De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 1 augustus pagina 1

1 augustus 1909 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N', 1675 DE AMSTBEDAMMEE 9Ö9. WEEKBLAD VOOK NEDERLAND redactie -vsun. IMJe. KL IF. L. Dit nummer bevat een by voegseL Uitgevers: VAN HOLEEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden / 1.50, fr. p. post ? 1.65 Voor Indiëper jaar, bjj vooruitbetaling, ..... . mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/» Zondag l Augustus. Advertentiën van l?5 regels / 1.25, elke regel meer. . Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel Reclames per regel f 0.25 .0.30 ,0.40 INHOUD: VAN VERRE EN VAN NABIJ: Herziet men zich? Gemeentebelangen, door L. Simons, Rqkssabudie aan een particu lier architecten-bureau, door W. FEUIL LETON: Ontmoeting met een astraal, III,' (slot), door Peet Boetser. KUNST EN LETTEREN: Anna van Gogh-Kaulbach, Moeder", beoordeeld door Frans Coeoen. 1 Bchopenhaner, III, door dr. L. H. Grondijs. De Halve Maen door dr. G. A. Nauta. Christelijke literatuur, II, doer Adel Anckeramith. Berichten. VOOR DAMES: De idealen der kinderen, door N. Allerlei, door Caprice. UIT DE NATUUR, door E. Heimans. Blériot, met afb., door 8. van Hoogstraten. Museum-bouw, met afb., door Plasschaert. Al reizende..., I, door Plaescbaert. Portret van Detler von Liliëncron. Het huwelijk van prinses Clotilde, door dr. K. E. W. Strootman. By de menecheneters in Oeganda, door N. FINAN. EN OECONOMISCHE KRONIEK, door V. d. M. en V. d. S. SCHETSJE, DAMRUBRIEK. SCHAAKSPEL. AD VERTENTIËN. ?MiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiituiiiiiiiiiifiiiiiimiiiiiiiiiMiimiiiiiiiiiii jHerziet men zich? Het Algemeen Handelsblad is komen vertellen, dat de Burgemeester van den Haag, hoewel als liberaal te boek staande, gelden heeft gestort in de antirevolutio naire partijkas (niet vóór 1904), en dat hij onlangs, toen de benoeming van een nieuwen Gouverneur over de provincie Gelderland aan de orde was, in zijn liberale" candidatuur gesteund is door hem, die wel het meest belang stelt in die partijkas, door dr. Kuyper. Er zijn verschillende couranten ge weest, die hebben beweerd, dat de publi catie van dit feit geen beteekenis had, dat dr. Kuyper, anders dan in 't geval "Westmeijer-Lehmann, hier handelde als particulier," en dat bovendien het Amaterdamsche orgaan met louter verzeke ringen kwam zonder opgave van,eenigen getuige of overlegging van eenig papier. Wy konden het met deze onderscheiden opmerkingen niet geheel eens zijn. Voor ieder toch, die in de zaak van de decoraties (en dat is o.a. een groot deel van dezelfde pers geweest, die thans om bewijzen vraagt) het oorzakelijk verband tusschen geldschenkingen en ordeverleening zoo goed als bewezen achtte, heeft de mededeeling van het Handelsblad natuurlijk beteekenis. Is iemand innerlijk overtuigd van het feit, dat men, tegen geldstorting in de partijkas der antirevolutionairen, bij dr. Kuyper op belopning kan rekenen in hem niets kostende Rjjksgunsten van allerlei aard hetgeen ?wij onbewezen achten zoo heeft voor hem een publicatie als deze bevestigend karakter. Evenmin hebben wij, ook vóórdat uit het Donderdagavondblad van de Nieuwe Courant met zooveel woorden bleek, dat de heer Sweerts werkelijk gelden heeft gestort in de antirevolutionaire partijkas, hot noodzakelijk geacht, dat het Hbl. zijn bronnen noemde. Het telegram toch van den Haagschen Burgemeester toonde ten duidelijkste de waarheid der geopperde feiten aan. Een man van de bekende gematigde onverschilligheid" van den heer Sweerts de Landas gematigd onverschillig", als vrijwel alle oudIndisch-ambtenaren zijn zou onmoge lijk een geldstorting in de kas van een, ja zelfs van alle partijen te zamen, een on zinnige verdachtmaking" hebben ge noemd. Hij zou getelegrafeerd hebben, dat er geen woord van waar is", of iets in dien trant. Nu hij dit niet deed, sloeg zijn démenti ten duidelijkste op dat deel van 's Handelsblads betoog, waar het trouwens naar ons inzicht enkel op aan komt, n.l. waarin verband wordt gebracht tusschea de contributie aan een antirevolutionaire party door een z.g. liberaal", en dédaarop gevolgde protectie van dien z.g. liberaal" door het antirevolu tionaire partijhoofd; sloeg het, zeggen wrj, op de beschuldiging, die naderhand scherp is geformuleerd door den heer Elout, en die luidt: Dr. Kuyper is door het Handelsblad beschuldigd... van pressie op de Eegeering te hebben ge oefend ten einde den heer Sweerts, tot loon van zijn partijsteun, benoemd te krijgen tot Commissaris van Gelderland". Wij hebben die zinsnede tot loon voor zijn partijsteun" gecursiveerd. Het was tegen deze beschuldiging, dat vrij meenden, en het recht hadden te meenen, dat baron Sweerts zich verzette in zijn telegram. Dit is echter niet uit de later gevolgde mededeelingen van de Nieuwe Courant, die met den Haagschen Burgemeester, gelijk men weet, in correspondentie trad, te constateeren. Uit die mededeelingen toch blijkt, dat hjj tegenspreekt de insi nuatie als zou door hem geld in de anti revolutionaire partijkas zijn gestort, in verband met of met het oog op een be noeming tot Commissaris in Gelderland". Daar staat niet, dat hij tegenspreekt de insinuatie als zou de aanbeveling van dr. Kuyper hebben gestaan in verband met zijn, baron Sweerts' geldstorting in de antirevolutionaire partijkas".... Daar wij moeten aannemen, dat de N. C t. in deze belangrijke zaak juist citeert, zou de gevolgtrekking mogelijk zijn, dat de contribuant Sweerts de verdediging van dr. Kuyper, wiens partij hij toch vriende lijk gezind is, niet aandurft en deswege protesteert tegen een beschuldiging, die hemzelf zou betreffen en die in het veel besproken artikel van het Hbl., slechts met een vergrootglas te vin den is. Dit is intussehen in hooge mate onwaarschijnlijk. Naar ons dunkt om twee redenen. De eerste: ? dat het hemd nader is dan de rok", m.a.w. dat de heer Sweerts, in iets, wat op een schandaaltje lijkt, plotseling betrokken, de insinueerende, hoewel waarschijnlijk door het Hbl. niet aldus bedoelde, passages aan zijn adres, het eerst en voortil heeft gezien, en aldus is gaan tegenspreken wat geen tegenspraak noodig had. De tweede: dat hij zijdelings, en blijkbaar zonder het expres te doen, dr. Kuyper wél verdedigt. N.l. in de volgende alinea, die hij de redactie van de N. Ct. heeft veroorloofd te publiceeren. dat de hier bedoelde en iedere andere ambtenaar, die zich wegens zy'n ambt thang onthoudt en gedurende zijn ambtbekleeding steeds onthouden heeft van publieke aansluiting bij een kiesvereeniging, in afwachting dat hij dit na vrijwording en dan nog deegewenscht, zal doen, vrij is zijn steun, ook financieelen, te schenken aan de partij, waartoe hu door de omstandig heden en zijn levenservaring geleidelijk gebracht is. En, dat dit niemand ter wereld aangaat dan hem en hem alleen en derhalve publieke bespreking daarvan uitgesloten is." Dit is van een man, wiens karakter de algemeene achting heeft, de erkenning, dat hij als autoriteit zich houdende buiten de partijen, vroeger liberaal en thans meer kerkelijk gezind is; een erkenning, die na de spoorwegstaking van 1903 en in deze tijden van opkomst der socialisten, gewis talrijke oorspronkelijk liberaal ge tinte vereerders van het Gezag hem zouden kunnen nadoen. Deze iederen poli ticus bekende waarheid, door de Tijd aan het op hol geslagen Handelsblad voorgehouden, zeggen wij 't blad met volle instemming na. En wij voegen eraan toe: Wat blijft daarmee van de beschuldiging over, als zou dr. Kuyper baron Sweerts tot loon voor zijn partijsteun" hebben geprotegeerd, hoewel hij een vijand was? De Tijd kwam zelfs met de mededeeling, dat verschillende antirevolutionairen van naam hun invloed voor den Haagschen Burgemeester had den aangewend, niet dr. Kuyper alleen. Geschiedde dit allemaal voor die paar duizend gulden (hoeveel was het precies ?) van den liberaal"...??! Meenen wij nu, dat in deze het laatste woord gezegd is? Volstrekt niet. Even min als bij de quaestie-Kuyper-Lehmann vinden wij den vloed van deze nieuwtjes bizonder helder, en achten wij zelfs de mogelijkheid bestaanbaar, wie weet, dat gelijk reeds een blad beweerde, het troe bel water zoo troebel is opdat er beter in worde gevischt. Hoe het zij, zooals de zaken nu staan, met de getuigenissen en de papieren vóór ons, is dit bisnummer in de Kuyper-tent al even weinig treffend als het eerst afgedraaid stuk. Men maakt in onze Nederlandsche pers tegenwoordig compromitteerende feiten bekend, sommige zér, andere nauwelijks compromitteerend, en die dient men dan op als de openbaring van Fransche of Amerikaansche corruptie ZONDER BEWIJS. Van verschillende zijden kregen wij den indruk, dat men bij een deel van 't publiek, nog wel niet van Matinjournalistiek spreekt, maar toch reeds gaat denken aan Petit Bleu en dergelijke. Het is jammer, dat wij dien kant opgaan, want het wapen, dat men Pers noemt, en dat zoo vaak te pas komt, o.a. tegen de heeren van het Christe lijk" (de Hemel betere het!) régime, wordt zoo bot, dat men er op naar Keulen, en zelfs wel naar Kome kan rijden. En het is daarom eigenlijk wel met voldoening, dat wij, die ons terstond op het o. i. steviger en waardiger standpunt in deze gesteld hebben, het thans vrij algemeene verzoek om bewijs" consta teerden, ook daar waar het niet eens noodig was l, in dezelfde pers, die eerst zonder eenig bewijs aan het verdacht maken sloeg. Herziet men zich ten slotte ? "Wij hopen het in 't belang van de be doelde pers zelf. Gemeentebelangen. Tweeërle^ Initiatief? De heer E. J. Everwijn Lange heeft in het Handelsblad nog eens toegelicht wat hij met zijn vroegere uitlatingen over het dooden van Amsterdams initiatief bedoelde en daarbij tegenover elkaar gesteld wat dr. Sarphati deed voor Amsterdam, en wat,later, mr. Treub uitrichtte. Z. i. wekte de een den particulieren ondernemingslust, dien de ander, met het betrekken van de bedrijven aan de Gemeente, met htt laten optreden der Gemeente als Groot-eigenares van terreinen, met het afkeuren van wonin gen zonder schavergoeding, hielp dooden. Nu heeft mr. Treub aan die t wee laatste dingen heelemaal geen schuld, en zijn zelfs de vaders der Woningwet (mrs. Pierson en Goeman Borgesius) om den dood geen radicalen. Maar dit is ook blijkbaar niet zoozeer bedoeld en dr. Sarphati en mr. Treub staan in dit betoog alleen als twee symbolen van twee richtingen. Of ook dit zoo geheel historisch juist is, weet ik niet maar ook dit doet er niet toe, omdat de tegenstelling van den heer E. L. zelve zoo ganschelijk fictief is. Wat ik gaarne zou willen aantoonen. * * * Want ik ben zelf een zeer groot voor stander ervan, dat de Gemeente optrede als opwekster van het particulier initiatief. In een der eerste speechen door mij als Raadslid gehouden, heb ik het denkbeeld bepleit ('t was bij het debat over de werke loosheid) van een gemeentelijk bureau onder leiding van een practisch ervaren en kloekvooruitziend directeur, waarvan zou uitgaan een zeer alzjjdig steunen en opwekken van handel en nijverheid binnen onze stadsveste, precies zooals het Rijksdepartement van Landbouw dit met zoo goeden uitslag voor 's lands Landbouw heeft gedaan. Bij de begrooting van'verleden jaar be pleitte ik het houden, eener tentoon stelling van Aln|lt dr da m a .hulp bronnen, handel e%Hn d u s t r i e, om het zelfvertrouwen v*n Amsterdam aan te wakkeren, en Nederland en de wereld te laten zien wat Amsterdanf tot stand kan brengen op aller lei gebied zooals M nchen gedaan had en nu Tilburg weer doet. De heer E. L. en ik kunnen dus een eind samengaan. En zelfs kan ik hem de hand reiken b\j zyn veroordeeling van de practijk onzer gemeente-grondpolitiek met haar vragen van veel te hooge prijzen, haar belachelijken ambtenaarsrompslomp. Want de Gemeente volgt hier het tegendeel van wat alle voorstanders van Gemeente lijke bedrijven steeds op den voorgrond hebben gesteld: zoo laag mogelijke prijzen n commercieel beheer. Maar hier houdt onze overeenstemming op, als de heer E. L. ook de grond-exploitatie (en d. i. feitelijk grond-speculatie) en eigenlijk de monopoliebedrijven wil over laten aan het particulier initiatief. Ik houd niet van fetischen. En initiatief van particulieren acht ik alleen een deugd, omdat de leden der gemeenschap geprikkeld moeten blijven tot zelfwerkzaamheid en tot ontwikkeling hunner krachten en gaven ten bate van zichzelf, goed doch, dit vooral, ten bate van het algemeen. Gaat het particulier initiatief daartegenin, dan doet het meer kwaad dan goed, en doet men wijs het van zulk een veld van werk zaamheid te weren, om het andere velden ter cultuur over te laten, waar zijn werk zaamheid de gemeenschap kan ten goede komen. Zoo is grond-exploitatie en -speculatie door particulieren heelemaal niet iets nuttigs of noodigs, maar wel in de meeste gevallen schadelijk. En als ik zoo de resultaten zie van den particulieren huizenbouw, als industrie, als uiting van particuliere winst makerij (wat niet absoluut synoniem is met initiatief, gelukkig!), dan kom ik ook al tot het resultaat dat het particulier initiatief hiermisschien voorshands nog onvermijdelijk is, maar dat het duchtig noodig is het onder streng toezicht te houden. Huisvesting is geen geringer volksbelang dan voeding, en als het particulier initiatief met die belangen niet anders weet te doen dan er mee knoeien, zijn we verplicht een handen-thuis" te roepen, in elk geval strict toe te zien. Ontwikkeling der individueele zelfkracht is zeker ook een belang, maar als onze sport vrienden met hun ballen de voorbij gangers naar de oogen gooien; onze athleten hun spieroefeningen willen houden door het publiek omver te smijten, dan zouden we aan deze openbaring der zelfkracht toch wenschelijk paal en perk stellen. *** Ook over onbewoonbaarverklaring zonder vergoeding is de heer E. L. niet te spreken. Maar als fruitventers, melkslijters enz. ondeugdelijke waar ten verkoop aanbieden, zou de heer E. L. hun dan, om den wille van het heilige particulier initiatief, bij het afkeuren van hun slecht goed, tegelijk een schadeloosstelling willen aanbieden ? Of zou hij niet van oordeel zijn, dat dergelijk nvergoed vernietigen van slechte waar het particulier initiatief dier handelaars en slijters allicht tot meer voorzorgen zou aansporen en het dus baten door een mis schien wat hardhandige opvoeding? Welnu onze huisindustrie staat er niet anders voor. Alleen is een slechte, ongezonde, verwaarloosde woning verhuren veel erger vergrjjp nog dan het aanbieden van wat slecht geworden fruit. Het eerste werkt veel langer na, grjjpt scherper, en onder neemt het particulier initiatief profijt te maken uit het verschaffen van woningen, het heeft dit te doen onder verantwoor delijkheid voor de aangeboden waar. Omdat dit gevoel van verantwoordelijkheid ontbrak, moest het de scherpe terechtwijzing krijgen van de woningwet. En ik zou me zeer ver gissen wanneer dr. Sarphati, een man die ah medicus veel voelde voor de openbare gezondheid, en die, idealist, het particulier initiatief wilde wekken ten bate der bur gerij, niet van harte zou hebben toegejuicht zoo ditzelfde initiatief in haar verkeerde en voor de gemeenschap en de burgerij gevaarlijke uitwassen gefnuikt werd. Londen, 23/7/09. L. SIMONS. Rijkssubsidie aan een particulier architectenbureau. Het brandje in het Rijksmuseum is aan leiding geweest tot het bekend worden van een toestand die zeker niet mag worden bestendigd. Wij doelen hier niet zoozeer op het feit dat de beide scholen, die boven het Eijksmuseum gevestigd zijn, de Rijksnormaalschool voor teekenonderwijzen en de Kunstnijverheidsschool, voortdurende bronnen van brandgevaar zijn. In het Museum is ook gevestigd een Architec tenbureau, dat niet minder gevaarlijk kan zijn en voorts ganschelijk overbodig is. Waartoe dient dat bureau ? Oorspronke lijk was het ambtslokaal van den architect der Rijksmuseumgebouwen Dr. P. J. H. Cuypers. Zoo deze in de dagen dat er aan het museum mogelijk nog meergebouwd werd, in die lokaliteiten ook zijne partikuliere werk zaamheden verrichtte, is dat van zelf spre kend, en daartegen zou wel door niemand redelijkerwijze worden geopponeerd. Dr. Cuypers echter verliet Amsterdam met terwoon en is sinds jaren in Roermond gevestigd. Het Rijksmuseum is bovendien nu toch zoo zoetjes aan ook voltooid, maar het architekten-bureau oleef druk bevolkt en het centrum van eene groote aktiyiteit. Voor welk doel? Zeker voor het geringst e deel in verband met werkzaamheden die het museum betreffen. Architect der Rijks museumgebouwen te zijn, is, hoe eervol ook, toch geenzins een zoogenaamde eere titel. De titularis geniet als zoodanig een jaarwedde van meenen wij ?2000.?Men tast waarschijnlijk niet mis in de onder stelling dat hij voorts voor alle werkzaam heden van beteekenis afzonderlijk wordt gehonoreerd, terwijl voor toezicht op de onderhouds-werkzaamheden bovendien het noodiee personeel van Rijkswege is aan gesteld. Onder die omstandigheden heeft een apart, uit meerdere zalen bestaand archi tekten-bureau dus al bijster weinig reden van bestaan en heeft zelfs het ambt van architekt der Rijksmuseumgebouwen, als men de zaak op den keper gaat bekijken, ganschelijk het karakter van een sinecure aangenomen. Dat op zich zelf is al een quaestie die onder de oogen moet worden gezien. Maar het vreemdste komt nog. Dat ambt van architekt der Rijksmuseumgebouwen schijnt erfelijk te moeten worden. Dr. Cuypers' zoon, Jos. Th. J. Cuypers, betitelt' zich alvast waarnemend architekt der Rijksmuseumgebouwen. En aan dien toch niet officiëelen? titel is blijkbaar ook verbonden de beschikking over meer genoemd architektenbureau. Maar dan toch zeker, zal de argelooze lezer vragen, alleen voor werkzaamheden in verband tot het museum staande, als bijv. bouw Nacht wachtzaal, uitbreiding van het fragmenten gebouw. Mis! In die rijkszalen, gratis gemeubeld, verlicht en verwarmd, mooi gelegen en luchtig, schoongehouden, van telefoon, bewaking en bediening voorzien, en eene huurwaarde van eenige duizenden vertegenwoordigend, nestelde zich veilig en knus het architektenbureau van de firma Joseph. Th. J. Cuypers & Jan Stuyt! Daar teekent men nu villa's in het Gooi, ontwerpt men kliniek en kerk, houdt men konferenties en vergaderingen. Tel. 1283 n der zeven aansluitingen van het Museum aan het Amsterdamsen tele foonnet is liet adres van het bureau der firma Cuypers & Stuyt. In bouwkundige kringen was dat feit al sedert lang bekend; maar niemand bond de kat de bel aan. Men ergerde zich in besloten kring aan den toestand, maar deze scheen als 't ware door den tüd gesanctio neerd te worden en, waarschijnlijk mede uit veneratie voor Dr. Cuypers, werd er het zwijgen toe gedaan. Eerst in het laatste nummer van Architectura, het weekblad van het genootschap Architectura et Amicitia", wordt de aandacht op het feit ge vestigd en de noodzakelijkheid van wijziging bepleit. Nu het geval ruchtbaar geworden i», dringt zich in het openbaar de vraag op of die toestand niet dringend verandering eischt en of die bedekte subsidie van het Rijk aan een partikulier architekten-bureau niet ten spoedigste moest worden geschrapt. Het architekten-bureau voor het ge bruik van het Rijksmuseum zelf, kan zeer wel worden teruggebracht tot een enkel vertrek. " En waa'r voor belang rijke werkzaamheden de architekt toch zijn normale percentage geniet, is er geen rede dat hij niet als elk partikulier kollega z\jn eigen bureau voor het maken van ontwerp en teekeningen zou beschikbaar stellen. Voor eene bestemming der vrijko mende ruime zalen, gelegen in den biblio theekvleugel boven het prentenkabinet, zou men waarlijk niet verlegen behoeven te zijn in het overvolle museum. Nu de aandacht der autoriteiten op dezen misstand gevestigd werd, mag men hopen dat hij spoedig tot het verleden zal behooren. Als hu het slachtoffer van den museumbrand werd, zou niemand dat hebben te betreuren.. Of acht men het te wreed de idylle te verstoren? W. lllllllllllllllMllllllllllllllllltllllllllllllllllllllllll ANNA VAN GOQH?KADLBACH, Hoeder, Mij. voor Goede en Goedkoope Lectuur. Amsterdam 1909. Als men dit boek ten einde toe gelezen heeft en, achterover in z\jn stoel, rustig de lectuur overdenkt, zal men waarschijnlijk tot de erkenning komen, dat het leven toch lang niet vrooljjk is voor sommige menscbeo. En dat ia juist wat de schrijfster ge wild heeft, het bewijs, hoe haar verhaal zjjn beoogde werking heeft gedaan door in ons op te wekken, wat zij zelve vaak gevoelde in de beschouwing van het leven. Er is in de wereld onzer samenleving zoo menig ongeweten martelaarschap, door ka rakter en omstandigheden opgelegd, en die zijn eigenaardige belooning vindt im de eindlyke afstomping, en vergroving van geest en gemoed. Is dat eenmaal gebeurd, dan is er geen martelaarschap meer voor de persoon zelve, die in de gewoonte rust en tevreden heid vond, maar wie dit proces aanzag, er toevallig van wetende, blijft de bitterheid proeven van een aanleg, die niet tot ontwik keling kwam, van gaven, die door het leven werden versmaad. Er is wel niets wanhopiger» te denken, dan? een mensch, die zijn gansche bestaan van zijn liefste wenechen en ongetwij feld beste kunnen wordt wcggedwongea, van al hetgeen waarvoor hij smaak en aanleg had en dat hij in liefde en overgave zou vol bracht hebben, om te worden neergedrukt op een vreugdeloos eentonige, zware taak, dag op dag, jaar op jaar verricht, zonder hoop op verlossing. En dan behoeft; daar nog niet eens bij te komen dat heldhaftig motief, het besef van een grooten Plicht of een oneindige Liefde, die de opoffering lichter te dragen maakt. Een wiinig plicht... en zér drukkende omstandigheden armoe, gebrek aan relaties" schijnen al vol doende, om een leven te determineereu, dat van nu af, en tot het gewend-worden, bitter lijden gaat om dat voortaan onmogelijk is wat toch had KUNNEN zijn. Inderdaad een bewustzijn te zwaar om te dragen, bitter als gal en maar zelden (of te laat) getemperd door het inzicht, dat elke mogelijkheid nog geen noodzakelijkheid beteekent, dat de aan leg, die nu verloren heet uit gebrek aan ontwikkeling, meer dan waarschijnlijk toch niet veel opgeleverd zou hebben, noch voor den mensch" zelf, noch voor anderen Er zijn veel middelmatige aanleg-gen, en weinig uitgesproken talenten. Mevr. Van Gogh?Kaulbach stelt ons het zorgvuldig geteekend beeld voor van een zeerHollandsche vrouw, die, jong weduwe geworden, voor zich en haar drie kleine kinderen den kost moet verdienen door een pension te houden, zeker wel een der triestigste middelen van bestaan. Zij was altijd een stille, wat terugge trokken natuur geweest; als meisje graag haar eigen innerlijk beitudeerend ..., zich afvragend wat voor haar geluk zou beteekenen. En ze wist als haar hoogste geluksverlangen: 't zich kunnen geven aan eigen kinderen; 't mooiste scheen haar toe een harmonisch samenleven tnsschen ouders en kinderen, een zóó doordringen in eikaars wezen, dat 't werd tot een uitwisseling van ziel tot ziel". Het spreekt van zelf dat zulk een natuur eerst toen ze moeder werd, ten volle (uitgroeidt)". En' samen met Willem (haar man) bouwde ze aan de toekomst, altijd ziende het ideaal van innig samenzijn tusschen ouders en kinderen, dat zeldzaam was, omdat het zoo weinig echt werd nagestreefd". Voor deze rustig-huislijke natuur, voor deze essentieel moederlijke vrouw is dan de slag wel heel zwaar, die haar man plotseling van haar wegneemt, zwaar bovenal om de gevolgen. Want er is geen geld en de kinderen zullen van haar weg moeten. Om dit aller ergste te voorkomen, durft zij 't aan waar voor haar zachte, bescheiden, weinig heerschzuchtige en organisatorische natuur anders ware teruggeschrikt. Zij zet door familie geholpen een groot pension op en mag na haar kinderen by zich houden ..., maar berooft zich tevens van bijna allen rustigen omgang met hen. Haar bestaan is van nu aan, als in een tredmolen, van uur tot uur voorgeschreven, vol neerdrukkende, kwellende zorgen, ergernissen, vernederin gen, de gansche ellende van een beroep, dat bestaat in 't bezuinigen op de levensbehoeften van anderen, met intusscheu de streng ge

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl