Historisch Archief 1877-1940
N'. 1674
DB AMSTERDAMMER
A°. 1909.
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
recLaoti© -van. IMi. H. I3. L. "W"HEjSSICN*C3-.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLZEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden / 1.50, fr. p. post / 1.65
Voor Indiëper jaar, bij vooruitbetaling, . / . . . , mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/»
Zondag 25 Juli.
Advertentiën van 1?5 regels / 1.25, elke regel meer. .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel
Reclames per regel
f 0.25
.0.30
,0.40
INHOUD:
VAN VERBE EN VAN NABIJ: Een stem
tut bet verleden, door S. Holland... een
klein volk, door G. van Halzen. Onze
UniversUeite-biUiotheken en het
S8choolvenslag", door dr. H. E. 6re»e. Onderwijs
MUI schipperskinderen, II, door C. 3. Boos.
FEUILLETON: Ontmoeting met een Mtraal,
H, door Peet Boeteér. KUNST EN
LETTEREN: Giovanni Papini, De blinde Loods,
gemotoriseerde vertaling uit bet Italiaanacb,
dóór Etige GoBBchalk, met een inleiding van
Albèrt-Verwey, beoo*d. door Herman Rob
ben». Christelpe literatuur. I, door Adel
Anckersnaitb. Matthèw Arnold en
Bjjbelkctnür, door dr. Edw. B. Koster.?Berich
ten. -VOOR DAMES: De Chineesche
keuken'. ? Wat dringend noodig is ter wille
?van bet «wakke hind. Nederlandsche
K'antacbool te 's Gravenbagè. Jams, door U. H.
Allerlei, door Caprice. - UIT DENATUÜB,
door E. Heimans. Twee kuteelen, met
?fb., door B.?Mnsenm Bifroni, door
Plasqchaert. - Portretten van: Theobald von
Betbmann Hollweg en Mobamed Alih.
Etsen, door Bauer. Verzameling van
Wistttingb, door Plaaschaert. Amsterdamsche
Btraatkreten in de 17e eenw, door Corn. J
Oimpel. FINANO.EN OECONOMISCHE
KBONIEK, door V. d. M. en V. d. S.
Brieven van Oom Jodocns, L. INGEZON
DEN. DAMBÜBBIEK. SCHAAK8PEU
ADVERTENTIËN.
aniiiMiiiiiiini in t Minimin
Een stem uit het verleden.
Het is thans spoedig 65 jaar geleden
November 1845 dat bij de
StatenGeneraal werd ingediend het Ontwerp
?van Wet betreffende de ondersteuning van
behoeftipen, waarover in die jaren, vooral
in de 8 ti 9 jaren die op deze indiening
volgden, zulk een breéde, diepe ea
hoogstaande discussie tusschen verschil
lende staathuishoudkundigen en politici
gevoerd werd.
Het Ontwerp van Wet was gegrond
op dezelfde, MaUhusiaansche beginselen
«ds de Armenwet van 1834 in Engeland.
Het grondbeginsel er van was: geen recht
op eenigerlei onderstand van Overheids
wege ; beperking dan ook der Overheids
bemoeiing tot zuivere politiezorg; over
laten aan de kerkelijke en bijzondere
instellingen, in hoeverre en op welke
wqze zij de talrijke armen wilde
bedélen, en overigens de hulp van Over
heidswege zóó inrichten, door stichting
Tan werkhuizen en door uitdeeling van
levensmiddelen zoo openlijk mogelijk,
dat de hulp van Overheidswege zoo
erg mogelijk als een vernedering, ja
sis een straf gevoeld zou worden,
opdat den armen toch wél de overtuiging
zou worden bijgebracht, dat zij overbodig
waren in de maatschappij, en ze nog
dankbaar mochten zijn, in het leven te
worden gehouden.
Onder hen die zich tegen deze harde,
wreede, den armen deprimeerende denk
beelden, in het Ontwerp van Wet neer
gelegd, verzetten, was ook prof. H. W.
Tijdeman te Leiden. En om aan zijn
innigen tegenzin tegen deze denkbeelden,
jegens den armen in practijk gebracht,
uiting te geven, koos hij den vorm eener
vertaling van een brokstuk uit een toen
juist verschenen boek van den Engelschen
geschiedschrijver Archibald Alison, The
principes of Population, and their
connection with Human Happiness" 1) welk
brokstuk handelde over de verhouding
en de taak van de Overheid jegens de
armoede en de armen. Treffend-helder,
met gedachten en waarheden die ons zoo
frisch schijnen als waren het denkbeelden,
slaande op de ondervindingen en toestan
den in ónze dagen, en treffend slaande
speciaal ook op vraagstukken die in onze
dagen wederom aan de orde zijn, doen
ons de uiteenzettingen van Alison aan,
en in zijn voorrede" tot de Nederland
sche bewerking van dit hoofdstuk, door
Srof. Tijdeman in het licht gegeven, met
et oog op de toen aan de orde zijnde
diseussiën over Armenzorg en den Staat,
zegt ook prof. Tijdeman den Engelsehen
schrijver hartgrondig na, dat wettelijke
en toereikende onderstand der behoeftigen
bet pauperisme niet uitbreidt, maar inte
gendeel het voornaamste middel is om
dit te verhoeden."
Eén gedeelte nu, in dit werkje, trof
mij zeer bijzonder, omdat het slaat op
een onderwerp, in onze jongste dagen
wederom tot een ernstig punt van discussie
gemaakt, n.l. of staats-onderstand, gegeven
als een recht, in den vorm van
Staatspensionneering dus, een vernederenden
en slechten invloed op degenen die
1) De Staatszorg voor de Armen verde
digd en aangeprezen." Leiden, 1853.
deze ondersteuning ontvangen, zou
uitoefenen. De schrijver betoogt de
billijkhéra een belasting op de gegoeden
en rijken, ten bate van de armen, te
heffen en daarna weer te distribueeren
door en uit de schatkist, en vervolgt dan:
...De vraag ontstaat: langs welken
weg kan de onderstand, die verleend
moet worden, geschieden met de minst
mogelijke vernedering voor den hulp
behoevende P Met andere woorden: wat
is "het waarschijnlijkst dat zij in hunne
eigene achting; en in die hunner mede
burgers dalen zullen, door genoodzaakt
te zijn ... individueele liefdadigheid te
vragen, of wel door hunne aanspraak op
openbare fondsen te doen gelden?
Indien zulke vraag gedaan wierd aan
iemand van de hoogere klasse der maat
schappij, kan het antwoord er op, niet
twijfelachtig zijn. Er bestaat geene ver
nedering in het aannemen van onder
stand uit de schatkist, maar oneindige
in dat te doen van bijzondere personen.
Lieden uit de hoogste standen zijn niet
alleen bereid, maar begeerig om de aan
hunne ambten verbonden toelagen te
ontvangen. Officieren, van het fijnste
gevoel op het punt van eer, maken geen
bezwaar pensioenen voor ontvangen
wonden aan te nemen. Familiën van den
eersten rang zijn dikwijls aan de
landskas de eenige middelen van hun bestaan
verschuldigd. Indien men een dezer
openbaar bezoldigden ernstig betoogde,
dat het een onherstelbare vernedering
was voor hun karakter, ondersteuning
aan te nemen van het Gouvernement...
en dat zij beter deden eene inteekenlijst
rond te zenden en dezelfde som op te
zamelen bij particulieren, zou men door
iedereen om dit voorstel uitgelachen
worden.
Het is duidelijk dat deze voorstelling
^ dat ondersteuning uit de staatskas
lM»ed.?»rend op de armen werkt, geheel
vjjSsch is. Er bestaat zulk een groot
onderscheid niet tusschen de hoogere en
lagere klassen der maatschappij, dat een
maatregel die den geest van den een
zou uitdooven, strekken zou tot ontwik
keling van dien van den ander. De ge
makkelijkheid waarmee een groot gedeelte
van de armen tot den bedelstaf wordt
gebracht, is alleen het gevolg van hun
vernederenden toestand, en de
uitschudding van alle betere gevoelens, door het
bestendige tooneel van ellende voor hunne
oogen. Indien de rijken in dezelfde om
standigheden geplaatst waren, zouden zij
zich spoedig tot dezelfde noodzakelijkheid
gebracht zien.
De armen ... beschouwen het niet als
een vernedering, een pensioen aan te
nemen als invaliden, matrozen of sol
daten. In welk opzicht zou het ontvangen
van onderstand hiervan verschillen ?
Arbeiders die grijs geworden zijn in
den dienst van hun land; weduwen die
beroofd zijn van hunne echtgenooten,
met een talrijk kroost om groot te brengen,
hebben in de oogen van God en de
menschen evenzeer recht op openbaren
onderstand,' als de soldaat die gewond
geworden is op het slagveld, of de ma
troos die verminkt wejd bij eene over
winning der zeemacht. Doch niet de
militaire verdedigers van den Staat allén
hebben recht op deszelfs liefdadigheid;
de nederige werklieden, wier kracht
inspanning den rijkdom voortgebracht
heeft, waardoor het geheele werktuig
der maatschappij in stand gehouden
wordt, verdienen niet minder de open
bare hulp. Zonder hun bestendigen arbeid
zouden huiselijke geriefelijkheden, zoowel
als de uitwendige luister van een land,
onbekend zijn "
Het ligt niet op mijn weg, en het heeft
geen grond, om enkele punten aan te
wijzen in deze beschouwing, in uitdruk
king vooral, waarmee ik mij niet zou
kunnen vereenigen. Dat zou ook geenerlei
raison hebben. Ik heb slechts willen
weergeven, hoe deze Engelsche schrijver,
wiens denkbeelden omtrent
staatsonderstand thans meer dan een halve eeuw
na de verschijning van zijn boek, in dat
zelfde Engeland tot verwezenlijking; zijn
gekomen, klassiek schetst de onhoud
baarheid van hqt argument, dat Staats
pensioen" voor de oude werklieden ver
nederend en ontzenuwend zou zijn, en
hoe prof. Tijdeman met geestdrift deze
meening vertolkte.
In onze dagen kunnen deze woorden
opnieuw een plaats vinden, en zullen,
naar te hopen is, ruimer weerklank
vinden dan toen ze in 1853 ten onzent
in druk verschenen. Ze zijn immers ook
thans nog van toepassing.
S.
Holland... een klein volk.
Van een klein land, gelijk het onze, be
hoeft niet noodwendig het volk klein te
zün, en wjj Hollanders, 't zuJn alle be
scheidenheid gezegd, t meeoen van onszelf
dan ook geenztns dat we werkelijk klein
zijn. We behoeven maar te herinneren aan
het vleiwoord van den Duitschen keizer,
dat 't geen klein volk is, dat z'n groote
mannen eert," toen hu een krans ging leggen
op het graf van de Buy ter; dat akcepteerden
we toen als een komplimentje, welverdiend,
nog steeds levend in de veronderstelling,
ondanks ons kleine land geen klein volk te
zijn, terwijl men 't even goed als ironie bad
kunnen opvatten, wijl wij op dat oogenblik
niet onze groote mannen eerden, doch de
Duitsche keizer.
Ons zelfbehagen, onze zelfingenomenheid
zijn dan ook inderdaad aandoenlijk groot.
Komt men evenwel even over de grens, dan
merkt men dat hetgeen we van onszelf
denken, geenzins die weerklank vindt bij
de andere volken.
ledere Duitscher zal u dadelijk laten
voelen, dat we vroeger wel groot zijn ge
weest, doch thans vegeteeren op een ver
sleten roem. De Franschman, meer compli
menteus, en hier te lande vindend een groot
aftrekveld .voor zijn kunst, zegt niet zoo
onomwonden zijn meening. Doch hoe hij
over ons denkt is 't best af te meten naar
z'n minachting voor het, ons toch
stamverwante, Vlaamsche volk. De Engelschen
zijn niet van andere meening. En voor ben
die eraan soms nog twijfelen mochten, laat
ik hier volgen een opstel van Hamilton
Fyfe, voorkomende in de Answers" van
26 Juni, een populair Londensch weekblad,
dat door duizenden wordt gelezen.
Afgezien van de echt Engelsche
verwatenheid en de overdrijvingen, moet men toch
toegeven dat veel van wat hu zegt helaas
waarheid bevat, al zou 't geenzins zoo be
hoeven te wezen. Voor het zuiver inzicht
geeft ik het artikel volledig, om er daarna
nog eenige beschouwingen aan vast te
hechten.
?v ^ ;. :, ._ ., _,
't Is vaak gêvratfgd ui'deze dagen, en
somtijds voelde ik mijzelf ook geneigd deze
vraag te doen, aldus begint Hamilton Fyfe,
wat is het praktische voordeel ervan als
Brittaniëeen groote macht blijft? Welk
verschil zou het maken voor de Britten, als
hun land ophield een voorname rol te spelen
in het wereld-gebeuren, en zich vergenoegt
met een plaats in het tweede of derde gelid?
De vraag is opgeworpen door een zekere
klasse van vooruitstrevende" denker?,vooral
ten opzichte der vloot.
Ze beweren, dat een enkelvoudig konink
rijk een even goed land zou wezen om in
geboren te worden als het hedendaagsche
empirium Engeland. Hun bewering gaat
zelfs nog verder, 't Zou een beter land zijn,
zeggen ze. We behoefden ons geen opoffe
ringen te getroosten voor leger en vloot.
Waarschijnlijk zou onze onafhankelijkheid
fewaarborgd zyn, evenals die van België.
n elk geval kostte de verdediging ons
niets, vergeleken bij wat 't heden doet.
Zonder de koloniën, zonder Indië, zouden
we -beter af zijn. We konden ons rustig
toeleggen op de vermeerdering van onze
stoffelijke welvaart. We zouden over het
algemeen veel welvarender worden.
Holland of Engeland ?
Deze redeneering valt niet gemakkelijk
te beantwoorden. Doch er bestaat n weg
om de argumenten voor een klein Engeland
op eigen terrein te polsen.
't Is een geliefkoosde bewering, dat het
volk van een klein land beter af is dan
dat van een groot, hetwelk trachten moet
zichzelf in de voorste rij te houden. Zwitser
land wordt dikwijls aangehaald. Maar Zwit
serland is eigenlijk geen goede vergelijking:
't is een land, geheel-en- al uitspanningstuin.
Engeland zou dat nooit kunnen worden.
Daarenboven was Zwitserland nooit groot.
Om de vergelijking doeltreffend te maken,
behooren we een land te nemen, dat eens
in de voorste rijen stond en daaruit is
weggevallen, een land als Holland of
Spanje.
Wel, de omstandigheden hebben mij,
gedurende de laatste weinige weken, ge
legenheid gegeven een studie te maken van
Holland en zijn bevolking. Te voren was
ik vaak in Holland geweest, evenals ik
lang in Spanje vertoefde, maar nooit lang
genoeg in een deztr landen, om me er
tijdelijk te vestigen en rustig rond te zien.
De laatste maanden nu ben ik voor Holland
daartoe in staat geweest, en mijn onder
vinding heeft zeer levendig mij over
tuigd van het voorrecht dat ik geniet
Britsch burger te zijn, en van de praktische
voordeelen, voortspruitende uit dat burger
schap.
Een taal of vele ?
Ik behoef nauwelijks \e zeggen, dat als
individuen de Hollanders alle respekt ver
dienen. Hen te kennen is hen te mogen
lijden. Ik ben hun dankbaar voor hun
vriendelijkheid en voorkomendheid. Ik ben
blij, menig goed Hollandsch vriend te be
zitten. Als er iets in dit artikel hun gevoe
lens mocht kwetsen, verzoek ik hun bij
voorbaat het toe te schrijven aan onwetend
heid, niet aan boosaardigheid, en 't mij te
vergeven uit de goedheid van hun hart.
Dit alles gezegd hebbende, zal ik verklaren
waarom ik voor niets ter wereld mijn
nationaliteit voor de hunne zou ruilen.
Om te beginnen, laat me een voorbeeld
geven van het besliste voordeel,een
Engelschman te zijn en een taal te spreken, die
wereld-bekend is. . ^
Op. een dag wandelde ik door ds 'velden
van een bloembollen-kweeker ia de omstre
ken van Haarlem, en vroeg hem, of hij zoo
vriendelijk wilde wezen, mij z'n bezittingen
te topnen.
Hij antwoordde, in uitstekend Engelsen,
dat hij vereerd zou zijn dit te doen, en
stelde zich den geheelen verderen middag
ter mijner beschikking.
Stel u nu voor een Hollander, ronddwa
lende in een Engelsen landbedryf, Hol
landsch sprekende. Geen levende ziel zou
begrijpen wat hij wenschte, en gesteld dat
ze de moeite zouden willen doen om het
uit te vinden, moest hij al een heel goede
klant wezen, eer ze hem eenige aandacht
schonken. Deze Hollandsche bollenhandelaar
wist, dat ik geen klant was. Hij herkende
in m\j eenvoudig een Engelschman. Hij zou
hetzelfde doen voor eiken Engelschman,
iederen dag.
Want Engeland is een groote kracht, en
hij en elke Hollander leeren Engelsen, om
aan de Engelschen ter wille te kunnen zijn.
Ge kunt in Holland in ieder postkantoor
gaan, in elke groote winkel, in elk publiek
gebouw, en ge kunt er zeker van zijn er
iemand te treffen die in ieder geval een
weinig Engelsch kent. Ik veronderstel dat
het aantal Engelschen, die zich de moeite
getroosten Hollandsch te leeren, aanzienlijk
minder is dan dat van hen die Chineesch
leeren.
II.
Armoede of Rijkdom ?
Kernen we nu de bewering, dat Holland
rijk,is, omdat 't klein is; rijker dan 't zou
wezen indien het groot ware.
Holland, als feit dat vaststaat, is in het
geheel geen rijk land. De voornaamste
ministers ontvangen niet meer dan £ 1000
's jaars. Het salaris van een rijksambtenaar
bedraagt, als hij een goede positie heeft
bereikt, £ 300. In elk beroep is het inkomen
gering. Een dokter, die £ 700 per jtar
maakt, verdient waarlijk zeer veel. Zelfs
de zeer gegoeden leven een beperkt, een
voudig leven. En wat de arbeiders betreft,
die bestaan al van heel weinig. Ze zyn
zuinig en spaarzaam tot in het ongeloofljke.
Maar hun aantal werkuren i's groot, en de
loonen zijn laag, en ondanks de pogingen
der vak-vereenigingen zullen die laag blijven,
door het gebrek aan ondernemingsgeest.
In een enkelvoudig land gaat de geeste
lijke vooruitgang langzaam. Er bestaat niets
om ze aan te sporen. Geen ruime verschieten
openen zich. De verbeelding wordt niet ge
prikkeld. Ondernemingsgeest blijft tot stil
stand gedoemd.
Bekrompen of breed denken ?
De Hollanders brengen niet tot ontwik
keling hun eigen land, noch hun overzeesehe
bezittingen, zooals ze het wel zouden kunnen.
Een groot deel van hun handel, zoowel
klein als groot, berust in Duitsche handen.
Yan het rijke en uitgestrekte gebied, dat
Holland veroverde, toen het nog in de zes
tiende (?) eeuw de overheerschende zeemacht
uitmaakte, bezit het nog slechts weinig.
Doch 't maakt er in elk geval niet 't meeste
van, en hier is een ander voornaam
punt de koloniën zijn van niet het minste
nut voor zijn bevolking als emigratievelden.
Het klimaat daar houdt het bedrijf*van een
blanke arbeidersbevolking tegen.
Als een Engelsche werkman ontevreden
is, of zonder werk, of verlangend naar een
betere kans om onafhankelijk te worden,
kan hij gaan naar een Britsche overzeesche
Staat, naar Canada, naar Australië, naar
Nieuw-Zeeland, naar Zuid-Afrika, waar
hij zijn eigen taal in gebruik zal vinden,
zijn eigen vlag waaiende, zijn eigen zeden
in eere gehouden, zijn eigen goddienst
uitgeoefend. Ten overvloede kan hij ge
holpen worden met de passage, vrij land
ontvangen en steun in het zoeken naar
een betrekking.
Als de Hollandsche werkman uitwijkt,
moet hij er zich op voorbereiden onder
vreemden te wonen; hij moet zijn nationa
liteit opofferen, en zichzelf gansch ontwor
telen, om een nieuw, vreemd en waarschijn
lijk onaangenaam leven te lijden.
III.
De Hollanders kunnen daarom niet aan
hun koloniën denken als zijnde nieuwe
Heilanden over de oceaan. Het grootste
deel der bevolking denkt er dan ook in
het geheel niet aan. De klassen waaruit
de Hollandsche Oost-Indische ambtenaren,
planters en kooplieden voortkomen, stellen
wat meer belang erin, al kan 't nauwelijks
gezegd worden dat zijn koloniën veel doen
om Holland's horizon te verwijden, 't Blijft
een klein land en zijn bevolking denkt
klein". Hun denkbeelden zijn ingesloten,
beperkt en bepaald door de voorwaarden
van hun nationaal bestaan.
Politici of Staatslieden ?
Hun politiek is een dorpspolitiek. Ze
hebben geen staatslieden, enkel politiekers.
Een staatsman'» hart zou breken in Holland;
hij zou geen uitweg vinden voor zijn genie.
Hun leger en vloot, dit stemmen ze zelf
toe, kunnen niet ernstig worden opgenomen.
Toen ik een parade van het Haagsche gar
nizoen gadesloeg, de een of anderen morgen,
kon 't me niet verwonderen dat sommige
satirieke Hollanders den spot dreven met de
go-as-you-please... soldaten, in hun pijnlijk
slecht passende uniformen, en met de offi
cieren, die te paard zaten als meelzakken
en zenuwachtig aan de teugels trokken, als
vreesden ze dat hun strijdrps er met hen
vandoor zou gaan. Watdedicipline aangaat,
deze kan nauwelijks gezegd worden te be
staan in een land, waar soldaten in uniform
herhaalde malen dronken in de straten
worden gezien, hiermee gelijkelijk hun
uniform onteerend, en hun koningin be- ?
leedigend.
Grcote mannen of onbeduidendheden?
Wat de Hollandsche auteurs betreft, maar
zeer weinigen zijn zelfs bij name bekend
buiten Holland, en de nationale smaak neigt
sterk ten gunste van vertaling. In den
schouwburg zijn bijna alle stukken uit het
Engelsch, Franseh of Duitsch. In den boek
winkels vindt men een aantal Hollandsche
vertalingen van Engelsche romans, van
Walter Scott tot Marie Corelli toe. Hetzelfde
beperkte uitzicht, dezelfde bekrompenheid
van blik die hun handelsondernemingen
kenmerkt. En met muziek is het dezelfde
geschiedenis.
Hoe zeer zijn de Hollanders veranderd sinds
de dagen, waarin de uitstekenden onder hen.
schilderden, om hun beroemde
sohilderymusea's te vullen! Dat waren mannen, die
voelden dat hun grootsch werk te doen stond.
Bat waren burgers van geen onbeduidend
land. G-e ziet het aan hun trotschen blik! Ze
namen een vaste plaats in voor alle
hemelstreken. Vergelijk de moderne Hollanders met
de schitterende figuren van Kembrandr, Frans
Hals, Ferdinand Bol of van der Helst l
Ze schijnen nauwelijks van het zelfde ras.
Een klein land, grootendeels in beslag ge
nomen door het leven van z'n eigen leven
tje, brengt geen greote mannen voort. Om
dat te doen, moet een land een groot
doel hebben.
Krachtvol of krachtloos?
Holland, in het goede zoowel als in het
kwade, is krachtloos.
Zoudt ge gaarne Engeland krachteloos
zien? Zoudt ge ons ras, dat onze vlag en
onze wetten heeft gehandhaafd in iedere
hoek van de wereld, willen zien veranderen,
en zieh slechts thuis bezighouden met stof
felijke belangen? Zoudt ge gaarne nood
gedwongen zijn de talen van andere volken
te leeren, en ondervinden dat men verach
telijk weigert uw taal te leeren, omdat ge
behoort tot 'n onbelangrijke natie?
Zoudt ge willen leven van de letterkun
dige en dramatische kruimels, die vallen
van de tafel der anderen ? Willen voelen
dat de openbare debatten, eens de angst
van Europa, ontaarden tot de hoogte van
een werkvergadering ? De vloot, die een
maal Frankrijk en Holland en Spanje ver
nederde, willen zien teruggebracht tot wei
nige schepen, de spot van vreemdelingen
die Chattim of Fortsmouth bezoeken ?
Eunt ge ongeroerd gadeslaan het laatste
dalen van ondernemingsgeest onder onze
vijf en veertig millioenen, het terugbrengen
van onze uitgebreide wereldhandel op het
nietige vlak van de Britsche eilanden... ?
Zoo ja, moge God u bewaren I
Maar ik voor mij heb een les gehad, die
ik nooit zal vergeten.
Tot zoover Hamilton Fyfe.
Ook voor ons een harde les. De lezer zal
het ODjuiste wel van het ware weten te
scheiden, en dan zien we, hoe verwrongen
en op den kop gezet, toch onze beeltenis.
Dat het taalvermogen van ons volk ver
keerd is ingelascht valt dadelijk op. Het
zwakke punt van Engeland schuilt in zijn
hooghartige onwetendheid, zoodat ze geen
voldoende nota nemen van andere volkeren,
wat ze gemeen hebben met de Franschen,
en het voordeel van een klein volk ligt
hierin, dat ze gedwongen zyn veel talen
aan te leeren.
Maar aan te tasten valt niet, dat een groot
en machtig volk met vertakkingen in alle
werelddeelen, gemakkelijk terrein voor zijn
werkzaamheden, voor zyn kracht en zijn
genie vindt, nu nog afgezien van de stuw
kracht die uitgaat van een machtig volk,
en die zich verbreidt ten gunste van alles.
Het is geen toevalligheid, dat Frankrijk
sedert 1870 de dalende lyn volgt en
Duitschland de stijgende. Maar daaraan kunnen
we nu eenmaal niets doen.
Als deze Engelschman beweert, dat wij
enkel politici hebben en geen staatslieden,
kan zijn meening daarin niet geheel onjuist
zijn, maar hijzelf, behoorend tot dat
groote volk, blijkt allerminst het genie van
de staatkunde te bezitten, verblind als hij
zich betoond door zijn Jingo-kortzichtigheid.
Zou toch zijn meening waarde hebben, dan
moet hieruit voor ons logisch volgen dat
we, onze onmacht inziende, ons vrijwillig
gingen aansluiten bij een volk, dat in het
onderhavige geval door afstamming, ver
wantschap en geografische ligging geen
ander dan Duitschland kan zijn. 't Lijdt
geen twijfel, of we zouden in den Duit
schen Statenbond een zeer bevoorrechte
positie kunnen innemen, dadelijk na Pruissen
en boven Beieren uit, en dan te zamen
een macht vormen, waarvoor zeker Kuropa
en mogelyk ook Engeland had te buigen.
Er zou voor ons, zoowel voor handel als
kunst een veld zich openen, duizelingwek
kend van wijdheid en verschiet. Nee,,
staatsmansinzicht heeft deze Hamilton Fyfe
niet!
Het officieele Engeland vleit onze ijdelheid
en steekt gedurig de loftrompet over onze
instellingen en onze vrijheid, doch het spie
geltje van Hamilton Fyfe liegt niet.
Het lijkt van onzen kant wel heel voornaam