Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Hoi, 1677
We beaaeven niet ilein t» zijn en aller
minst de risée te worden T»n het buiten
land, als we maar ons zelf willen zijn en
trachten... een »atie te worden.
Wat wg missen is een gemeenschappelijk
doel, we ploeteren en tobben naast elkaar
met volkomen negatie van eikaars belangen,
die toch ook wel weer de onzen zijn. En
dit, omdat ieder zich zoo hoog voelt. Toe
gegeven voor een oogenJblik, maar met
elkaar zijn we toch... een klein volkje dat
pruUt, iedei op aiebaelf. "We worden niet
geschraagd door een gemeenschappelijk idee.
Ik geef niet om het individueele, dat eigen
lijk eigenwijsheid moest beeten, want de
ware groote voelt zich deel van da gemeen
schap, waarin hij zich beweegt: de vader
van een gezin, de burgemeester van een
dorp, de gemeenteraad van een stad, de
ministers, de leider van een volksgroep en
al wat er tassehen ligt aan intellekt, mogen
individueel zijn op zichzelf, doch hun gaven
en weiken moeten dienen voor het geheel,
en elk woord, elke blik, elke gedachte daarop
gericht «UB, dan eerst vormt men een natie.
En doen we dit... ?
B'd a m, 7-8-'09. G. VAN HTOZEÏT.
Berölvers om neer te schieten".
"Wij lezen in de Gelderlander:
i Het oponthoud van den keizerlijken trein
te Nijmegen, dat op 12.55 bepaald was,
heeft ongeveer kwartier over eenen plaats
gehad en overeenkomstig de aankondiging
drie minuten geduurd. Alle maatregelen
waren genomen om te beletten dat er ge
durende de drie minuten niets
buitenprogramseh voorviel. Een zestigtal
politie' agenten hielden reeds lang van te voren
alle toegangen tot het spoorweg-emplace
ment bezet, zoodat geen onbevoegde het
station kon betreden.
Op het tweede perron, waar de trein
raoeat stilhouden, waren aanwezig...
Verder was niemand op het perron
aanweaig dan twee vertegenwoordigers van
d* pers, die zorgvuldig in de wachtkamer
3e klas waren opgesloten.
Op het oogenblik dat de trein, kenbaar
aan twee gele vlaggen met den rijksadelaar
voor op de locomotief, stil stond, posteer
den zich de marechaussees met de geladen
revolver opgeheven aan weerszijden van
den tweeden wagen, waarin de keizerlijke
reizigers gezeten waren. Zij plaatsten zich
met den rug naar den wagen, gereed om
ieder onbevoegde, die dezen mocht naderen,
neer te schieten."
Ze is niet vleiend voor ons, burgers van
een oude bnrgernatie, een dergelijke
revolverseène op Nederlandschen bodem! Zou
onze marechaussee ook al buitenlandsche
allures gaan krygen??
riiiiiiiiMiimiiiiiiiiiiiiiiiKiMHintiiiimiiiiMiMiiiiiiiiMMMiiinimiiimiii
£ j Ons, door M. VAN RAVESTEIN. L. J.
Veen, Amsterdam 1909.
Is het een deugd van dit boek, dat men
eerst vrjj laat bemerkt ?hoeveel roomsche
sympathieën de schrijver (meer waarschijnlijk:
de tchryfiter) heeft? Hy of zy wil ona over
tuigen van de macht des geloofd, speciaal
van het katholieke, onder de menacheu, en
zeer discreet moet men erkennen komt
dan ook de voortreflykheid van het katho
licisme te'blijken in zinnetjes als deze:
Jullie roomschen dwaalt misschien af en
ver ook, maar toch hou je vasten grond
onder de voeten. Wy hebbeu niets, wij weten
niets, de eene dominézegt dit, de ander
daV' enz.
IIMMItlMIIMMIIIttMIIIMItlUIII
'N GRAPJE
DOOK
J. VAN DIJK.
Zwijgend wandelden boer Teuniasen en
notaris Verhoeven in de lange berkenlaan,
die als een donkere streep door de weilan
den sneed. Het gloeiende zonlicht bralde op
de groene landen en viel stralend op de jonge,
witgeatreepte berkenstammen neer, gleed door
de kleine kruinen, en pletste sparkelend op
de beschaduwde straatsteenen.
Naar rechts werd het groene land door fel
gele korenvelden afgesloten, die zich tot den
horizon uitstrekten, waarin vaag
weggedoezeld in een grysblauwen nevel een fijn
kerkspiteje en eenige huisjes opdoemden.
Links lag het land van den boer, waarover
hjj zijn peinzende blikken liet-dwalen. Eenige
bonte koeien plekten er op het dorre gras,
dat grauw afstak tegen het donkere bosch
op den achtergrond. Heel in de verte kroop
als een zwart worpje een spoortrein voort,
uitblazend een miniatuur rookpluimpje, dat
boven de wagens scheen te blyven hangen.
Een paar arbeiders werkten op e enigen
afstand van de wandelaars, dichtbij het huisje
van den boer. Als zwarte silhouetten leken
die mensehen, die in een korenveld bezig
waren; sommigen gebukt over de schoven,
anderen staande voor de halmenzee, waaruit
zij groote hoeken weggesneden hadden. Een
paard en wagen wachtte onbeweeglijk in den
zonnegloed.
Njoa,.. zuchtte de boer, wiens klompen
hol op de straatsteenen klotsten" Njoa,
wat mot ik dan doen... wat mot ik dan
anvangen..."
Ik heb je goeie raad gggeven, Tennissen.
Tracht een borg te krijgen, dan ben je klaar.
Je weet, dat de voorschotbank je dan hel
pen zal."
Tracht... tracht... Moar wie zal borg
willen blieven...? Zeven duzend gulden mot
ik hebben. Doar is dat dak van mien huus
woar noe pannen opmotten" en met
uitgeatrekte hand wees hij naar een boeren
woning, waarvan het hellende, rieten dak,
groen bemost, heerlijk met de landelijke om
geving harmonieerde doar heb ie de
hypotheek, die betoald mot worden; doar is
de pacht van 't achterland, die de volgende
weke vervalt; doar is 'n wissel, die over tien
doagen opkomt... Zou ie wel wollen
geleuven, meneer de notoarius, dat ik d'r wel
En: Zij *|n niet t« begrijpen die
roomechen. Neen, dat syn jy niet en dat is jniat
het diep tragisch* voor on a dat wjj hun
eeuwig vreemd bljjven."
Wie hoort hier niet, in deze spijtige beken
tenissen van de andersdenkenden",
denjuichtoon over de exclusieve hoogheid en vastheid
van het katholieke geloof? M«ar geluk in
een realistisch werk immers past, klinkt deze
voldoening niet voluit en niet direct, wordt
enkel sommigen personages in den mond
gelegd, als had de auteur er niets mee van
doen. En dit ware gewis voortreflijk, deze
zelfverloochening ten bate der wedergave van
het werkelijke laven zou uiterst verdienstelijk
mogen heeten, als... de roman zelf in letter
kundig opzicht maar wat belangrijker bleek.
Want daarmee i» 't eigenlijk maar zwak
besteld en zoo we ons hier enkel om de
literatuur bekommeren wilden, zouden we
gauw uitgepraat zijn.
Van stjjl en taal, om mee te beginnen, geen
spoor. Noch voor den zin en zijn rithtne,
noch voor het enkele woord heef t d«ie auteur
gevoel en zoo hij al moderne en na-tachtiger
schrijvers noemt in zyn verhaal, ia 't toch
duidelijk, dat hu nooit met vrucht iets van
hen las. Tot zelfs zijn interpunctie is die v»n
een slordige» damesbrief, roodat men eerst
een poos op sommige zinnen toren moet, eer
het besef daagt, dat hier een punt of
vraajpt eek en vergeten is.
Zou hy' het dan niet verlangen en toch
trok zy hem zoo aan," staat er bijvoorbeeld
op bl. 248 en het lijkt volkomen abracadabra.
Zit echter een vraagteeken ach t ar verlangen
en begin En met een hoofdletter, dan wordt
alles dnidelyk.
Ik zie af van citaten, die de machteloosheid
van den schrijver bewy'sen op het stak van
beschrijvingen. De kunst om zyn impressies
(gesteld dat büer heeft) te verwoorden, het
dichterlijk vermogen, ontbreekt hem totaal.
Daarentegen bezit h|j echter een tegenwoor
dig niet ordinaire vaardigheid om een afwis
selend verbaal van veel menschen in elkaar
te zetten. Hij weet de draden aardig en
geleidelyk te vlechten en dooreen te slingeren
en eveneens ontbreekt hem niet zekeren
objectieven, realistischen kijk op mensehen.
Zy'n personen big ven ons schimmen, maar
het «yn ten minste schimmen van menschen.
Men kan niet zeggen dat bij uitbeeldt" of
karakters voor ons opstelt. Daarvoor gaat
't in z\jn boek veel te flauw, te nuchter en
oppervlakkig toe. Doch hij geefc zich evenmin
over aan buiten-werkelijke fantasieën of dier
baar romantische scheppingen eu blijft trouw
op den grond van het gewone leven.
Van het zér gewone levea zelfs, van het
al te gewone, inderdaad en dit is't juist, wat
men dezen auteur bovenal verwijten moet.
Als ons hier verteld wordt van twee katho
lieke familiën, een vrome en een liberale",
hoe 't hun leden vergaat als zij gemengde
huwelijken sluiten, die vrij <eluVkig, en
ongemengie, die vrij ongelukkig zijn, als zij ge
roepen worden door den Heer tot algeheele
zelf verzaking, of zich boven hu a kracht
emancipceren to' moderne vrouw", enz.
enz.... dan is er zeker geen reden ons over
het z«er gewone van dit leven vrijen en
trouwen, sterven en geboren worden, feest
vieren, briefschrij /en, godsdienstige plechtig
heden bijwonen enz. ??te verbazen of te
ergeren. Wy zy'n dit sedert lan^ gewoon en
willen het zoo. In het nietige, ijdele en uiterst
vluchtige reëele willen wij plots deyskoude,
starre eindeloosheid van het ideëele ontdek
ken en geschokt worden door die openbaring
van den zin des levens.
Maar dan moet er ook waarlgk die ideëele
achtergrond zijn, en het bijzondere in zy'n
ineens bly'kend, angstwekkend verband met
het algemeene worden getoond. Gebeurt dat
niet, wordt het gewone niet dieper aan
schouwd, dan heeft men aan zoo'n verhaal van
menschen in hun dagelijksch doen evenveel
of even weinig als aan het gewone leven
zelf, dat ons ook niet aniers geeft dan een
redelooze opvolging van meestal onbedui
dende feiten.
es niet van sloapen kan. Mien vrouw
zeit..."
Je moet doen wat ik je zeg; anders weet
ik ook geen raad. Zie 'n borg te krijgen."
'n Borg... zou ie... hm ... zou ie, meneer
de notoarius... als ie noe es.. ."
Ik...? neen, ik blijf nooit borg voor
iemand. Zslfs voor m'n broer zou ik 't niet
doen; daar, nu weet je 't... kom, ik moet
hier heen" brak hij haastig af, toen zij niet
ver van het buis van Teunissen aan een
zijweg stonden. Denk d'r maar es over,
ajuus". En met de hand tot afscheid wen
kend, sloeg notaris Verhoeven de zylaan in,
terwijl de boer, met door zorg gebukt hoofd,
op zijn huis toeliep.
Eenige kippen vluchtten haastig weg, toen
hy' zy'n erf betrad; een emmer, die hem in
den weg stond, duwde hij ongeduldig ter
zy'de en liep toen, na zijn klompen aan den
ingang te hebben laten staan, de keuken van
zyn woning in.
Op den roodsteenen grond stond tegen den
muur, een helder wit g-i-chuarde tafel, tegen
over het fornuis, waarvan het koper werk
fonkelde in het fcinnenatroomen»! zonlicht.
Naast de tafel, bij het venster, dat op een
moestuin uitzag, zat een boerenvrouw aard
appelen te schillen en keek lusteloos op toen
de man binnentrad.
Wat 'n hitte," mompelde zij, zich met de
mouw het gezicht afsvisschend.
Zwijgend zette zich de boer aan tafel,
strekte de beenen uit en bleef onbeweeglijk
voor zich kijken. Met korte rukjes, die in
de stilte duidelijk hoorbaar waren, schoof de
vrouw het mes onder de aardappelschil door.
Wel?" vroeg zij, toen het zwijgen al te
drukkend werd.
Niks... ik ben bie de notaorius eweest...
die is nog met mien mee egaon ... hie most
hier langes. Wie kunnen bie de
veurschotbank geld kriegen, zee-die. As of wie hem
doar veur neudig hadden om dat te zeggen...
Joa, azze wie moar 'n borg hadden. Moar
wie hebben niemand, ik zol niet weten wie...
Joa, as Blommers zol willen ... An de notoa
rius heb ik 't ook evroagd, moar die wol ook
niet... en de andere weke mot ik ze hebben,
de zeven duzend gulden... En niks, niks
gien geld meer te moaken. De oogst is al
weg, verkocht... De centen van de bonte,
die we weajedoan hebben, binnen ook op..."
En de elleboog op de knieën plaatsend,terwijl
hij zijn voorhoofd op de handen liet steunen,
bestaarde hij met kommervol gezicht den vloer.
Was ie al bie Jansen, vroeg zijn vrouw
en bie de Geer, en bie Meersman, en bie..."
Och, mensen, zoanik toch niet, ze willen
ommers niet."
En nu ie 't pynl$ke van dit geschrijf niet,
dat men niet begrepen heeft boe realiwae
zonder meer maar droogpruimerg" geeft, doch
dat het anders doen niet gelukte. Er was
hier een blijkbare bedoeling (nog sterk uit
komend in het slot) om het katholieke geloof
te stellen als de reddende engel van de laag
heid en verwarrende moeite des gewonen
levens, als de geest, waarin al het verbrok
kelde en schijnbaar doellooze zyn beteekenis
erlangt en waar buiten geen heil te vinden is.
Maar' 't is by de bedoeling gebleven, en
de auteur schynt het niet eens te merken.
Zy'n verhaal is nuchter, kaal en plat, als iets
dat van nature zoo is en vaa hooger niet
weet. Al deze boekmenschen zijn hinderlijk
onbelangrijk in hun doen en denken en daar
door juist... zér belangrijk ...
Maar dan zy'n wij de literatuur al finaal
uit, als wy dat ontdekken en het boek met
den schryver inc'nis_ gaan nemen als een
soort cultuur-historisch rerschynsel en een
getuigenis boe 't toegaat in onze burgerlijk
katholieke kringen.
Wat Anema voor deorthodox.protestanten
heeft gedaan, volbrengt Van Ravestein hier
voor de Roomschen. Hoe men daar leeft,
hoe men begeert en oordeelt, wordt ons nu
tamelijk hellar,, en literatuur of niet
wij vinden het schouwspel belangrijk, wyl
hel de verschijnselen van godsdienst en
kerkgeloof nog weer eens midden in onze aan
dacht stelt en ons dwingt er over te denken.
Wüzouden het anders waarlijk vergeten.
Er is zooveel literatuur, van de beste tot
de minste, tegenwoordig, waarin geloof en
godsdienst geen plaats meer hebben, waarin
de levensvragen gesteld, en al of niet opge
lost worden zonder hen, als waren ze er
nooit geweest.
Ea toch was er een tijd, dat de wereld
niet scheen te knnnen draaien zonder bun
steun en machtige medewerking, een tijd
dat geloof zoo alomtegenwoordig en
alvervallend was als danpkringalucht... Men
kon dit geloof hebben of dat, maar ongeloovig
kon men niet zijn.
Ea dat kan tegenwoordig wel. Het geloof
is luxe-artikel geworden.
Meer dan de helft van ons volk leeft zonder
geloof en velen zijn daar zelfs trotse h op als
vrijdenkers", hetgeen dan wel beteekenen
za', dat ze beweren wat meer te denken dan
de geloovijren. Vrydenkers gevoelen zich
zeer bevrijd.
Degeloovigen hunnerzy'dsechter zijntrotsch
op het geloof, als iets dat de anderen dan
toch maar niet hebben, en zij gevoelen zich
veilig geborgen tegen het aandreigend onheil
van den dood.
Maakt het ten slotte erg veel verschil
in den tegenwoordigen ty'd ? Is het een
menscbheid van zooveel verder doordringend
verstand of dieper, vaster jzevoel, de
ongelooviga of de geloovige? O neen, 't h in
baide gevallen dezelfde oppervlakkige
menschheid,en hij die zich vry'maakte van de banden
des geloofV', heeft in de allermeeste gevallen
enkel geconstateerd, dat hem sedert lang ont
brak wat hy meende tebezitten: de vroomheid.
Maar dat is dan t :ch al iets, dat zich zelf
te bekennen, zou men zeggen. Ja, het is iets,
maar niet veel en er bestaat hier geen reden
tot b'y'zondere tevredenheid. Dat men een
van de kindsheid af liefgeworden gewoonte
vermocht te breken, uit een als veilig ge
voelde samenhoorigheid durfde uittreden,
het beteekent misschien een begeerte waar
te zijn tegenover zichzelf, maar het beteekent
ook een verlichting van gemeenschapsdwang,
een het-zich-gemakkelijk-maken in naam van
individualiteit en waarheid.
Er is een stukje gesprek in dit boek
tusgchen een vroom meisje en een jonge vrouw,
die, ofschoon zonder geloof, met de echt
protestantsche nuchterheid is aangedaan.
Het meisje zegt: als wij onzen godsdienst
niet hadden om te leven en te sterven, hoe hol
zou dan alles zijn!... Ik beklaag je juist om
je groote goedheid en nobel karakter dat je
inwendig zoo verlaten bent."
Hol klotsten kloiapenvoeten op het plaatsje
voor het huis en een schaduw onderschepte
even het zonlichtDoch roerloos bleef Teunissen
zitten, toen eenige oogenblikken later een
lange, gespierde knecht, met rood, verbrand
gelaat binnentrad.
Gut!" riep de vrouw opeens uit, welke
uitroep den boer even deed opkijken.
Boas, of ie even wil kommen ; wie heb
ben oe in de schuur neudig."
Joa, ik kom daodelik."
Zonder ver Ier antwoord af te wachten
verdween de knecht weer. Nog eenigen ty'd
bleef de man zitten staren, scherp gefixeerd
door zyn vrouw, wier haaden, waarin zy' het
mes en een half geschilden aardappel hield,
roerloos in haar schoot lagen. Moeilijk stond
Teunissen eindelijk op, en wilde de keuken
verlaten.
Zeg, man," fluisterde zij luid.
Soe?" klonk 'c knorrig terug.
Nee, kom es bier, heelemoal hier; ik
mot oe wat zeggen."
Xoe, wat dan," antwoordde hij ongeduldig.
Ik weet wat... ik heb 'n borg."
Icje ? ::"l wie dan?" Weifelend kwam hij
naderbij.
Bloinnaers."
Och loop mins, die wil ommers niet."
Clie wil," zeide ze beslist.
Hoe weet ie dat ?"
Dat za 'k oa zeggen. Toen Jan 03 doar
riep, doar dacht ik zoowoar, dat't Blommers
was, die d'r in kwaai,"
, Joa, hie liekt wel wat op 'm."
Xet zoo groot, met net zoo'n rood gezicht
en net sukke witte hoaren."
Xoe, wat zol dat?"
Toen dacht ik zoo ineens bie mien eigen,
as ie noe es bie de iiotoarius ging zeggen,
dat Blommers wil, en azse wie Jan dan
vroagen of ie Blommers wezen wol, dan kan
ieop :t kantoor tekenen en wie bint ehollepen.''
Sakkerju, da's 'n idee... Moar ,.. as 't es
uutkwam,' aarzelde hij.
't Kan ommers niet uutkomtnen.
Blommers is alleen moar borg, hie hét gien cent
te betoalen, en tegen 't veurjoar kun ie alles
weer teruggeven, en geen hoan die d'r noar
kroait."
Joa . .. moar as Jan niet wil ?'
Wat! ik zal moaken dat ie wil. Ie zal es
zien wat ik kan. Goan 'm moar roepen."
Moar as 't uatkomt," weifelde hij weer.
Och wat! 't kump niet uut. Zoo binnen
jullie mannen noe altied; niksdurreven ze..."
Noe, ik zal 'm hier brengen, moar 't is
veur oe verantwoording."
Dan zegt de andere: Verlaten? Ik net
m\jn man, mijn kind, mijn familie?" Waarop
het meiaje weer:
Als het ongeluk tot je komt, waar vindt
je dan licht en steun en troost?
Ik ben my'zelf genoeg en zal dat ook
dragen.
't Is goed voor lichtzinnige naturen,
maar voor een ziel van |ouw diepte en jouw
grootheid, ik huiver er van dat er geen God
is die ze rullen kan."
Ziedaar de zaak wel goed omschreven.
Lichtzinnige naturen" ... maar de wereld is
er stikvol van I Zij kunnen geloof hebben"
of niet, 't verandert aan hun innerlijk wezen
en uiterlijk gedrag al bitter weinig, en 't is
een illusie van dit boek te meenen dat de
twee soorten van menschen zoo ver van elkaar
staan, dat het twee soorten zijn.
Is dit verhaal er niet zelf het bewijs van
hoe weinig verheven dat geloof is, dat dan
heet de levens te vullen" ? ... Hoe het uiter
lijk de dagen mat ceremoniën en innerlijk
hoogstens met een gevoel van huiselijkheid",
gewoonheid", intimiteit" (blz.j272) vult?
En waar het hooger sty'gen wil, verloopt het
in leege rhetoriek, naar dezeu trant: De
sluiers vielen weg, hij geloofde niet meer,
hy zag. Alleen het ongeziene was waarheid,
al het andere schijn, achter voorbijgaande
vormen verscholen, en helder klonk het weer
tot in de diepste diepten van zyn ziel dat
woord: Volg my !" (blz. 275).
Het- is apenkool, deze tirade en wie niets
waarachtigere hier te zeggen heeft, mag zyn
mond houden. Overigens Hjkt dit procéd
treffend veel op die kalenderscèae in
Anema's boek.
Van de gebeele echriklyke worsteling des
gemoed», van den zielenood, den bitteren
kamp, waarin de wereldsche jongeling Felix
gelouterd wordt tot dienaar Gods... hoe wei
nig komt daarvan tot ons? Om welke kinder
lijke motieven gaat het hier ? Hoe weinig heeft
voornoemde jongeling de werkelijke
levensbenauwing leeren kennea, die toch ook in
zoo menig boek van moderne literatuar met
gruwelijke nauwkeurigheid van moment tot
moment staat opgeteekend...
De conclusie ligt voor de hand, dat het
tenslotte met die zielenood en worsteling
zoo'n vaart niet liep en ook deze jongeling
behoorde tot de lichtzinnige naturen" ...
met zwakke zenuwen en veel sentimenteele
ijdelheid.
Groote woorden gebruiken is gemakkelijk
genoeg, maar op het gevoel komt het aan,
het gevoel van den schrijver allereerst, die
voor ons waar moet maken, wat hy, voor
stellende, baweert.
Maar vaak waar maakt, wat hy precies
niet beweerf. Onder andere nog dit, wat
wij al reeds lang van elders wisten trou
wens, dat de mensch, in 't gemeen, niet
naar zijn geloof, maar dit integendeel naar
hem leeft, hetzij a'.s aangenaam
accompagnement bij zijn levensdaden of als pleitbe
zorger van zijn zwakheden en booie neigingen.
Wij handelen al niarwy gemeenschapa-of
ten minste familiegevoel bezitten, naarmate
wij meelijdend-fijngevoelig of grof-egoïtisch
zy'n. En zoo wij ons meestal van misdaad
spenen, komt dat voor het overgrootste deel,
wijl bageeite en aanleiding ontbreken en de
maatschappij ons stevig in den band houdt.
Menschenvreas is daarom een zeer heilzame
ondeugd, wijl zy de samenleving intact helpt
bewaren.
En de andere zeer deugdzame steunpilaren
heeten: gewoonte en gevoel voor conventie
kuddegevoslens, naar men weet
standsen fatsoensgevoel. In een zeer late plaats
komt dan nog zooiets als besef van eigen
waarde, persoonlijkheidsgevoel, maar dit be
hoort tot het karakter ... dat scaaarsch voor
komt en dan ook inderdaad mede het Ie ven
formeert. De meeste menschen doen het ech
ter, onbiwust, zondar dit karakter, aan hun
geloof of hun rede" dan de taak overlatend
goed te pratea wat hun natuurlijkheid naar
algemeenen norm misdeed.
Ook wie dit (toch blijkbaar zoo goed
beJij.
Goed, die neem ik op mien ... Enne stuur
'm doadelik hier. Blief ie moar in de schuur,"
riep zij hem nog achterna, toen hij het ver
trek verliet.
Nadenkend bleef de vrouw zitten turen op
het koperbeslag van het fornuis, waartegen
een lichtbundel opkroop, die plotseling als
een blikkerend pluimpje van het glimmend
gepoetste handvatsel afketste.
Heb ie mien eroepen?" vroeg de knecht
dien zij in haar gedachten verdiept niet had
hooren binnenkomen.
O, b!n ie doar, da'd goed."
Met de handen op den ru^ eamengevouwen
plaatste de boerenknecat zich tegen den muur
en wachtte af wat de vrouw hem zeggen zou.
Deze bleef echter halsstarrig op het
lichtpluimpje staren en scheen van den knecht
geen nota te nemen.
Xoe," zeide hij ongeduldig.
Joa ... a .." Als uit haar gedachten ont
wakend zag zij hem aan. Joa, da's goed dat
ie hier bint, Jan. Ik heb wat met OB te praoten.
Goa doar es ziiten."
Ged wee zette ie athletisch gebouwde knecht
ich op de bank naast het fornuis.
Heb ie in lange Trineken niet ezien?"
vroeg zij, trachtend langs een omweg op het
onderwerp te komen.
Trineken, mien vriester? Noe dat zol
zoowat drie weken eleën zijn, Woarom dat zoo?"
Ik vroag dat moar zoo, omdat ie Moandag
met doe boer noar stad mot."
D'r is toch gien mart *)?" zeide hij verbaasd.
Xee, dat niet, inoar ie mot d'r wezen, en
hut oe iieudig."
Moar woar veur dan?" vroeg hij weer
ongeduldig.
Dat za 'k oe zeggen. Kun ie Blomrners?"
Bloinmers? Die astrante boer van Meerzicat?"
..Joa. die. Xoe za 'k oa zeggen. De boer
hét geld neudig . .."
De boer... onze boer geld neudig... dat
meen ie nieil" riep Jan verbaasd uit, die
niet begrijpen kon, dat iemand, die zooveel
morgen groad bezat geldgebrek kon hebbers.
Xoe joa, op 't eugenblik hét ie geld
neudig; over 'n poar weken hét ie weer, as
't koren verkocht wordt" loog ze. Xoe
had ie Blommers evraagd, de vent, die alles
an 'm te danken hét, om borg veur 'm te
blieven, tot 't koren verkocht is en die kerel
wol niet. Noe wil de boer veur 'n grepken f)
'm toch bors; moaken eaazze ze op 't kantoor
hem angenotnniea hebben, dan goat ie 'in
uutsliepen en 'm zeggen: zie ie, ie wol eerst
niet, en noe bin ie 't lekker toch."
Harrejennig, die 's goed" lachte de
doeldf) bock met rustig oordeel leert, zal niet
tot een andere slotsom komen, en dat fe dan
in oover van het beek ook weer een ver
dienste.
.FKANB COINEN.
*) Markt, f) 'n Grapje.
L'Arbre, PAUL CLAUDEL.
Ed. Mercure de France.
I
L'univers entier connait Zal», et Hello,
qui a crit des choses eublimes, nul ne sait
son nom", schreef in 1880 Barbey
d'Aurevilly (Dernièret Polèmiqwi; ed, Albert Ssvine
1891) wien de logge Zola, de leverancier van
tijdverdrijf voor het geestelijk plebs, een
clown heeft durven noemen. En deze bijna
twintig jaren geleden door den auteur van
TJne vieille maitresse, Ie Prètre marie en les
Diaboliques geschreven woorden, zijn nog
waarheid. Een ieder heeft op zy'n minst
tien deelen van de
Rougon-Macquart-geschiedenis gelezen; doch wie kent Ernest Ilello,
den Echryver van VHomme? Vele namen
kan men in dien aan gehaald ah zin in de
plaats zetten van Hello, en juist die vaag
gekende schrijvers, door enkelen gewaardeerd
en grootelyks bewonderd, ik bedoel
Bandelaire, Maldoror, Villiers, Barbey, Verlaine,
Laforgue, Léon Bloy, vormen de ei gen t lij ke
Fransche letterkunde.
Bij deze reeks schrijvers wier werk geene
of geringe handelswaarde bezit maar van
schoonheid vol is, voeg ik zonder aarzelen
den dichter PAUL CLAUDEL,
Het ligt niet in mijne bedoeling hier een
diepgaande ontleding te geven van dit buiten
gewone boek L'Arbre, het zou my te ver
voeren. Doch ik mocht door deze bespreking
uw aandacht vestigen op het werk van dezen
genialen dichter en in u het verlangen wekken
zijnen reeds omvangr^Jken arbeid te lezen.
Naast de v^jf dramatische gedichten, onder
den saamvattenden titel verschenen van
L'Arbre, zagen ook twee bundels
litterairphilosofiscae opstellen het licht ArtPoétique
en Connaisiance de l'E-it in welke met diep
begrip en wondere intuïtie zeer duistere
dingen tot schoone bewustheid worden op
gevoerd. Denzelfden geest die in deze studies
den zin van het leven zoekt en met zoo
zuiveren blik naar de oneindigheid opziet,
vinden wij terug in de treurspelen, die mg
het giafste werk schijnen van dezen schry'ver.
Wel ken ik nog van hem een schoone Ode
aan de Muien, doch het boek L'Arbre met
de vijf onderling zoo verschillende dramatische
gedichten is mij zyn rijkste arbeid die de
buitengewone hoedanigheden van den dichter
iu volle mate bevat.
Vóór ik tot de analyse overga van dan
inhoud een ar tweetal spelen om u een beeld
te geven van de tragische macht, de schoone
taal en de gedachte volheid welke Claudel's
werk bezit, moet ik noj« e ven aanstippen dat
twee der gedichten Téle d'or en la Vitte ia
een boekje zonder opgave van auteur het
licht gezien hebben, een tiental jaren vó^r
de verschijning van L'Arbre (L901), in welk
boek behalve die twee voornoemde nog
l'Echange, Ie Repos du Siptième jour, en la
jeune JÜle Violaine opgenomen zijn.
Paul Claudel die sinds bijna twintig jaren
het ambt van consul ergens in China be
kleedt en zelden Europa bezoekt, is een
unieke verschoning in de Fransche letter
kunde. De kracht zijner gedachten en het
dramatisch geweld doen denken aan
Shakespeare en Aischulos van wien hjj de
Agamemnon vertaald heeft; in de vorming en
den aard zijner beelden, in het onverwachte
zijner vergelijkingen wier schoonheid men
somtijds niet onmiddellijk voelt, inden bouw
van het rhythmisch proza, toont hij ver
wantschap met den Amerikaan Walt
Whitrnan; dus werkely k geen geringe geesten aau
wie gij herinnerd wordt bij het lezen van
Claudel's werk, en wier mindere hij naar
mijn meening geenszins is. Zjjn aanleg bezit zoo
krachtige eigenheid dat slechts zeer zelden
de directe invloed der oovengenoemde
dichonnoozele jongen, die zich van pret op de knie
sloeg. Moar hoe wol ie'm dat dan doen?"
Xoe, doar hè-'k oe veur neudig. Ie liekt
erg op Blommers. As ie noe Moandag met
de boer meegoat noar 't kantoor, dan zeg ie
d;l-je Blommers bint, en du-je borg wil blieven."
Kost dat dan gien geld. Mot ik dan niks
betoalen?"
Moar wat denk ie wel, dat dan de boer
't d >en zol,... doar zol ie de kast veur in
kommen" zeide ze gemaakt verontwaardigd.
Nee, heur, ie heb niks te betoalen. Alleen
de menschen van 't kantoor wollen 't zoo
hebben. En Blommers zit d'r an, en ie is
toch borg, al wol ie niet. En as ie terugkomp,
noe, dan zol de boer oe wel wat geven veur
Trineken."
Noe groag, heur, moar.. . azzo noe op 't
kantoor moar niet zien dat ik Bloaimers
niet bin."
Za kennen 'm doar ommers niet."
X'ee, moar die hét veul mooiere kleeren
an as ik."
sjaa-a!" aarzelde zij, want daar had zij
ook geen erg in. Joa... noe, moar de lol
motten wie toch hebben. Weet ie wat, as ie
noe oe Zondagsche pak andoet, dan zal de
boer oe 'a mooie das van 'm geven, en ru
neie pet, en dan krieg ie ringen van 'm an
en 'n doekspeld, en dan zal 't wel goan."
Mag ik dan zoo noar Trineken goan?"
Och joa, woarumme niet. As 't kloar is
op 't kantoor kan ie wel 'n dag vrie nemen
ook. Zie-ie, 't is enkel veur 'n grepken, omdat
hie noe niet wil.... En 'n poar uutgoan
oenten zol de boer oe ook wel geven veur
oe rineken.... Moar ie mot d'r niemand
wat van zeggen, want as 't uutkeump. ..."
Xee, loat mien moar goan. Ik vind 't
veuls te oarlg dat die Blommers es enommea
wordt."
Xoe dat wol ik oe alleen moar zeggen,
goa me moar weer noar de schuur."
Gewillig stond de reus op. Ie zult zien
hoe of ik 't 'm lap. Sapperloot, ik, de rieke
Blommers, al is 't moar veur een dag." Eu
lachend verliet hij de boerenwoning.
Peinzend bleef de vrouw weer zitten kijken
op het goudgele licht pluimpje, dat fonkelde
en blikkerde in het felle zonlicht.
Stommelend schokte de huifkar over den
slecht bestraten weg, deed Teunissea die op
den bok, en Jan, die in den wagen zat, heftig
heen en weer schudden. Doch rusteloos draafde
het montere paardje, dat hen trok, den gryzen
straatweg af, naar de stad, waarvan de huizen
reeds duidelyk zichtbaar waren.
Denk d'r noe om" vermaande
Teunissen, zich o n wendend dat ie Willem