Historisch Archief 1877-1940
DE AM.'STB.BD A M MIE R .W ff E E-I L AD VOOR, NE'DBl-llND.
Sist 1675F
hanjbaflAie fictie,, alsof ma» uit pare
gastvrt|teid de manaoh«n kost enihuis vesting gaf.
«Be dB beree? langen tftd en met sncces
nitorfënfe gaat geestelijk achteruit, tenajj Kg
al tevoren niet veei> betoekende, en het besef
van dien achteruitgang, soms ineens ver
kregen, kan de gewone bezwaren zeer wezen
lijk vermeerderen. Maar voor- deze vrouw is
het gejaagde en immer plat-materieele leven
al een bijwndere kwelling, omdat zütelkens
gevoelen moet hoe weinig op deze wijze van
een hannroniich samenleven met de- kinde
ren" terecht komt.
Hun den kost geven en laten leeren, dat is
al wat zy vermag, intnsschen bemerkende,
howeer de kinde*en, ia huauiteenioopende
karakters, haar dagelijks meer. ontgroeien en
uitgroeien tot persoonlijkheden, haar eigenlek
vreemd... In. hei drukke leven heeft zy' geen
tyd war vertrouwelijkheid, giaen gelegenheid
zekere verschijnselen na te speuren, die op
bedenkelijke karakterneigingen wy'zen. Zy
moet overlaten, maar laten gaan, al tevreden
zoo zij in 't algemeen de kinderen van
dienst kan- ajjn ia. 't hun laten leeren wat
z§willen of kunnen.
OD t eind van het boek zon dan de karak
ters volgroeid: van den oudsten jongen tot
een nuchtere verstand'eEQkheid; die 't leven
in zyn. zak heeft en veor zf n moeder
hoagsteas iets- als vriendelqk beschermende meer
derheid gevoelt. Het meisie is een
zenuwavenpannea schepseltje geworden, in haar
eigen muziekwereldje levend en wel de
allerlaatste om zich tot de moeder te wenden
om ateun in haar ziélënooden. En haar
timede zoon.7 Mét hem ia- haar ervaring het
hitterat. Hij, was een ge voelanatnur, een fantast,
'een droomer en zjj' wist 't vaag, te vaag,
heten; l te weinig om te bsgrypen, waar zijn
aanleg ham. leidde en. welke gevaren hem.
in den tyd van zijn manwording bedreigden.
Onbeheerscht gevoel, ongetemperde roman
tische dweperijen en daarnaast de zeer posi
tieve, gerechtigde benauwing vooreen
noodtottig; eindexamen, dcjjreit. ham. ik den dood.
En zqn moeder weet zelfs niet wat. hem
heeft gescheeld, heeft niets, geziaa van de
intieme tragedie, die toeh vlak naart haar,
in haar eigen hui», zijn voortgang had....
Zoa geeft het slot van het boek het gevoel
der nutteloosheid en mislukking van dit
Ieren, dat zoo .moedig begon tegen den
stroom op te roeien. Al de moeiten, al de
beuanwingen van dit bestaan, zoo weerstrevig
aan haar natuur, het fchy'nt alles vergeefs
geleden, nu 't haai kinderen zoo weinig
helpen mocht tot geluk.
En toch wist Jo, dat ze geprezen werd,
om wat ze voor da kinderen gedaan had.
Kaar niemand wist, dat ze in 't werken voor
hen hww mooiste illusies geofferd had."
Alles goed en wel, zeggen wij, maar is Jo",
is mevr. Van Gag h?Kanl-baeh zoo zeker, dat
het dien kinderen veel eebaat zou hebben,
als dia mooist» illusies" eens niet geofferd
waren ? Hoevele moeders uit den beschaafden
stand" nemen zich voor in de ontwikkeling
hunner kinderen, mee te leven, hun vertrouw
de in allen te aij», de ontplooiing van hun
ieleleven gade te slaan... of hoe dat verder
moge heeten ... Oocfa weinigen brengen het
in die studie zoover, dat zy' tenslotte niet
? vreemd, en zelfs radeloos, staan tegenover
den volgroeide» mewch, wiens karakter vaak
zo» precies het tegendeel is van hetgeen zij
hoopten en heel zeker verwachtten. Is er
dan nog niet moer reden tot Bitterheid en een
zaam voeling, dan bij deze vrouw uit dit boek,
wijl dan niet een harde noodzakelijkheid het
meeleven heeft belet ? Mij dunkt van wel
en mjj dankt tevens, dat in die algemeene
tragiafc des levens de bijzondere van dit geval
eea weinig verzinkt Vooral als men
bovendiva- wil' bedenken, dat de meeste kinderen
zooveel attentie niet waard zjjn en, met of
«onder iaotg medeleven" der moeder, toch
opwoeien tot de zeer gewone menschen,die
«g allen wel ongeveer zijv.
Dat is nu eenmaal niet anders, waar genie
en zelfs talent ea karakter zoo schaarsch
Wijken.
Het scheen noodig deze commentaar op
de moraal" der historie te beschrijven,
omdat men in dat laatste zinnetje iets
sentimenteel-op zet telijks gevoelt, dat het ver
haal uit den sfeer van 't objectief gebeuren
eenigszins naar dien der verstandelijke be
wering verleg*. Een bewering, waartegen men
met een andere bewering kan opkomen.
En dit lijkt over het geheel de fou', van
het werk, dat het leven er al te opzettelijk
en klein meewarig ia wordt aangezien en de
conclusie te veel van den aanvang af
vaatstaat. Zelfs gevoel ik dit als een bezwaar
tegen de uitwerking van Jo's" karakter.
SffhooB de schrijfster herhaaldelijk pogingen
doet om de vrouw ebjectief te zien, gelukt
haar dit toch niet heelemaal, in ons gevoelen.
Wij bleven iets lyrisch subjectief*, iets
sympathiseerends bemerken in de wijze, waarop
zij met haar heldin omgaat, dat ook uitkomt in
dezer geringe karakterverandering gedurende
m EEN ASTRAAL
DOOB
PEET BOETSEK.
III. (Slot.)
Op het dak gekomen begon Jeanne te
fluisteren.
Pas nu maar alleen op dat niemand ons
samen ziet," zeide zij, terwjjlzy' angstig rond
keek. Maar nauwelijks had zij deze woorden
geuit, of zij gaf mij een duw, beduidde mij
niet te spreken en mij niet te verroeren en
wees mij naar de dakgoot, enkele passen van
ons af.
Er moet dien avond zeker iets bizonders
met mijn oogen en ooren zjjn gebeurd, want
wat ik nu waarnam had ik nog nooit bijge
woond. Be geheele goot, de lijsten van het
dak, het dak zelf, de sehoorsteenen, zoowel
van mijn huis als van alle andere, waren
dicht bezet met een menigte grijze, doorzich
tige gedaanten, volkomen gelijk aan die van
mijne bezoekster. Zij zaten by groepjes bij
elkaar en schommelden met hun beenen over
den rand der goot naar beneden; zy' liepen
gemoedelyk rond over de daken,
gymnastiseerden aan de telefoondraden, klauterden op
tegen de schoorsteenen, kortom het was een
heele wereld van levende, bezige en zich
vermakende wezens, welke ik daar vlak naast
onze eigen woonplaatsen ontmoette, zocder
er ooit het bestaan van te hebben vermoed.
hst verhaal. Er/ zijn. wel! aanduidingen (zoo
op bl, 141) en 227) dat metvr: V. G., bedoelt
ons op die- verandering, dief wal voornamelijk
vnrgroringc en afsl&iing beteekenen zal, op
merkzaam te. maken, maar 't komt niet zeer
tot ons en zelf is de schrijfster er ook niet
van overtuigd. Ten minste, de Jo, die aan
het doodsbed, van haar zoon staat, schy'nt
mij niét zér verschillend van de jonge vrouw,
die om haar man treurt, in dan aanvang
van 't boek en 't kost eenige moeite aan
baar werkelijkheid te gelooven. Zon deze
kordate pensionhoudster, deze administratieve
kracht, deze vrouw, doorkneed in de uiterlijk.
heden van het bttrgerlyk-mondaine leven,
inderdaad wel zoo week-weemoedig peinzen
bij dit doodsbed? Zou 't haar, by alle verdriet,
niet eerder een rust en troost zijn geweest,
dat zy haar plicht en meer dan dat l
tegenover den zoon, vervuld had?
Het schijnt brutaal een schrijfster in haar
pertinente voorstelling te durven tegen spre
ken, maar ik kan de gedachte niet van my
afzetten, dat zij haar Jo een weinig senti
menteel gezien en daardoor haar boek van
een deel van zjjn kracht heeft beroofd.
Maar gelukkig behoeft die eindindruk niet
de ffehule indruk te zijn. Het werk is van
begin tot eind onze- belangstelling waard en
bevat no< heel wat meer dan zijn, wat al te
opzettelijke, richting, die het Ie ven benauwd
maakt en er iets armoedig! aan geeft.
Het bevat... eigenlijk het geheele boek zelf,
met zijn eenvoudige en meest getroffen typee
ringen van kinderen en groote mensehen,
zijn levende scènes en in de onderdeelen
gewis fijne psychologie. Ook zijn er vluchtige
momenten gegeven, die de gedaante der din
gen een oogenblik strak vasthouden, het
ganeche leren a moment, als trillend, tot
staan brengen, aldus voor' ons lezers de
werkelijkheid van het verhaal zeer ver
sterkend.
Tan dit alles een enkele passage tot
voorbeeld.
Het is den eersten dag van Jo's
pensionhoudstersleven. De gasten der benedenkamers
zullen zoo dadelijk komen en Jo inspecteerde
rag even hon a par temen t.
Ze liet zich vallen op de zachte trijpen
canapé, en zoo, onder het wacbten in de
stille kamer, overstelpte haar wijde rost, een
gevoel vry te zij u van leei en van vreugd,
alsof ze neerzat op de grens van twea levens,
die beide nu ver van haar af stonden. En
uit die rust bloeide op een kalm-3terk aan
vaarden van de toekomst, zonder angst en
zonder begeerte voor haar zelve, alleen ge
dragen door 't groote liefdegevoel voor haar
kinderen.
Zóó zat ze langer dan een uur, denkeloos
bijna, want wat in haar denken kwam, waren
vluchtige herinneringen aan woordjes van
de kinderen, lic'iteviaioentjes, waarin ze hen
zag stoeien en lachen, alles dadelijk weer
verdiend, achterlatend 't groate rastgevoel"
(bl. 31).
En hier is eea voorbeeld van het fijn
begry'pan een-ar persoonlijkheid, en van de
complexe wijze waarop ia moderne menschen
de emoties gaan.
Jo spreekt met den ingenieur O ld berg, een
harer gaaten en voor haar een sympathieke
figuur. Ze spreken over Jo's kinderen.
... Ik moest me meer kunnen bemoeien
met de kinderen, maar ik heb 't zoo druk, er
ontgaat me veel van hen.
Dat kan ik me voorstellen," gaf hij toe,
hartelijk, je verliest gauw 'c contact met'n
kind. Dat moet dikwijls moeilijk voor u zijn."
Jo voelde ayn begrijpen haar doorinnigen
ea droef dacht ze aan vroegere illusies, die
ze niet eens meer betreurd had in langen
tyd. Heel de Ievensteleurstelling schrijnde
plots door haar heen als 'n overweldigende
smart, en byna zonder 't. te weten, sprak ze
door, eentonig-droef in behoefte naar sym
pathie." (W. 107).
Dat is het! Een droefheid, die eigenlijk
zijn kracht al verloor, wordt weer opgewekt
door 't zichzelf medely'denswaardig weten in
eens anders gevoel. Ea dan huilen we niet
om de primaire aanleiding tot droefheid,
maar om onzen ongelukkigen zelf, die toch
zoo lyden moest. En 't ergste is, dat we dat
weten. Op die manier is eenvoudige, spon
tane smart naast niet meer mogelijk en
wordt het leven van een zijner meest waar
achtige weelden beroof J
Nu nog dit simpel-echte:
Soms, als ze in kalm avond-oogenblik
haar tegenwoordig bestaan overzag, scheen
'c haar een episode, voorby'gaand, tot ze weer
haar eigenlijke leven terug zou vinden...."
(bl. 54).
Is dit niet de weerstrevigheid van een
natuur, die zich nog niet kon aanpassen en
geeft 't hier niet, in dezen aanvang van het
nieuwe leven, de duidelijke sensatie van
opgejaagd worden in een niet aflatend gevoel
van dofheid en schrijning tegelijk?
Van de goede karakter beeldingen gaat 't
niet aan in een enkel stukje een voorbeeld
Wat een drukte! Wat een drukte!", zeide
ik verbaasd.
Nu, daar behoeft ge niet zoo verwonderd
over te zijn," antwoordde Jeanne d'Are on
verschillig. Ge bevindt u hier te midden
van de heffe der astralen, onbeschaafde He
den, die nooit iets beters uitvoeren dan gij
hen nu ziet doen. Maar als het u interesseert
om er naar te kijken, ga dan gerust uw gang;
ik zal zoolang wel wachten."
Terwijl mijn geleidster met hooghartige
houding tegen de daklijst bleef leunen, zag
ik naar alle kanten rond. Ik keek mijn oogen
uit naar dit vreemde, drukke volkje en was
een en al belangstelling.
Tjonge, dat ia knap!" riep ik eens
klaps en klapte van plezier bijna in mijn
handen.
Daze uitroep gold een mooien
acrobatentoer van een astraal, die reeds allerlei hals
brekende kunsten had uitgehaald. Hij was
nu met een saltomortale boven op den dik
ken, zwarten rookkolom van een fabrieks
schoorsteen gesprongen en bevond zich daar
blykbaar zeer op zijn gemak; de kerel liet
zich althans op de deinende rookgolven
dansen en wiegen met evenveel plezier als
was hij in zee.
Wat 'n vermaak!" smaalde de hooghartige
astrale naast mij en trok den neus op.
Wat sta jij te grienen?" riep plotseling
een schelle, schreeuwerige astralen-stem vlak
naast mij.
Ik volgde den blik van den aldus spreken
den geest en ontdekte beneden ons, op straat,
een klein, jong astraaltje, dat met den vinger
in den mond en behuiide oogen afgunstig
keek naar een werkelij ken jongen van vleeach
te geven. Zy zy> meerendeels
eenvondigjuist. Alleen, betreffende die vreemd exotische
dame Hermien de Greff zou ik twijfelingen
kunnen voelen. Die lukt mg er toeh niet
geheel' uitgekomen", als zulk een
kuikenvergelijking niet te oneerbiedig klinkt....
Mevr. Van Gogh?Kaulbach schrijft
enkel nare decadente modiensigheidjea, als
'c soms weglaten van t lidwoord, 't vaak
onsmakelijk ver-werkwoorden van een bij
woord, 't gebruik van limpïde en supréne,
daargelaten een rustige, directe taal,
eenvoudig, gelijk behoort, bij haar
eenveudigen kyk op de dingen. Een enkelen keer
gaat zy zich aan fraaie beelden te buiten,
wanneer zy by voorbeeld 't rumoer van kin
deren, luidruchtig een kamer binnenvallend,
vergelijkt met een regenbui, die plotseling
in een stil" bosch neerklettert op de
bladeren..., maar meest blijft zy. dicht by
honk en schrijft wat haar kalme, innerlijke
visie haar voorzegt.
Van zelf komt dan vaak de stemming, die
het pathos geeft en door de stille woorden
de tragiek van het oogenblik voor ons leven
doet. Ik denk hier b.v. aan die heele mooie
episode, van gedempten klank, van Jo en
Oldberg, met haar gelaten verloop in 't gewone
leven; en aan menige korte ecène van Jo
met de kinderen, waar zij zoo hulpeloos naar
geestelijke aanraking met hen zoekt, om te
gevoelen, dat zij 't ontsluitend woord niet
vinden kan of de gelegenheid al weer
voorhy is.
Van zulke echte innigheid, zulke fijne
zielewerkelykheid heeft men nog altijd niet
teveel in Holland' en mevr. Van
GoghKaulbach staat in dit soort van realisme
tegenwoordig vooraan als een der besten.
FKANS COENBN.
HL
Voor bet laatst nog een opmerking over
mr. Lavy's beoordeeling van den wijsgeer
Sc hopen hauer. De wijsgeer komt, gelijk ge
zegd, in de door dezen schrijver opgezette
scenerie, pas op een ach ter plan voor en wordt
ten slotte viy boersch achter de coulissen
gedrongen.
Ik kan niet uitvoerig op zijn 'betoog' in
gaan. Er is eenige overeenkomst tnaschen
de voordracht van dezen eciryver en die
van den heer Qtierido, die op soortgelijke
wijze (minus de geleerdheid en de citaten)
over philosophie sohryft De stilistische
atmosfeer by daze twee heeren is van rumoer
en gedaver vervuld. Da volzinnen volgen
elkaar op als venters op een marktplein.
Nergens rusten waarlijk logische volgorde. Met
veel geweld schreeuwen ze ons een gedachte in
het oor, maar deze word t, niettegenstaande het
pretentieuze lawaai, vóór ze ons begrip bereikt,
verdrongen door een aadere kreet, die op on
dragelijke wijze den draad van den
gedachtengang doorsnijdt. Dit gaat zoo zonder ophouden
door, tot ten laatste een pijnlijke verwardheid
by ons is ontstaan en wij of vermoeid zy'n
en weerloos gemaakt, óf geprikkeld en tot
protest genoopt. De eindindrak is: slimheid,
opzettelijkheid, handigheid, en een soort van
ordinaire hartstochtelijkheid.
Een staaltje l Da heer v. d. Birgh v. Eysinga
had geschreven: Uit deze ontvouwing van
Hegel'd eigenlijke bedoeling zien «ry de ver
wantschap mat Schopenhauer, die van zyn'
antagonist niet veel begrepen heeft." Wat
antwoordt mr. Lavy? Hij vermeldt eene
meening van een Duitscheu hoogleeraar, den
heer Vo'.kelt, waarin heel wat eenzydigheden
verscholen liggen, en merkt dan leukjes op :
Naar deze vingerwij ring zal de heer v. d.
B. v. E. zyae opvatting der verhoudingvan
Hegel en Schopenhauer te herzien hebben." l
Kan het 'handiger"! Is het mogelyk meer
imponeerende en minder imposante houding
aan te nemen ?
Teneinde by mijne bespreking van 's heareu
Levy's argumenten niet te vervallen in de
wijde gebaren van het ordinaire publieke
debat, zal ik evenals in de vorige hoofd
stukken, slechts een stelling en ditmaal
voor 't laatst van den heer Lavy be
handelen.
In Schopeahauers hoofdwerk wordt de
grondstelling zijner wijsbegeerte als volgt
aangegeven: 'De wil, als het Ding an sieh,
maakt het innerlijke, ware en onverstoorbare
wezen des menschen uit; op zichzelf is hij
e/enwel bewusteloos'. Men gevoelt, dat niets
in meer snydenide tegenstelling met Kant's
meesterwerk: de Eedekritiek, zijn kan, dan
deze belachelijke inval van Schopenhauer" enz.
Ik zal aautoonen, dat alle elementen voor
deze grondstelling van Sehopenhauer bij
Kant zy'n te vinden.
Kant leert het volgende: Alles wat wjj
waarnemen, nemen wij waar in ruimte en
tyd, welke subjectieve vormen van aan
schouwing zijn. Alles wat waarneembaar is,
wordt door ons ervaren volgeas de
(«ubjecliei'e) denkvormen van het verstand. Ja
iiiiiiniiiiiiiiiiMiilmiiiiiiiiiiuiiimiimiiimiiinii imiiiiiiiiminim
en been, die een eindje van hem af stond en
wien de boosheid uit de oogen keek.
D'r zit 'r een in me Mdf l" riep het jonge,
grienende astraaltje in onvervalscht
Amsterdamsch en den vinger even uit den mon i
nemend om naar het logge lijf van den
naast hem staanden jongen te wijzen.
.,Zal je d'r sebiet uit komme, serpent!"
schold de astraal in de goot, nu dreigend
den vinger tegen den dikken jongen heffend.
En als je d'r niet uit komt, dan zalle we
al z'n poriën dicht metselen, zoodat je d'r
tot in der eeuwigheid in kan bly ven zitten!"
Geef die jongen z'n laaf terug!" ver
maande na een lange, slungelige astraal, die
een eindje verder in de goot zat.
Maar reeds zag ik iets zeer vreemds ge
beuren.
Uit het hoofd van den vleeschelijken
straatbengel kwam nl. een tweede hoofd
steken, een astralen-hoofd en tegelijk dat dit
geschiedde, verdween de booze uitdrukking
uit zijn oogen en maakte plaats voor een
suffen, zachten lammerenblik. Op het hoofd
volgden voorts een paar schouders, daarna een
romp, en eindelijk stond een geheel astraaltje,
blijkbaar een echte schavuit, naast het leege
lijf op de straat.
Merkwaardig!" zeide ik, het grienende
rookwezentje nakijkende, dat zich met een
sprong in zijn lichaam wierp en zoo hard als
hij kon er mee wegrende.
Straatbengels!" zeide Jeanne d'Arc. Zoo
iets woon je hier elk oogenblik bij."
Een paar tellen later «ing ons een groepje
astralen zoo rakelings voorbij, dat ze ons
beslist bemerkt zouion hebben, als zij niet
zoo druk in gesprek waren geweest. Het was
eigenlijk doen bij Kant deze denkvormen
van bit verstand op kategorüeën al in de
waarneming mee. Kant toont aoodoen ie a»n,
dat niet alleen dézielkundige qaalitaiten
van het waargenomene als kleur, klank,
smaak enz. (waartegen de oudste skepsis
zich al heeft gericht) maar zelfs vorm en
duur der waarnemingsobjecten, verder oor
zakelijk verband, eenheid en veelheid enz.
aan ons bewustzijn eigen zy'n, ja de eigenlijke
vormen zy'n van het ervarende subject.
Zy' gelden onvoorwaardelijk in de geheele
ervaring; wij kunnen eigenlijk eerst vaneen
geheel der ervaring (deze algemeenste onder
stelling der natuurwetenschap) spreken,nadat
wij hebben ingezien dat causaliteit, eenheid,
enz. niet de vormen zy'n der dingen zelve,
maar die volgens welke deze in ons subject
kunnen verschynea, en de voorwaarde voor
het ontstaan van ervaring.
Wy' aanschouwen, stellen ons voor en vatten in
het verstand als ervaring samen volgens
subjectieve schema's van ruimte, tijd, enz
enz. Wy' begrijpen echter na redelyke over
weging, dat het wfire wezen zelf niet in ons
bewustzijn.komt. De ervaring is het geheel der'
vormen, waarin dat ware weien verschijnen
kan, verschijnsel wordt. Het verschynsel is zoo
doende dat wezen 'met betrekking tot ons
bewustzyn.' Daarentegen wordt dat ,wezen
op zich zelf gedacht', het ,Ding an sich',
object niet van aanschouwing, voerstelling
of samenvatting, maar wel van redelijk begrip.
De zuivere vormen der aanschouwing
(ruimte en tyd) en van het verstand (causa
liteit enz.) gelden dus voor de verschijnselen
maar niet voor het Ding an sich.
Het is nu in de Kantische philosophie
een overal verscholen vraag, wat wy' ons by'
dat Ding an aich te denken hebben, en hoe
we ons den samenhang daarvan met de
verschijnselen moeten begrijpen, Eenige on
voorzichtige uitdrukkingen,uitvloeiselen deels
van onieker inzicht, deels van wankele termi
nologie, hebben aanleiding gegeven tot ge
rechtvaardigde polemiek. Maar Kant's be
doelingen zijn zeer d'iidelyk te lezen in de
Kritiek der zuivere rede, met duplicaten in de
Kr. der pr. R., de Kr. der Oordeelskrachten
de Prolegomena.
Zeer uitgebreid behandelt Kant de ver
houding van verschijnsel en Ding an sich in
de derde antithese van de zuivere Bede. Het
gaat om de [tegenstelling tueschen de
'transscendentale ideeën' causaliteit en vry'heid,
welke als volgt kunnen worden geformuleerd:
lo. Alles wat geschiedt, is volkomen bepaald
door zijne oorzaak, welke wederom iets is
wat geschiedt (in den tyd). 2o. Maar elke
oorzaak heeft weder eene gebeurtenis tot
oorzaak, deze op hare beurt weer, enz.
regressus ad iufiuitum. Alles wat geschiedt,
moet een tosreikendengrond hebben, waarom
het geschiedt; daar echter eea oneindige ry'
van gebeurtenissen niet eens een bepaalde
en dus zeker geen toereikende grond kan
zij a, moet er aog een andere grond zy'n dan
die der causaliteit, nl. door vrijheid.
Kant lost dit voorbeeld van de antinomie
der zuivere rede aldus op. Ik zal my wegens
het algemeene karakter van dit weekblad
bepalen tot eenroudigemededeelingmet
vermy'din? vancireonstantieele ver iuidelijkingen.
Men bedenke, dat elk verschijnsel eerstens
een lid is in het geheel der verschijnselen,
ten twtede dat elk verschijnsel onmiddelly'ke
verschijningsvorm, of uiting enz. is (alleen
geen gevolg of uitwerksel, daar causaliteit
alleen geldt tusschen de vergehynselen on
derling) van het Ding an sich. Elk ver
schijnsel is hierdoor bepaald, of geldend
gemaakt, doch thans niet door causaliteit
maar door vrijheid, wijl we het Ding an sich
niet op zijn beurt kunnen denken als
veroorzaikt, maar van zelf een toestand aan
vangende. ,,Ieh verstehe unter Freiheit....
das Vermogen, einen Zustand vou selbst
anzufangen " (B. & S. II, 419.)
De oplossing der antithese is dus deze :
elke gebeurtenis ontstaat zoowd door causa
liteit ak door vrijheid, door causaliteit nl. als
deel der ervaringswereld, door vrijheid als
uiting, of repraesentatie en s. van het Ding
an sic b.
Elke gebeurtenis heeft zoodoende een
empirieche en een intelligibels oorzaak. Ja,
Kant voert hier terstond de begrippen 'em
pirisch'- en 'intelligibel karakter' in. Het
empirisch karakter van een subject is de
wet volgens welke zy'ne handelingen met
het geheel der ervaring samenhangen; het
intelliijibal karakter bepaalt de handelingen
niet uit voorafgaande gebeurtenissen maar
uit zichzelf.
Teneinde t a doen zien, wat bij dit alles
Kant voor den geest heeft gezweefd, citeer
ik de volgende plaatsen, waarbij ik den lezer
verzoek, in het bijzonder acht te willen slaan
hierop: dat dit Kantische ,Ding an sich'
WKEELDSCIIEPPEND 1) werkzaam wordt gedacht,
in overeenkotnstigen zin als Schopenhauer's
'wii'.
1) Scheppend in Spinozistischen zin.
iiiiiuiiiiniiiiiiMiiiiiiiMiHiiiiiMMnMiiiiiiiiMiiiiimiiiiiMiniimiiiniMiii
een gezelschap, dat in rookvorm precies het
zelfde weergaf wat ik op aarde zoo vaak in
vleeech en been had gezien: in het midden
twee bt j aarde vrouwen, een magere en een
gezette, tusschen hen in een zenuwachtig
pratend jong meisje naar wie allen luisterden
en voorts een troep om hen heen springende,
dansende en de vrouwen aan het kleed
hangende kinderen.
'ti Is een schandaal zooals ze me hebben
laten liggen!'' zei het hevig gesticuleerende
meisje. ..Mie haalde zelfs nog het nieuwe
laken, dat Jans op het bed had gelegd, d'r
weer af en lei er een oud op."
Ik heb alty'd gezegd, dat dat 'n goeie meid
is, die Jans," zei de bejaarde magere.
Was dat rieuwe laken 'r een van de
twaalf die ik nog heb gekocht?" vroe^ de
bejaarde gezette.
Ja," antwoordde het meisje, 't Was 'n
heel nieuw, dat nog nooit gebruikt was en
dat je dus best had kenne wasschen en dut
most er juist af. Maar wat ik het naarste
vind, dat is dat je daar zelf aldoor bij zit en
dat j3 alles hoort ec ziet, zouder 'n woord te
kenne zeggen. Ze denken natuurlijk dat je
er toch niks meer van gewaar wordt van
wat er gebeurt, maar niewaar, je blijft toch
net zoolang in de kamer rond zwerven, als
je daar nog ligt en toen ze me begraven
gingen, ben ik achterop de rouwkoet» tu?schea
de wielen gaan zitten. En als je jezelf daar
dan zoo in bed ziet en zij met mekaar over
de lakens vechten, dan mag jij je mond
hüuwe en d'r bij op 'n stoel gaan zitten hui
len en toekijken en als d'r menschen naar
je kommen kijken, heb je zelfs niet eens 'n
etoel meer eu mag je op den rand van het
H»t verttamd mag cfe erkenning eUchen
hiervan: dat de causaliteit int die wereld der
verschjjnseiem zonder uitzondering geldt,
opdat van da gebeurtenissen in da natuur,
oorzaken, kannen worden opgespoord, welke
wederom natuurgebeurtenissen zy'n. Nun
thut ihm [h. e. het Verstand] das nicht den
mindesten Abbruch,... wenn man annimmt,
dass unter den Naturursachen es auch welche
gebe, die ein Vermogen haben, welches nur
intelligibel ist, indem die Bestimmunz
desselben zur Handlung niemals auf empirischen Be
ding ongen, sondern auf blossen Grimden des
Verstaades beruht, so doch dass die
Handlung in der Erscheinungdieser Ursache allen
Gesetzen der empirischen Causalitat gema'ss
sey. etc." (II, 427)
Ist e)... nothwendig, dass, wenn die
Wirkungeu Eracheinungen sind, die Causaliiat
ihrer Ursache, die (namlich Ursache) selbst
auch Erscheinung ist, lediglich empirisch
sein müase, und ist es nicht vielmehr möglich,
dass,... ditse empirische CaiuaRtiit selbst...
Wifkung wner nichtempwischen, sondern
intelUgibeln Caufalitët seyn könne, d. i. einer, in
Ansehung der Erecheinnngen, urspi aglichen
Handlang einer Ursache, die also in so ferne
nicht Erscheinung, sondern diéaem Vermogen
nach intelligibel ist, ob sie gleich irigens
ganzlich, als ein Glied der Naturkette, mit
zu der Sinnenwelt gezilb.lt werden mnss."
(II, 427).
Wat bedoelt Kaut met die oorzaak, die
eensdeels inteüigibe), andersdeels een deel is
van de wereld der zinnen?
Bei der leblosen oder bloss thierisch
belebten Natur finden wir keinen Grand, irgend
ein Vermogen uns anders, als bloss sinnlich
bedingt zu denken. Allein der Ifensch... ist
sich «elhst freilich eine» Thetls Paanomen,
andern Theilg faber, namlich in Ansehung
gewisser Vermogen, ein bloss intelligibeler
Gegenstand, weil die Handlung desserten gar
nicht zur Reeeptivitat der Sinnlichkeit
gelahl't werden kann." (K. en S. II429)
De mensch is dus deel van de buitenwereld
en zoodoende zelf voorwerp van waarneming
voor eigen verstand, en tegelijk een bepalend
intelligibel wezen.
Kant noemt dit 'intelligibel vermogen' van
den mensch, nl. das Vermogen eine Kei h
von Begebenheiten von selbst anzufangen,
so, dass in ihr selbst nichts anfaagt' (II, 434)
de rede ('Vernunft'), althans te dezer plaatse.
Dit is verrassend, en tegen het woordgebruik.
Men moet zich echter voor oogen houlen,
dat Kant alty'd de rede definieert in tegen
stelling met, en door uitsluiting der
praedicaten van, het verstand. Wat niet verstand
is, wordt dus door Kant al t e maal in de ru
briek 'rede' ondergebracht. Wat wy' nu juist
voorloopig willen snggereeren, om het straks
nader te staven, is dus: dat Kant het
wdsbegrip in Schopenhauerschen zin maar aan
stonds onder het caput rede heeft geplaatst.
Voor deze onderstelling pleit het volgende :
lo. Kant motiveert het gebruik van het
woord ,rede' door den kategorischen impe
ratief. Wat in menschelyke handelingen
behoort te geschieden, vloeit voort niet uit het
empirische karakter (daar het dan ook lang
niet alty'd geschiedt) maar uit het inlelligibele
karakter des menschen. Maar dit menschelijke
vermogen dat voorschryft wat er behoort te
geschieden (de z.g. praktische rede) is iets
geheel anders dan de, de verstandsoperaties
rangschikkende en beoordeelende rede. Deze
'praktische rede' begeleidt by ieder mengch
het empirische karakter, hare voorschriften
gelden voor ieder en onbepaald; zij is het
ware intelligibele karakter des menschen.
Afgezien van het verschil in de theoretische
afleiding, zegt Schopenhauer iets soortgelijks:
Wie jedes Ding in der Natur seine Krafte
und Qaalitaten hat, die auf bestimmte
Einwirkung bestimmt reagiren und seinen
Charakter auamachen; so hat auch der Mensch
seinen C'üarakter, aas dem die Motive seine
Handlungen hervorrufen, mit
Nothwendigkeit. In dieser Handlungsweise selbst
offenbart sich sein empirischer Charakter, in
diesem aber wieier sein intelligibeler
Charakler, der Wille an sich, dessen determinirte
Erscheinung er ist." («d. Frauenst. I, 339.)
2o. moet worden gevraagd, wat Kant
zich gedacht heeft by genoemde verhouding
tussehen verschijnselen en 'Ding an sich'.
Het intelligibele karakter der gebeurtenissen
wordt door Kant geëxemplificeerd met dat
van menschelijke handelingen. Daar, waar
Kant zegt, dat het 'Ding an sich' rede is,
laat hij terstond zien, dat hy denkt aan den
'kategorischen imperatief' en dat hy' hier
als praktische rede meent: de rede, voorzoover
zy de innerlijke grond van het willen is.
Dit ly'kt al sprekend op den
Schopenhauersehen wil. Dat Kant zich niet nog iets anders
by het ,Ding an sich' denkt, bly'kt hieruit:
dat hy zy'ne voorbeelden utiiluiUnd kiest uit
de mensshelijke handelingen, en dan wel die
s'échte handelingen welke aan den eenen
kant doen vragen naar de oorzaken daarvan
in zedely'ken aanleg, opvoeding, gestel,
omiiiimiiiiiimiiiii
bed zitten slungelen of op den kouwen
gasmeter gaan zitten."
Laat Jans maar eens eerst bij me boven
op het dak komen," zei grimmig de bejaarde
gezette, dan zal ze bet weten dat ze zoo met
me nieuwe lakens leeft!"
Wat is dat droevig, mi nog te kijven!"
zeide ik, terwijl het groepje heftig
ruziemakend om deze laatste woorden verder gicg.
Vindt ge?" merkte Jeanne droogjes op.
Waarom eigenlijk ? Als de menschen op
aarde om de dooden kijven, waarom zouden
de dooden op het dak het dan niet om de
menschen doen ? Of dacht ge, dat ze als
astraal ineens beter werden ?''
tembra ... a... a ... andt l" blèrde een
stem dicht naast ons. Ga je nou niet is je
feesten uitvurreve ? Je hebt je avondoptocht
nou al twintigmaal gepotegrafeerd I"
Ik keek haastig om en zoo ook Jeanne d'Arc.
Kijk, daar gaat Eembrandt!" riep zy'.
Kijk, daar op dat hooge dak l Hij gaat juist
met zijn gezicht naar de maan, achter diea
hoogen,rookendenschoorsteen zitten,vanwege
het licht en donker, vat je?"
Ah juist!" zeide ik, ik zie hem. Maar hij
zit juist voor een heelen troep astralen,
zoodat ik wel tien dooreenvloeiende gezichten
zie, doch het zijne niet. Maar wie is dat die
hem zoo najouwt, hij heeft zoo'n bekend
gezicht. Kijk, daar staat hij nog achter dien
schoorsteen gezichten te trekken."
Dat is natuurlijk Jan Steen," antwoordde
Jeanrie. Daar behoef ik zelfs niet eensnaar
te kijken. Die is zooals vanzelf spreekt weer
uit zijn lichaam weggeloopen en laat het
werk weer door z'n vrienden opknappen.
Eufin, hij laat den boel toch altijd in de lap