Historisch Archief 1877-1940
0. 1676
DE AMSTERDAMHER
A0.
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder redactie -VSLCL
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
-. n. :F. HL.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiêper jaar, bjj vooruitbetaling , mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12!/i
Zondag 8 Augustus,
Advertentiën van 1?5 regels / ,1.25, elke regel meer. .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel
Reclames per regel
?0.25
.0.30
,0.40
INHOUD:
VAN VEERE EN VAN NABIJ: A-rtiatide
Briand. Een dure post, door B. Holland...
een klein volk? door dr. J. B. Schepers.
Holland of Engeland, door Th. C.
Geudeker. FEUILLETON: Hoe een
vreemdtsUag binnendrong. Naar het Engelsen, van
Bertram Atkey. KUNST EN LETTEREN:
Bekentenissen, door Hang Martin, beoord.
door Joannes Reddingitt?. Wink's
VreemdeWoordenboek, beoord. door dr. Edward B.
Korter. Berichten. - VQOR DAMES:
Indrukken van het internationale
verpleegstercongres, door J. C. van Lanachot Hubrecht.
Het maken van jams, door A. van
LeeuwenEnncker. Allerlei, door Caprice. UIT
DE NATUUR, door E. Heimanp. - Concord.
Een bezoek aan Emerson's huig, met afb., door
J.Mee?. Het bendenwezen in Rusland, dror
8. Een vliegtocht van Lef eb vr e, met afb.,
door J. K. Renebnrp. Al reizende..., II,
door Plasschaert. Blériot, met afb. De
nieuwe Rijkskaneelier, met afb. FINAN.
W OECONOMISCHE KRONIEK, door V.
d. M. en V. d. H. Brieven van Oom Jodocus,
IJ. DAMRUBRIEK. SCHAAKSPEL.
ADVERTENTIËN.
lllllflIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIilllllllllllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIII
Aristide Briand.
Op Montmartre heeft hij geloopen, met
de woelwaters van de action directe,
arbeiders met boezeroenen aan of volks
onderwijzers in kale jasjes, o zoo kalme
en armoedige persoonlijkheden in het
ryke Parijs. Wat was hij klein voor de
wereld, de van de balie weggejaagde
advocaat, toen hij met zijn camarades,
als een der hunnen, fechter de ronde
café-tafeltjes over stakingen en stl^fd
met politie te discuteeren zat en, met
afgetrapte broekspijpen en slordige coif
fure en onaanzienlijk uiterlijk, van de
passeerendemodistetjesnauwlijkseenlonk
kreeg! Hoeveel levensbegeerte er woelen
mocht in dezen man, hoeveel persoonlijke
trots en honger naar macht hem bestorm
den, hij moest, toen, die dingen bergen in
enge grenzen. Zijn eerzucht kon zich
slechts bewegen in kleinen kring. O, hij
had zich revolutionairder gemaakt dan
alle anderen. Hij had reeds wat naam,
onder de zijnen tenminste, als de ver
achter van het parlementarisme, de pro
pagandist van de algemeene werkstaking,
die niet vreesde aan oproer mee te doen
met pieken en sabels"! En zijn
halfanarchistisch-half-socialistische vrienden
wisten dat hij talent had
Wij (d.w.z. het ministerie-Briand)
blijven onwankelbaar trouw aan het
Bondgenootschap (met Rusland) en de
Ententes, door de regeering der
Fransche Republiek gesloten. Verlangend
als wij zijn voortdurend te doen
eerbiedigen Frankrijk, zijn waardigheid en
zijn rechten, en den wereldvrede te
verzekeren... et d'assurer la paix du
monde..." etcetera.
Wat mag er door 't hoofd zijn gegaan
van den een of anderen eerlijken anarchist
of sociaal-democraat, die, weggedoken in
de publieke tribune, den vriend van vier,
nauwelijks vijf jaren her deze staats
manstaai plechtig hoorde verkondigen?
Hoe zonderling kan het hem te moede
zijn geworden, als in zijn geest de tw
Briands, de revolutionaire kameraad en
de president-minister, zich mengelen
gingen....
Briand, die aan zulke oude vrienden
niet heeft kunnen denken, toen hij
zijnRegeeringsverklaring aflas want als minis
ter van Justitie had hij reeds aardig met
hen gebroken! heeft toch wellicht aan
anderen, aan gewone fatsoenlijke lieden
een oogenblik aandacht gewijd, toen hij
getracht heeft die twee figuren in een
zeker verband te brengen.
Zie," heeft hij met een zin in
Jauressististischen geest gezegd, mijn gezicht
op de dingen is gewis overmoedig; ik
vrees geen woorden en 't is misschien
omdat ik een bewust republikein ben,
dat ideeën (bedoeld is: welke staatkun
dige hypothesen of verlangens óók) mij
niet kunnen afschrikken, want ik zie
in de Republiek het zaad van allen
vooruitgang!"
Kan het schoener gezegd? Kan op
sierlijker wijze oude plunje" worden
weggeworpen? Kan een gewone bedrie
ger een grooter en philosophischer allure
aannemen, dan deze koele arrivist?
* *
Het was reeds een keerpunt in zijn
leven, toen hij, met een portefeuille in
het ministerie-Clemenceau, van de regee
ring nog niet, als thans, de geheele ver
antwoordelijkheid, maar enkel een deel
ervan aanvaardde. Jaurès, die zelf zoo
wisselt van inzichten, maar dien men
incorrupt weet boven verdenking, die
opportunist is uit aanleg maar niet uit
eigenbelang, kwam den vroegeren mede
strijder van de redenaarstribune der
Kamer aan een langzame en soms wreede
maar verdiende geeseling onderwerpen.
Briand, de onverstoorbare, werd toch wat
wit om .zijn scherpe neusvleugels, die
zich hatelijk optrokken. Hij keek met
de tartende oogen van wie zijn over
tuiging te grabbelen gooide, maar goed
op het kussen zit!
En toen zijn leermeester, en afstraffer,
de martelende predicatie had geëindigd,
onder het gelach en gejoel van zelfs de
medestanders van Briand. en van de
schoone dames op de galerijen, trad hij
voor 't antwoord met afgemeten pas naar
hetzelf Je gestoelte, en begon o, onder
gejuich, en gelach en plezier van de
menigte Jaurès' metamorphosen te
gedenken en te paraphraseeren, ver
geefs ! Al die daar zaten, de kleine
politiekers, de oogendienaars van het 3 acces,
en zelfs zij, die heelemaal geen over
tuiging meer hadden, zij zagen toen in de
groote vergaderzaal,ondanks de lawine van
Briand's opzweepende woorden, de
ontzaggelijke kloof, die de twee mannen
scheidde: de een, staande aan de zij van
het fatsoen en de waarheid jegens zich
zelf, de ander aan den kant der zoete
winsten.... De Seine, die langs het
Parlement stroomt, zou, hoog gezwollen,
de oude pilaren van dit Bourbonsche
paleis kunnen doen vallen, en dan zou
diéwaarheid nog overeind staan!
***
Dezer dagen staat Briand's portret in
de tijdschriften. Zie het met aandacht
aan. Hij heeft eens gezegd, dat de Staat
als zoodanig niet is irreligieux" maar
a-religieus', niet ongodsdienstig" maar
niet-godsdienstig". Zoo is 't gelaat van
den gewezen volksleider niet immoreel"
maar a-moreel". Het mist alle sym
pathiek menschelijks, het mist iedere vonk
aan geloof van wat het ook zij. Er zijn
zaakwaarnemers, die Mie zaken willen
waarnemen, hoe ze ook mogen wezen.
Zij hebben soms dat gesluierde oog, dat
minachtende gezicht van dezen minister.
Hij, Briand, is dan ook zoo'n zaakwaar
nemer, heel in het groot.
Dat hebben de groote bladen van
Duitschland en Engeland, die om staat
kundige redenen van den nieuwen
Premier niet precies konden zeggen wat zij
dachten, en dat hebben de conservatieve
organen in Frankrijk zelf (o. a. Temps
en Débats) zeer wel begrepen. Aan enkele
kleinere hebben zij het overgelaten
te jammeren over de binnendringing
van het socialisme *) in de Fransche
regeering... Zelf, uit hoffelijkheid waar
schijnlijk, constateerend, dat dit nu de
eerste socialistische minister-president
is, hebben zij hem hartelijk welkom
geheeten, zooals zij het alleen een bekwaam
en betrouwbaar rentmeester van hunne
belangen kunnen doen.
Het Fransche radicalisme (een soort
van even behoudende als woordenrijke
vrijzinnig-democratie") was uitgeput van
talenten na de levering van Clemenceau.
Wat zouden de machthebbers in den
lamde er tégen kunnen hebben hun
regeeringsmateriaal nu eens te halen uit
een anderen hoek ? De heer Briand had
alle waarborgen gegeven van steeds in
hoofdzaken ontrouw te zullen blij ven aan
zijn verleden, zij hebben hem bovendien
in hun hand ... iederen dag!
* *
*
De politiek in Parijs is wel een heksen
ketel van winstbejag en eerzuchten.
Als ge in eenige boulevard-bladen de
artikels over de crisis volgt, komt u
een scherpe lucht van bedrog, in 't open
baar bedreven, den neus prikkelen.
Staatslieden liegen met open oogen, zon
der zich meer te schamen. De woorden
worden hier nog wel gebezigd om de
gedachten te verbergen", doch slechts te
verbergen voor de groote massa daar
buiten, niet meer voor de politieke kliek.
Er is trouwens meer eerbied rond de ge
boorte op een kermis van een
landlooperskind, dan om en bij de geboorte van
een Fransch ministerie! Hooge
regeeringsdaden, gekleed in het deftige taal-costuum
uit de groote dagen van Frankrijk, schijnen
in een vieze nachtkroeg te dansen en
rond te dweilen met den cynischen geest
van een werkelijk lage pers.
Men leeft, als spreeuwen, van enkel
grapjes. In zijn soort is het volgende
niet eens zoo kwaad. Zie, Clemenceau
vertrekt. Een historische gebeurtenis
vinden sommige te ernstige menschen
het ? De Matin zendt een reporter,
*! Bij ons doet het Centrum hier o. a. aan
mee!
die zijn hondje photografeert: eerst
slapend, zooals het beestje aan den
ingang van het ministerie neerligt met
den neus op de voorpooten. Rust" staat
daaronder. Dan, wanneer hij opkijkt:
Gestoord"! Eindelijk Vertrek": Men
ziet nog net den staart en de twee witte
hammetjes van Clemenceau's doghond....
Clemenceau'sBVertrek"geïllustreerd!Men
zou zeggen: gesymboliseerd! En dat op
de eerste pagina van een groote krant,
zoo ongeveer bij wijze van hoofdartikel.
En Briand's naderen tot de hoogste
macht? Boven een geteekende kim
ziet men zijn kop, die als een zon is
geklommen, van achter rotspartijen en
boompjes uit. Reeds de mond is boven
den- gezichteinder. De heer Briand",
staat er met vette letters boven, ver
schijnt aan den horizon"....
Men ziet het, er zijn geen geweldige
dingen in Frankrijk gebeurd! Het is
een wisseling van hofmeier of rentmees
ter meer niet. De nar heeft het
met narrengrapjes geconstateerd!
Een dure post.
Een tijdje geleden bevatte de Staats
courant het K. B. waarbij aan den generaal
Rost van Tonningen eervol ontslag werd
verleend, als commandant van htt Indisch
leger en tot zijn opvolger benoemd werd de
generaal Van der Willigen, terwijl laatst
genoemde, zoomede de generaal Van Daalen,
bevorderd werden tot : luitenant-generaal.
Over deze wisseling in het legerbevel is
nogal wat geschreven. Vooral ditmaal schij
nen de in Indische ambtenaarskringen altijd
zoo zwaar wegende pmonenkwesties, ver
bazend warm te zijn geloop en- Juist daarom
komt het mij wel wenschelijk voor iets in
het midden te brengen betreffende het
Ik wil gaarne aannemen^ dat men ter
plaatse, waar de beslissing genomen moest
worden, geen betere oplossing heeft weten
te vinden en dat het landsbelatg in
engeren zin, n. 1. het Zegr^Hbelang, ordentelijk uit
het gedrang gekomen is. Over de meerdere
of mindere aanspraken van bepaalde per
sonen ?al hier dus niets worden gezegd.
Maar eris nog een ander stuk landsbelang
n. 1. dat van de schatkist. De schatkist nu,
krijgt voor de getroffen oplossing een
geduchten knauw en bovendien is de oplos
sing nog maar een halve.
Wat toch is het geval ? Een opperofficier
van 56 jarigen leeftijd verlaat den dienst
met een voortdurend pensioen van ? 9000.
Een 49 jarige volgt hem op, terwijl tevens
een 45 jarig man den hoogsten rang ver
werft en boven hem in de ranglijst blijft
staan. Deze laatste is met verlof in het
vaderland, zoodat voor het oogenblik alleen
de Indische schatkist er het nadeel van on
dervindt. Maar als het verlof van den heer
Van Daalen verstreken is, wat dan ? In het
Indische leger is geen plaats voor twee
luitenant-generaals, doch al ware dit zoo,
dan nog zou hij, als de oudste in rang, niet
onder den legercommandant v. d. W. kunnen
dienen. Het laat zich raden,dat, als de ge
neraal y. D. verlangt in dienst te blijven
en dat is toch van een volbloed militair die
nog in de kracht van zijn leven is, te ver
wachten reeds over 2 hoogstens 3 jaar
de heer v. d. W. met pensioen zal gaan
en v. D. hem opvolgt. De eerste zal dan
nog pas twee a drie en vijftig jaar zijn, de
laatste, noodgedwongen twee a drie jaar
hebben ledig geloopen, genietend van een
enorm verlof stractamen t. Wil men daaren
tegen v. d. W. langer houden, dan zal er
niet ander op zitten dan v. D. tot pensioen
aanvraag te forceeren, een middel al even
erg als de kwaal, want daardoor gaat een
hoogst bekwaam officier verloren voor het
leger en krijgt de schatkist een pensioen
trekker van nog geen vijftigjarigen leeftijd
ad. ?9000 per jaar.
Ik herhaal, de personen zijn mij onver
schillig ; het stelsel is echter af te keuren,
waaruit zulke uitkomsten voortvloeien. Het
legercommando is daarbij, vooral in de
laatste tientallen jaren, een ontzettend dure
post geworden voor de begrooting. Vroeger,
van Van Swieten tot Van Zyll de Jong,
d. i. van 1858?1893 bleven met eene enkele
uitzondering de legercommandanten 4 jaar
in functie ; dat was als het ware een adat
feworden en die op goede gronden berustte,
e periode was niet te kort voor het leger
belang, niet te lang voor het belang der
jongeren en van den frisschen geest. Doch
na 1893 werd het sukkelen! De generaal
Gey stierf na twee jaar. In plaats van uit
de actieve generaals een opvolger te kiezen,
zond men den heer Vetter terug, die reeds
56 jaar oud was en van wien men dus geen
lang bewind verwachten kon. Inderdaad
bleef hij slechts twee jaar, juist lang genoeg
om het pensioen van den hoogeren rang
?3000 meer te verdienen.
Zijn opvolger Swart bleef drie jaar, diens
opvolger de Bruyn stierf na pi. m. twee en
een half jaar, doch zou toch spoedig (dus
na driejarig bevel) zijn afgetreden.
Wederom zond men een opvolger uit
Nederland, thans wel is waar een
verlofganger, doch die slechts twee jaar het bevel
voerde en, na het hoogere pensioen verdiend
te hebben, terugkeerde naar het vaderland.
Opvolger van generaal Boefje was de reeds
zeven en vijftig jarige heer Van der Wijck,
die ook al na twee jaar aftrad. Toen kwam
de nu gepensionneerde generaal Rost, aan
wien geen langer bestuur beschoren was.
Van 1893?1909, dus in zestien jaar, versleet
men, 7, zegge zeven, legercommandanten!
Moet dat nu maar zoo voortgaan ? Is dit
geen ergerlijke geld ver morsing en eischt het
legerbelang niet wat meer vastheid in de
bezetting van die gewichtige pogt ?
Men denke ook aan de extra-onkosten,
verbonden aan het tweemaal uitzenden, van
een titularis, die in Nederland vertoefde, en
aan de met verwisseling van commandant
steeds gepaard gaande mutaties, door dat
sommige generaals, eene passeering willende
vermijden, vroeger dan zij van zins waren,
hun ontslag vragen.
Daarom, het wordt tijd, dat men tot de
oude usance terugkeere en, in verband met
de treurige ervaring dezer laatste zestien
jaren, waarborgen stelle opdat niet meer in
dit euvel kan worden vervallen.
Men bepale dat ieder candidaat-legercom
mandant vóór zijn benoeming geneeskundig
geschikt moet worden bevonden om nog een
viertal jaren zijn functie te bekleeden, of,
als dit niet mogelijk is, dat het pensioen,
aan dezen rang verbonden, eerst na vier jaar
wordt verdiend. Voorts dat personen, die
hun vijf en vijftigste jaar zijn ingetreden,
niet meer in aanmerking kunnen komen.
En wat de tegenwoordige moeielijkheid
betreft, met eenigen goeden wil is zij op te
lossen. Wenscht de generaal Van Daalen in
dienst te blijven, dan doe men bij het einde
van zijn verloftijd een beroep op zijn
krijgamansgemoed immers men zegt in het leger
zoo gaarne, dat zelfverloochening een bij
uitstek militaire deugd is en verlangen,
dat hij, hoewel luitenant generaal zynde,
een generaal-majoors commando veryulle,
tot dat de tijd gekomen zal zijn, dat hij den
heer Van der Willigen kan opvolgen als
leger-commandant, als hij namelijk voor die
functie de geschikte man is, wat ik natuur
lijk niet te beoordeelen heb. Hij zou dan
wel tijdelijk onder een chef moeten dienen
die jonger generaal is. Doch waar deze n
in officiers dienstjaren en in leeftijd ouder
is en niet minder bekwaam dan hij, zal deze
zelfverloochening toch zoo zwaar niet vallen.
Ten slotte nog dit: de verhouding Van der
Willigen Van Daalen,hierboven geschetst,
is ontstaan tengevolge van het stelsel van
buitengewone bevorderingen van den heer
V,an Heutsz, een stelsel, dat zeker zijn goede
zijden heeft, doch wel wat te veel is toegepast,
zonder rekening te houden met de toekomst.
Men behoorde ook tegen dergelijke
uitbundigheden veiligheidsmaatregelen, te nemen?.
De belooning voor buitengewone verdien
sten kan op andere wijze worden verleend,
de bevordering tot hoogeren rang, met
voorbijgang van anderen, waaronder soms
ook zeer bekwame en verdienstelijke mannen
zijn, moest alleen dienen, om te zorgen, dat
de persoon in kwestie goede kans krijgt., om
de hoogste raagen te bereiken, als hij
daarvoor pok in zijn verdere loopbaan ge
schikt blijkt. Ik zou dus wenschen, dat
men zoo iemand niet hooger in de ranglijst
brengen mocht, dan als ware hij zoo jong
mogelijk officier geworden en No. l van
zijn promotie. Wanneer men zich daaraan
houdt, ontgaat men het gevaar, later van
zoo'n buitengewoon bevorderd man last
te krijgen; het is toch ontegenzeggelijk,
dat een kranig luitenant of kapitein niet
per eéeen geschikt leider van groote
troepenafdeelingen worden zal, terwijl lang
niet ieder in de lagere rangen gelegenheid
vindt, om te toonen .wat er in hem steekt.
Maar is iemand eenmaal een massa ouderen
over het hoofd gesprongen, dan wordt hij
vaak naar hoogten gedragen, waar hij niet
behoort, en wordt eerzucht gewekt, die later
niet kan bevredigd worden, zouder onbil
lijkheid jegens anderen. En de schatkist
legt er het lootje bij.
B.
Holland... een klein volk?
Het was een uurtje van ergernis voor
me, toen ik het stuk van Van Hulzen ge
lezen had met dit opschrift, maar zonder
vraagteken. Ik wil trachten onder woorden
te brengen, wat ik toen gevoeld en gezien
heb. Mijn ergernis gold nog niet zo zeer
de Engelsman als wel de Hollander, die
over hem schreef. Ik stelde de Engelsman
eenvoudigweg niet hoger: in zijn ver waten
heid meende hij natuurlik dat die bloemist
hem in zijn taal aansprak, omdat Zijne
Heiligheid een Engelsman was, maar hij
doorzag niet, dat ook de Fransman, de
Duitser, de Italiaan hier in zijn eigen taal
zeker zou toegesproken zijn; hij verbaasde
zich inwendig dat wij na met hem te hebben
omgegaan nog niet allen liever Engels dan
Nederlands spraken; hy had geen gevoel
voor de breedheid van onze beschavings
grondslag; immers pas dan wordt dit sno
bisme", \> aarde v. Hulzen, wanneer wij het
eigene goed als gering aanzien", maar
niemand zal, dunkt me, de stoutheid heb
ben van te beweren, dat deze beide dingen:
taalkennis en verachting van het eigene
samen moeten gaan. Nu, dat er snobs zijn,
ook hier het ploertendom is internationaal;
maar ons woord ploert is dat niet, wel het
Engelse snob; dat geeft al vast te denken.
Er is nog een andere manier om tegen een
dergelijke oppervlakkige levensopvatting te
keer te gaan, als deze Engelsman toont, en
die is mij liever dan die van de heer van
Hulzen. Een voorbeeld. Een Nederlandse
jonge dame zit in de D-trein langs het
Schwarzwald en heeft tegenover zich
twee Engelse heren met wie zij in een
gesprek komt, natuurlik in het Engels:
tot iets anders is de Engelsman niet in staat.
Zy komt van een paar Hollandse kostscholen
en krijgt een ongewild aardig komplimentje
door een vraag: uit welke streek van En
geland zij komt en, als zij Hollandse blijkt,
waar of zij dan veel geloozjeerd heeft in
Engeland. En haar antwoord ia: Zo goed
leren onze meisjes op onze scholen hun
vreemde talen", waarna het gesprek komt
op de rechtspraak bij ons. De jonge
damevertelt zo goed als zij dat vermag, hoe die
bij ons is ingericht en als de Engelsen
haar verbaasd afvragen of er dan geen jury
bij ons nodig is om iemand ter dood te
veroordelen, dan krijgen zij tot antwoord:
Zo achterlik zijn we bij ons niet meer,
dat wy iemand het leven benemen". In
het algemeen vind ik deze, ook historieser
manier van doen prijzenswaardiger dan die
van de heer v. H.
Maar naast de ergernis, die ik voelde
zag ik ook iets en dat is het hoge,
spotzieke glimlachje, waarmee ik de heer v. H.
b v. gezien heb op Nederlandse Taal- en
Letterkundige Kongressen en waarmee hij
wie er komt met dezelfde gloed in zich
als er vonkt in hem ergert. Ja, het is
niet a.nders: der Geist der stets verneint
of de spot brengt ons niet verder, maar wel
het helpen opbouwen, het aanpakken waar
iets te doen valt. ik begrijp dat nu wel
weer: hy denkt bij de Taal- en Letterkun
dige Kongressen nog wel wat veel aan de
toosten daar afgestoken en voelt zich in
dat opzicht te goed om er heen te gaan,
te hoog; maar aan de andere kant is er
ook weer iets dat hem er heen drijft en
dat is vooral het auteursrecht. In deze
tweeslachtige stemming komt hij er; ziet
met zijn gevoel voor het werkelike, dat er
waarlik een groot verschil is tussen de
woordenvloed van velen en z'n rezultaten,
maar deed beter ook het wefkelik
goede van zo'n toost" zal ik het
maar noemen, het vonkje dat er in de
tooster zit, van waarachtig vuur, te waar
deren. Waarlik, hij is in vele opzichten
een echt Nederlander, die, als een vreemde
iets kwaads zegt van z'n land, al heel gauw
geneigd is er ja op te zeggen. Goed", zal
hij mij zeggen, nu kom je ter zpke weer
terug"! Maar ik ben niet bij de zaak van
daan geweest: ik kon niet helpen, dat ik
de schrijver zag zitten schrijven, zoals ik
hem heb zien lopen en gaan; met hetzelfde
spotzieke lachje als van ,de kongreseen. Er
is eenheid in schrijven en mens en dat is
van een man als Van Hulzen ook niet an
ders te verwachten.
Ik had gewild dat zijn spotvonken tot
toorngloed waren aangewakkerd bij het
lezen van het dunne stukje van die
Engelsman en ik wou nog meer: dat hij
nl. warm van hart meewerkte aan de op
bouw van dat grote Nederland door velen
met hem begeerd. Iets positiefs moet bereikt
worden langs andere wegen dan door
negatief werkende spotwoorden en
scherpheden.
Wat had er dan gezegd moeten worden
tot die vele Nederlanders, die even graag
als de heer v. H. het afbreken van ons
land door een vreemdeling horen, zonder
als hij de bijgedachte te hebben : Als nu
de Nederlanders dat stuk eens lezen, wat
zullen ze dan hun best gaan doen om an
ders te worden"? Niet dit was het woord,
want het stijft hun in hun vooropgezet
denken : Zie, we zijn zo klein; wij kunnen
toch niets l"
Allereerst, als ik zei, dat een bredere
taalbazis volstrekt niet behoeft te leiden tot
versmijten van het eigene en dan, dat hij,
de Engelsman, groot gelijk heeft, wanneer
hij er op wijst, dat het groter worden van
eigen taalgebied werkelik strekken kan tot
versterking van het zelfbewustzijn: maar
dan moest dat weer liever op deze wijze
gezegd zyn: dat er een Nederlands taal
gebied is en bestaan blyft op de wereld,
naar verhouding haast evenveel malen groter
als Nederland, als het Britse groter dan
Engeland is, mits wij alle krachten inspannen
om het als het onze te behouden of tot
het onze te maken; dat het voor de hand
ligt dat wijde taalgebied te willen leren
kennen en dus lid te worden van het Al
gemeen Nederlandsch Verbond", een ver
eniging die de Nederlands sprekende stam
omvat en meer en meer omvatten wil
n.l. Nederland, Vlaanderen, Znid-Afrika,
O.- en W.-Indiëen b.v. het geweldige, ook
Nederlands-sprekende gebied om de Ame
rikaanse meren, de belangen vaq die stam
wil behartigen. En als dat streven meer
en meer rezultaat heeft, zal ook de Engels
man gedwongen zijn er mee rekening te
houden, d.w.z. Nederlands te leren, zoalsnu al
in Zuid-Afrika gebeurt, waar een deel van
onze stam zich meer en meer bewust wordt.
Wat armoede of rijkdom betreft; wel, men
zou kunnen zeggen, dat ook Java een arm
land is, omdat de lonen er laag zijn, ver
geleken mot de Engelse, en van rijkdom in de
vorm van een weelderig leven hebben we in
de 18e eeuw de treurige gevolgen gezien en
wij kunnen ze in zekere zin zien in Engeland
zelf. Of zien wij niet Engelands handel
betrekkelik verminderen naarmate de Duitse
en Amerikaanse toenemen ? Moest niet kort
geleden een Kaaps minister als Merriman
zeggen: Waarom worden nu de Britse
kooplieden niet wakker ? Zij zullen er niet
door gebaat worden, als zij hun hoop ves
tigen in rings" of tarieven"' of kastels".
Wat ons is overkomen met die bestelling
van stalen spoorstaven (in Rusland inplaats
van in Engeland, een feit, dat veel ergernis