De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 18 juli pagina 3

18 juli 1909 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

5fo, 1C7.3 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. hem teek«nde hadden getroffen en onder De h«er Levy heeft fijn requisitoir tegen Schopenhawer zoo scherp mogelijk gesteld. De inleidende helft is samengesteld uit ver zwarende getuigenissen, en denigreerende bijzonderheden, die wel «ven weinig tot de saak toedoe», maar toch- om den beklaagde de broeiende atmoepbeer kannen vormen, waarin «en onweer tich makkelijker samen trekt. Teneinde het mmetle bewustzijn van zfine medeburgers te verontrn&ten heeft mr. L. eeltige belangwekkende en karakteristieke trekjes uit bet leven van den beschuldigde weten voor te etellen als . onaedelijkheden, en wel door de handige eristiEcbe kunstgreep : ze te plaatsen in conflict (N.B.) met diens intichten in het wezen der hoogste moraal. Verder heeft de aanklager de courante meeningen van hes oogenblik tegen den wijsgeer opgehitst. Schopenhaners meenicg over de vrouwelijke sekse, over de joden, zijne politieke overtuigingen, worden zonder kritiek aangehaald. Of deze meeningen in overeenstemming zijn met zijn hoofdwerk, daarnaar wordt niet gevraagd, laat staan dan dat er een onderzoek wordt ingesteld naar den graad van juistheid dier uitlatingen. Een nitroepteeken inplaats van kritiek, een .glimlach vol meerderheidsgevoel voor een argument, ziedaar eene pose die binnen de gerecbtszaal moet blijven, en niet mag komen in de gfeer van de wetenEchappeljjke ver handeling 1 Door Schopenbauer is de gelijkheid van de vrouw met den man ontkend, het OudtestamenÜche monotheïsme aangevallen, de demdkratie nrt de hoogte bejegend; zie daar drie onvergeeflijke zonden tegen min of meer ernstige modeovertuigingen van d*n huldigen dag böde breedste groep der ontwikkelde" Nederlander?. Het is nog maar verwonderlijk, dat er geen staaltjes zijn aangehaald van Schopenhauers diepe waar deering van de katholieke moraal, de sacra menten, enz. Bekendheid daarmede en waar deering daarvan zijn al geruimen tijd in die kringen uit de mode. Mr. Levy heeft tijdens de voorlezing van z|jn requisitoir menigmaal naar de galerij gegluurd om wat succes. Naar de dames-" heeft hij zelfs wat geknipoogd. Met een paar phrases over feminisme maakt men zich ge makkelijk sympathiek, met een paar meerlin gen daartegen. . . . Maar laat men nu toch eerlijk aijn «n eens verklaren, wat er op Schopenbauere opstel over de vrouwen anders is aan te merken, dan dat het eene besliste overdrijving is van inzichten, die «iet onjuist zijn, maar eenzijdig. Het is ontbloot van alle galanterie", dat is de fout. Neem bij r. Nietssche cf v. Hartmann ; die laten zich met wat vergoelijkende omkleedingen best in damesgezelschap voorlezen. Schopeuhauer beeft ook over het huwelijk stellingen ver dedigd, die enkel rekening houden met den mensen als natuurlijk" wezen ; hij ie daarin de consequente erfgenaam van Kan t 's h n weIpsleer (zie iritg. Koe. & Schob. IX p. 90 en volg.) waarin het huwelijk toch eigenlijk wordt gedefinieerd als bet wettelijk geregeld en door opzettelijk contract gestipuleerde recht om een persoon van het andere ge slacht als eene zaak tot voldoening van lust te gebruiken. Wanneer Kunt sympathieke uitlatingen over de vrouw heelt enz. enz., dan z\jn dit roucoulements ad libitum, die kunnen worden vergeleken met obligaat- solo partjjen, welke wel pleiten kunnen voor de kuDBtvaardigheid van den virtuoos, maar in het stuk niet thuis behooren. Eerst bjj Hegel vindt men aan het huwelijk eene eervolle en waardige plaats in de sfeer der moraliteit aangewezen. En mocht het brutale stuk ' ber die Weiber" eene door de dafnes"beweging als protest uitgelokte sympathie overmatig wekken bij wat al te mannelijke mannetjes, dan hebben deze op hunne beurt wat nederïgieid te leeren in de niet minder besliste en treffende zineneden over de waarde van dit zinnelijk, op menechen slechts gelij kend, geslacht". Nog een opmerking over Schopenhauers passages tegen de joden. Deze zijn niet ge richt tegen het ras, maar tegen denjcodschen godsdienst. Maar dan niet zooals men dien bij de joden alleen, doch ook en vooral zooals men dien aantref; in geheel dit Chris telijk werelddeel. En dan bijna tout pur in boersche en klein-burgerlijke protestantsche kringen De ontwikkelde «tand, o. a. die der theologen zal heel licht ea niet ongeschikt iimiiMiiMUnini en vriendelijk, hoewel toch flink en zelfs fier. Doch het merkwaardigste van het geval was, dat haar strakke, schitterende blik me in dat laatste geral toch bleef aanzien, alleen niet uit haar oogen, dcch daarnaast, of liever ge zegd schuin daarboven, ongeveer door haar wenkbrauwen heen. Maar dat z'gn de koperen spijkertjes van de sofa, die ik door haar oogen heen zie schemeren!" riep ik eindelijk uit. Ik was door deze ontdekking zoo onthutst, dat ik verder geen woord kon uitbrengen, doch haar sprakeloos aan bleef staren. Mijn uitroep was echter door mijn bezoekster wel opgemerkt, hoewel niet verstaan, want plot seling hief zij het hoofd op en de aandacht waarmee ik haar aanstaarde geheel verkeerd uitleggend, zeide zij guitig: nu, ge moogt uw schoorsteen waarlijk wel eens laten vegen, want anders -?en hier lachte zij schalks kórüik nooit meêterup. Of ontvangt ge arjdere dames ook door dat vuile gat?" Schoorsteen... dames!" stamelde ik Werktuigelijk. Het rookachtige wezen hield plotseling op met poetsen en vegen, zag mij een oogenblik even verbluft aan als ik haar en begon toen te schateren van het lachen. Oie is goed l" riep zij gillend, nee maar, die is goed!" En zij sloeg zich herhaaldelijk hoewel volmaakt geluidloos van plezier op de knieën. Voor wat houdt ge mij eigenlijk?" riip zij eindelijk. Voor een menech soms? Een mensch van vieesch en bloed?" Ik moet er op dit oogenblik wel zeer ODnoozel uitgezien hebben, want aan haar lachen kwam geen einde. Kijk dan eens," riep zij, bijna dansend van vroolijkheid. Kijk eens of dat menschenwerk is? Of dit? Of dit? Of dit?" Bij elk dezer uitroepen deed zij iets, waarvan ik gewoon ondersteboven viel van verbazing. Eerst sprong zij boven op de tafel, verzonk letterlijk door het blad heen naar beneden en dook van onder het tafelkleed weer op. Toen iiep zy rechtuit tegen de tafel aan en liet zich door het blad in tweeën snijden, spreken over anthropumorplmmtn in den godsdienst. Maar in de kerken, voor al in protestantsehe preeken wordt niet alleen de allegorisch-vaderlijke god van het Nieuwe, maar ook ten gerieve van het goede Christenvolk God de Heer in het Oude Testament dóór zijne dienaren verheerlijkt. Dat dit alles sensn proprio door de menigte wordt opgevat, bewijst de uitbundigheid en nadrukkelijkheid, waarmede psalmen en enkel psalmen worden gezongen (men leze bjjy. eens na p?. 18, 44, 59 etc. etc.) waarin de immoreele en onjuiste leer ' verkondigd wordt, dat het den recht vaardige op «arde goed gaat en den 'goideloeze' slecht, n.l. door dat hij door dien rechtvaardige met horens wordt gestooten, of in kuilen valt enz. En wat is er nu op Schopenhauers kritiek der joodeche mytho logie aan te merken? En de toon? Nu juist, niets dan de toon l Indien ik mij geroepen voelde, .om de acte van beschuldiging met een uitvoerig pleidooi te weerleggen, zou ik eene verdediging kunnen geven van Schopenhauer's aristccratisme, z|jne bonding jegens een anti-wijegeerig streven in de natuurwetenschap van zijn tijd enz. Het gaat hier echter niet om eene verdediging, namelijk van datgene wat niet aangevallen had mogen worden, althans niet op mr. L.'e wijze. Het gaat om kenschetsing en kritiek van de door dezen heer tegen Bchopenhauer aangenomen attitude. De Heer Levy schrijft: Spernere mundum, spernere semet ipsnm, epernere aperni, luidt de spreuk, waarin Schopenhauer zijne levensopvatting be lichaamd heeft. Haar inhoud doet denken aan een grimmigen grijnzaard, die van het bestaan niets meer te hopen of te duchten derhalve daarmede afgesloten heeft", en:. Het is onjuist, dat deze zinspreuk aan een 'grimmigen grijnzaard' moet doen denken. Zij is, gelijk den heer Levy waarschijnlijk niet bekend was, door Schopeahauer over genomen van den H. PhiJippus Neri 3) (na lectuur van Goethe's ItalianiEche Keise?). Deze heilige had haar ontleend 'aan den H. Bernhardns. 4) Nu kenmerken zich de levens dezer heiligen door niets minder dan grimmigheid. San Filippo Neri is een laat-renaissance man geweest, een onstuimige en meesleepende natuur zooals Cellini, maar heilige gelijk deze kunstenaar is geweest. Het is de humo ristische heilige" der kerk, een mensch van ontzaggelijke gestrengheid, vol uitgezochte gei ade, een man levende in extasen, maar ook een man die de kleine vreugden en de kleine rillingen van het leven ondervond. Er is een schrijven bewaard gebleven van San Filippo aan Paus Clemens VIII, grootscb, streng, bijna grof. Het antwoord is even merkwaardig. Goethe deelt beide mede. Er is bij dezen mensch geen schroom geweest, om in de oogen der medemenschen dwaas te schijnen, integendeel: de verwaarloozing van maatschappelijke gebruiken en een soms wat opvallend gedrag schenen symbolische de minachting uit te drukken, ?welke den asceet moet bezielen jegens de aardsuhe dingen. Het volgende voorval is kenmeikend: Een bedelmonnik die evenals S. JFilij po in den reuk der heiligheid stond, ontmoet dezen in de hoofdstraat van Eome, en bieit hem een slok aan uit de wijcfleEch, die hy uit voorzorg met zich meedraagt. Philippus Neri bedenkt zich niet, maar zet de langhalzige flesch, terwijl hij zi:n hoofd achteroverbuigt, aan den mond, terwijl ondertusechen het volk luid lacht en den spot drijft met de twee vrome mannen, die elkaar op zulk een wijze toediinken. Philippns Neri is niettegenstaande zijne vroomheid en zijne berusting eeiiigszins ontstemd, en zegt dan: Eerst hebt gij mij verzocht, thans is de beurt aan mij," en drukt daarop zijn vier hoekige baret op den kaalkop, die nu eveneens wordt uitgelachen, maar rustig verderloopt zeggende: wie hem mij van het hoofd neemt, mag hem hebben". Neri baalde hem in, nam hem de baret af, en zij gingen uiteen. 5) De H. Bernhardns, abt van Clairvaux, door M. Luther in zijne tafelgesprekken 'de grootste der kerkleeraren' genoemd en van wien Calvijn ([nat. XI, 10) schreef, dat hij over de consideratio zoo goed gesproken heeft, dat men meecen zou dat de waarheid door zijn mond tprak, deze reus, die als geen ander streng was voor zichzelf en voor anderen, is tegelijk de zachtste, meest meedoogende, lieflijkste van alle menechen ge weest. Hij is de groote prediker geweest van zoodat haar bovenlijf op en haar beenen onder de tafel voortmarcheerien en bij het teruggaan deed zij hetzelfde nog eens, maar toen op haar hurken, zoodat nu alleen haar hoof J over het tafelkleed wandelde. Is dit genoeg om u te bewijzen dat ik geen mensch ben maar een echte geest ?", riep zij, toen zij eindelijk ophield, of moet ik nog meer doen? Wil ik eens door u heen loopen? Wil ik me door den vloer lateu zakken? Of wat wilt ge?' Ik had me nu in zooverre hersteld, dat ik tenminste spreken kon; bovendien dreven eerbied, vrees en dergelyke gevoelens mij ook daartoe, nu ik eenmaal wist wat voor soort wezen ik voorhad. Ik schudde dus met het hoofd van neen en het eenige zeggend dat mij gedurende hare geesten-oefeningen was ingevallen als iets dat haar wellicht aange naam kon weien, zeide ik: Waart gij het ook diéop de kachel zat?'' Zoo gezegd zitten ja, doch eigenlijk zweefJe ik." En uitte gij ook werkelijk een kreet toen ik de kachel opstookte? Ge begrijpt, het zou mij leed doen als ik u pij a veroorzaakt had en later hoorde ik snikken . ..?" Ik scheen hier een puntaangeroerd te hebben, dat mijn bezoekster eenigszins onaangenaam was, althans haar gezicht werd zeer (reuri;'. Dat deed gij inderdaad," zeide zij op zachtdroeven tooi). Ge dee! me werkelijk peni ge pijn, hoewel natuurlijk buiten uw schuk'." Doch de reden waarom ik schreide waa toch in ied«r geval een andere," ging zij voort. t>e zaak is, dat gij door die kaebei plotse ling zoo heet te stoken, zulke droeve herin neringen bij mij hebt opgewekt. Ik houd niet erg van hitte. Ik houd er heelemaal niet var. Ik ben Jeanne d'Aro, moet ge weten." Deze woorden, op somberen en diep ont roerden toon gezegd, deden mij plotseling een licht opgaan. O nu weet ik het!" liet ik mij ontvallen. Wat weet ge ?" vroeg de maagd van Orleanc. We), waarom ge KOO ruikt naar GeMersche worst! Ge zijt toch immers verbrand, dus met andere woorden aerookti' de wereldontvluchfing en de verachtelijk hei d van alle aardeche genoegens, de man van de tweede groote hervorming in het West Etrropeesche kloosterleven, onder wiens strenge regels de kloosterlingen vaak bijna opstandig werden, «oodat hij een weinig terug moest naar de gewone maat; maar zijne werken en zijne daden zijn gevuld met een innige liefde voor de medemenschen, voor vogels en bloe men en in zijn epistels en zijne predi king brandt een zoo punr-witte vlam, dat men in zijne eeuw niets anders ziet dan deze alleen. Hij is de man van het inedia carnis, ccrdis refectio' in schrikkelijke wer kelijkheid, maar ook dit andere woord is van hem: een somber uiterlijk, een voorhoofd dat beladen is met de duistere wolken der droefheid, zijn een teeken hiervan, dat onze ziel niet van innigheid is vervuld". (Serm. 41 de Div. n 6.) Evenzoo zou de H. Franciecus van Sales later zeggen: de heiligen die treurig zijn, zijn maar treurige heiligen'. Zou ik hiermede willen gezegd hebben, dat er zcoveel overeenkomst bestaat tusEchen de levens van deze middeleenwccbe heiligen en en den wijsgeer die hen begrepen heeft? Immers neen, maar men merke op, dat de Ie ver B dezer godsdiensthernieuwers die geen van beiden groote philocophen zijn geweest, de practijk waren van deze zinspreuk: 'sperne mundum, sperne neminem, sperne te ipsum, tperne sperni' 6), en tegelijkertijd het tegendeel van grimmigheid en gemelijkheid, maar de ontplooiing eener geest- en levens kracht van de hoogste intensiteit. Er zijn menecben, voor wie de staat van heiligheid nooit inderdaad een probleem is geweest. 'De fout van mr. Levy en an deren is deze, dat zij uit een inzicht wil len afleiden, hetgeen niet andera is te ver klaren dan uit het karakter en den gemoeds aard. De zinspreuk, waarop ik doelde, drukt een inzicht uit en betreft de waarde, welke men in oogenblikken van heldere bezinning aan de wereld en de menfchheid toekent. Het leven, nl. de levenshouding en de levens handelingen, vloeit voort uit den aangeboren aard, wordt bepaald door de aanleidingen en omstandigheden van buiten af; en niet dan zelden kan het gehoorzamen aan de kracht van zijn diepste inzichten en zich storten uit de beiding, waarin zijn aandrang wordt be lemmerd en zün weg geleid. Er wordt dan gevraagd, of een wijsgeer vertrouwen verdient, wiens leven zoover is gebleven beneden zijn moreele idealen. Men vrage zich liever af, of niet de genialiteit bewonderenswaardig most worden genoemd van een man, bij wien de levensoverechouwing zoo hoog is gerezen boven het natuur lijke temperament en den zoo scherp geteekenden karakteraanleg? Er is nergens voortreffelijker kenschetsing en verklaring van het ascetisch ideaal te vinden dan bij Schopenhauer. Zelfs niet in de werken der mystieke asceten. Want de genialiteit van den asceet ligt in zijn leven zelf; zij blijkt ons eerstens anekdotisch: uit treffende en ongewone voorvallen, en verder symptomatisch uit de geschriften. Zij blijkt ons in die geschriften (o. a. die van S. Bernhard) inzooverre daarin het ascetische leven is weergegeven. Men leest bij die mystieken voortreffelijke voorschriften, schitterende beelden, en het meest inteise zedelijke pathos, maar men vindt daar niet het zui vere begrip en niet de verklaring. De genialiteit van den wijsgeer bestaat hierin, dat hij zich van dit pathos weet te doen doordringen, en op het oogenblik van de meeet volkomen vereenzelviging met den moralist en van het meest gerijpte enthousias me zich eensklaps stelt buiten zijn gevoel, en het afbeeldt en ordent in voors tellingen en begrippen. De genialiteit van den wijsgeer is samengesteld uit gevoeligheid voor het hem niet- eigene, en strakheid en onafhanke lijkheid van redelijk doorzicht. (Slot volgt). L. H. GKONDIJS. 1) Hegel W. W. IX, 40. Tusschen haak jes: Schopenhauer verklaart het misverstand van den kamerdienaar door de tekortkomin gen van den held, en excuseert zoodoende het ras der lakeien. Foutief: de lakei heeft altijd ongelijk inzooverre hy ie, wat hy is: een lakei. 2) Goethe verhaalt b. v., dat hij een tijdje te voren eene brochure had gelezen, waarin onderwerpen uit de leer der kleuren werden behandeld; de schrijver scheen geheel door drongen te zijn van Goethe'g leer, en had alle verschijnselen tot diens beginselen terug gebracht. De lectuur vervulde hem met IIIIMI iimiiiiiiummiiiiiimii! Ditmaal zag ik de oogen mijner bezoekster toch inderdaad schitteren en wel van woede. Meneer," zoo beet zij rnij toe, met u is niet te praten, u weet letterlijk niets van goede manieren." Daarop keerde zy mij den rug toe en schreed met trotsche houding naar het veister. En laat ik u dit nog zeggen," zeide zij, zich reeds met n been buiten het raam omkeerend: als je een astraal was geweest, dan kon je er op rekenen dat ik den eersten den besten keer dat je als mensch op aarde aan den gacg moest gaan, al rny'n best zou doen om ja zoo'n groot lichaam te bezorgen, dat je er in rammelde en dat je een menscherileeftijd lang bont en blauw werd ge schud, zoodat je rnet een harnas van eelt op je lijf in de aatralen-wereld terugkeerde. Dat zou ik," F* moet erkennen dat het me een lief ding waard zou zijn geweest, als ik op dit oogenbik iets had geweten om de boosheid van mijn beroemde bezoekster te doen bedaren. Want had het feit, zulk een buitengewone gast to krijgen, nio al danig van de wij-i gebracht, het vooruit/Acht, me eene eeuwenoude heldin, die door schoorsteenen kroop en door muren en zolders heen naar binnen fil treerde, tot vijandin te maken, deed mij gewoon rillen. Ik ~ag den ook in doodsangst aan hoe Jeanne d'Arc een stoel beklom en door het gesloten raam naar Vnitm stapte on pprst tot;n nog slecht? een eiip van haar kleed en eeii voet aan deztu kant van het gordijn zichtbaar waren kreep ik een inval. Xeerct u mij tocti niet. kwalijk wat ik zei!1' ril p ik hp.ar na. Ik meende het toch immers goed!" De krijgshaftige jonkvrouw keerde zich op het raamkozijn om en stak tor hoogte van het plafond haar hoofd weer naar binnen, Zoo, bedoelde u het zoo goed!" hoonde het grijze hoofd. In mijn angst beging ik nu een groote on handigheid, die gelukkig echter goede gevol gen had. ,,Ja zeker," stamelde ik. Ik bedoelde heele maal niet u te beleedigen. Geldersche worst vreugde; lot zgne verwondering bemerkte hij, dat de schrijver G. niet eens had genoemd. Het raadsel werd later opgelost. Een gemeenseaappelyke vriend bezocht hem, en deelde hem mede, dat de jonge schrijver gehoopt had, door dat geschrift zgn naam te vestigen en gevreesd had, zichzelf nadeel te berokke nen door zjyne inzichten te ondersteunen met G.'s reputatie. De jonge schrijver heeft zich later persoonlijk aan G. voorgesteld en zich verontschuldigd. M. i. kan dit verhaal niet op Schopenhauer slaan, gelijk o. a. door Moldenhauer wordt ondersteld. Want vóór de uitgave van diens ber das Sebn und die Farben" had S. al kennis gemaakt met het manuscript. Boven dien zou G. niet eerst na de lezing van de brochure" met den schrijver hebben be hoeven kennis te maken, aangezien hij als regelmatig bezoeker van Jobanna Schopen hauers salons reeds langen tijd tevoren zyn omgang met den jongen Schopenhauer was begonnen. Waarschijnlijk staat Goethe's uitlating op Pwrkinje, die in 1816 zijn boekje over: Das Sehen in subjektiver Hinsicht" had open baar gemaakt. In zijn Zur Naturwissenschaft im Allgemeinen" doet Goethe de groote overeen stemming tusechen Purkinje'g en zijn eigen leer opmerken. In 1825 heeft Purkinje daarop bet vervolgwerk Neue beitiage zur Kenntniss des Sehens in subjektiver Hinsicht", verschijnende als dl. II van zijne Beobachtungen und Versuche zur Physiologie der Sinne", aan Goethe met een van diepe ver eering getuigend voorwoord opgedragen. Uit een schrijven gevoegd bij het presentexem plaar aan Goethe, blijken de zwarigheden die P. bij de uitgevers ondervond alvorens zijn boek gedrukt te kur.nen krijgen, hetgeen .eene aanwijzing voor mijne meeuing is. Goethe's antwoord (18 Maart 1826) is hoffelijk en hoogst prijzend. 3) Zie o.a. 'Ricordi e Detti di san Filippo Neri', dato 27 Juli, voort s geciteerd in alle biographieën. Petrarca reeds vermeldt de spreuk in zijn 36e Dial. de contemptu. 4) In de werken van S. Bernh. is op elke bladzijde de zin der zinspreuk te lezen; in baar geheel heb ik haar niet bij hem kunnen vinden. De biographen Bacci, A. Bayle, de Acta ^anctorum schrijven eeestemmig haar aan S. Beinb. toe. 5) Mgr. Guérin in 'Les petits Bollandistes'; Nous avons sous les yeux une ancienne gravure allemande, qui nous rappelle la rencontre de S. Philippe Neri et de S. Félix de Cantalice dans les rues de Bome. Le fondatevr de l'Oratoire boit sans fa?on dans la gourde du frère quèteur: d'oül'on peut conclure que c'est la la caractéristique la plus populaire du Saint." 6) Men zie, dat de twee gecursiveerde woorden ontbreken in de door mr. L. geci teerde zinspreuk van Schopenhauer. Dat is teefcenendl Prof. "BicHAHD MTJTHBB. Eenige weken vóór zjjn dood heeft Muther nog voltooid eene omvangrijke- Gfeschichte der getamtm Malerei i-om Entttehen des Chrisientwns bi» zur Gegenwart welke, volgens bericht van den uitgever Konrad Grethlein te Leipzig, nog vóór Kerst mis a.s, in drie deelea met ongeveer 25CO afbeeldingen zal verschijnen. M.AS: NOEDAÜ. Den 29en van deze maand zal dr. Max Nordau zijn zestigsten verjaardag herdenken. Zijn vrienden en bewonderaars doen pogingen om dien das; te vieren door de stichting van een Nordau-prijs voor hebreeuwsche letterkunde. Een bedrag van 120.000 gulden zal daartoe worden bijeen gebracht, waarvoor een uitgebreid comit werkzaam is. 40 cents per regel. BOUWT te XUNSPEET. Inlichtingen bij het bouwbureau A.rti", aldaar. ^ -l <É?l pn 7ilvpp?mpdppii . I_±LI Gil lllrjlüllluuullj C. H. YAN DER TELDEN, Fa. fl. I. BOSCB, H«fjnw. KALYERSTRAAT153-155, Amsterdam. Tel 2045. Eenige Fabrikante W.BengerSöhne Stuttga Hoofddepót te AMSTERDAAI: Kalverstr, 157 K. F. DEOSCHLE-BENGER. SPOEDIG GEVRAAGD prijsopgaaf van 2 Kamers te Amsterdam, geschikt voor Kantoorlokaal enSlaapkamer met en zonder kost. Brieven onder lett. A B, aan A. HUISMAN, boekhandel, Meppel. iet f 3.SO. Eikenhout kleur, Solide, Eenig Adres: 27 {Jlreehtsehestfaai 27, AMSTERDAM. Lang 0.60 M.; breed 0.48 M.) hoog 0.85 X. UNITY met Het RIJWIEL voor U A. DRUKKER & Co., Rokln 126. Koopt IITS1.1 ITKKD BOTER ONDER RIJKSCONTROLE. De STAAT GARANDEERT U een ON VER VAL.SCIIT product, Boterhandel z UI D I. A REIS", REGÜLIERSGRACHT 27. TELEFOON 8935. ruikt volstrekt niet leeüjk en u óók niet. En tüs alle rookvleeseh rook zooals gij en ook alle ham..." Een schaterend gelach belette mij verder te spreken en de maagd van Orleans, die zich aan de gordijnen moest vasthouden om niet te vallen, kwam als een wervelwind naar beneden roller, om in de kamer nog eens hartelijk uit te lachen. Schei nu maar uit!;?, riep zij, het is goed. Ge zijt in staat om Johannes Hug, Michael Servet en alle anderen die bij hun leven verbrand zijn te vergelijken bij gerookte bok kingen en gedroogde scharren, als ge meent mij daarmee een genoegen te zullen doen. Maar ik begrijp u nu wel, ge hebt dat niet met opzet geaegd, want ge zijt nu eenmaal een mensch en weet dus niets vaa ons, astralen, af. Ik werd dus ten onrechte boos op u, doch dat moet ge me maar niet kwalijk nemen. Ge moet weten, ik ben een beetje kort aan gebonden geworden sedert ik op den brand stapel heb er-staan heet gebakerd zooals vader C at s altijd zegt en ik meende het dua zoo k'vaad niet. Morden ral ik de mop eens aan Johannes Hus vertellen, dat zal hem weer eens goed doen en doen lachen. Hij is altijd zoo stil, de arme kerel. Maar zij hebben ook tegelijk met hem zelf al zijne boeken verbrand en nu tracht hij, door xco weinig mogelijk te spreken en zich met niets te br.iuoeiüii, den inhoud ervan te onthouden tot lilj weer in een menachelijk lichaam sit en alles v.'aer op kan schrijven; altijd, als hij een lichaam krijgt dat schrijven kan en geen analp).abü.t, zooals (ie laatste drie keeren. Maar dit a.il lis m tnchuog ve\ eensopfrisschfn." Ik sprong haast op van vreugde, nu het geschil op zoo onverwachte wijze weer was bijgelegd en gebruikmakend van de gelegen heid die haar woorden mij boden, om mij eens recht goed voor te dotn, zeide ik zoo beleefd en belangstellend mogelijk: ..ïlé, dat is aardig! Kent u Cats? Vader Cats?" Ik ken Catg heel goed," zeide Jeanne d'Arc met kenneiijken trots en nufli;» ging zij vooit : ik ben heel chaud met hem, bij komt mij dikwijls halen om ergens heen te gaan en dan brengt hij soms wel eens wat vrienden mee, 'n zekeren Brederode b.v., ook een landsman van u en een heel aardige jon gen; alleen heeft hij zoo'n nare lucht van verzuurden wijn bij zicb, En ook brengt hij nog wel eens een ander mee, eenen Brinio, een oud Germaan geloof ik, die nog vóór mij geleefd moet hebben, doch wat hij in dien man ziet begrijp ik niet, want zelden zag ik zulk een onontwikkeld en onbeschaafd astraal. Hij is heel flink en een man van eer, dat zal ik niet ontkennen, maar hij is zoo ruw en zoo veehtlustig! En dobbelen dat hij doetl Daar krijg je gewoon geen begrip van! Hij heeft van zijn twaalf eerstkomende ierens reeds alle kansen op een goed lichaam ver speeld en toch wil hij nog maar steeds weer dobbelen." Zoo zoo, wel, dat is heel interessant wat u me daar mededeelt," zeide ik. En het doet me genoegen, te bemerken dat ik het voor recht heb, kennis te maken met een zoo be schaafd en wellevend afgestorvene als gij zijt. Maar als ik u zou mogen vragen, ge spreekt daar van ergens heengaan: bedoelt ge daar mede de spiritistische séances op welke ge door de menschen geroepen wordt?" Geroepen! Door de menschen op spiritis tische séances geroepen! Wat. verbeeldt gylieden u toch wel!' riep Jeanae d'Arc ver ontwaardigd uit. O, dus u pr.at er vrijwillig heen en wordt niet geroepen," verbeterde ik. N~u, dat wist ik niet.'' Vrijwillig ook nie!' De zaak is heel anders." Maar ge komt er dan toch in ieder gevai en spreekt dan met de menschen," zoo hield ik aan. Jeanne d'Arc berstte in een honend gelach uit. Om met de menschen te spreken l Dat zou ons juist kunnen invallen, om bij zulk soort lui on::e conversatie te gaan zoeken.' Bij die domooren' Die kuikens!'' ( Wordt reri'olgd.)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl