De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 15 augustus pagina 2

15 augustus 1909 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Hoi, 1677 We beaaeven niet ilein t» zijn en aller minst de risée te worden T»n het buiten land, als we maar ons zelf willen zijn en trachten... een »atie te worden. Wat wg missen is een gemeenschappelijk doel, we ploeteren en tobben naast elkaar met volkomen negatie van eikaars belangen, die toch ook wel weer de onzen zijn. En dit, omdat ieder zich zoo hoog voelt. Toe gegeven voor een oogenJblik, maar met elkaar zijn we toch... een klein volkje dat pruUt, iedei op aiebaelf. "We worden niet geschraagd door een gemeenschappelijk idee. Ik geef niet om het individueele, dat eigen lijk eigenwijsheid moest beeten, want de ware groote voelt zich deel van da gemeen schap, waarin hij zich beweegt: de vader van een gezin, de burgemeester van een dorp, de gemeenteraad van een stad, de ministers, de leider van een volksgroep en al wat er tassehen ligt aan intellekt, mogen individueel zijn op zichzelf, doch hun gaven en weiken moeten dienen voor het geheel, en elk woord, elke blik, elke gedachte daarop gericht «UB, dan eerst vormt men een natie. En doen we dit... ? B'd a m, 7-8-'09. G. VAN HTOZEÏT. Berölvers om neer te schieten". "Wij lezen in de Gelderlander: i Het oponthoud van den keizerlijken trein te Nijmegen, dat op 12.55 bepaald was, heeft ongeveer kwartier over eenen plaats gehad en overeenkomstig de aankondiging drie minuten geduurd. Alle maatregelen waren genomen om te beletten dat er ge durende de drie minuten niets buitenprogramseh voorviel. Een zestigtal politie' agenten hielden reeds lang van te voren alle toegangen tot het spoorweg-emplace ment bezet, zoodat geen onbevoegde het station kon betreden. Op het tweede perron, waar de trein raoeat stilhouden, waren aanwezig... Verder was niemand op het perron aanweaig dan twee vertegenwoordigers van d* pers, die zorgvuldig in de wachtkamer 3e klas waren opgesloten. Op het oogenblik dat de trein, kenbaar aan twee gele vlaggen met den rijksadelaar voor op de locomotief, stil stond, posteer den zich de marechaussees met de geladen revolver opgeheven aan weerszijden van den tweeden wagen, waarin de keizerlijke reizigers gezeten waren. Zij plaatsten zich met den rug naar den wagen, gereed om ieder onbevoegde, die dezen mocht naderen, neer te schieten." Ze is niet vleiend voor ons, burgers van een oude bnrgernatie, een dergelijke revolverseène op Nederlandschen bodem! Zou onze marechaussee ook al buitenlandsche allures gaan krygen?? riiiiiiiiMiimiiiiiiiiiiiiiiiKiMHintiiiimiiiiMiMiiiiiiiiMMMiiinimiiimiii £ j Ons, door M. VAN RAVESTEIN. L. J. Veen, Amsterdam 1909. Is het een deugd van dit boek, dat men eerst vrjj laat bemerkt ?hoeveel roomsche sympathieën de schrijver (meer waarschijnlijk: de tchryfiter) heeft? Hy of zy wil ona over tuigen van de macht des geloofd, speciaal van het katholieke, onder de menacheu, en zeer discreet moet men erkennen komt dan ook de voortreflykheid van het katho licisme te'blijken in zinnetjes als deze: Jullie roomschen dwaalt misschien af en ver ook, maar toch hou je vasten grond onder de voeten. Wy hebbeu niets, wij weten niets, de eene dominézegt dit, de ander daV' enz. IIMMItlMIIMMIIIttMIIIMItlUIII 'N GRAPJE DOOK J. VAN DIJK. Zwijgend wandelden boer Teuniasen en notaris Verhoeven in de lange berkenlaan, die als een donkere streep door de weilan den sneed. Het gloeiende zonlicht bralde op de groene landen en viel stralend op de jonge, witgeatreepte berkenstammen neer, gleed door de kleine kruinen, en pletste sparkelend op de beschaduwde straatsteenen. Naar rechts werd het groene land door fel gele korenvelden afgesloten, die zich tot den horizon uitstrekten, waarin vaag weggedoezeld in een grysblauwen nevel een fijn kerkspiteje en eenige huisjes opdoemden. Links lag het land van den boer, waarover hjj zijn peinzende blikken liet-dwalen. Eenige bonte koeien plekten er op het dorre gras, dat grauw afstak tegen het donkere bosch op den achtergrond. Heel in de verte kroop als een zwart worpje een spoortrein voort, uitblazend een miniatuur rookpluimpje, dat boven de wagens scheen te blyven hangen. Een paar arbeiders werkten op e enigen afstand van de wandelaars, dichtbij het huisje van den boer. Als zwarte silhouetten leken die mensehen, die in een korenveld bezig waren; sommigen gebukt over de schoven, anderen staande voor de halmenzee, waaruit zij groote hoeken weggesneden hadden. Een paard en wagen wachtte onbeweeglijk in den zonnegloed. Njoa,.. zuchtte de boer, wiens klompen hol op de straatsteenen klotsten" Njoa, wat mot ik dan doen... wat mot ik dan anvangen..." Ik heb je goeie raad gggeven, Tennissen. Tracht een borg te krijgen, dan ben je klaar. Je weet, dat de voorschotbank je dan hel pen zal." Tracht... tracht... Moar wie zal borg willen blieven...? Zeven duzend gulden mot ik hebben. Doar is dat dak van mien huus woar noe pannen opmotten" en met uitgeatrekte hand wees hij naar een boeren woning, waarvan het hellende, rieten dak, groen bemost, heerlijk met de landelijke om geving harmonieerde doar heb ie de hypotheek, die betoald mot worden; doar is de pacht van 't achterland, die de volgende weke vervalt; doar is 'n wissel, die over tien doagen opkomt... Zou ie wel wollen geleuven, meneer de notoarius, dat ik d'r wel En: Zij *|n niet t« begrijpen die roomechen. Neen, dat syn jy niet en dat is jniat het diep tragisch* voor on a dat wjj hun eeuwig vreemd bljjven." Wie hoort hier niet, in deze spijtige beken tenissen van de andersdenkenden", denjuichtoon over de exclusieve hoogheid en vastheid van het katholieke geloof? M«ar geluk in een realistisch werk immers past, klinkt deze voldoening niet voluit en niet direct, wordt enkel sommigen personages in den mond gelegd, als had de auteur er niets mee van doen. En dit ware gewis voortreflijk, deze zelfverloochening ten bate der wedergave van het werkelijke laven zou uiterst verdienstelijk mogen heeten, als... de roman zelf in letter kundig opzicht maar wat belangrijker bleek. Want daarmee i» 't eigenlijk maar zwak besteld en zoo we ons hier enkel om de literatuur bekommeren wilden, zouden we gauw uitgepraat zijn. Van stjjl en taal, om mee te beginnen, geen spoor. Noch voor den zin en zijn rithtne, noch voor het enkele woord heef t d«ie auteur gevoel en zoo hij al moderne en na-tachtiger schrijvers noemt in zyn verhaal, ia 't toch duidelijk, dat hu nooit met vrucht iets van hen las. Tot zelfs zijn interpunctie is die v»n een slordige» damesbrief, roodat men eerst een poos op sommige zinnen toren moet, eer het besef daagt, dat hier een punt of vraajpt eek en vergeten is. Zou hy' het dan niet verlangen en toch trok zy hem zoo aan," staat er bijvoorbeeld op bl. 248 en het lijkt volkomen abracadabra. Zit echter een vraagteeken ach t ar verlangen en begin En met een hoofdletter, dan wordt alles dnidelyk. Ik zie af van citaten, die de machteloosheid van den schrijver bewy'sen op het stak van beschrijvingen. De kunst om zyn impressies (gesteld dat büer heeft) te verwoorden, het dichterlijk vermogen, ontbreekt hem totaal. Daarentegen bezit h|j echter een tegenwoor dig niet ordinaire vaardigheid om een afwis selend verbaal van veel menschen in elkaar te zetten. Hij weet de draden aardig en geleidelyk te vlechten en dooreen te slingeren en eveneens ontbreekt hem niet zekeren objectieven, realistischen kijk op mensehen. Zy'n personen big ven ons schimmen, maar het «yn ten minste schimmen van menschen. Men kan niet zeggen dat bij uitbeeldt" of karakters voor ons opstelt. Daarvoor gaat 't in z\jn boek veel te flauw, te nuchter en oppervlakkig toe. Doch hij geefc zich evenmin over aan buiten-werkelijke fantasieën of dier baar romantische scheppingen eu blijft trouw op den grond van het gewone leven. Van het zér gewone levea zelfs, van het al te gewone, inderdaad en dit is't juist, wat men dezen auteur bovenal verwijten moet. Als ons hier verteld wordt van twee katho lieke familiën, een vrome en een liberale", hoe 't hun leden vergaat als zij gemengde huwelijken sluiten, die vrij <eluVkig, en ongemengie, die vrij ongelukkig zijn, als zij ge roepen worden door den Heer tot algeheele zelf verzaking, of zich boven hu a kracht emancipceren to' moderne vrouw", enz. enz.... dan is er zeker geen reden ons over het z«er gewone van dit leven vrijen en trouwen, sterven en geboren worden, feest vieren, briefschrij /en, godsdienstige plechtig heden bijwonen enz. ??te verbazen of te ergeren. Wy zy'n dit sedert lan^ gewoon en willen het zoo. In het nietige, ijdele en uiterst vluchtige reëele willen wij plots deyskoude, starre eindeloosheid van het ideëele ontdek ken en geschokt worden door die openbaring van den zin des levens. Maar dan moet er ook waarlgk die ideëele achtergrond zijn, en het bijzondere in zy'n ineens bly'kend, angstwekkend verband met het algemeene worden getoond. Gebeurt dat niet, wordt het gewone niet dieper aan schouwd, dan heeft men aan zoo'n verhaal van menschen in hun dagelijksch doen evenveel of even weinig als aan het gewone leven zelf, dat ons ook niet aniers geeft dan een redelooze opvolging van meestal onbedui dende feiten. es niet van sloapen kan. Mien vrouw zeit..." Je moet doen wat ik je zeg; anders weet ik ook geen raad. Zie 'n borg te krijgen." 'n Borg... zou ie... hm ... zou ie, meneer de notoarius... als ie noe es.. ." Ik...? neen, ik blijf nooit borg voor iemand. Zslfs voor m'n broer zou ik 't niet doen; daar, nu weet je 't... kom, ik moet hier heen" brak hij haastig af, toen zij niet ver van het buis van Teunissen aan een zijweg stonden. Denk d'r maar es over, ajuus". En met de hand tot afscheid wen kend, sloeg notaris Verhoeven de zylaan in, terwijl de boer, met door zorg gebukt hoofd, op zijn huis toeliep. Eenige kippen vluchtten haastig weg, toen hy' zy'n erf betrad; een emmer, die hem in den weg stond, duwde hij ongeduldig ter zy'de en liep toen, na zijn klompen aan den ingang te hebben laten staan, de keuken van zyn woning in. Op den roodsteenen grond stond tegen den muur, een helder wit g-i-chuarde tafel, tegen over het fornuis, waarvan het koper werk fonkelde in het fcinnenatroomen»! zonlicht. Naast de tafel, bij het venster, dat op een moestuin uitzag, zat een boerenvrouw aard appelen te schillen en keek lusteloos op toen de man binnentrad. Wat 'n hitte," mompelde zij, zich met de mouw het gezicht afsvisschend. Zwijgend zette zich de boer aan tafel, strekte de beenen uit en bleef onbeweeglijk voor zich kijken. Met korte rukjes, die in de stilte duidelijk hoorbaar waren, schoof de vrouw het mes onder de aardappelschil door. Wel?" vroeg zij, toen het zwijgen al te drukkend werd. Niks... ik ben bie de notaorius eweest... die is nog met mien mee egaon ... hie most hier langes. Wie kunnen bie de veurschotbank geld kriegen, zee-die. As of wie hem doar veur neudig hadden om dat te zeggen... Joa, azze wie moar 'n borg hadden. Moar wie hebben niemand, ik zol niet weten wie... Joa, as Blommers zol willen ... An de notoa rius heb ik 't ook evroagd, moar die wol ook niet... en de andere weke mot ik ze hebben, de zeven duzend gulden... En niks, niks gien geld meer te moaken. De oogst is al weg, verkocht... De centen van de bonte, die we weajedoan hebben, binnen ook op..." En de elleboog op de knieën plaatsend,terwijl hij zijn voorhoofd op de handen liet steunen, bestaarde hij met kommervol gezicht den vloer. Was ie al bie Jansen, vroeg zijn vrouw en bie de Geer, en bie Meersman, en bie..." Och, mensen, zoanik toch niet, ze willen ommers niet." En nu ie 't pynl$ke van dit geschrijf niet, dat men niet begrepen heeft boe realiwae zonder meer maar droogpruimerg" geeft, doch dat het anders doen niet gelukte. Er was hier een blijkbare bedoeling (nog sterk uit komend in het slot) om het katholieke geloof te stellen als de reddende engel van de laag heid en verwarrende moeite des gewonen levens, als de geest, waarin al het verbrok kelde en schijnbaar doellooze zyn beteekenis erlangt en waar buiten geen heil te vinden is. Maar' 't is by de bedoeling gebleven, en de auteur schynt het niet eens te merken. Zy'n verhaal is nuchter, kaal en plat, als iets dat van nature zoo is en vaa hooger niet weet. Al deze boekmenschen zijn hinderlijk onbelangrijk in hun doen en denken en daar door juist... zér belangrijk ... Maar dan zy'n wij de literatuur al finaal uit, als wy dat ontdekken en het boek met den schryver inc'nis_ gaan nemen als een soort cultuur-historisch rerschynsel en een getuigenis boe 't toegaat in onze burgerlijk katholieke kringen. Wat Anema voor deorthodox.protestanten heeft gedaan, volbrengt Van Ravestein hier voor de Roomschen. Hoe men daar leeft, hoe men begeert en oordeelt, wordt ons nu tamelijk hellar,, en literatuur of niet wij vinden het schouwspel belangrijk, wyl hel de verschijnselen van godsdienst en kerkgeloof nog weer eens midden in onze aan dacht stelt en ons dwingt er over te denken. Wüzouden het anders waarlijk vergeten. Er is zooveel literatuur, van de beste tot de minste, tegenwoordig, waarin geloof en godsdienst geen plaats meer hebben, waarin de levensvragen gesteld, en al of niet opge lost worden zonder hen, als waren ze er nooit geweest. Ea toch was er een tijd, dat de wereld niet scheen te knnnen draaien zonder bun steun en machtige medewerking, een tijd dat geloof zoo alomtegenwoordig en alvervallend was als danpkringalucht... Men kon dit geloof hebben of dat, maar ongeloovig kon men niet zijn. Ea dat kan tegenwoordig wel. Het geloof is luxe-artikel geworden. Meer dan de helft van ons volk leeft zonder geloof en velen zijn daar zelfs trotse h op als vrijdenkers", hetgeen dan wel beteekenen za', dat ze beweren wat meer te denken dan de geloovijren. Vrydenkers gevoelen zich zeer bevrijd. Degeloovigen hunnerzy'dsechter zijntrotsch op het geloof, als iets dat de anderen dan toch maar niet hebben, en zij gevoelen zich veilig geborgen tegen het aandreigend onheil van den dood. Maakt het ten slotte erg veel verschil in den tegenwoordigen ty'd ? Is het een menscbheid van zooveel verder doordringend verstand of dieper, vaster jzevoel, de ongelooviga of de geloovige? O neen, 't h in baide gevallen dezelfde oppervlakkige menschheid,en hij die zich vry'maakte van de banden des geloofV', heeft in de allermeeste gevallen enkel geconstateerd, dat hem sedert lang ont brak wat hy meende tebezitten: de vroomheid. Maar dat is dan t :ch al iets, dat zich zelf te bekennen, zou men zeggen. Ja, het is iets, maar niet veel en er bestaat hier geen reden tot b'y'zondere tevredenheid. Dat men een van de kindsheid af liefgeworden gewoonte vermocht te breken, uit een als veilig ge voelde samenhoorigheid durfde uittreden, het beteekent misschien een begeerte waar te zijn tegenover zichzelf, maar het beteekent ook een verlichting van gemeenschapsdwang, een het-zich-gemakkelijk-maken in naam van individualiteit en waarheid. Er is een stukje gesprek in dit boek tusgchen een vroom meisje en een jonge vrouw, die, ofschoon zonder geloof, met de echt protestantsche nuchterheid is aangedaan. Het meisje zegt: als wij onzen godsdienst niet hadden om te leven en te sterven, hoe hol zou dan alles zijn!... Ik beklaag je juist om je groote goedheid en nobel karakter dat je inwendig zoo verlaten bent." Hol klotsten kloiapenvoeten op het plaatsje voor het huis en een schaduw onderschepte even het zonlichtDoch roerloos bleef Teunissen zitten, toen eenige oogenblikken later een lange, gespierde knecht, met rood, verbrand gelaat binnentrad. Gut!" riep de vrouw opeens uit, welke uitroep den boer even deed opkijken. Boas, of ie even wil kommen ; wie heb ben oe in de schuur neudig." Joa, ik kom daodelik." Zonder ver Ier antwoord af te wachten verdween de knecht weer. Nog eenigen ty'd bleef de man zitten staren, scherp gefixeerd door zyn vrouw, wier haaden, waarin zy' het mes en een half geschilden aardappel hield, roerloos in haar schoot lagen. Moeilijk stond Teunissen eindelijk op, en wilde de keuken verlaten. Zeg, man," fluisterde zij luid. Soe?" klonk 'c knorrig terug. Nee, kom es bier, heelemoal hier; ik mot oe wat zeggen." Xoe, wat dan," antwoordde hij ongeduldig. Ik weet wat... ik heb 'n borg." Icje ? ::"l wie dan?" Weifelend kwam hij naderbij. Bloinnaers." Och loop mins, die wil ommers niet." Clie wil," zeide ze beslist. Hoe weet ie dat ?" Dat za 'k oa zeggen. Toen Jan 03 doar riep, doar dacht ik zoowoar, dat't Blommers was, die d'r in kwaai," , Joa, hie liekt wel wat op 'm." Xet zoo groot, met net zoo'n rood gezicht en net sukke witte hoaren." Xoe, wat zol dat?" Toen dacht ik zoo ineens bie mien eigen, as ie noe es bie de iiotoarius ging zeggen, dat Blommers wil, en azse wie Jan dan vroagen of ie Blommers wezen wol, dan kan ieop :t kantoor tekenen en wie bint ehollepen.'' Sakkerju, da's 'n idee... Moar ,.. as 't es uutkwam,' aarzelde hij. 't Kan ommers niet uutkomtnen. Blommers is alleen moar borg, hie hét gien cent te betoalen, en tegen 't veurjoar kun ie alles weer teruggeven, en geen hoan die d'r noar kroait." Joa . .. moar as Jan niet wil ?' Wat! ik zal moaken dat ie wil. Ie zal es zien wat ik kan. Goan 'm moar roepen." Moar as 't uatkomt," weifelde hij weer. Och wat! 't kump niet uut. Zoo binnen jullie mannen noe altied; niksdurreven ze..." Noe, ik zal 'm hier brengen, moar 't is veur oe verantwoording." Dan zegt de andere: Verlaten? Ik net m\jn man, mijn kind, mijn familie?" Waarop het meiaje weer: Als het ongeluk tot je komt, waar vindt je dan licht en steun en troost? Ik ben my'zelf genoeg en zal dat ook dragen. 't Is goed voor lichtzinnige naturen, maar voor een ziel van |ouw diepte en jouw grootheid, ik huiver er van dat er geen God is die ze rullen kan." Ziedaar de zaak wel goed omschreven. Lichtzinnige naturen" ... maar de wereld is er stikvol van I Zij kunnen geloof hebben" of niet, 't verandert aan hun innerlijk wezen en uiterlijk gedrag al bitter weinig, en 't is een illusie van dit boek te meenen dat de twee soorten van menschen zoo ver van elkaar staan, dat het twee soorten zijn. Is dit verhaal er niet zelf het bewijs van hoe weinig verheven dat geloof is, dat dan heet de levens te vullen" ? ... Hoe het uiter lijk de dagen mat ceremoniën en innerlijk hoogstens met een gevoel van huiselijkheid", gewoonheid", intimiteit" (blz.j272) vult? En waar het hooger sty'gen wil, verloopt het in leege rhetoriek, naar dezeu trant: De sluiers vielen weg, hij geloofde niet meer, hy zag. Alleen het ongeziene was waarheid, al het andere schijn, achter voorbijgaande vormen verscholen, en helder klonk het weer tot in de diepste diepten van zyn ziel dat woord: Volg my !" (blz. 275). Het- is apenkool, deze tirade en wie niets waarachtigere hier te zeggen heeft, mag zyn mond houden. Overigens Hjkt dit procéd treffend veel op die kalenderscèae in Anema's boek. Van de gebeele echriklyke worsteling des gemoed», van den zielenood, den bitteren kamp, waarin de wereldsche jongeling Felix gelouterd wordt tot dienaar Gods... hoe wei nig komt daarvan tot ons? Om welke kinder lijke motieven gaat het hier ? Hoe weinig heeft voornoemde jongeling de werkelijke levensbenauwing leeren kennea, die toch ook in zoo menig boek van moderne literatuar met gruwelijke nauwkeurigheid van moment tot moment staat opgeteekend... De conclusie ligt voor de hand, dat het tenslotte met die zielenood en worsteling zoo'n vaart niet liep en ook deze jongeling behoorde tot de lichtzinnige naturen" ... met zwakke zenuwen en veel sentimenteele ijdelheid. Groote woorden gebruiken is gemakkelijk genoeg, maar op het gevoel komt het aan, het gevoel van den schrijver allereerst, die voor ons waar moet maken, wat hy, voor stellende, baweert. Maar vaak waar maakt, wat hy precies niet beweerf. Onder andere nog dit, wat wij al reeds lang van elders wisten trou wens, dat de mensch, in 't gemeen, niet naar zijn geloof, maar dit integendeel naar hem leeft, hetzij a'.s aangenaam accompagnement bij zijn levensdaden of als pleitbe zorger van zijn zwakheden en booie neigingen. Wij handelen al niarwy gemeenschapa-of ten minste familiegevoel bezitten, naarmate wij meelijdend-fijngevoelig of grof-egoïtisch zy'n. En zoo wij ons meestal van misdaad spenen, komt dat voor het overgrootste deel, wijl bageeite en aanleiding ontbreken en de maatschappij ons stevig in den band houdt. Menschenvreas is daarom een zeer heilzame ondeugd, wijl zy de samenleving intact helpt bewaren. En de andere zeer deugdzame steunpilaren heeten: gewoonte en gevoel voor conventie kuddegevoslens, naar men weet standsen fatsoensgevoel. In een zeer late plaats komt dan nog zooiets als besef van eigen waarde, persoonlijkheidsgevoel, maar dit be hoort tot het karakter ... dat scaaarsch voor komt en dan ook inderdaad mede het Ie ven formeert. De meeste menschen doen het ech ter, onbiwust, zondar dit karakter, aan hun geloof of hun rede" dan de taak overlatend goed te pratea wat hun natuurlijkheid naar algemeenen norm misdeed. Ook wie dit (toch blijkbaar zoo goed beJij. Goed, die neem ik op mien ... Enne stuur 'm doadelik hier. Blief ie moar in de schuur," riep zij hem nog achterna, toen hij het ver trek verliet. Nadenkend bleef de vrouw zitten turen op het koperbeslag van het fornuis, waartegen een lichtbundel opkroop, die plotseling als een blikkerend pluimpje van het glimmend gepoetste handvatsel afketste. Heb ie mien eroepen?" vroeg de knecht dien zij in haar gedachten verdiept niet had hooren binnenkomen. O, b!n ie doar, da'd goed." Met de handen op den ru^ eamengevouwen plaatste de boerenknecat zich tegen den muur en wachtte af wat de vrouw hem zeggen zou. Deze bleef echter halsstarrig op het lichtpluimpje staren en scheen van den knecht geen nota te nemen. Xoe," zeide hij ongeduldig. Joa ... a .." Als uit haar gedachten ont wakend zag zij hem aan. Joa, da's goed dat ie hier bint, Jan. Ik heb wat met OB te praoten. Goa doar es ziiten." Ged wee zette ie athletisch gebouwde knecht ich op de bank naast het fornuis. Heb ie in lange Trineken niet ezien?" vroeg zij, trachtend langs een omweg op het onderwerp te komen. Trineken, mien vriester? Noe dat zol zoowat drie weken eleën zijn, Woarom dat zoo?" Ik vroag dat moar zoo, omdat ie Moandag met doe boer noar stad mot." D'r is toch gien mart *)?" zeide hij verbaasd. Xee, dat niet, inoar ie mot d'r wezen, en hut oe iieudig." Moar woar veur dan?" vroeg hij weer ongeduldig. Dat za 'k oe zeggen. Kun ie Blomrners?" Bloinmers? Die astrante boer van Meerzicat?" ..Joa. die. Xoe za 'k oa zeggen. De boer hét geld neudig . .." De boer... onze boer geld neudig... dat meen ie nieil" riep Jan verbaasd uit, die niet begrijpen kon, dat iemand, die zooveel morgen groad bezat geldgebrek kon hebbers. Xoe joa, op 't eugenblik hét ie geld neudig; over 'n poar weken hét ie weer, as 't koren verkocht wordt" loog ze. Xoe had ie Blommers evraagd, de vent, die alles an 'm te danken hét, om borg veur 'm te blieven, tot 't koren verkocht is en die kerel wol niet. Noe wil de boer veur 'n grepken f) 'm toch bors; moaken eaazze ze op 't kantoor hem angenotnniea hebben, dan goat ie 'in uutsliepen en 'm zeggen: zie ie, ie wol eerst niet, en noe bin ie 't lekker toch." Harrejennig, die 's goed" lachte de doeldf) bock met rustig oordeel leert, zal niet tot een andere slotsom komen, en dat fe dan in oover van het beek ook weer een ver dienste. .FKANB COINEN. *) Markt, f) 'n Grapje. L'Arbre, PAUL CLAUDEL. Ed. Mercure de France. I L'univers entier connait Zal», et Hello, qui a crit des choses eublimes, nul ne sait son nom", schreef in 1880 Barbey d'Aurevilly (Dernièret Polèmiqwi; ed, Albert Ssvine 1891) wien de logge Zola, de leverancier van tijdverdrijf voor het geestelijk plebs, een clown heeft durven noemen. En deze bijna twintig jaren geleden door den auteur van TJne vieille maitresse, Ie Prètre marie en les Diaboliques geschreven woorden, zijn nog waarheid. Een ieder heeft op zy'n minst tien deelen van de Rougon-Macquart-geschiedenis gelezen; doch wie kent Ernest Ilello, den Echryver van VHomme? Vele namen kan men in dien aan gehaald ah zin in de plaats zetten van Hello, en juist die vaag gekende schrijvers, door enkelen gewaardeerd en grootelyks bewonderd, ik bedoel Bandelaire, Maldoror, Villiers, Barbey, Verlaine, Laforgue, Léon Bloy, vormen de ei gen t lij ke Fransche letterkunde. Bij deze reeks schrijvers wier werk geene of geringe handelswaarde bezit maar van schoonheid vol is, voeg ik zonder aarzelen den dichter PAUL CLAUDEL, Het ligt niet in mijne bedoeling hier een diepgaande ontleding te geven van dit buiten gewone boek L'Arbre, het zou my te ver voeren. Doch ik mocht door deze bespreking uw aandacht vestigen op het werk van dezen genialen dichter en in u het verlangen wekken zijnen reeds omvangr^Jken arbeid te lezen. Naast de v^jf dramatische gedichten, onder den saamvattenden titel verschenen van L'Arbre, zagen ook twee bundels litterairphilosofiscae opstellen het licht ArtPoétique en Connaisiance de l'E-it in welke met diep begrip en wondere intuïtie zeer duistere dingen tot schoone bewustheid worden op gevoerd. Denzelfden geest die in deze studies den zin van het leven zoekt en met zoo zuiveren blik naar de oneindigheid opziet, vinden wij terug in de treurspelen, die mg het giafste werk schijnen van dezen schry'ver. Wel ken ik nog van hem een schoone Ode aan de Muien, doch het boek L'Arbre met de vijf onderling zoo verschillende dramatische gedichten is mij zyn rijkste arbeid die de buitengewone hoedanigheden van den dichter iu volle mate bevat. Vóór ik tot de analyse overga van dan inhoud een ar tweetal spelen om u een beeld te geven van de tragische macht, de schoone taal en de gedachte volheid welke Claudel's werk bezit, moet ik noj« e ven aanstippen dat twee der gedichten Téle d'or en la Vitte ia een boekje zonder opgave van auteur het licht gezien hebben, een tiental jaren vó^r de verschijning van L'Arbre (L901), in welk boek behalve die twee voornoemde nog l'Echange, Ie Repos du Siptième jour, en la jeune JÜle Violaine opgenomen zijn. Paul Claudel die sinds bijna twintig jaren het ambt van consul ergens in China be kleedt en zelden Europa bezoekt, is een unieke verschoning in de Fransche letter kunde. De kracht zijner gedachten en het dramatisch geweld doen denken aan Shakespeare en Aischulos van wien hjj de Agamemnon vertaald heeft; in de vorming en den aard zijner beelden, in het onverwachte zijner vergelijkingen wier schoonheid men somtijds niet onmiddellijk voelt, inden bouw van het rhythmisch proza, toont hij ver wantschap met den Amerikaan Walt Whitrnan; dus werkely k geen geringe geesten aau wie gij herinnerd wordt bij het lezen van Claudel's werk, en wier mindere hij naar mijn meening geenszins is. Zjjn aanleg bezit zoo krachtige eigenheid dat slechts zeer zelden de directe invloed der oovengenoemde dichonnoozele jongen, die zich van pret op de knie sloeg. Moar hoe wol ie'm dat dan doen?" Xoe, doar hè-'k oe veur neudig. Ie liekt erg op Blommers. As ie noe Moandag met de boer meegoat noar 't kantoor, dan zeg ie d;l-je Blommers bint, en du-je borg wil blieven." Kost dat dan gien geld. Mot ik dan niks betoalen?" Moar wat denk ie wel, dat dan de boer 't d >en zol,... doar zol ie de kast veur in kommen" zeide ze gemaakt verontwaardigd. Nee, heur, ie heb niks te betoalen. Alleen de menschen van 't kantoor wollen 't zoo hebben. En Blommers zit d'r an, en ie is toch borg, al wol ie niet. En as ie terugkomp, noe, dan zol de boer oe wel wat geven veur Trineken." Noe groag, heur, moar.. . azzo noe op 't kantoor moar niet zien dat ik Bloaimers niet bin." Za kennen 'm doar ommers niet." X'ee, moar die hét veul mooiere kleeren an as ik." sjaa-a!" aarzelde zij, want daar had zij ook geen erg in. Joa... noe, moar de lol motten wie toch hebben. Weet ie wat, as ie noe oe Zondagsche pak andoet, dan zal de boer oe 'a mooie das van 'm geven, en ru neie pet, en dan krieg ie ringen van 'm an en 'n doekspeld, en dan zal 't wel goan." Mag ik dan zoo noar Trineken goan?" Och joa, woarumme niet. As 't kloar is op 't kantoor kan ie wel 'n dag vrie nemen ook. Zie-ie, 't is enkel veur 'n grepken, omdat hie noe niet wil.... En 'n poar uutgoan oenten zol de boer oe ook wel geven veur oe rineken.... Moar ie mot d'r niemand wat van zeggen, want as 't uutkeump. ..." Xee, loat mien moar goan. Ik vind 't veuls te oarlg dat die Blommers es enommea wordt." Xoe dat wol ik oe alleen moar zeggen, goa me moar weer noar de schuur." Gewillig stond de reus op. Ie zult zien hoe of ik 't 'm lap. Sapperloot, ik, de rieke Blommers, al is 't moar veur een dag." Eu lachend verliet hij de boerenwoning. Peinzend bleef de vrouw weer zitten kijken op het goudgele licht pluimpje, dat fonkelde en blikkerde in het felle zonlicht. Stommelend schokte de huifkar over den slecht bestraten weg, deed Teunissea die op den bok, en Jan, die in den wagen zat, heftig heen en weer schudden. Doch rusteloos draafde het montere paardje, dat hen trok, den gryzen straatweg af, naar de stad, waarvan de huizen reeds duidelyk zichtbaar waren. Denk d'r noe om" vermaande Teunissen, zich o n wendend dat ie Willem

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl