" ig een
juweel. De bundel zal zyn weg wel maken.
Ia een reeks van zes gedichtjes beschrijft
Anna Ritter de gevoelens van een jong meisje,
dat voor het eerst in blassgelben Kleide,
die Rose im Haar" eea bal bezoekt.
Niet iedereen zal deze stof bijster interes
sant vinden; zeker is het echter dat Kuiler
zijn groot talent weer heeft aangewend in
het beschrij Teren en illustreeren der gewaar
wordingen van dat jonge meisjeshart. De
wals ($o, 3) is een ongemeen fijn g.uije
muziek, geheel afwijkende van wat men
gewoonlijk in dat geure aantreft; maar
juist daardoor zeer boeiend. Trouwens overal
aan voor mijn gebit. Goddank dat er lino
leum ligt op het kantoor waar ik in mijn
mand voor de brandkast den nacht doorbreng
om op de inbrekers te passen. Het vorige
jaar heb ik er twee aan de justitie over ge
leverd. Toen ben ik gefotografeerd en in het
Politieblad opgenomen. Wofl Wof!... daar
komt dat oude wijf dat hier alle weken de
huizen afbedelt... mensch hou op met je
geteem .. . Vrydagje m'n hondje" ... wof!...
steek je neus eens onder het open raam door
wof... dan zal Vrijdagje er eens een paar
tanden inzetten wof l... ik kan dat arme volk
niet uitstaan, Wofl
Na den middag in den tuin tegen de
broeikas geslapen, de steenen geven lekker warm
op en het zand is er rnu). Hap! Mis ... een
brom vlieg. Is het dan nergens rustig? Z/szzoem!
daar is ie weer. Zzzzoem. Hap I binnen is ie l
Zeer croquant.
Na tafel las mevrouw de kinderen voor
uit een linnen prenteboek. Die dingen zijn
sterk, in mijn jeugd heb ik er wel kiespyn
van gehad. Truitje, het oudste meisje, is nu
al tien en zat met open mond te luisteren
toen ze van de gelaarsde kat hoorde. Gelaarsde
katten.. ! 't is om te gillen. Ik wou dat ik
er eens zoo een tegenkwam. Als ik een ge
wone kat zie stijgt me het bloed al n aar het
hoofd. Waarom? Er is meer raadselaclitigs
in de schepping, maar het zal wel een zelfde
verschijnsel zy'n als wat ik opmerk als ik in
een land met koeien kom of als meneer den
man ziet aankomen met het aanslagbiljet voor
den hoofdelyken omslag. Wat koeien in eea
weiland bezielt als ze maar een puntje van
een hondenstaart zien en wat menechen aan
vindt men die fijne trekjes die den musiker
van goeden huize kenmerken en die het
doornemen van dezen bundel tot een genot
maakt.
AKT. AVBRKAMP.
IMIIIIIIIIIIIIIMIMlMIIIIIIIIMUIHItHlltlll
Schopte!1.
i.
De toets des wy'sgeers is niet, hoe hij schreef
maar hoe hij handelde". Ziedaar in een artikel
van mr. J. A. Levy in dit weekblad, een zeer
bekend geworden maar niettemin hoogst
verrassend gebleven adagium tot punt van
uitgang genomen voor een betoog, waarin de
groote en vaak wat al te interessante
Frankforter wijsgeer uithoofde vaa zyne handelingen,
gezindheden en gedachten wordt prijs gegeven
aan de publieke ... opinie.
De schrijver heeft den vertaler van
Schopenhauers ' Parerga und Paralipomena' willen vóór
zijn by het publiek; want hy' ducht gevaren
die uit de verspreiding kunnen voortkomen.
Ea wat mr. L. uitdrukkelijk zegt te vreezen
als de uitwerking vau deze ' verhollandschiag'
der immers reeda in het Duitsch voor den
ontwikkelden mensch zeer leesbare en boeiende
verhandelingen van Arthur Schopenhauer is
de populariteit van wy'sgeerige gedachten, en
van een wijsgeer.ge geesteshouding, die bij
lezers zonder kritisch weerstandsvermogen
kunnen aanleiding zyn tot begripsverwarring,
verachting der natuurwetenschap, en ver
slapping der levensenergie. Volgens mr. L.
zyn Schopenhauars geschriften in het Duitsch
reeds gevaarlijk genoeg. Waarom ze dus
bovendien nog in het Nederlandsch vertaald
en onder het bereik gebracht van hen, die
ook maar met wijsgeerige neigingen behept,
de Duitsche tail niet genoeg machtig zijn, om
in het oorspronkelijk de werken van woord
voerders der wijsbegeerte te leien?"
Wat heeft mr. L. bedoeld met zijneaanklacht
tegen de vertaling? Heeft hy zich den schrijver
of vooral den vertaler op het zondaarsbankje
gewengcht? Verwacht by het verbod der
censuur, of de publieke en populaire veront
rusting als da recht matige straf voor geschrift
en gangbaarmaking? Dit is zeker: dat bij in
zijne beduchtheid voor de gevolgen der
verbreiding van dit geschrift, de populariteit
heeft bestreden met de populariteit. Ja, om
recht te gaan, hy heeft de populariteit van
zijne bestrijding een weiou ... overdreven.
Want wat de Parerga en Paralipomena door
da vertaling gewonnen mogen hebben, betreft
toch enkel den vorm: de inhoud is niet
aanlokkelijker geworden, daar hy zoo voor
als na, nadenken en inspanning blijft
vereischen om te worden bemeesterd. Van de
opstellen van mr. L-^vy kan het tegendeel
worden getuigd; de vorm is juist niet gesloten
of boeiend, daarentegen is voor den gewonen
lezer de inhoud zeer verlotkelijk genaakt,
Zjlden is een wijsgeer besproken op eene wijze
die er meer op is berekend om de
volksbelaugstelling te winnen, dan hier is geschied.
Mr Levy heeft den vertaler dr. v. d. Bergh
v. Eysinga willen overtreffen in zijn pogen om
Schopenhauer nader te brengen aan on$ pu
bliek. De laatste heeft slechts een zyner
werken overgebracht in de taal, die door dit
publiek gesproken wordt. Mr. Lscy heeft
meer gedaan: hy heeft den man zelf uit de
eeuw die wel naar hem is genoemd, eenzaam
en armzalig opgetild en in een grotesk
ioltepakje van eigenaardigheden, zwakheden en
dwaasheden te pronk gezet midden tusechen
de menschen.
De toets des wijsgears is, hoe hij handelde,
niet hoe hy schreef." Men zou evengoed
kunnen zeggen: beoordeel den heilige
niet naar hetgeen hij deed, maar naar
wat hy echreef." Ga nog maar een weinig
verder en ge zij t reed) aangekomen bij het
zoo gaarne vernomen oordeel over groote
personen: deze of die is geen waarlijk groot
man, want hij ia hoogmoedig, want hij is
hartstochtelijk, want hu is onhoüelyk,
want hij heeft onzedelijk geleefd, kortim
ik of mijn gelijke beleven niet veel plezier
aan hem. Of ia misschien het gering schat
tende oordeel over grootere persoonlijkheden
voor de meesten juist het eenige pleizier dat
ze aan hen baleven?
Men beoordeele toch den wijsgeer naar de
waarheid vau zijn stelsel, den kunstenaar
naar de schoouheid van zijn werk, den heilige
naar de zedelijke spontaneïteit en virtuositeit
zijner handelingen.
Goethe verhaalt in zijne Italienische Reise 1)
van den in Napels hoog vereerden en jaarlijks
door de gansene herdachten vroolyken hei
lige S. Philippo Neri, dat deze door den Paus
werd uitgezonden naar een klooster in de
nabijheid van Rome, waar eene non bekend
was om haar merkwaardige geestelijke ga ven,
teneinde te onderzoeken wat er aan was van
al de omtrent haar verspreide geruchten van
heiligheid. Toen hij over modderige wegen in
het klooster was aangekomen, werd eerst hy
en daarna ook de non bij de abdis toege
laten. Zonder haar te begroeten of zich in
eeni
1) o. a. 26 Mei 1787.
katten vinden : het is alles even onbegrijpelijk.
Het ziekelijkste op dit gebied heb ik het
vorige j aar waargenomen bij een erftante van
mevrouw, die hier gelogeerd ie geweest en
een angora kat meebracht in een
hengselmandje. Het beest sliep iederen nacht bij de
oude dame in bed. Zij (de kat) leek verbazend
veel op een geit en was zeer geschikt oin een
vloerkleedje van te maken. Haar hooge rug
en haar aanmatigend geblaas hebben me niet
afgeschrikt en zoo stapte ik op een Zondag
morgen de keaken binnen en legde haar aan
de voeten van mevrouw neer. Mijn succes
was gering. Tante wou dat ik afgemaakt zou
worden, anders zou ze haar teitament her
zien ; maar ze liep een longontsteking op toen
ze met de kinderen het cadaver achter in
den tuin begroef in een sigarenkistje van
vijfhonderd, met een geborduurd kleeJje
waarop vaarwel Mimi" er over heen en ze
blies den kraaienmarsch voor ze haar uitersten
wil had kunnen herroepen.
Toen werd ik weer aller lieveling.
30 Augustus. Ov-er een dag of wat gaat
de patrijzenjacht open en ik voel me lam. Ik
lyd aan jachtkooits. Van nacht geen oog
toegedaan en gedroomd dat me een groote
haag achter de broek zat. Ik lag op mijn
verkeerde zijde. Voor de koffie heeft meneer
me eenige proeven van dressuur laten af
leggen, die ik tamelijk goed doorstond en
toen heb ik toegekeken hoe hij patronen
maakte en in zijn zenuwachtigheid een bus
met fijnen hagel om smeet. Meneer heeft
nog veel meer last van jachtkoorts dan ik.
Na de kofiie met het loopmeisje bood
schappen gedaan. Dat doe ik graag omdat
ge bespreking met haar in te laten, stak hij
haar de bemorste laarzen toe met het ver
zoek ze uit te trekken. Toen zij hem dit ver
weet met heftige woorden, besteeg hy terstond
zgn muilezel en reed naar Zijne Heiligheid
terug. Ze is geen heilige," liep hu uit, ze
doet geen wonderen, want de voornaamste
eigenschap ontbreekt haar: de deemoed." De
schoonste verhandeling over de Christelijke
deugden zou haar niet hebben kunnen redden.
Maar evenmin kan men, zonder in klaar
blijkelijke dwaasheden te vervallen, den wijs
geer anders beoordeelen dan naar datgene,
waarin hy zich toont als wat hij voorgeeft
te zyn: een wijsgeer namelijk, iemand die
juist en waar over de waarheid en het wezen
der wereld heeft nagedacht. Een
indringerige vraag, terzijde van het stelsel gericht op
eene levenabijzonderheid van den wijsgeer,
verdient een vuistslag in het gezicht, of min
stens een schouderophalen. Op een
onfedelijke vraag geen redelijk antwoord!
Waarlijk, de handelingen van een wijs
geer tot maatstaf nemen voor de bepaling
zyner waarde, is niet minder onzinnig dan
eene zangeres beoordeelen naar de bevallig
heid harer entree, of de electrische lading
van eeu lichaam te onderzoeken met een
thermometer.
Doch hier komt nog wat by : zal de betee
kenis van een wijsgeer moeten worden afge
meten alleen naar zya leren, zal zyn leer
alleen mogen gelden inzooverre hy die in
zyne handelingen heeft waar gemaakt, dan
zou hy°gehouden zgn, alleen datgene als
voortreffelijk te postuleeren, waartoe hyzelf
iu staat is. Zijne zedeleer zou niet hooger mo
gen stijgen dan het gehalte van zijn aigen
deugd. Wanneer byv. de protestantse hèKant
het type van den heilige niet als schooner en
voortreffelijker heeft afgebeeld en zelf begre
pen, dan hy' heeft- gedaan in zijne Krit. der
prakt Vern. dan zal dat moeten worden ge
prezen, wg'1 hy zelf niet voor heilige geboren
was. Maar wanneer Schopenhauer inziet en
ontwikkelt: dat, alleen door den levenswil te
ontkennen, de levenswaan wordt afgelegd, de
noodzakelijkheid der zonde wordt doorbroken,
het lijden tot kennis wordt gelouterd, en de
'merkwaardige, katholieke, transscendentale
verandering' in 's menschen bewustzijn vol
trokken, wanneer Sehopenhauer als nie
mand voor hem, met onnavolgbare scherpte
van bezinning, en een ademloos makende
zuiverheid en pracht van uitdrukking, den
staat der heiligheid stelt in het middelpunt
der moraal, ja van de wereld, dan zullen
enkele anekdoten omtrent het leven van den
schrijver, den onvergetelijken indruk van de
lectuur vermogen weg te vagen, en onzen
eerbied voor het genie vervangen door eene
simpele erkenning van den s tij lis t?
Zullen de miserab.ele verhaaltjes, die mr. L.
ons omtrent Schopenhauer opdient (men vindt
ze trouwens veel hatelijker _bij Gutzkow c. s.
en veel geestiger bij Fonchêr de Careil) het
J ei t wegnemen, dat hij over de moraal, over
de geslachtsliefde en zooveel andere onderwer
pen, waarvan alle menschen ondervinding,
doch zóó weinigen ervaring hebben, inzich
ten heeft geopenbaard, die tegelijk klaar en
diep, eenvoudig en scherpzinnig ay'n?
Om kort te gaan: wat mr. L. vraagt van
den wijsgeer, kan slechts in het leven van
den godsdienststiehter worden gezocht als het
geheim van zy'n invloed. Men moet door de
rij van namiddeleeuwgche phüosofen naar
de groote katholieke kerkleerarea terug om
den philosoof met den heilige vereenigd te
vinden. Byv. de H. Anselmns is wijsgeer en
heilige tegelyk; daarom kan men by hem niet
over den wijsgeer alleen spreken, daar zyne
beteekenis dieper ligt: hierin namelijk, dat hij
een propagator fidei is geweest, nieuwe provin
ciën aan de kerk heeft geschonken en dezelfde
gaven moet hebben gehad als een
godsdienststichter.
Maar bij Schopenhauer te vragen naar den
godsdienststichter, hem die niet heeft willen
zy'n dan leermeester van het menschelijk ge
slacht, hem te verwijten, dat hij niet tevens
voorbeeld en lam Gods was, dat moet toch
een vermakelijk mie verstand worden genoemd.
Wil men niet de karakteristiek en de
metaphysica der heiligheid, maar het voorbeeld,
dan sla men de levens op van de stichters
der monnikenorden, dan bezoeke men de
boetmonniken in Voor-Iniië.
Stapt men van dit verkeerde standpunt
van mr. L. af, dan bly'ken de meeste der,
niet zonder boosaardige bedoelingen over
geleverde, en ook nu weer ongepast
geurgeerde verhalen, voor ons een geheel andere
beteekenis te hebben, dan mr. L. vermoed
heeft. E renais vele anekdoten uit
Schopenhauers leven zjjn zyce brieven vaak niet
meer dan curiosa, wanneer men ze in ge
dachten houdt naast zijne hoofdwerken. Maakt
men ze, gelijk mr. L , daarvan los en stelt ze
daartegenover, welnu, dan bewijzen ze nog
het tegendeel van hetgeen deze heer daaruit
heeft willen afleiden.
Deze levensbijzonderheden, afzonderlijk
gedacht, vallen aan ieder die niet door haat
men dan vrijer is in zijn bewegingen en niet
voortdurend op de zweep en het hondefluitje
hoeft te letten. Ik hond van dat loopraeisje,
ze brengt me 's middags het eten en dan
loop ik haar tot de deur van de keuken
tegemoet. Ze heeft een aangename manier
om het hondebrood te weeken en verstopt er
meestal wat soepvleegch of een hammebot
onder. Men bly'ft dan al etende voortdurend
in spanning wat er komen zal, net als Jantje,
het jongste kind, als het een eetlepel lever
traan kry'gt met een hapje suiker er achterin.
Daar is het een bewegelijke jongen van ge
worden.
Jantje is een lief kind, ik mag hem graag,
hij is net een jonge hond, ik krijg een soort
vaderly'k gevoel als is naar hem kijk en hij
is de eenige die alles met me mag doen.
Als hij op me rijden, of zy'n mist in mijn
oog duwen of aan mijn ooren hangen wil,
kan ik hem dat niet weigeren. Er is zelfs
iets prettigs in als hij me pijn doet. Het is
alleen jammer dat hij geen staartje heeft om
mee te kwispelen, dan zou de illusie vol
komen zy'n.
31 Augustus. Koningin's verjaardag.
De kinderen hadden de aardigheid my een
rood, wit en blauw lintje aan de staart te
binden, namen mij mee naar de piano en
lieten me met de voorpooten het Wilhelmus
spelen. Nu houd ik niet van muziek, ik moet
dan altijd janken en toen ik de kans schoon
zag, smeerde ik hem door het open raam
naar den brink van het dorp, in de hoop
daar eenige kennissen te treffen. Maar er was
geen sterveling, wel een massa menschen, ze
lagen in het gras met lintjes in het knoopsgat